Nationaal Juristencongres, vrijdag 13 maart 2009, RAI.
Videoverslag:
http://www.sdnl.nl/video/robert-horchner-over-uitlevering-naar-pole.wmv
Transcriptie:
Beste dames en heren,
Mijn naam is Robert Hörchner, ik ben 57 jaar, ik
woon samen met mijn partner Annelies en we hebben
twee dochters.
In 1974 ben ik gestart met een eigen
confectiebedrijf.
Een kleine 25 jaar later, in 1998, verplaatste ik
dit bedrijf naar Polen, naar de stad Bydgoszcz.
Polen was op dat moment een goede optie om goedkoper
te kunnen produceren.
Mijn bedrijf, een goedlopende eenmanszaak, liet daar
ruim 400.000 stuks dameskleding maken, waarmee ik
een omzet realiseerde van ruim twee en een half
miljoen gulden per jaar.
Ongeveer acht jaar later, in maart 2007, werd ik
geheel onverwacht geconfronteerd met een
overleveringsverzoek vanuit Polen, dit op grond van
een Europees Arrestatiebevel.
Ik ben uitgenodigd op dit congres om mijn verhaal te
doen over mijn uitlevering en mijn detentieperiode
in Polen.
Hierin heb ik toegestemd, omdat ik u als juristen en
aankomend juristen graag op de hoogte wil brengen
van wat een overlevering betekent voor een verdachte
en zijn gezin.
Zonder opgaaf van redenen kan iedere Nederlandse
staatsburger sinds mei 2004 door een andere Europese
lidstaat worden opgeëist en vervolgens worden
uitgeleverd.
Het EAB houdt in dat een Nederlandse rechter het
verzoek niet inhoudelijk mag toetsen, en het
arrestatiebevel van een collega uit een ander
EU-land moet respecteren en uitvoeren.
Welnu, op 19 maart 2007 werd er bij ons thuis rond 8
uur ’s avonds een paar keer hard op de deur gebonsd
en er werd geschreeuwd: “Open doen, politie”.
Onder de ogen van mijn vrouw en één van onze
dochters werd ik gearresteerd, afgevoerd en
ingesloten op het politiebureau Brabant-Noord te
’s-Hertogenbosch.
Daar werd mij medegedeeld dat ik werd opgeëist door
de Poolse justitie middels een Europees
Arrestatiebevel.
Dat hield verband met het ontdekken van een
hennepplantage op 14 april 2000 in het dorp Osielsko
te Polen.
Op dat moment was dit 7 jaar geleden.
Indertijd werd in een loods in Osielsko 1800 gram
hennep aangetroffen en de Poolse justitie
beschuldigde mij na al die tijd van betrokkenheid.
Men stelde dat een Nederlands bedrijf dat mij zou
toebehoren, de loods had gehuurd en dat het
huurcontract op mijn naam zou staan.
Ook zou ik een Poolse man, genaamd Janusz Urbanski,
schriftelijk hebben gemachtigd om het contract te
ondertekenen en ik zou op de bewuste datum, 17 juli
1999, daar zelf in Polen bij aanwezig zijn geweest.
Ik wist niet waar het over ging en ontkende deze
beschuldiging dan ook ten stelligste.
Na drie dagen hechtenis werd ik voorlopig in
vrijheid gesteld, dit in afwachting van de
gerechtelijke procedure.
Op de zitting van de Internationale Rechtskamer te
Amsterdam op 25 mei 2007 verzette mijn raadsman mr.
Korvinus zich fel tegen deze overlevering.
Hij richtte zich in zijn verweer met name tegen de
overschrijding van de redelijke termijn en de
uiterst vaag omschreven beschuldiging met betrekking
tot het huurcontract.
De rechters toonden zich daar gevoelig voor en de
rechtbank besliste in een tussenvonnis dat zij
hierover eerst nadere informatie van de Poolse
autoriteiten wilden verkrijgen.
Op 6 juni 2007 werd deze procedure vervolgd.
Tot mijn verbazing bemerkte ik dat de samenstelling
van de rechtbank was veranderd.
Twee van de drie rechters, waaronder de voorzitter,
waren vervangen.
In tegenstelling tot hun voorgangers namen deze
‘wisselrechters’ een totaal andere stelling in.
