Aan: De Secretaris van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens
European Commission of Human Rights
Raad van Europa/Counsel of Europe
F-67075 Strasbourg Cedex
France
Ermelo, 1 december 1997.
Zeer geachte Secretaris,Betreft:
Klacht Hop tegen Staat der Nederlanden Ministerie van Justitie Artikel 25 E.V.R.M. klacht betreft schending van artikel 6 en 8 E.V.R.M.
De klacht heb ik aan u geschreven zonder de betrokkenheid van een advocaat omdat advocaatkosten niet meer door mij zijn op te brengen vanwege de proces- en andere kosten die ik in deze zaak al heb moeten maken om deze klacht aan de Commissie voor te leggen. Ik verzoek u daarmee rekening te houden. Mochten er formuleringen zijn die precisering vereisen dan zou ik graag door u daartoe in de gelegenheid worden gesteld waar nodig deze precisering aan te leveren.
Kernpunt van deze klacht tegen de Staat der Nederlanden
Hofmeijer (moeder) heeft in haar verweerschriften gesteld op basis van onware valse gegevens dat klager anderhalf jaar na oktober 1993 geen enkele omgang met de kinderen meer heeft gehad en dat de kinderen ook geen enkele omgang meer willen met klager, met het oogmerk door laster en smaad laster en smaad ontzeggingsgronden te kunnen creëren voor de omgang tussen klager en zijn kinderen.
CONTRA
Hop/Klager (vader) stelt wel prima omgang te hebben gehad met zijn kinderen tussen oktober 1993 en november 1994 en legt daartoe over de volgende bewijsstukken, die de beweringen van Hofmeijer weerleggen "Stukken 29-52". Klager heeft aan de Nederlandse Rechter gevraagd om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en zijn drie minderjarige dochters, waarbij klager tevens klaagt dat hij geen eerlijk rechtsproces heeft gehad.
De vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna Kinderbescherming), een onderdeel van het Ministerie van Justitie, zat bij de rechtbank Zutphen als procespartij namelijk voor, na en tijdens schorsing aan dezelfde tafel naast de rechter voor overleg achter gesloten deuren zonder dat procespartijen daarbij waren of mochten zijn. Hetzelfde adviesorgaan Kinderbescherming, procespartij, kreeg bovendien de opdracht van deze rechter om onderzoek te doen naar klager en heeft twee onderzoeksrapporten aan de rechter overlegd welke hebben geleid tot het afwijzen van de gevorderde omgangsregeling door klager met zijn drie minderjarige dochters. Volgens klager is deze werkwijze in strijd met artikel 6 E.V.R.M.
De Hoge Raad concludeerde dat (rechtbank Zutphen) het Hof Arnhem het kennelijk en terecht niet van belang is te oordelen of met betrekking tot deze situatie de moeder enig verwijt treft hetgeen volgens klager in strijd is met artikel 8 E.V.R.M. Bijlagen 1-5.
Omgangsregelingen tussen vaders en hun kinderen zijn door deze handelwijze van de Nederlandse Rechter geen recht meer zijn maar een gunst in Nederland. Vaders zijn totaal overgeleverd aan de macht en willekeur van de moeder omdat de Nederlandse Rechter het niet van belang acht te oordelen of met betrekking tot deze situatie de moeder enig verwijt treft met als gevolg dat kinderen en vaders worden blootgesteld aan indoctrinatie en psychologisch geweld door de moeder, waardoor vaders en kinderen door wanhoop en machteloosheid worden kapot gemaakt.
Klager is; Jan Hop (vader), hierna "klager" wonende Joubertstraat 24, 3851 DM Ermelo
Op de voet van artikel 25 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (E.V.R.M.) dien ik hierbij een klacht in tegen de Staat der Nederlanden inzake schending van het in het Verdrag gewaarborgde recht op een eerlijk rechtsproces artikel 6 E.V.R.M. en schending recht op "family life" artikel 8 j° art 1 E.V.R.M.
Klager is de vader van de minderjarige:
Linda Hop, geboren te Ermelo op 8 juli 1982
Angela Hop, geboren te Ermelo op 3 april 1985
Nicole Hop, geboren te Ermelo op 3 februari 1987
Deze minderjarigen zijn geboren uit de huwelijksrelatie tussen klager en
Hofmeijer (moeder)
Nadat de relatie tussen klager en Hofmeijer was beëindigd, was Hofmeijer met de voogdij over de minderjarigen belast, terwijl er door de ouders een omgangsregeling in onderling overleg was getroffen ten behoeve van klager en de minderjarigen van een weekend in de veertien dagen welke omgangsregeling niet door de rechter in een beschikking werd vastgelegd omdat de ouders dachten dit in onderling overleg te kunnen regelen. (Advocaat van klager bij de echtscheidingsprocedure was Mr. Graafstal).
Na verloop van tijd heeft Hofmeijer eigenmachtig geweigerd na oktober 1993 de in onderling overleg getroffen omgangsregeling ten behoeve van klager en de minderjarigen toe te staan. Wel bleef er regelmatig omgang tussen klager en zijn minderjarigen kinderen totdat Hofmeijer in december 1994 iedere vorm van omgang tussen klager en zijn minderjarigen kinderen verbood.
de beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen d.d. 11 juni 1996 zaaknummer 417V/95 (afwijzing vordering omgangsregeling) Bijlage 10 en 11.
het arrest van het Gerechtshof te Arnhem d.d. 5 november 1996 zaaknummer 254/1996 waarbij het hiervoor genoemde vonnis werd bekrachtigd. Bijlage 6-9.
Laatstgenoemd arrest is gecasseerd door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 6 juni 1997 Rekestnummer 8928 (R96/134HR) Bijlage 1-5.
Raadsrapport 1 van de Kinderbescherming Vestiging Zutphen Directie Oost. Procespartij. Bijlage 12-18
Raadsrapport 2 van de Kinderbescherming Vestiging Zutphen Directie Oost. Procespartij. Bijlage 19-22
De beslissingen van de Klachtencommissie voor de Kinderbescherming Directie Oost.
In de sub A genoemde procesgang vorderde klager een middel tot handhaving van zijn omgangsrecht conform de tot oktober 1993 bestaande omgangsregeling tussen hem en zijn drie dochters, nu deze omgangsregeling door de Hofmeijer werd gefrustreerd. Deze vordering, gericht tegen de inbreuk plegende Hofmeijer werd in beide feitelijke instanties afgewezen. Toen in raadsrapport 1 door de Kinderbescherming van het Ministerie van Justitie, procespartij, werd geadviseerd de gevraagde omgangsregeling toe te wijzen had geen verder onderzoek mogen plaatsvinden om ontzeggingsgronden genoemd in art. 377a 3a,b,c,d BW deel 1 te kunnen creëren om in vervolgprocedures de gevraagde omgangsregeling alsnog af te wijzen omdat de Nederlandse Wetgever nimmer een dergelijke grond heeft kunnen voorstaan als reden om omgang te ontzeggen.
In de nota naar aanleiding van het eindverslag - Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23012 nr 8 werd dan ook door de Minister bepleit dat er aan de gezagsuitoefening van de met het gezag belaste ouder eisen mogen worden gesteld. Zo wordt het tot de elementen van een goede gezagsuitoefening gerekend dat die met gezag belaste ouder meewerkt aan de uitvoering van een omgangsregeling en het kind stimuleert tot instandhouding van de contacten met de andere ouder. Dit alles moet gezien worden als een feitencomplex.
De klacht is gegrond op het feitencomplex dat de Nederlandse Rechter de tussen klager en zijn dochters eerder getroffen omgangsregeling conform de wens van Hofmeijer heeft beëindigd in plaats van hem te beschermen tegen de inbreukpleger.
Verzaking actieve beschermingsplicht. Naar de mening van klager beantwoordt de Staat der Nederlanden aldus niet aan de op grond van artikel 1 van het E.V.R.M. op de Staat der Nederlanden rustende verplichting tot het verzekeren van de in de eerste Titel van het Verdrag vastgestelde rechten en vrijheden.
Als gevolg van bovengenoemde beschikkingen wordt een inbreuk gemaakt op het in art 8 E.V.R.M. lid 1 gewaarborgde recht op "family life". Naar de mening van klager wordt deze inbreuk niet gerechtvaardigd door de in dat lid 2 van dit artikel genoemde uitzonderingsgronden conform de in dat lid genoemde voorwaarden, mede in aanmerking nemende:
Weliswaar heeft de Staat der Nederlanden in zijn wetgevende Organen de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen tot bescherming tegen en onthouding van inbreuken aanvaard en - zij het onvolledig - tot uitdrukking gebracht in de Nederlandse Wet, evenwel in zijn rechtsprekende en Uitvoerende Organen evenwel blijft de Staat der Nederlanden in gebreke om die verplichtingen na te komen.
Artikel 8 E.V.R.M. geeft aan dat een inbreuk op het fundamentele recht op omgang slechts mogelijk is en mag zijn indien aan stringent omschreven voorwaarden is voldaan. De ontzeggingsgronden zoals die ten tijde van bovengenoemde procedures in het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (161a BW boek 1) en ook nu nog (art 377a BW Boek 1) bestaan voldeden en voldoen slechts ten dele aan die voorwaarden.
In casu had in het verleden de Rechter het verzoek tot het in onderling overleg overeenkomen van een omgangsregeling tussen klager en zijn minderjarige dochters getoetst aan de in 1:161a BW genoemde ontzeggingsgronden. In casu is die toenmalige Rechter akkoord gegaan met de vaststelling van een omgangsregeling in onderling overleg. Nadien heeft Hofmeijer de minderjarige nadat zij eerst gedurende zekere periode die in onderling overleg overeengekomen omgangsregeling had nageleefd, eenzijdig de regeling stopgezet en wel vanaf oktober 1993. Omstreeks of op 05.12.94 werd door Hofmeijer iedere omgang tussen klager en zijn minderjarige dochters verboden. Deze stopzetting behelsde een onrechtmatige inbreuk op het fundamentele recht, beschermd door artikel 8 E.V.R.M. Door deze eenzijdige stopzetting is er een afstand gecreëerd tussen klager en zijn minderjarige dochters Linda, Angela en Nicole Hop.
Klager heeft daarop bij de Nederlandse Rechter bescherming van zijn art. 8° art 1 E.V.R.M. beschermde recht gezocht door Hofmeijer bij de rechtbank Zutphen te dagvaarden teneinde naleving van de eerder in onderling overleg vigerende omgangsregeling te vorderen. Als reactie daarop ging moeder over tot het indienen van een verweerschrift gebaseerd op met valse gegevens namelijk klager heeft anderhalf jaar na oktober 1993 geen enkele omgang met de kinderen meer gehad en de kinderen willen ook geen enkele omgang meer met klager. Daarmee heeft Hofmeijer de rechter valselijk geïnformeerd teneinde ontzeggingsgronden voor klager te kunnen creëren.
De Europese Commissie heeft, onder meer in de zaak Hendriks (NJ 1983, 191, duidelijk aangegeven hoe zij tegenover omgangsrecht staat; "The Commission considers that the natural link between a parent and a child is of fundamental importance and that, where the actual "family life" in the sence of "living together" has come to an end, continued contact between them is desirable and should remain possible. Respect for family life within the meaning of Article 8 thus implies that this contact should not be denied unless there are strong reasons, set out in para. 2 of that provision, which justify such an interference".
Ook in deze overweging van de Commissie wordt nadrukkelijk gesproken over "strong reasons". De Nederlandse Wetgever heeft zich genoodzaakt gezien om de in artikel 1:161a lid 3 BW - thans artikel 1:377a lid 3 BW - genoemde ontzeggingsgronden op te nemen. Slechts op basis van deze ontzeggingsgronden kan omgang worden ontzegd.
In het onderhavige geval heeft de Kinderbescherming, procespartij, na een uitgebreid onderzoek dat tegen klager werd ingesteld op basis van de valse gegevens in het verweerschrift van Hofmeijer: "klager heeft anderhalf jaar na oktober 1993 geen enkele omgang met de kinderen meer gehad en de kinderen willen ook geen enkele omgang meer met klager" in rapport 1 toch geconcludeerd "De band tussen vader en de kinderen is altijd goed geweest en omgang met vader zou geen ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen.
Vader is dus goed in staat en geschikt om met zijn kinderen een verantwoorde omgang te hebben. Verder zijn er geen zwaarwegende belangen voor de kinderen of ernstige bezwaren die een omgang met vader zouden moeten verbieden. Er moet dus een omgangsregeling worden opgelegd. Advies: Een omgangsregeling opleggen tussen vader en de kinderen van 1 zaterdag per 14 dagen." dat er in de relatie tussen L., A. en N. en Hop (klager) op zichzelf geen beletselen zijn die zich verzetten tegen het contact tussen hen. Kennelijk is de verstoorde relatie tussen partijen voor de Nederlandse Rechter voldoende om een fundamenteel mensenrecht van ouder en kind te doorbreken. Deze grond (verstoorde relatie tussen partijen) is echter niet voldoende om aan te kunnen nemen dat er sprake is van "strong reasons" om verder onderzoek te gaan doen om ontzeggingsgronden te gaan creëren teneinde de omgang aan klager te ontzeggen.
De Nederlandse Wetgever nimmer een dergelijke grond heeft kunnen voorstaan als reden om omgang te ontzeggen. In de nota naar aanleiding van het eindverslag - Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23012 nr 8 werd dan ook door de Minister bepleit dat er aan de gezagsuitoefening van de met het gezag belaste ouder eisen mogen worden gesteld. Zo wordt het tot de elementen van een goede gezagsuitoefening gerekend dat die met gezag belaste ouder meewerkt aan de uitvoering van een omgangsregeling en het kind stimuleert tot instandhouding van de contacten met de andere ouder. Met andere woorden: Zowel de Europese Commissie als de Nederlandse Wetgever staan een geheel andere benaderingswijze van de onderhavige problematiek voor dan de Nederlandse Rechter.
De voorgeschiedenis is in het voorgaande is deze reeds summier aangegeven. Hop (klager) en Hofmeijer zijn de ouders van hun minderjarige dochters
Linda Hop, geboren te Ermelo op 8 juli 1982
Angela Hop, geboren te Ermelo op 3 april 1985
Nicole Hop, geboren te Ermelo op 3 februari 1987
en zijn gehuwd geweest.
Op 6 april 1995 kwam het verweerschrift van Hofmeijer waarin valselijk gesteld werd: "klager heeft anderhalf jaar na oktober 1993 geen enkele omgang met de kinderen meer gehad en de kinderen willen ook geen enkele omgang meer met klager".
De vordering werd afgewezen bij de beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen d.d. 11 juni 1996 zaaknummer 417V/95 (afwijzing vordering omgangsregeling). De rechtbank Zutphen heeft het met betrekking tot deze situatie kennelijk niet van belang heeft beoordeeld of met betrekking tot deze situatie de moeder enig verwijt betreft.
Het Gerechtshof Arnhem heeft het met betrekking tot deze situatie kennelijk niet van belang heeft beoordeeld of met betrekking tot deze situatie de moeder enig verwijt betreft.
Op 6 april 1995 kwam het verweerschrift van Hofmeijer waarin met de valse gegevens klager heeft anderhalf jaar na oktober 1993 geen enkele omgang met de kinderen meer gehad en de kinderen willen ook geen enkele omgang meer met klager.
Klager vorderde tevens verificatie van de onjuiste en valse beweringen van Hofmeijer en legde daartoe over de bewijsstukken "Stukken 29-52". De vordering werd afgewezen wegens zwaarwegende belangen voor de kinderen bij de beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen d.d. 11 juni 1996 zaaknummer 417V/95 (afwijzing vordering omgangsregeling). De rechtbank Zutphen heeft het met betrekking tot deze situatie kennelijk niet van belang heeft beoordeeld of met betrekking tot deze situatie de moeder enig verwijt betreft.
Klager vorderde tevens verificatie van de onjuiste en valse beweringen van Hofmeijer en de Kinderbescherming, procespartij, in rapport 2 legde daartoe over de bewijsstukken "Stukken 29-52". Het Gerechtshof Arnhem heeft het met betrekking tot deze situatie kennelijk niet van belang heeft beoordeeld of met betrekking tot deze situatie de moeder enig verwijt betreft.
De bewijsstukken van klager "Stukken 29-52" werden tijdens het onderzoek 1 aan de raadsonderzoeker overlegt en in de besluitvorming en conclusie meegenomen. Advies was Omgangsregeling toewijzen. De Kinderbescherming, procespartij, heeft in rapport 1 het met betrekking tot deze situatie kennelijk niet van belang heeft beoordeeld of met betrekking tot deze situatie de moeder enig verwijt betreft.
Klager vorderde tevens verificatie van de onjuiste en valse beweringen van Hofmeijer en de Kinderbescherming, procespartij, legde daartoe over de bewijsstukken "Stukken 29-52". De Klachtencommissie heeft in de beslissingen het met betrekking tot deze situatie kennelijk niet van belang heeft beoordeeld of met betrekking tot deze situatie de Raad voor de Kinderbescherming, procespartij, enig verwijt betreft.
H. Indoctrinatie en psychologisch geweld tegen kinderen
Het is niet in het belang van kinderen als zij geen contact hebben met één van hun ouders. Kinderen die op basis van valse gegevens en valse beweringen de omgang met een van hun ouders is ontzegd kunnen op latere leeftijd in grote psychologisch problemen komen en een afkeer krijgen van de gezagsouder zodra kinderen achteraf de "waarheid" ontdekken. Verwacht mag worden dat in de komende jaren over de hierboven genoemde stelling veel meer bekend zal worden naarmate meer problemen zich openbaren en dat dan pas duidelijk wordt wat de Nederlandse Rechter aan verbijsterende ellende bij ouders en kinderen heeft aangericht.
Kernpunt van deze klacht tegen de Staat der Nederlanden.
Hofmeijer (moeder) heeft in haar verweerschriften gesteld op basis van onware valse gegevens, dat de vader anderhalf jaar na oktober 1993 geen enkele omgang met de kinderen meer heeft gehad en dat de kinderen ook geen enkele omgang meer willen met klager. Dat het het oogmerk door middel van laster en smaad ontzeggingsgronden te kunnen creëren voor de omgang tussen klager en zijn kinderen.
CONTRA
I
Klager (vader) stelt wel prima omgang te hebben gehad met zijn kinderen tussen oktober 1993 en november 1994 en legt daartoe over de volgende bewijsstukken die de onware beweringen van Hofmeijer weerleggen "Stukken 29-52" en heeft aan de Nederlandse Rechter gevraagd om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en zijn drie minderjarige dochters, waarbij klager tevens klaagt dat hij geen eerlijk rechtsproces heeft gehad.
De vertegenwoordiger van de Kinderbescherming, procespartij, een onderdeel van het Ministerie van Justitie, zat bij de rechtbank Zutphen voor, na en tijdens schorsing aan dezelfde tafel naast de rechter voor overleg achter gesloten deuren zonder dat procespartijen daarbij waren. Hetzelfde adviesorgaan Kinderbescherming, procespartij, kreeg bovendien de opdracht van deze rechter om onderzoek te doen naar klager en heeft twee onderzoeksrapport aan de rechter overlegd welke hebben geleid tot het afwijzen van de gevorderde omgangsregeling door klager met zijn drie minderjarige dochters. Volgens klager is deze werkwijze in strijd met artikel 6 E.V.R.M.; omdat hier geen sprake is van een eerlijk proces.
De Hoge Raad concludeerde dat (rechtbank Zutphen) het Hof Arnhem het kennelijk en terecht niet van belang is te oordelen of met betrekking tot deze situatie de moeder enig verwijt treft omdat vaststelling van een omgangsregeling thans een negatieve weerslag op de kinderen zou hebben en dat de kinderen thans het meest gebaat zijn bij een langere periode van rust.
Omgangsregelingen tussen vaders en hun kinderen door deze handelwijze van de Nederlandse Rechter geen recht meer zijn maar een gunst in Nederland. Vaders totaal zijn overgeleverd aan de macht en willekeur van de moeder omdat de Nederlandse Rechter het kennelijk niet van belang acht te oordelen of met betrekking tot deze situatie de moeder enig verwijt treft met als gevolgen dat kinderen en vaders worden blootgesteld aan indoctrinatie en psychologisch geweld door de moeder, waardoor vaders en kinderen door wanhoop en machteloosheid worden kapot gemaakt.
IIRECHTER MEVROUW MR. R.A.J. MEES HAD ZICH MOETEN VERSCHONEN.
De rechter mevrouw Mr. R.A.J. Mees bij de zittingen van 11.04.95, 11.07.95, 26.09.95 en 27.05.96 bij de Rechtbank Zutphen was volgens de opgave van nevenfuncties President van de Soroptemisten Service Club te Deventer. Deze bijbaan van deze rechter ontdekte klager pas na 11.06.97.
De Soroptemistclub is een internationale organisatie voor vrouwen welke zich ten doel stelt de erkenning van de rechten van de mens in het bijzonder die van de vrouw te bevorderen. Hierdoor is de onpartijdigheid op objectieve gronden geweld aangedaan. Rechter mevrouw Mr. R.A.J. Mees had zich van deze zaak moeten verschonen gelet op deze bijbaan juist in gevoelige zaken zoals familiezaken nu eenmaal zijn maar heeft dat niet gedaan.
Klachtafhandeling.
Na klachten van klager heeft rechter mevrouw R.A.J. Mees deze nevenfunctie direct door laten halen bij het bijbanenregister van de Rechtbank Zutphen.
III
BELANGENVERSTRENGELING RECHTER EN KINDERBESCHERMING,
OVERLEG VOOR EN NA DE ZITTING ZONDER PARTIJEN ACHTER GESLOTEN DEUR
Kinderbescherming is een procespartij bij verzoekschriftprocedure.
Bij de zittingen van 11.04.95, 11.07.95, 26.09.95 en 27.05.96 bij de Rechtbank Zutphen zat in strijd met de Wet op de Rechterlijke Organisatie de vertegenwoordiger van de Kinderbescherming,
procespartij, en een advies- en bestuursorgaan dat valt onder het Ministerie van Justitie voor en na de zitting buiten aanwezigheid van partijen om voor overleg bij Rechter mevrouw Mr. R.A.J. Mees achter gesloten deuren.
Klachtafhandeling.
Procureur Generaal van de Hoge Raad en President Rechtbank Zutphen vinden dat dit valt onder het procesbeheer van de betrokken Rechter waarover volgens hen niet geklaagd kan worden.
IV
BELANGENVERSTRENGELING RECHTER EN KINDERBESCHERMING
OVERLEG TIJDENS SCHORSING ZONDER PARTIJEN ACHTER GESLOTEN DEUR
Kinderbescherming is een procespartij bij verzoekschriftprocedure
Op de zitting van 27.05.96 bij de Rechtbank Zutphen zat in strijd met de Wet op de Rechterlijke Organisatie de vertegenwoordiger van de Kinderbescherming, procespartij, een advies- en bestuursorgaan dat valt onder het Ministerie van Justitie tijdens de schorsing buiten aanwezigheid van partijen om voor overleg bij Rechter mevrouw Mr. R.A.J. Mees achter gesloten deuren.
Klachtafhandeling.
Procureur Generaal van de Hoge Raad en President Rechtbank Zutphen vinden dat dit valt onder procesbeheer van de betrokken Rechter.