Voor het Europees Arrestatiebevel geldt dat de
verzoekende Staat geen bewijs hoeft te overleggen
van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt
verdacht, dit op basis van het vertrouwensbeginsel.
Polen was echter in het voorgaande jaar 2006 maar
liefst 107 maal veroordeeld door het Europese Hof
met betrekking tot het schenden van de Rechten van
de Mens.
Tot 10 juli 2007 verkeerden we daardoor in grote
onzekerheid over de uitspraak.
De avond daarvoor had ik reeds afscheid genomen van
mijn dochters, familie, vrienden en mijn hond.
Eén van de eerder genoemde wisselrechters, mr. drs.
A. A. Spoel, las het vonnis voor.
Tot ontzetting van tal van aanwezigen werd de
overlevering door de Amsterdamse rechtbank
toegestaan.
Zonder afscheid te mogen nemen van Annelies, werd ik
vanuit de rechtszaal afgevoerd naar een Huis van
Bewaring, in afwachting van mijn uitlevering naar
Polen.
Mr. Korvinus en mr. van Erk spanden daarop een kort
geding aan tegen dit vonnis van de Amsterdamse
rechtbank.
In afwachting van de uitkomst van dit kort geding
werd ik na drie weken detentie tijdelijk in vrijheid
gesteld.
Helaas haalde ook het Kort Geding in Den Haag niets
uit.
Op 1 oktober 2007 moest ik me opnieuw met mijn
weekendtas melden bij de Amsterdamse rechtbank.
Wederom een pijnlijk afscheid van een wanhopige
Annelies en van alle mensen die me zo dierbaar zijn.
Diezelfde dag nog werd ik overgebracht naar het Huis
van Bewaring.
Op 4 oktober 2007 werd ik rond 3 uur ‘s middags uit
mijn cel gehaald en die avond vloog ik onder
begeleiding van drie Poolse politieagenten in burger
van Schiphol naar Warschau.
Daar werd ik in de aankomsthal opgewacht door een
anti-terreureenheid in zwarte outfits, met
kogelwerende vesten en semi-automatische
machinegeweren.
Ik moest mij daar gedeeltelijk ontkleden in verband
met een vluchtige medische controle, dit te midden
van een grote groep dreigende en schreeuwende
politieagenten en gadegeslagen door de passagiers.
Ik werd eerst op het vliegveld in een cel gegooid en
later die nacht overgebracht naar een politiecel
ergens in Warschau.
In dit celletje was zelfs geen toilet of
waterkraantje, alleen drie ongure types die ik niet
kon verstaan.
De volgende morgen werd ik met twee andere Poolse
gevangenen overgebracht naar een doorvoerkamp op het
vliegveld zelf.
Dit kamp bestond uit barakken, omgeven door twee
rijen hekwerk van prikkeldraad.
We reden door een grote poort.
Deze leek sprekend op de poorten die ik kende uit
televisiebeelden over concentratiekampen uit de
Tweede Wereldoorlog.
Op iedere hoek van het kamp stonden wachttorens met
bewapende militairen en tussen de twee hekken die om
het hele kamp heen stonden, liepen vervaarlijke
herdershonden.
Toen we uit de auto stapten, moesten we door een
haag van bewakers lopen die deze grommende honden
tot vlak bij ons lieten komen.
We gingen naar binnen in een vreselijk verwaarloosd
gebouwtje, waar ik werd afgescheiden van de twee
andere gevangenen.
In een klein kamertje moest ik me volledig
uitkleden.
De ene bewaker na de andere kwam lachend kijken naar
die buitenlander en ze begonnen me dan in het Pools
uit te schelden.
Sommige Poolse scheldwoorden kon ik begrijpen, maar
zal ze hier niet herhalen.
Toen ik nergens op reageerde, kwamen er drie of vier
bewakers binnen met een Duitse herdershond en er
ontstond voor mij een dreigende situatie.
Ik stond naakt met mijn rug tegen de muur met vlak
voor mij een agressieve herdershond met opgetrokken
lippen en ontblote tanden.
Na deze intimidaties werd ik naar een klein celletje
gebracht van een paar vierkante meter en niet veel
later werd er een medegevangene binnengegooid.
Die nacht deed ik geen oog dicht.
Om 6 uur ’s morgens werd de celdeur opengegooid en
een kleine, doch forse bewaker schreeuwde “appel” en
vloekte me vervolgens weer helemaal stijf.