V
BELANGENVERSTRENGELING RECHTER EN KINDERBESCHERMING:
KINDERBESCHERMING BIJ RECHTER AAN DEZELFDE TAFEL
Kinderbescherming is een procespartij bij verzoekschriftprocedure
Bij alle zittingen bij de Rechtbank Zutphen zat de vertegenwoordiger van de Kinderbescherming, procespartij, aan dezelfde tafel naast de Rechter Mees met de griffier aan de andere kant van deze Rechter.
Klachtafhandeling.
Volgens de President van de Rechtbank Zutphen gebeurde dit omdat er nergens anders plaats in de rechtszaal was voor de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, procespartij, was.
VI
DUBBELFUNCTIE GRIFFIER RECHTBANK/SECRETARIS KLACHTENCOMMISSIE
Op de zittingen van 11.07.95 en 26.09.95 was griffier van de Rechtbank Zutphen onder de naam mevrouw van de Hoeve. Zij bleek naderhand tevens de secretaris van de Klachtencommissie II voor de Kinderbescherming Directie Oost te zijn, gebruikte bij de Klachtencommissie II een andere naam Drs H.M. van der Hoeve-de Muinck Keizer, zodat klager nadat hij klachten had ingediend over de Kinderbescherming, procespartij, dezelfde raadsmedewerkers en de griffier van de zitting familiezaken opnieuw aan dezelfde tafel tegen kwam bij de Klachtencommissie II voor de Kinderbescherming Directie Oost.
Het was voor de zitting van 26.09.95 de rechtbank bekend dat klager klachten tegen de Kinderbescherming, procespartij, had ingediend, mevrouw van de Hoeve had hier nooit griffier mogen zijn.
Klachtafhandeling.
Na kamervragen van het Tweede Kamerlid Hendriks antwoordde de Minister van Justitie op 07.11.97 dat inmiddels de afspraak is gemaakt dat de secretaris van de Klachtencommissie niet optreedt als secretaris in zaken bij de behandeling waarvan zij bij de rechtbank de griffier is geweest.
VII
FOUT IN BESCHIKKING HOGER BEROEP ONMOGELIJK GEMAAKT
In de beschikking van 10.10.95 werd door griffier ter zitting mevrouw van de Hoeve die tevens de secretaris van de Klachtencommissie II Kinderbescherming was een verkeerde datum voor het instellen van hoger beroep vermeld. Hierdoor werd het instellen van Hoger Beroep (zitting Gerechtshof Arnhem 08.02.96) door klager onmogelijk gemaakt.
VIII
VOORZITTER KLACHTENCOMMISSIE IS RECHTER IN HETZELFDE ARRONDISSEMENT
De voorzitter van de Klachtencommissie II van de Kinderbescherming Directie Oost Mr. W.A. Zwijnenburg bleek tevens een collega-rechter. Beiden waren kantonrechter-plaatsvervanger bij het Kantongerecht Terborg, binnen hetzelfde arrondissement van de Rechter mevrouw Mr. R.A.J. Mees binnen het werkgebied van de Kinderbescherming, procespartij, Vestiging Zutphen. Klager vindt het onjuist dat een voorzitter van de Klachtencommissie voor de Raad voor de Kinderbescherming,
procespartij, afkomstig is uit hetzelfde werkgebied van de betrokken Vestiging van de Kinderbescherming, procespartij, en bovendien een collega-rechter is van Rechter mevrouw Mr. R.A.J. Mees in deze zaak.
Klachtafhandeling.
Verwacht wordt dat Mr. W.A. Zwijnenburg zijn ontslag heeft ingediend bij het Kantongerecht Terborg. Nog geen bevestiging gekregen.
IX
GEEN VOORZITTER KLACHTENCOMMISSIE RAAD VOOR DE
KINDERBESCHERMING UIT ANDER ARRONDISSEMENT BESCHIKBAAR
Alle twee plaatsvervangende voorzitters van de Klachtencommissie II Kinderbescherming Directie Oost bleken collega-rechters binnen hetzelfde arrondissement van de Rechter mevrouw Mr. R.A.J. Mees binnen het werkgebied van de Kinderbescherming, procespartij, Vestiging Zutphen zodat schijn van belangenverstrengeling sowieso niet voorkomen kon worden door een andere voorzitter voor deze zaak te kiezen.
Klachtafhandeling.
plaatsvervangend voorzitter Rechter Mr. J.C.A. Schunck zijn ontslag heeft ingediend bij het kantongerecht Harderwijk in het arrondissement Zutphen.
Voorzitter Mr. W.A. Zwijnenburg verwacht wordt dat hij zijn ontslag heeft ingediend bij het Kantongerecht Terborg in het arrondissement Zutphen. Hiervan nog geen bevestiging gekregen.
X
ZITTINGEN KLACHTENCOMMISSIE NIET OPENBAAR.
Klager klaagt dat de zittingen van de Klachtencommissie II van de Raad voor de Kinderbescherming niet openbaar zijn. Bezoekers werden bij de zitting geweigerd. Klager is van mening dat als de zittingen van de Klachtencommissies Raden voor de Kinderbescherming openbaar zijn de Raden voor de Kinderbescherming beter gecontroleerd kunnen worden en daardoor gedwongen zullen worden beter werk af te leveren. Bijlage 70.
XI
RAADSHEER COLLEGA-RECHTER VOORZITTER KLACHTENCOMMISSIE
In hoger beroep bleek dat raadsheer mevrouw Mr. I.A. Katz-Soeterboek tevens rechter-plaatsvervanger was bij de rechtbank Arnhem en een rechter-collega van de voorzitter van de Klachtencommissie Kinderbescherming Directie Oost in deze zaak Mr. W.A. Zwijnenburg.
Klachtafhandeling.
Raadsheer mevrouw Mr. I.A. Katz-Soeterboek heeft ontslag genomen als rechter-plaatsvervanger bij de Rechtbank Arnhem m.i.v. 01.04.97. Ontslag KB 18.04.97.
XII
GRIFFIEFORMULIEREN VOORGEDRUKT VOOGDIJ: DE MOEDER
Mr. W.A. Zwijnenburg en mevrouw Mr. I.A. Katz-Soeterboek waren Rechters bij de rechtbank Arnhem en hebben jarenlang het gebruik van voorgedrukte, vooringenomen en partijdige griffieformulieren waarop stond Voogdij: De moeder toegestaan. Deze formulieren werden recent nog gebruikt.
Klachtafhandeling.
Deze partijdige en vooringenomen griffieformulieren zijn vervangen.
XIII
RAADSHEER HOF ARNHEM J.P. BALKEMA TEVENS VOORZITTER ADVIESORGAAN MINISTERIE VAN JUSTITIE
Mr. J.P. Balkema is naast coördinerend vice-president bij het Hof Arnhem tevens Ministerie van Justitie: Voorzitter Sectie Gevangeniswezen in de Centrale Raad voor Strafrechttoepassing. Zie onderdeel valsheid in geschrift in proces-verbaal bij Gerechtshof Arnhem.
XIV
RAADSHEER HOGE RAAD W.H. HEEMSKERK TEVENS LID ADVIESCOMMISSIE MINISTERIE VAN JUSTITIE
Mr. W.H. Heemskerk is naast Raadsheer bij de Hoge Raad tevens
Ministerie van Justitie: Lid adviescommissie voor het burgerlijk procesrecht.
XV
RAADSHEER HOGE RAAD P. NELEMAN TEVENS REGERINGSCOMMISSARIS MINISTERIE VAN JUSTITIE
Mr. P. Neleman is naast Raadsheer bij de Hoge Raad tevens
Ministerie van Justitie: Regeringscommissaris Nieuw Burgerlijk Wetboek boek 7, 8 en 10 bij
het Directoraat-generaal Wetgeving Sector Vermogensrecht.
Ministerie van Justitie: Regeringscommissaris Nieuw Burgerlijk Wetboek boek 9
Directoraat-generaal Wetgeving Sector Personen en Ondernemingsrecht
XVI
DOCUMENTENVERZAMELING OPGEBOUWD
November 1995 heeft klager contact opgenomen met de Politie Ermelo en advies gevraagd wat hij het beste kon doen om weerwerk te leveren tegen de misstanden waarin hij was terechtgekomen. De Politie constateerde: "Om de Kinderbescherming staat een muur waar niet door heen te breken is!" Advies werd gegeven alles zo goed mogelijk te documenteren zodat dat later bij procedures kan worden gebruikt. Dit advies heeft klager opgevolgd, er is nu een documentatiedossier over deze klacht beschikbaar waarbij alle beweringen van klager op basis van documentatie onderbouwd kan worden. Op verzoek kan waar nodig ter onderbouwing van beweringen documentatie worden overlegd.
XVII
ONEERLIJK RECHTSPROCES BIJ DE RECHTBANK ZUTPHEN
Zittingen van 11.04.95, 11.07.95, 26.09.95 en 27.05.96 bij de Rechtbank Zutphen.
Rechter mevrouw Mr. R.A.J. Mees achtte het in deze zaak kennelijk niet van belang dat beschuldigingen ingebracht tegen klager ter zitting op juistheid moeten worden gecontroleerd door de documenten van klager met de valse en onware beweringen tegen klager te vergelijken zodat op basis van documentenverificatie zodat aangetoond zou worden dat de beschuldigingen tegen klager onmogelijk konden kloppen. Op iedere zitting ging de Rechter mevrouw Mr. R.A.J. Mees selectief, kritiekloos en klakkeloos af op de onware valse beweringen van Hofmeijer dat klager anderhalf jaar geen omgang meer had gehad met zijn kinderen na oktober 1993 terwijl de "Stukken 29-52" het tegendeel bewijzen. Bijlage 29-52 en 74, 75, 76.
XVIII
ONDERZOEK 1 TEGEN KLAGER OP BASIS VAN VALSE GEGEVENS
Kinderbescherming is een advies- en bestuursorgaan
Hofmeijer vroeg op basis van de door haar ingebrachte valse gegevens een raadsonderzoek tegen klager. Haar verzoek door de rechter werd toegewezen. Weigeren door klager daaraan mee te werken zou volgens klager onmiddellijk bij deze rechter tot omgangsontzegging leiden. Er waren dus geen ontzeggingsgronden voor klager. Er kwam op basis van valse gegevens een raadsonderzoek tegen klager. Onderzoek tegen klager doen terwijl er geen ontzeggingsgronden zijn. De kinderbescherming bracht rapport uit op 29.06.95. Advies omgang toewijzen.
XIX
ONDERZOEK 2 TEGEN KLAGER KINDERBESCHERMING CREËERT ONTZEGGINGSGRONDEN VOOR KLAGER.
Kinderbescherming is een advies- en bestuursorgaan
Zitting 11.07.95 Rechtbank Zutphen De Rechter weigerde een beschikking af te geven en omgangsregeling conform advies Kinderbescherming, procespartij, toewijzen maar achtte het gewenst dat de Kinderbescherming, procespartij, een tweede onderzoek deed naar klager. Klager is door de Kinderbescherming onderzocht en geschikt als vader bevonden die omgang mag hebben met zijn kinderen.
Er zijn dus voor de tweede keer geen wettelijke ontzeggingsgronden die vader verbieden omgang met zijn eigen kinderen te hebben. Toch wordt opnieuw een onderzoek tegen vader ingesteld. De kinderbescherming bracht rapport uit maar adviseerde nu omgangsregeling afwijzen.
XX
HOREN KINDEREN TIJDENS ONDERZOEK 2 ONDER TOEZICHT VAN MOEDER
Tijdens onderzoek 2 worden de kinderen slechts een maal gehoord door de Kinderbescherming, procespartij, onder toezicht van hun moeder.
XXI
WEIGERING CONTRA-EXPERTISE
Iedere ouder heeft het recht op een contra-expertise artikel 810a als hij het niet eens is met het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, procespartij, een advies- en bestuursorgaan van het Ministerie van Justitie.
Het verzoek van klager om een Contra-expertise artikel 810a van raadsrapport 2 van de Kinderbescherming, procespartij, werd geweigerd door de: Rechtbank Zutphen op de zitting van 26 september 1995. Kinderen hebben rust nodig.
Gerechtshof Arnhem op de zitting van 10 oktober 1996. Niet mogelijk teveel onrust voor kinderen.
XXII
RECHTER VERVREEMD KINDEREN VAN HUN OUDER
De Rechter in Zutphen bepaalde bij beschikking van 10 oktober 1995 de nieuwe zitting op 7 mei 1996 waardoor de kinderen van klager nog eens acht maanden van hem werden vervreemd. Deze tactiek wordt door de Nederlandse Rechter en de Raad voor de Kinderbescherming, procespartij, toegepast onder het argument dat de kinderen rust nodig hebben maar in de praktijk worden klagers daarmee aan het lijntje gehouden i.p.v. adequaat te onderzoeken of de moeder iets te verwijten valt. Uitstel wordt afstel.
XXIII
WEIGERING INZAGE DOSSIER BIJ RECHTBANK ZUTPHEN
Een week voor de zitting van 7 mei 1996 werd klager die het recht op inzage wilde hebben in zijn rechtbankdossier conform artikel 429 l en artikel 811 door de Rechter weggestuurd in strijd met de wet en hij werd door deze handelwijze van deze Rechter gehinderd in zijn verdediging. De Rechter motiveerde haar weigering dat alleen advocaten inzagerecht in griffiedossiers hebben.
XXIVWEIGERING INZAGE DOSSIER DRIE MAAL WEGGESTUURD
Klager werd drie maal bij de rechtbank Zutphen weggestuurd alvorens hij conform artikel 429 l en artikel 811 in staat gesteld werd om zijn rechtbankdossier in te zien. Toen was het te laat en was klager al op een verbijsterende wijze in zijn verdediging tegengewerkt en geschaad. Omdat zijn advocaat niet in Hoger Beroep wilde gaan moest klager een andere advocaat zoeken en omdat hij toen tijdelijk zonder advocaat zat werd een uitzondering gemaakt en kon hij toch inzage in zijn dossier krijgen.
XXV
SELECTIEF PARTIJDIG EN VOORINGENOMEN GEEL AANSTREPEN
In het rechtbankdossier constateerde klager dat Rechter mevrouw Mr. R.A.J. Mees:
XXVI
WEIGERING HERZIENE BESCHIKKING
Klager heeft om een herziene beschikking 11 juni 1996 gevraagd bij de rechtbank Zutphen:
Wetsvoorstel 24651 De Tweede Fase van de herziening van de rechterlijke organisatie. Mogelijkheden to verbetering van kennelijke fouten in vonnis, arrest of beschikking. MvT artikel 1.3.12 bepaald dat de rechter verbetert te alle tijde op verzoek van een partij in zijn vonnis, arrest of beschikking een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere fout die zich voor eenvoudig herstel leent. omdat de rectificatiebrief van 03.01.96 van de Kinderbescherming, procespartij, niet onder verloop procedure bij de beschikking van 11 juni 1996 van de rechtbank Zutphen was vermeld.
De griffie van de rechtbank Zutphen heeft klagers verzoeken hiertoe systematisch tegengewerkt en klagers verzoek hiertoe pas aan de betrokken rechter voorgelegd toen deze zaak al was doorgegaan naar de Hoge Raad.
XXVII
ONEERLIJK RECHTSPROCES ONDERZOEK KINDERBESCHERMING
Klager acht het onjuist dat de Kinderbescherming, procespartij, en een advies- en bestuursorgaan van het Ministerie van Justitie, tevens de opdracht kreeg van de rechtbank Zutphen om twee onderzoeken tegen klager in te stellen en wel om de volgende redenen:
De Kinderbescherming is, procespartij en een advies- en bestuursorgaan en zat bij deze rechtbank steeds voor en na de zitting en tijdens schorsing buiten partijen om achter gesloten deuren met de Rechter te Zutphen te overleggen over deze zaak. De rechtbank Zutphen is van mening dat deze organisatie GEEN PARTIJ IS maar een adviesorgaan en om die reden dus zonder partijen achter gesloten deuren voor, na en tijdens schorsingen van zittingen met de Rechter mag overleggen.
De mening van de rechtbank Zutphen op 24 november 1997: "Daargelaten de vraag of het wenselijk is dat de vertegenwoordigster van de Kinderbescherming in de zittingzaal aanwezig is voordat partijen worden binnengelaten of blijft zitten nadat partijen de zittingzaal hebben verlaten, vooropgesteld wordt dat de Kinderbescherming een adviesorgaan van de rechtbank is en derhalve geen partij en bovendien niet de belangen van één van partijen behartigt. Derhalve levert deze omstandigheid geen grond voor de vrees dat het de zittingsrechter aan onpartijdigheid ontbreekt."
Klager is van mening dat het de taak van de Kinderbescherming, procespartij, is om op te komen voor kinderen die zich in een bedreigende situatie bevinden en daarom vooringenomenheid kan voortvloeien uit een te grote betrokkenheid bij de zaak op grond van bestuurlijke of ambtelijke verantwoordelijkheid. Het adviesorgaan Kinderbescherming, procespartij, behoort zijn taak zonder vooringenomenheid te verrichten en dient ertegen te waken dat leden van een adviesorgaan die een persoonlijk belang hebben bij het te nemen besluit de besluitvorming via advisering kunnen beïnvloeden. Als de Kinderbescherming, procespartij, volgens de rechtbank Zutphen geen partij is maar een adviesorgaan hoe is het verklaarbaar dat de rechtbank Zutphen opdrachten geeft onderzoeken te verrichten waarbij dit adviesorgaan Kinderbescherming, procespartij, de besluitvorming in eigen onderzoeken kan beïnvloeden?
Is het dan niet volstrekt onjuist dat de rechtbank Zutphen aan de Kinderbescherming Oost, procespartij, -ook in deze zaak- opdrachten geeft voor onderzoek waarbij personen en bestuurders die voor de Kinderbescherming. procespartij, werken invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming als bestuurder gelet op de situatie en positie waarin deze personen en bestuurders verkeren?
Een grondbeginsel voor overheidsoptreden is dat besluiten genomen worden zonder aanzien des persoons. Artikel 1 van de Grondwet brengt dit tot uitdrukking door te bepalen dat allen in gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. Voor bestuurs- en adviesorganen brengt dit mee dat allen in gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. Voor bestuurs- en adviesorganen brengt dit mee dat zij zich steeds objectief behoren op te stellen. Zij moeten hun oordelen baseren op deskundigheid en op oordelen van beleid, maar mogen niet de ene burger zonder grond
bevoordelen boven de andere. Vooringenomenheid kan ook voortvloeien uit een te grote betrokkenheid bij de zaak op grond van een bestuurlijke of ambtelijke verantwoordelijkheid. Is het dan niet volstrekt onjuist dat de rechtbank Zutphen aan het adviesorgaan Kinderbescherming Oost, procespartij, opdrachten geeft zelf onderzoeken te verrichten terwijl er een te grote betrokkenheid is op grond van bestuurlijke of ambtelijke verantwoordelijkheid bij kinderen?
De rechtbank dient en had ervoor dienen te waken dat andere adviseurs dan de Kinderbescherming Oost, procespartij, opdrachten zouden krijgen en het lijkt erop dat dit decennia lang bij de rechtbank Zutphen is misgegaan en ik ben nu ook van mening dat de rechterlijke macht bij de rechtbank Zutphen verantwoording moet gaan afleggen wat Rechters allemaal de afgelopen decennia bij kinderen en hun ouders hebben aangericht door het advies- en bestuursorgaan Kinderbescherming, procespartij onderzoeksopdrachten te verstrekken terwijl dit orgaan belangen heeft bij de beïnvloeding van de besluitvorming.
De Kinderbescherming, procespartij, is ook hulpverlener van kinderen en daarom per definitie subjectief. Hij behoort uit te gaan van zijn cliënt. Dat is dan al de reden dat hij naar mijn oordeel geen rol mag spelen bij de waarheidsvinding in een proces of bijvoorbeeld bij het bepalen van de schade van een slachtoffer in een civiel proces.
XXVIII
JURISPRUDENTIE MANTOVANELLI TEGEN FRANKRIJK, KLAGER NIET BETROKKEN TIJDENS ONDERZOEK 2 RAADSRAPPORT 2 DIENT NIETIG TE WORDEN VERKLAARD.
Onderzoek 2 werd afgesloten op 24 augustus 1995 voor 13.00 uur!
De kinderbescherming, procespartij, meld in rapport 2 "onderzoek afgesloten"
29.08.95. Het inzagegesprek vond plaats op 1 september 1995.
Opvallend daarbij is dat de Kinderbescherming, procespartij, geen bronvermelding in rapport 2 vermeld. Er staat daarom ook geen bronvermelding in rapport 2 met wie, wanneer en hoe vaak is gesproken.
Tijdens onderzoek 2 is niet met klager conform de richtlijnen van het normenrapport gesproken. Er staat dan ook niets in rapport 2 dat er op wijst dat tijdens onderzoek 2 met klager is gesproken. Tijdens de behandeling van de klacht van klager bij de Klachtencommissie II bevestigde de praktijkleider Eppink van de Kinderbescherming, procespartij, dat het ook niet nodig was geweest met klager tijdens onderzoek 2 te spreken.
De kinderbescherming, procespartij, heeft een rectificatiebrief gestuurd op 03.01.97
De Kinderbescherming, procespartij, heeft artikel 6 van het Verdrag van Rome geschonden dat onder
meer bepaalt dat de klager recht heeft op "fair trial" (eerlijk proces) waarin met "equality of arms"
(gelijke wapens) moest worden gestreden. De mening van klager had daarom tijdens onderzoek 2 vóór
het opmaken van het rapport besproken dienen te worden en zijn mening had ook in rapport 2 onder
onderzoek dienen te staan.
XXVIIII
WEIGERING TIJD VERDEDIGING M.B.T. INZAGE CONCEPT RAPPORT
Klager kreeg het concept rapport 2 na onderzoek 2 pas te zien tijdens het inzage gesprek. Klager kon zich dus niet voorbereiden in zijn verdediging tegen het raadsrapport 2.
Toelichting.
Na klachten hierover van klager is inmiddels wel de regel doorgevoerd dat ouders minimaal drie dagen
van te voren concept-raadsrapporten ontvangen om zich op het inzagegesprek te kunnen voorbereiden.
Door de medewerker van de Kinderbescherming, procespartij, werd direct gezegd dat het
rapport niet werd veranderd en dat klager maar een advocaat moest nemen om zich te verdedigen. Door de
medewerker van de Kinderbescherming, procespartij, werd klager verweten:
"Waarom wilt u perse uw recht verkrijgen?"
Door de medewerker van de Kinderbescherming, procespartij, werd geweigerd de mening van vader over het raadsrapport onder inzage te vermelden met als argument: De Raad voor de Kinderbescherming, procespartij, maakt uit wat er in het raadsrapport komt dus ook wat onder inzage wordt vermeld.
Door de medewerker van de Kinderbescherming, procespartij, werd geweigerd de stukken later bekend onder "Stukken 29-52" onder inzage te vermelden met als argument dat de medewerker van de Kinderbescherming, procespartij, uitmaakt wat in het rapport wordt vermeld en in welke bewoordingen de mening van de raad wordt weergegeven.