Na 6 dagen van intimidatie en vernederingen door
deze Poolse bewakers, schaars eten en bijna geen
drinken, werd ik op transport gezet naar de stad
Bydgoszcz.
Deze relatief korte rit duurde een hele dag, in
vieze stinkende busjes via tal van politiecellen met
gevaarlijk uitziende figuren van meestal Poolse
nationaliteit tot aan Roemenen en Russen toe.
Laat in de avond arriveerde ik op de eindbestemming,
de gevangenis van Bydgoszcz.
Diezelfde avond om een uur of 10 werd ik door een
stuk of vijf vloekende bewakers in een kleine
donkere cel gesmeten, op de vierde etage, cel 422.
Er zaten al 6 andere gevangenen in deze cel, die
onderzoekend om me heen liepen en mij vragen stelden
die ik niet begreep, omdat ik geen Pools spreek.
Gelukkig sprak één van hen een beetje Engels en hij
vertaalde mijn antwoorden zo goed mogelijk naar de
anderen toe.
Diezelfde avond werd ik ingewijd in de ongeschreven
regels en wetten die gelden binnen het Poolse
gevangeniswezen.
Voor mijn eigen veiligheid moest ik alle contact
vermijden met leden van de gevangenisbende.
Die waren gemakkelijk te herkennen, doordat ze van
onder tot boven getatoeëerd waren.
Maar ook in de cel golden strenge regels.
Een overtreding daarvan betekende dat je
onmiddellijk in elkaar gebeukt zou worden door de
overige celgenoten, of je kon het afkopen.
Daaronder werd verstaan dat je een mix moest op
drinken van o.a. wasmiddel, afwasmiddel,
toiletreiniger en de urine van één of meerdere
celgenoten.
Het gebouw was twee eeuwen oud en de cellen waren
gemiddeld rond de 12 tot 14 m² met gammele metalen
stapelbedjes.
In een hoek stond een smerige wc, daarnaast een koud
water kraantje met een wasbakje, en twee
verschillende kleuren plastic teiltjes.
In iedere cel zaten 8 tot 10 man.
De stank in zo’n cel was ondragelijk en de hygiëne
was ver te zoeken.
Slechts één keer in de week mochten we douchen en
het eten leek op varkensvoer waarbij de
houdbaarheidsdatum meestal ruim was overschreden.
Door een fout van mijn Poolse advocaat en de
rechtbank had ik de eerste 6 weken geen geld om
extra zaken te kopen.
Dat was eens in de 10 dagen mogelijk, in een klein
winkeltje, in de kelder van de gevangenis.
Na 6 weken bijna niets gegeten te hebben, was ik zo
verzwakt dat ik zelfs geen trappen meer op- en af-
kon lopen.
Ik had mezelf al 6 weken niet kunnen scheren, ik had
geen toiletpapier, geen zeep, geen wasmiddel, geen
tandenborstel, niets.
Nadat er eindelijk wat geld op mijn rekening stond,
kon ik de meest elementaire zaken kopen, waarvan de
sigaretten het belangrijkste waren.
Zelf rook ik niet, maar met sigaretten kun je alles
en iedereen omkopen.
Dat draagt bij aan je persoonlijke veiligheid.
In de cel was nauwelijks ruimte om te lopen of
staan.
Ik lag 24 uur per dag op een metalen stapelbedje dat
veel te klein voor me was, in een cel waar ik
niemand kon verstaan.
Ik mocht geen bezoek ontvangen, niet bellen en geen
boeken ontvangen.
Waar ik wel naar uit keek, waren de brieven en
kaarten die ik eens in de veertien dagen mocht
ontvangen.
Ze kwamen van Annelies, van onze dochters, van
vrienden en van de vele Nederlanders die met mij
meeleefden.
Dat was hartverwarmend en ik putte daar enorm veel
kracht uit.
De bewakers waren over het algemeen sadisten, met
name naar mij toe, want de meeste Polen hebben een
uitgesproken hekel aan buitenlanders.
Rond 8 uur ’s morgens werden we gelucht, maar daar
maakte ik niet veel gebruik van.
De luchtplaatsen waren klein, kaal en vuil en
omgeven door hoge muren.
Er was daar niet veel te zien, op enkele ratten na.