XXX
DISCRIMINATIE DOOR KINDERBESCHERMING
Op de voorbladen van rapport 1 en rapport 2 wordt van Hofmeijer wel de partner genoemd. Op de voorbladen van beide rapporten wordt NIET de naam van klagers vaste partner genoemd. Dit wordt volgens klager door de Kinderbescherming, procespartij, doelbewust suggestief gedaan om te suggereren dat de kinderen bij moeder in een gezinssituatie zitten en bij de vader niet.
Uit de "Stukken 29-52" blijkt dat de kinderen haar heel goed kende en een prima omgang met haar hadden. De Raad negeerde dit feit in de onderzoeken en raadsrapporten. Klager acht deze discriminatie sowieso in strijd met de Grondwet wegens schending van het recht, principe van gelijke behandeling.
XXXI
BETEKENIS EN INTERPRETATIE VAN DE "STUKKEN 29-52" BIJ ONDERZOEK 2 VOOR DE KINDERBESCHERMING
Klager heeft o.a. de volgende bewijsstukken "Stukken 29-52" aan de Kinderbescherming, procespartij, overlegt en op basis van deze bewijsstukken heeft de Kinderbescherming geconcludeerd anders dan in rapport in omgang toewijzen, nu in rapport 2 geconcludeerd dat "Vader kennelijk, het terzijde schuiven van de motiveringsverplichting door het gebruik van het enkel woord "kennelijk" dat inhoudelijk ongedefinieerd blijft is fundamenteel onjuist, niet in staat lijkt om zijn kinderen op een voor de kinderen acceptabele manier te benaderen. Omgangsontzeggingsgrond B. Omgang afwijzen."
Van cruciaal belang is dat de Kinderbescherming, procespartij, na het indienen van klachten wel toegeeft dat er wel degelijk omgang tussen kinderen en klager heeft plaatsgevonden tussen oktober 1993 en december 1994 totdat Hofmeijer vanaf op of omstreeks 05.12.94 iedere omgang tussen klager en zijn kinderen verbood en daarmee dus ook toegeeft dat de Kinderbescherming, procespartij, valsheid in geschrift heeft gepleegd in rapport 2 omdat daarin het tegendeel wordt beweert namelijk dat er geen omgang tussen vader en kinderen is geweest tussen oktober 93 en december 94. De Kinderbescherming, procespartij, rapporteerde zelfs dat de kinderen na oktober 1993 absoluut niet met vader geconfronteerd wilden worden. Alleen bij het bespreken daarvan raakten de kinderen al erg overstuur. Weerlegt door de "Stukken 29-52" blijkt dit leugens en bedrog te zijn om klager in een kwaad daglicht te stellen om ontzeggingsgronden te kunnen creëren.
De Kinderbescherming, procespartij, en de Nederlandse Rechter hanteren ontzeggingsgronden voor vaders die om de volgende redenen kennelijk niet in staat lijken om met zijn kinderen op een voor de kinderen acceptabele manier om te gaan. Hier is sprake van willekeur en ieder argument kan daarvoor worden gebruikt.
Tussen oktober 1993 tot december 1994 is er volgens klager prima omgang tussen klager en zijn kinderen geweest waarvan de volgende bewijsstukken kunnen worden overlegt.
30-31 Getuigenverklaring
32-33 Getuigenverklaring
34 Foto's ziekenhuisbezoek klager met zijn kinderen aan zijn partner
35-36 Kinderbrief van de kinderen
37-38 Kinderbrief van de kinderen
39 Kinderbrief van de kinderen
40-41 Valentijnskaart van de kinderen
42-43 Valentijnskaart van de kinderen
44 Foto's barbecue kinderen bij klager samen met oma en opa
45-46 Kinderbrief oudste dochter aan klager
47 Schoolverslag
48-49 Kinderen zetten bij school hun naam op beterschapskaartje aan oma
50 Manegefoto oudste dochter met klager
51 Getuigenverklaring
52 Getuigenverklaring
De Kinderbescherming, procespartij, beweerde in het voor klager vernietigend rapport 2 dat de kinderen na oktober 1993 niets meer met klager te maken wilden hebben. In het kader van de klachtprocedure werd de Kinderbescherming, procespartij, met klagers bewijsstukken geconfronteerd welke stukken het tegendeel aantoonde. De Kinderbescherming, procespartij, erkende toen dat er inderdaad tussen oktober 1993 en december 1994 omgang tussen klager en zijn kinderen had plaatsgevonden m.a.w. de kinderbescherming, procespartij, had valsheid in geschrift gepleegd in raadsrapport 2.
Dat was vervelend voor de Kinderbescherming, procespartij, en de waarheid geweld aangedaan de aanval geopend op de bewijsstukken van klager. Gesteld werd door de kinderbescherming, procespartij, dat deze stukken juist bewijzen dat klager kennelijk niet in staat lijkt de kinderen op een voor de kinderen acceptabele manier te benaderen. Met andere woorden de vader in Nederland mag:
30-31 NIET zijn partner met de kinderen laten praten.
32-33 NIET zijn partner met de kinderen laten praten.
34 NIET regelmatig zijn kinderen meenemen om op ziekenhuisbezoek te gaan
35-36 NIET brieven ontvangen van zijn kinderen.
37-38 NIET brieven ontvangen van zijn kinderen.
39 NIET brieven ontvangen van zijn kinderen.
40-41 NIET Valentijnskaarten ontvangen van zijn kinderen.
42-43 NIET Valentijnskaarten ontvangen van zijn kinderen.
44 NIET barbecue hebben samen met kinderen en oma en opa.
45-46 NIET brief ontvangen van zijn dochter
47 NIET bij school met de kinderen een praatje maken
48-49 NIET bij school de kinderen hun naam op beterschapskaartje aan oma laten zetten.
50 NIET bij de manege komen als zijn dochter daar een wedstrijd heeft
51 NIET met zijn kinderen praten als hij ze tegenkomt op een feestdag
52 NIET bij de manege een praatje maken met zijn kinderen
Er is natuurlijk veel meer omgang tussen klager en zijn kinderen geweest na oktober 1993 maar hoe bewijs je dat achteraf na april 1995 als Hofmeijer met onware en onbewezen beweringen het tegendeel beweert. In Nederland zijn bovengenoemde feiten reden voor omgangsontzeggingsgrond B volgens de Kinderbescherming, procespartij, maar de rechter heeft deze omgangsontzeggingsgrond B NIET overgenomen.
Tussen 5 december 1994 en 21 december 1994 werd aangetoond dat Hofmeijer de totale omgang kinderen met klager aan hen heeft verboden en dat de kinderen niet meer met klager, hun vader mochten praten of omgaan. Hiervan werden bewijsstukken overlegd maar deze werden door de Kinderbescherming, procespartij, genegeerd omdat deze niet het beeld van Hofmeijer in rapport 2 weergaven.
Met geen woord wordt in rapport 2 door de Kinderbescherming, procespartij, ook maar iets over haar rol tussen 5 december 1994 en 21 december 1994 gemeld toen zij de kinderen omgang met klager verbood. De Kinderbescherming, procespartij, heeft in rapport 2 het met betrekking tot deze situatie kennelijk niet van belang heeft beoordeeld of met betrekking tot deze situatie Hofmeijer enig verwijt betreft.
XXXII
MENING COMMISSIE VAN JUSTITIE EERSTE KAMER OVER KINDERBESCHERMING
Klager verwijst naar een gedeelte van het voorlopig verslag van de vaste commissie van Justitie van 13 mei 1997 samenstelling Heijne Makkreel (VVD). Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA), De Haze Winkelman (VVD) en met name op het citaat pagina 4 bovenaan: "Het blijkt dat de raad het belang van de moeder zwaarder laat wegen dan het belang van de vader. Hun advisering lijkt daardoor uiterst partijdig, waarbij de rapportage vaak te wensen overlaat". Rapport 2 in deze zaak is een voorbeeld van deze stelling.
En ik ben een slachtoffer van deze soort discriminatie.
XXXIII
VALSHEID in geschrift IN PROCES-VERBAAL GERECHTSHOF ARNHEM
De inhoud van de geschreven notulen van de zitting 10.10.96 verschillen van de inhoud van het Proces Verbaal van de zitting 10.10.96bij het Gerechtshof Arnhem. Er is valsheid in geschrift in een authentiek document namelijk het proces verbaal van de zitting van 10 oktober 1996 gepleegd.
Voorzitter van de zitting 10.10.96 en verantwoordelijk voor de notulen en PV Mr. J.P. Balkema.
Klager legt over:
Kopie van de geschreven notulen. Bijlage 23-25.
Kopie van het Proces Verbaal. Bijlage 26-28.
Essentieel is de volgende verdraaiing. Klager heeft ter zitting gezegd dat de "gekwetstheid" van de kinderen moet worden weggenomen verwijzend naar de valse beweringen van Hofmeijer. In het Proces Verbaal wordt de verklaring van klager ter zitting op een verbijsterende wijze geweld aangedaan en wordt deze verklaring verdraaid om klager in een kwaad daglicht te plaatsen en het arrest van het Gerechtshof Arnhem op deze "valse gegevens" af te stemmen.
In de notulen staat citaat:
Wil alles doen om gekwetstheid weg te nemen.
In het Proces Verbaal staat: Wil alles doen om het gevoel dat ik hen heb gekwetst
weg te nemen.
In de notulen staat citaat: veranderd
is en het er gezellig kan zijn
In het Proces Verbaal staat: veranderd is en het bij hem
gezellig kan zijn
In de notulen staat citaat:
Geen vermelding
In het Proces Verbaal staat: nu hier sprake is van een
zinloos appél
In de notulen staat citaat: Verklaring
oudste dochter ook uitspraken die op basis van
documentencontrole niet kunnen kloppen.
In het Proces Verbaal staat: Verklaringen die niet kunnen
kloppen zijn weggelaten
In de notulen staat citaat: Uitspraken
van het Hof.
In het Proces Verbaal staat: Uitspraken van het Hof staan
onder dochter vermeld.
Geen enkele uitspraak van Hof in het Proces Verbaal.
Volgens het PV heeft het Hof niet gesproken tijdens de zitting.
In de notulen staat citaat: Nader
onderzoek voor korte termijn niet
teveel onrust voor de kinderen
In het Proces Verbaal staat: Niet is weggelaten.
XXXIV
ONEERLIJK RECHTSPROCES HOGE RAAD
De griffier van de Hoge Raad heeft klager inzage in zijn griffiedossier bij de Hoge Raad geweigerd terwijl hij om inzage in zijn dossier had verzocht om te kunnen controleren of alle noodzakelijke stukken wel in het dossier zaten. Dat geeft mij het vermoeden of zelfs de overtuiging dat de Hoge Raad arrest heeft gewezen op basis van onjuiste c.q. onvolledige documentatie. Het lijkt strijdig met het begrip 'eerlijk proces' art. 6 E.V.R.M.
XXXV
KLACHTPROCEDURE KINDERBESCHERMING GEFRUSTREERD DOOR RECHTBANK
De rechtbank Zutphen weigerde de zitting gepland 26.09.95 uit te stellen zodat de directeur van de Kinderbescherming, procespartij, eerst op de ingediende klachten kon beslissen en de beslissing van de directeur aan de rechter kon worden overlegd.
XXXVI
ONEERLIJKE KLACHTPROCEDURE BIJ DE DIRECTEUR KINDERBESCHERMING
De Directeur van de Kinderbescherming, procespartij, informeerde de Rechter officieel dat er klachten tegen de Raad waren ingediend op de dag van de uitspraak terwijl die klachten al in augustus 1995 waren ingediend. De Directeur van de Kinderbescherming, procespartij, besliste op de ingediende klachten op de dag van de uitspraak en kon daarmee de afhandeling van de klachten op de beslissing van de rechter afstemmen.
XXXVII
ONEERLIJK RECHTSPROCES KLACHTENCOMMISSIE II KINDERBESCHERMING DIRECTIE OOST
Op de zittingen van 11.07.95 en 26.09.95 was griffier van de Rechtbank Zutphen mevrouw van de Hoeve. Die bleek naderhand tevens de secretaris van de Klachtencommissie II voor de Kinderbescherming Directie Oost te zijn zodat klager nadat hij klachten had ingediend over de Kinderbescherming, procespartij, dezelfde raadsmedewerkers en de griffier van de zitting familiezaken opnieuw aan dezelfde tafel tegen kwam bij de Klachtencommissie II voor de Kinderbescherming Directie Oost.
Het was voor de zitting van 26.09.95 aan de rechtbank bekend dat klager klachten tegen de Kinderbescherming, procespartij, had ingediend. Mevrouw van de Hoeve had hier nooit griffier mogen zijn.
De voorzitter van de Klachtencommissie II van de Kinderbescherming Directie Oost Mr. W.A. Zwijnenburg bleek tevens een collega-rechter, beiden waren kantonrechter-plaatsvervanger bij het Kantongerecht Terborg, binnen hetzelfde arrondissement van de Rechter Mevrouw Mr. R.A.J. Mees binnen het werkgebied van de Kinderbescherming, procespartij, Vestiging Zutphen.
Alle plaatsvervangende voorzitters van de Klachtencommissie II Kinderbescherming Directie Oost bleken collega-rechters binnen hetzelfde arrondissement van de Rechter mevrouw Mr. R.A.J. Mees tevens binnen het werkgebied van de Kinderbescherming, procespartij, Vestiging Zutphen zodat de schijn van belangenverstrengeling sowieso niet voorkomen kon worden door een andere voorzitter voor deze zaak te kiezen.
XXXVIII
DE NATIONALE OMBUDSMAN
De klagende burger kan over de Kinderbescherming, procespartij, niet terecht bij de Nationale Ombudsman zodra en een rechter bij de zaak betrokken is omdat de Nationale Ombudsman zich moet onthouden van kritiek op datgene waarop de beslissing van de rechter steunt. Deze argumentatie is volgens klager verregaand onjuist.
De Nationale Ombudsman heeft de afhandeling van de klachten tegen de Kinderbescherming, procespartij, volgens klager schandalig lang tegen gehouden, waardoor de afhandeling van de klachtprocedure tegen de Kinderbescherming, procespartij, van augustus 1995 tot en met 14 juli 1997 in totaal bijna 22 maanden heeft geduurd. Klager acht deze termijn zeker in gevoelige zaken zoals familiezaken nu eenmaal zijn schandalig en in strijd met het E.V.R.M.
De Nationale Ombudsman ging bovendien volgens klager ten onrechte voorbij aan de beslissing van de Nederlandse Rechter die twee maal ontzeggingsgrond D in beschikking/arrest motiveerde.
De Kinderbescherming, procespartij, besliste ontzeggingsgrond B weerlegt door de "Stukken 29-52" maar het oordeel van de Kinderbescherming, procespartij, werd klakkeloos en kritiekloos door de Nationale Ombudsman overgenomen. De Nationale Ombudsman had een broer die ook Directeur van de Kinderbescherming is geweest. Dit geeft mij de overtuiging dat ook hier sprake is van belangenverstrengeling.
De Nationale Ombudsman weigert klager mee te delen wie allemaal bij de afhandeling van zijn klachtdossier zijn betrokken en welke route het dossier heeft gevolgd zodat klager niet kon nagaan in hoeverre er concreet sprake was van belangenverstrengeling maar ook niet kon nagaan bij wie het dossier bleef liggen om de klachtprocedure tegen te werken.
XXXIX
DE AFHANDELING VAN DE KLACHTPROCEDURE TEGEN KINDERBESCHERMING HEEFT
VEEL TE LANG GEDUURD WAARDOOR KLAGER IN ZIJN VERDEDIGING IS GESCHAAD.
Klachtprocedure gestart : augustus 1995.
Klachtprocedure beëindigd : 14 juli 1997.
Bij klager bestaat de indruk dat de afhandeling van deze klachtprocedure door de Minister van Justitie en de Nationale Ombudsman doelbewust is gerekt en tegengewerkt omdat hier duidelijk sprake is van valse gegevens en valsheid in geschrift in raadsrapport 2 en dat eerst alle uitspraken in de rechtsgang zijn afgewacht omdat die niet gemotiveerd hoeven te worden. De Nationale Ombudsman geen kritiek mag hebben op datgene waarop de beslissing van de rechter steunt om deze schandalige kinderroof af te kunnen dekken.
XXXX
HET MINISTERIE VAN JUSTITIE HOUDT GEHEIM, WELKE PERSONEN BIJ DE KLACHTAFHANDELING KINDERBESCHERMING BETROKKEN ZIJN, EN VIA
WELKE ROUTE HET DOSSIER DOOR WIE, WANNEER WORDT BEHANDELD.
Het Ministerie van Justitie weigerde klager mee te delen welke personen bij de klachtafhandeling van zijn klachten tegen de Kinderbescherming, procespartij, betrokken waren zodat klager niet kan controleren of er sprake is van belangenverstrengeling en/of schijn van belangenverstrengeling bij het Ministerie van Justitie.
Het Ministerie van Justitie weigerde klager mee te delen bij wie op welke datum het klachtdossier binnenkwam en werd doorgestuurd zodat klager onmogelijk kon nagaan bij welke personen de klachtafhandeling werd tegengewerkt en gerekt door het klachtdossier vast te houden.
XXXXI
VALSE BESCHULDIGINGEN ALS WAPEN VAN RECHTER, MOEDER
EN DE KINDERBESCHERMING OM OMGANGONTZEGGINGSGRONDEN
TUSSEN VADER EN ZIJN KINDEREN TE KUNNEN CREËREN
Deze klacht tegen de Staat der Nederlanden laat zien hoe weerloos een vader is in Nederland tegen valse beweringen van moeder tegen een vader met de bedoeling van de moeder om omgangsontzeggingsgronden te creëren tussen vader en zijn kinderen. Vooringenomenheid is zijn deel. Selectief als schuldig veroordeeld wordt de vader op basis van valse gegevens en onware laster en smaad door de Staat der Nederlanden van zijn kinderen beroofd.
Over deze thematiek gaat dit klachtonderdeel "Klacht wegens schending van artikel 6 E.V.R.M. door de Staat der Nederlanden". Over de moeite die het heeft gekost om te vechten tegen de allesoverheersende vooringenomenheid, dubbele moraal en dubieuze rechterlijke uitspraken.
Tijdens mijn onderzoek als voorbereiding op het indienen van deze klacht drong het steeds meer tot mij door dat er bij de behandeling van deze zaken structureel iets ernstigs mis is. Het blijkt lonend te zijn geworden voor moeders om vaders met valse gegevens te beschuldigen om ontzeggingsgronden te creëren tussen kinderen en hun vader. Ook al blijken de beschuldigingen onjuist te zijn dan wordt meestal rust voor de kinderen of slechte verstandhouding tussen de ouders als wapen gebruikt om toch alsnog omgang af te wijzen.
Deze misdaad die wordt gepleegd door de Staat der Nederlanden is niet alleen walgelijk maar drijft burgers uit wanhoop en machteloosheid tot golven van kinder- en ouder(zelf) moorden. Ik heb die misstanden op 18 mei 1996 aan de Nationale Ombudsman in mijn brief al voorspeld. Mijn voorspelling kwam al op 28 mei 1996 uit. Later is deze veelvuldig uitgekomen gelet op de golven van publiciteit over dit onderwerp totdat de Minister van Justitie deze publiciteit verbood. Mijns inziens om de misstanden binnen het Justitie-apparaat van het Ministerie van Justitie in Nederland af te dekken. Zonder iets daadwerkelijk aan deze problemen te doen bijvoorbeeld door als Rechterlijke Macht en Kinderbescherming, procespartij, simpelweg aan waarheidsbevinding te gaan doen.
Niet langer kritiekloos en klakkeloos achter de valse beweringen van moeders aan te lopen maar moeders gewoon als crimineel aan te pakken als zij willens en wetens met valse beweringen tegen vaders aankomen waarvan zij behoren te weten dat deze niet waar zijn. Vaders en kinderen hierdoor gebroken en kapotgemaakt worden. De gevolgen voor kinderen die op basis van valse gegevens van hun vader zijn beroofd zijn nog niet in te schatten maar de eerste signalen zijn er al dat het hier ook helemaal mis gaat.
Er zijn hulpmiddelen om klager in staat te stellen weerwerk te leveren tegen de valse bewering van Hofmeijer. "Hofmeijer heeft in haar verweerschriften gesteld met de onware valse gegevens klager heeft anderhalf jaar na oktober 1993 geen enkele omgang met de kinderen meer gehad en de kinderen willen ook geen enkele omgang meer met klager.
De feiten.
Drie perioden.
Periode 1. De omgangsregeling tot oktober 1993.
Periode 2. De omgang tussen oktober 1993 en december 1994.
Periode 3. De omgang na december 1994.
De gebeurtenissen zoals deze zich hebben afgespeeld zijn verifieerbaar.
Periode 1.
Tot oktober 1993 heeft de omgangsregeling tussen klager en zijn kinderen een weekend in de 14 dagen
prima gefunctioneerd.
Periode 2.
Tot december 1994 heeft de omgang tussen klager en zijn kinderen prima gefunctioneerd en klager
overlegt daarvan de bewijsstukken "Stukken 29-52".
Periode 3.
Na december 1994 heeft Hofmeijer de kinderen omgang met klager verboden.
Er heeft toch omgang tussen kinderen en klager plaats gevonden en vader overlegt de "Stukken 29-52".
Klager analyseert de valse beweringen van Hofmeijer en de Kinderbescherming, procespartij, in rapport 2 nauwkeurig aan de hand van de volgende kenmerken: Overdrijvingen, Onwaarheden en Leugens. Voor leugens is nooit een excuus te vinden. Als een aangeefster zich aantoonbaar van leugens bedient op belangrijke punten, moet aan het waarheidsgehalte van haar hele verhaal worden getwijfeld. De waarheid is kennelijk niet voldoende om de fictie van de bewust valse beweringen te doorbreken. Overdrijvingen ook niet. Er zijn leugens nodig.
De Kinderbescherming, procespartij, rapporteert in rapport 2 over de periode 2 tussen oktober 1993 en december 1994 op pagina 1 citaat: "Na haar vakantie deelde Hofmeijer de Raad mee dat de kinderen absoluut niet met hun vader geconfronteerd wilden worden. Alleen bij het bespreken daarvan raakten de kinderen al erg overstuur. Uit mijn contact met de kinderen bleek dat zij nog steeds erg boos zijn over het feit dat vader hen twee jaar geleden heeft weggestuurd en niet meer wilde zien. De kinderen voelden zich nog steeds erg gekwetst en verdrietig daarover. De kinderen hebben sedert die tijd niets positiefs van vader ervaren. De kinderen blijken geen vertrouwen meer in vader te hebben. In al die tijd hebben zij nooit iets liefdevols van zijn kant ervaren. Hij is voor hun gevoel alleen maar doorgegaan om de omgang af te dwingen zonder rekening te houden met de gekwetste gevoelens van de kinderen. De kinderen voelen de dwingende wijze waarop vader hen al die tijd heeft willen ontmoeten en heeft benaderd als erg bedreigend en inbreuk makend op hun veilige wereldje. Er komt ook verdriet bij hen boven over het feit dat vader in hun ogen zo "gek" doet heeft gedaan en nog doet." Tegenover deze onjuiste en lasterlijke beweringen van Hofmeijer en de Kinderbescherming, procespartij, o.a. over de periode oktober 1993 tot december 1994 legt klager over o.a. de "stukken 29-52" van prima omgang tussen kinderen en vader na oktober 1993.