Verder zag je alleen de wachttorens met de bewakers
die hun machinegeweer om de schouder droegen.
De medegevangenen in mijn cel waren veelal
moordenaars en psychopaten die van tijd tot tijd met
elkaar slaags raakten, zodat de cel er daarna uitzag
als een slachthuis.
Op de tweede Kerstavond van 2007 zaten we zo op onze
knieën, met twee plastic teiltjes, de plassen bloed
op te dweilen nadat er een machtsstrijd in de cel
had plaats gevonden.
Na die vechtpartij was een drievoudig moordenaar,
veroordeeld tot drie maal levenslang, de baas in de
cel en zijn slachtoffer moest dagelijks de hele cel
schoon houden.
De ongeschreven regels in de Poolse cellen zijn
hard, er geldt het recht van de sterkste.
Bijna elke nacht schrok ik wakker van het wanhopige
geschreeuw van slachtoffers in andere cellenblokken,
dat langzaam wegstierf tot je hen niet meer hoorde.
De bewakers grepen niet in.
Agressie en geweld zijn alledaagse zaken waar vroeg
of laat iedere gevangene mee te maken krijgt.
In iedere Poolse gevangenis is ook een geluidsdichte
cel met het nummer 1, waar zogenoemde lastige
gevangenen door bewakers extreem hardhandig onder
handen genomen worden.
Van de schoonmaakploeg hoorden wij een keer, dat er
op een ochtend een plas bloed, urine en ontlasting
door hen in cel 1 moest worden opgeruimd.
Eind december 2007, na bijna drie maanden
gevangenschap, kreeg ik huidproblemen die ik niet
thuis kon brengen.
Na een paar weken was mijn hele huid bedekt met open
wonden en ik krabde elke nacht mijn huid tot
bloedens toe open.
Ook de medegevangenen kregen er in mindere of
meerdere mate last van en niemand deed ’s nachts nog
een oog dicht.
Ik kon zelfs geen kleding meer op mijn lichaam
verdragen.
Er kwam maar één keer in de week een dokter en van
hem kreeg ik alleen maar een oud jampotje met
vaseline, want geld voor medicijnen is er niet in
Polen.
Vele maanden later, toen ik weer in vrijheid en
thuis was, constateerde de huidspecialist dat ik
schurft had opgelopen en na vier weken behandeling
was ik daar van genezen.
Het gevangenisziekenhuis van Bydgoszcz behandelde
vrijwel alleen maar gevangenen die een mislukte
zelfmoordpoging hadden ondernomen en dat waren er
volgens mijn medegevangen zo’n 25 in de maand.
De meeste die zo’n poging ondernemen doen dat door
zich ’s nachts op te hangen, zo ook een keer in de
cel naast ons.
De medische zorg in de Poolse gevangenissen, als ze
al niet staken, is een catastrofe.
Pas na 5½ maand begon het proces en ik was nog niet
één keer verhoord en had zelfs geen strafdossier
mogen inzien.
Mijn Poolse advocaat is slechts drie keer geweest,
en dan hooguit voor een half uur, voor een
honorarium van 6000 euro.
Deze advocaat heeft de strafzaak vreemd genoeg nooit
inhoudelijk met mij doorgenomen.
Een maand voor het proces deed hij me het voorstel
om een valse bekentenis af te leggen, zodat ik na de
eerste zitting meteen terug kon naar mijn gezin.
Volgens deze Poolse advocaat had de rechter daar al
mee ingestemd en als ik weigerde zou ik nog weleens
heel lang in voorarrest moeten blijven.
De gedachte dat ik weer snel met mijn gezin herenigd
zou zijn klonk erg verleidelijk, maar om iets te
bekennen wat ik nooit heb gedaan, dat zou ik mezelf
altijd blijven verwijten.
Deze advocaat vertrouwde ik niet langer.
Gelukkig wist Annelies twee dagen voor mijn eerste
zitting van het proces een andere advocaat voor me
te vinden.
Half maart 2008 begon het proces, met veel media
aandacht, het was zelfs op het Poolse journaal.
Het proces ving aan met 4 rechters, maar na een
aantal procesdagen ontdekte men dat de strafmaat,
die ook vermeld stond in het E.A.B., onjuist was.