Klager heeft de Rechter bij de Rechtbank Zutphen, het Gerechtshof in Arnhem en de Kinderbescherming, procespartij, Directie Oost Vestiging Zutphen gevraagd duidelijk te maken hoe de verklaring van Hofmeijer en de Kinderbescherming, procespartij, waar kan zijn terwijl die verklaring op basis van mijn bewijsstukken "Stukken 29-52" gelogen moet zijn. Alle drie gingen op mijn verzoek NIET in.
Wat de Rechtbank Zutphen en het Gerechtshof Arnhem wel gedaan hebben, is de conclusie van de Kinderbescherming, procespartij, in rapport 2 ontzeggingsgrond B is "Vader is niet in staat om de kinderen op een voor de kinderen acceptabele manier te benaderen." niet, over te nemen, maar als ontzeggingsgrond D omgang afwijzen vanwege, naar inhoud volstrekt ongedefinieerde zwaarwegende belangen voor de kinderen te nemen.
Verzwijgingen
De Kinderbescherming, procespartij, weigert met klager tijdens onderzoek 2 conform het normenrapport met vader te spreken. Er staat dan ook niets in rapport 2 dat erop wijst dat met klager tijdens onderzoek 2 is gesproken. Ook staat er geen bronvermelding in raadsrapport 2 wanneer en met wie tijdens onderzoek 2 is gesproken en door te weigeren een bronvermelding in rapport 2 op te nemen handelt de Kinderbescherming, procespartij, in strijd met het Normenrapport II.
De Kinderbescherming, procespartij, verzwijgt dat het raadsadvies negatief is geworden en klager krijgt dit pas te horen wanneer hij bij de inzageafspraak op 1 september 1995 het concept-rapport mag inzien.
De Kinderbescherming, procespartij, weigert onder de kop "Inzage" te vermelden dat klager beschikt over bewijsstukken nu bekend onder "Stukken 29-52" die bewijzen dat de beweringen van de raadsonderzoeker niet kloppen.
De raadsonderzoeker wil niets aan het rapport veranderen en is van mening dat klager maar een advocaat moet nemen om zich te verdedigen.
De Raadsonderzoeker pleegt valsheid in geschrift in het raadsrapport 2. Hij beweert dat er geen omgang tussen klager en kinderen tussen oktober 1993 en december 1994 heeft plaatsgevonden terwijl de bewijsstukken van klager "Stukken 29-52" aantonen dat die omgang er bewijsbaar wel is geweest.
In de beschikking van de rechtbank Zutphen wordt de rectificatie van de Kinderbescherming, procespartij, n.a.v. gegrond verklaarde klachten van 03.01.97 niet onder "Verloop procedure" vermeld en de rechtbank Zutphen frustreert de aanvraag "Herziene Beschikking" door tegen te werken.
Hofmeijer en Kinderbescherming, procespartij, een onderdeel van het Ministerie van Justitie hebben er belang bij klager zo zwart mogelijk af te schilderen. Hofmeijer wil dat er geen omgang komt tussen klager en de kinderen. De Kinderbescherming, procespartij, stelt voor proefcontacten tussen klager en zijn kinderen te begeleiden en krijgt dit via een beschikking voor elkaar, maar faalt tenslotte doordat een raadsmedewerker vervolgens valsheid in geschrift in een raadsrapport pleegt om zijn eigen falen af te dekken door klager hiervan de schuld te geven door weigeren aan waarheidsbevinding te doen.
Motief
Hofmeijer verbiedt de omgang tussen klager en zijn kinderen; dit werd bewijsbaar op 5 december 1994. Hofmeijer ontkent dat de bewijsstukken uit de periode oktober 1993 tot en met december 1994 van klager afkomstig kunnen zijn. Volgens de raadsonderzoeker in raadsrapport 2 geven ze (kinderen) aan, dat ze eigenlijk wel contact met hem zouden willen hebben maar op dit moment volledig geblokkeerd zijn door het erg dwingend en onveilig karakter dat alle contacten vader richting kinderen voor hen heeft gekregen.
Hofmeijer zet twee advocaten tegen de vader in namelijk Mr. Graafstal en Mr. Schrik.
Tijdstip aangifte
Het is zeer bedenkelijk dat de aanklachten tegen klager pas worden ingediend in het verweerschrift zodra klager bij de rechtbank Zutphen om een omgangsregeling heeft gevraagd, en bovendien op basis van documentverificatie niet kunnen kloppen.
Samenspel
Het is van belang goed na te gaan hoe en of Hofmeijer en de Kinderbescherming, procespartij,
met elkaar hebben samengewerkt en op elkaar hebben ingespeeld. De Kinderbescherming, procespartij, was graag bereid de aanklachten tegen klager in rapport 2 te ondersteunen en te begeleiden. Kritiekloos worden Hofmeijer en de kinderen onder toezicht van de Hofmeijer geloofd.
Voorzover mijn advocaat heeft geprobeerd enig tegenwicht te bieden wordt dat op voorhand afgedaan alsof zijn mening geen enkele waarde heeft. Overdrijvingen worden niet gezien, onwaarheden niet herkend, verzwijgingen niet boven tafel gehaald, motieven niet achterhaald.
Intimidatie door Kinderbescherming (procespartij)
Tegen de Kinderbescherming, procespartij, werden klachten ingediend en dat was de Kinderbescherming, procespartij, niet welgevallig. De directeur van de Kinderbescherming, procespartij, begon klager te intimideren.
Bij de Klachtencommissie II voor de Kinderbescherming Oost werd door hem gezegd: "Klachten indienen tegen de Kinderbescherming, procespartij, is slecht voor de rust van de Kinderbescherming, procespartij, en daarom slecht voor de rust van de moeder en daarom slecht voor de rust van de kinderen", alsof de faxberichten van klager aan de Kinderbescherming, procespartij, op de kinderhoofdjes terechtkomen.
De directie schrijft zelfs aan de klager: "De (klacht)gesprekken en (klacht)correspondentie tussen vader en de Kinderbescherming, procespartij, zijn contraproductief m.b.t. het door u gewenste herstel contact vader met zijn kinderen". Bijlage 78.
De directeur verwijt de klager dat hij steeds naar het beginpunt terug wil gaan wat voor klager logisch is omdat de Kinderbescherming, procespartij, valsheid in geschrift in raadsrapport 2 heeft gepleegd en keihard liegt terwijl ze weten dat de "Stukken 29-52" voorhanden zijn.
Ontkenning van de integriteit van de "Stukken 29-52".
Nadat klager klachten heeft ingediend, heeft de advocaat van Hofmeijer verklaard dat Hofmeijer van mening is dat de kinderbrieven zijn geschreven na april 1995 op verzoek van de Rechter. Dat is vreemd want de kinderen wilden volgens raadsrapport 2 niets met klager te maken hebben en raakten al overstuur als al over de vader werd gesproken. Bovendien er staan data bij de brieven namelijk uit 1994 zodat de ontkenning van Hofmeijer een leugen blijkt te zijn.
Volgens Hofmeijer zijn de foto's van het ziekenhuisbezoek van voor oktober 1993. Dat is vreemd een ziekenhuisopname van twee maanden blijkt in plaats van in 1994 voor oktober 1993 te hebben plaats gehad terwijl opname documenten anders bewijzen. De ontkenning van Hofmeijer blijkt een leugen te zijn.
Volgens Hofmeijer zijn de foto's van de barbecue van voor oktober 1993 terwijl getuigenverklaringen en andere bewijsstukken anders bewijzen. De ontkenning van Hofmeijer blijkt een leugen te zijn.
En hoe zit het met de van harte beterschapskaart die de kinderen bij school met hun naam hebben ondertekend omdat hun oma in het ziekenhuis lag. De authenticiteit daarvan is dan tenminste niet ontkend.
De Papieren Rechter
De rechter begint zich een oordeel te vormen vanuit het dossier. Het dossier is de basis. De Rechter mevrouw Mr. R.A.J. Mees in deze zaak is uitgegaan van de papieren werkelijkheid en is daarbij selectief afgegaan op de beweringen van Hofmeijer en de Raad voor de Kinderbescherming, procespartij, door bewijsbaar ca. 300 maal woorden en zinsneden geel aan te strepen in de stukken van Hofmeijer en de Kinderbescherming, procespartij, ten nadele van klager. Ongeveer tien maal had zij woorden in de stukken van klager geel aangestreept namelijk Vader heeft klachten ingediend tegen de Kinderbescherming, procespartij. Tegen de partijdigheid en vooringenomenheid van deze Rechter mevrouw Mr. R.A.J. Mees was klager bij voorbaat al kansloos toen de vertegenwoordiger van de Kinderbescherming als procespartij voor en na de zitting naast haar aan dezelfde tafel achter gesloten deuren met de rechter kon overleggen zonder dat partijen daarbij waren. De interesse van deze rechter om aan waarheidsbevinding te doen bleek niet verder te gaan dan de op de papieren van Hofmeijer en de Kinderbescherming, procespartij, gecreëerde waarheid.
Het bewijs moet altijd "wettig en overtuigend" zijn. Is dat niet zo dan luidt het vonnis meestal kort en krachtig: "De rechtbank verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen een verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Bij familiezaken in Nederland is daarvan geen sprake. Als je als vader in Nederland met voldoende bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan bewijzen dat de moeder en de Kinderbescherming, procespartij, valse gegevens hebben gebruikt en valsheid in geschrift hebben gepleegd om ontzeggingsgronden voor vader te creëren helpt dat niet want de mentaliteit bij de Nederlandse Rechter is dat het kennelijk en terecht niet van belang geoordeeld wordt of met betrekking tot deze situatie de moeder enig verwijt treft. Uitspraak Hoge Raad in zaak Hop 6 juni 1997 reknr. 8928 (R96/134 HR).
In deze zaak wordt door klagers bewijsstukken "Stukken 29-52" wettig en overtuigend bewezen dat de onware valse gegevens op cruciale punten van Hofmeijer en Kinderbescherming, procespartij, in rapport 2 dat klager anderhalf jaar na oktober 1993 geen enkele omgang met zijn kinderen heeft gehad en zij dit ook niet wensten, als zijnde aperte leugens aangetoond en dus hebben zij niet de waarheid gesproken. De rechtbank Zutphen, het Gerechtshof te Arnhem en de Hoge Raad wensen echter niet na te gaan of met betrekking tot deze situatie de moeder enig verwijt treft en met deze werkwijze worden duizenden Nederlandse burgers zowel vaders als kinderen kapot gemaakt.
Het is niet zo moeilijk om ontzeggingsgronden te creëren voor vader als de Nederlandse Rechter weigert na te gaan of de moeder iets te verwijten valt. Die passages neemt hij op hem welgevallig selectief afkomstig van de moeder, de kinderen onder toezicht van moeder en de Kinderbescherming, procespartij. De passages waaruit blijkt dat de klager verweer voert worden bijna altijd buiten beschouwing gelaten. Zoals bijvoorbeeld de rectificatie brief van de Kinderbescherming, procespartij, van 03.01.97 n.a.v. gegrond verklaarde klachten, selectief niet onder Verloop Procedure wordt vermeld. Merkwaardig is dat de Nederlandse Rechter blijkbaar precies leek te weten dat de kinderen geen omgang met hun klager wilden hebben maar niet inging op de "Stukken 29-52" van klager die deze valse beweringen van de kinderen onder toezicht van Hofmeijer eenvoudig weerlegden. De Nederlandse Rechter weigerde bewijsmiddelen "Stukken 29-52" over te nemen en ging daar niet op in.