De strafmaat bleek geen 3 tot 15 jaar, maar slechts
6 maanden tot 3 jaar en volgens de Poolse wet mocht
de zaak daarom maar door 1 rechter worden behandeld.
De voorzitter van de rechtbank stelde mij toen voor
de keuze om het proces een half jaar uit te stellen,
of het meteen te vervolgen met haar als enige
rechter.
Van deze vrouwelijke rechter mocht ik echter geen
gebruik maken van een Nederlandse tolk, maar alleen
van een Duits- of Engelstalige tolk.
Alle getuigen die in de daarop volgende maanden door
de rechter werden verhoord, verklaarden unaniem
ontlastend voor mij en wezen allen naar de
hoofdverdachte, Janusz Urbanski.
Zelfs de eigenaresse van de loods waarvan ik het
bewuste contract zou hebben ondertekend, verklaarde
dat ze mij niet kende en mij nog nooit had gezien.
De Hörchner die zij wel kende en die bij de
ondertekening van het contract aanwezig was, was
volgens haar 1.75 m lang, ongeveer 35 jaar, hij had
zwart kort haar, donkere ogen en een zwarte snor.
Het bewuste huurcontract d.d. 17 juli 1999 stond op
naam van een failliet Nederlands bedrijf waarvan de
laatste eigenaar een Surinamer was geweest.
Het huurcontract was voorzien van een handtekening
van de Poolse hoofdverdachte, Janusz Urbanski.
In tegenstelling tot wat de Poolse justitie stelde
in hun antwoord aan de Internationale Rechtskamer te
Amsterdam, stond mijn naam niet op het huurcontract.
Er stond wel een naam in blokletters op, die
blijkbaar voor mijn naam moest doorgaan, namelijk
Roberta Harschnera, in plaats van Robert Hörchner.
Daaruit bleek onomstotelijk dat iemand mijn
identiteit heeft willen misbruiken.
Ook de schriftelijke machtiging van mij aan de
hoofdverdachte, Janusz Urbanski, zoals de Poolse
justitie de Amsterdamse rechtbank had voorgehouden,
was er niet en is er ook nooit geweest.
Dat de Poolse justitie desondanks om mijn
overlevering vroeg, is in strijd met zowel het
zorgvuldigheidsbeginsel als met het
vertrouwensbeginsel, de basisbeginselen van een
rechtsstaat.
De Poolse rechter negeerde echter alle feiten en ook
nadat deze feiten bekend waren bleef ik nog maanden
in voorarrest, tot ik op 26 juli 2008 met veel pijn
en moeite op een borgsom van 4.500 euro in
voorlopige vrijheid werd gesteld.
Het hele proces was een schertsvertoning, er was
geen snipper bewijs, zelfs nog geen aanwijzing!
Na een emotionele thuiskomst realiseerde ik me dat
ik deze hel in dit door en door corrupte land had
overleefd.
Uit deze zaak blijkt overduidelijk dat de
overleveringswet niet deugt en dat deze wet wel tot
misbruik en ongelukken moet leiden.
Tijdens een Eerste Kamer vergadering d.d. 10
februari 2004 vroeg de PvdA-fractie zich al af, en
ik citeer:
“Is de regering bereid te accepteren dat er in een
klein percentage gevallen fouten zullen worden
gemaakt waarvan Nederlandse staatsburgers de dupe
worden, omdat dit kleine percentage opweegt tegen
het veel grotere percentage overleveringen die
aanvaardbaar zullen verlopen? Hoe hoog ligt dit
percentage aanvaardbare fouten voor de regering?”
De politici die verantwoordelijk zijn voor het tot
stand komen van het E.A.B. zijn blijkbaar gespeend
van ieder realiteitsbesef en hebben geen enkele
binding met de samenleving.
Dat zij de rechtssystemen van voormalige
Oostbloklanden vertrouwen en deze gelijk stellen aan
die van Nederland, zegt alleen iets over hen zelf en
over ons Nederlandse rechtssysteem.
Volgens het Soering-arrest is Nederland
verantwoordelijk voor het lot van ten onrechte
uitgeleverde of overgeleverde personen, maar de
schade is dan al aangericht en is het te laat.
Ik dank u voor uw aandacht.
_________________
The allies of evil are apathy, ignorance, propaganda,
and the wish to not believe. Right is still right, even
when nobody's doing it. Wrong is still wrong, even when
everybody's doing it.
|