Ik ben van mening dat de Nederlandse Rechter had dienen te motiveren waarom zij ondanks de aperte leugens van de moeder en de Kinderbescherming, procespartij, de bewijsmiddelen "Stukken 29-52" van klager niet wilde overnemen zodat de Nederlandse Rechter tot de overtuiging kon komen dat moeder en de Kinderbescherming, procespartij, aperte leugens hadden ingebracht.
Ik blijf bij mijn standpunt dat de Nederlandse Rechter een dergelijke houding niet past omdat de Rechter aan zijn stand verplicht is uit te leggen waarom hij de bewijsmiddelen 29-52 als weerwerk tegen de aperte leugens van de moeder en de Kinderbescherming, procespartij, niet heeft overgenomen om kinderen te beschermen tegen indoctrinatie en psychologisch geweld. Door de bewijsmiddelen "Stukken 29-52" buiten beschouwing te laten en door ze te negeren hoeft hij er verder geen woord meer aan te wijden en kan hij moeiteloos een naar juridische vorm correct vonnis of arrest op papier zetten.
XXXXII
REDACTIONEEL HOOFDARTIKEL DE TELEGRAAF
Op woensdag 26 maart 1997 had de bekende krant "De Telegraaf" een redactioneel hoofdartikel m.b.t. de vals beschuldigde politie-inspecteur Lancee het volgende commentaar: "De burger in ons land behoort ervan uit te kunnen gaan dat tegen hem geuite beschuldigingen terdege en onder goede professionele leiding worden bekeken; alvorens hij zelf wordt aangepakt". In deze bij u aanhangig gemaakte zaak heeft het aan die zorgvuldigheid ontbroken. Bijlage 69
XXXXIII
TEGENWERKING AANGIFTE EN ARTIKEL 12 SV PROCEDURE.
Tegen Hofmeijer is aangifte gedaan wegens laster smaad en belediging. Het opnemen van de aangifte en de afhandeling tot aan seponering werd zo lang mogelijk gerekt. Na seponering werd op 13 juni 1996 een artikel 12 SV procedure tegen de seponering van de Officier van Justitie gestart bij het Gerechtshof Arnhem maar tot 01.12.97 geen reactie gekregen.
XXXXIV
TEGENWERKING ONDERZOEK REGISTERS RECHTERNEVENFUNCTIES
Klager heeft mede t.b.v. zijn zaak en klacht onderzoek gedaan naar de rechter bijbanenregisters. Daarin is hij ook door de Nederlandse Rechter tegengewerkt. Niet alleen werd aan hem meermalig inzage in de bijbanenregisters geweigerd, bij een rechtbank moest hij zelfs al zijn gegevens die hij uit het bijbanenregister ter plaatse had overgenomen onder bedreiging van twee medewerkers van het betrokken gerecht uit zijn computer wissen. Aan de uitwerking van dit onderdeel wordt nog steeds gewerkt.
XXXXV
TEGENWERKING ONDERZOEK BESCHIKKINGEN EN ARRESTEN M.B.T FAMILIEZAKEN.
Klager heeft mede t.b.v. zijn zaak en klacht inzage gevraagd in beschikkingen en arresten bij de rechtbanken Arnhem, Zwolle, Zutphen en het Gerechtshof Arnhem. Dit werd aan hem geweigerd. Bij de Rechtbank Arnhem was al een toezegging gedaan voor inzage in beschikkingen maar deze toestemming werd later terug gedraaid onder druk van het Algemeen Secretariaat Zittende Magistratuur.
XXXXVI
TEGENWERKING VOORBEREIDING KLACHT DOOR NEDERLANDSE RECHTER
Tegenwerking van klager bij voorbereiding procedure Europese Commissie door de Rechter. Klager heeft geprobeerd deze zaak zo goed mogelijk voor te bereiden en heeft daarvoor met alle 85 gerechten van Nederland contact opgenomen en vragen gesteld. Daarbij is klager door het Algemeen Secretariaat Zittende Magistratuur in zijn verdediging gehinderd, want dit Secretariaat heeft een schrijven doen uitgaan dat op ieder verzoek of vraag van hem aan een gerecht daarop onmiddellijk afwijzend zou worden beslist. Bijlage 77.
Is het niet vreemd dat deze organisatie zover gaat om een vergaderpunt te maken van de verdediging van deze vader die met valse gegevens van zijn kinderen is beroofd door de Nederlandse Rechter om hem zo veel mogelijk te hinderen in zijn verdediging en voorbereiding van zijn zaak bij de Europese Commissie?
XXXXVII
TEGENWERKING ONDERZOEK UITSPRAKEN KLACHTENCOMMISSIES KINDERBESCHERMING
Klager heeft het Ministerie van Justitie verzocht om inzage in de uitspraken van de Klachtencommissies van de Raden voor de Kinderbescherming. Dit verzoek werd hem ook door het Ministerie van Justitie geweigerd.
XXXXVIII
MISSTANDEN KINDERBESCHERMING OP INTERNET
Om de misstanden van de Kinderbescherming, procespartij, en de Nederlandse Rechter bij Familiezaken aan te klagen en om andere burgers tegen deze misstanden te waarschuwen werkt klager samen met de Stichting Sociale Databank Nederland om documentatie vast te leggen en voor iedereen bereikbaar te maken en de burger te helpen weerwerk te bieden tegen deze misstanden op grond van de ervaringen die klager zelf heeft opgedaan met de betrokken instanties. Bijlage 79-84.
XXXXIX
ONDERZOEK 85 GERECHTEN IN NEDERLAND BELANGENVERSTRENGELING RECHTER EN KINDERBESCHERMING OVERLEG VOOR EN NA DE ZITTING BUITEN PARTIJEN
Om zijn klacht bij u in te dienen is klager nagegaan hoe de aangeklaagde belangenverstrengeling bij alle 85 gerechten in Nederland was geregeld en daartoe heeft hij met alle 85 gerechten in Nederland contact opgenomen. 65 Gerechten in Nederland hebben inmiddels aan klager bevestigd dat bij de gerechten de hand gehouden wordt aan de regel dat de vertegenwoordiger van de Kinderbescherming, als procespartij samen met partijen de rechtszaal binnenkomt en samen met partijen moet verlaten. Bijlage 53-54 en 72.
20 Gerechten in Nederland weigeren deze regel te bevestigen. Bijlage 55-56 en 71. Zie overzicht. Onder deze gerechten is tevens de Rechtbank Zutphen. Op 25 september 1997 bericht de Directeur van het Landelijk Bureau van de Kinderbescherming, na overleg met het Landelijk Management Team van de Kinderbescherming, procespartij, is het met klager eens te zijn dat het wenselijk is dat de medewerkers van de Kinderbescherming, procespartij, samen met partijen de zittingzaal binnenkomen en samen met partijen de zittingzaal moeten verlaten teneinde iedere schijn van informele beïnvloeding te voorkomen. Bijlage 65-66.
Het Tweede Kamerlid Th.J.M. Hendriks heeft over deze belangenverstrengeling kamervragen gesteld (Handelingen Tweede Kamer Vergaderjaar 1997-1998 aanhangsel nummer 253.) Bijlage 57-60.
Opmerkelijk is dat de Minister van Justitie in haar antwoord d.d. 7 november 1997 nog van mening was dat "de vraag of het gewenst is dat de vertegenwoordigers van de Kinderbescherming, procespartij, de zittingzaal tegelijk met partijen betreden en verlaten, kan in zijn algemeenheid door mij niet worden beantwoord. De gang van zaken ter zitting wordt immers bepaald door de rechter. Bijlage 61-64.
Nadat klager opnieuw klachten had ingediend bij alle vijf ressortdirecteuren van de Kinderbescherming, procespartij, dat er nog steeds problemen zijn met deze belangenverstrengeling ontvangt klager een brief van de Landelijk Directeur d.d. 28 november 1997 met als bijlage een brief aan alle Presidenten van Gerechtshoven, Presidenten van Rechtbanken en Kantonrechters o.i.r. dat hij, in overleg met het Landelijk Management Team, heeft besloten dat de vertegenwoordiger van de Raad de zaal tegelijk met partijen zal betreden en verlaten. Bijlage 67-68.
Het is op dit moment nog niet bekend welke van de laatste 20 gerechten op de "Malafide Lijst" hiervoor alsnog toestemming en medewerking willen geven maar het zal u na deze opsomming duidelijk zijn dat ik naar mijn mening in mijn zaak in ieder geval op dit onderdeel van belangenverstrengeling Nederlandse Rechter/Kinderbescherming, procespartij, geen eerlijk rechtsproces heb gehad en daarmee heeft op dit punt mijns inziens schending van artikel 6 E.V.R.M. plaatsgevonden door de Staat der Nederlanden. Bijlage 73.
Ik verzoek u mijn klacht te registreren en aan mij zo snel mogelijk de ontvangst met het registratienummer aan mij te bevestigen.
Hoogachtend,
J. Hop
Joubertstraat 24
3851 DM Ermelo
Telefoon: 0341-558356 /
Bijlagen: Zie pagina 28.
1-5 Beschikking Hoge Raad 6 juni 1997 rek nr 8928 (R96/134 HR)
6-9 Arrest Gerechtshof Arnhem 5 november 1996 rekest 254/1996
10-11 Beschikking Rechtbank Zutphen 11 juni 1996 zaak 417 V/95
12-18 Rapport 1 Kinderbescherming
19-22 Rapport 2 Kinderbescherming
23-25 Notulen zitting Gerechtshof Arnhem 10.10.96
26-28 Proces Verbaal zitting Gerechtshof Arnhem 10.10.96
29 Kinderbrief met envelop van oudste dochter.
30-31 Getuigenverklaring
32-33 Getuigenverklaring
34 Foto's ziekenhuisbezoek klager met zijn kinderen aan zijn partner.
35-36 Kinderbrief van de kinderen
37-38 Kinderbrief van de kinderen
39 Kinderbrief van de kinderen
40-41 Valentijnskaart van de kinderen
42-43 Valentijnskaart van de kinderen
44 Foto's barbecue kinderen bij klager samen met hun oma en opa
45-46 Kinderbrief oudste dochter aan klager
47 Schoolverslag
48-49 Kinderen zetten bij school hun naam op beterschapskaartje aan oma
50 Manegefoto oudste dochter met vader
51 Getuigenverklaring
52 Getuigenverklaring
53-54 Overzicht Bonafide Gerechten 01.12.97
55-56 Overzicht Malafide Gerechten 01.12.97
57-60
Kamervragen Hendriks Origineel Vragenformulier Tweede Kamer der Staten Generaal
3 oktober 1997, pagina 1, 2, 3 en 4.
61-64 Antwoorden op Kamervragen van de Minister van Justitie 07.11.97
65-66 Brief Kinderbescherming 25.09.97
67 Brief Kinderbescherming 28.11.97
68 Brief Kinderbescherming aan Gerechten 26.11.97
69 De Telegraaf "Redactioneel Hoofdartikel"
70 De Telegraaf "Klagende ouders kunnen onmogelijk gelijk krijgen"
71 De Telegraaf "Rechtbank Den Bosch overweegt stappen"
72 Telegraaf: Besluit Gerechtshof Den Bosch Kinderbescherming niet meer bij rechter aan tafel.
73 Concept Persbericht december 1997.
74 A4-foto van oudste dochter in kleur met klager bij manage na oktober 1993.
75-76 A4-foto's van twee jongste dochters in kleur samen met klager bij barbecue na 10/93
77 Brief 29.08.97 van Algemeen Secretariaat Zittende Magistratuur.
"Uw verzoeken om toestemming tot het verrichten of doen verrichten van onderzoek
zullen echter op voorhand NIET worden ingewilligd.
78 De Gelderlander 11.09.96 Kinderbescherming Arnhem chanteert vaders.
79-80 Overzicht Kinderbescherming en wat daar mis mee is op internet 01.12.97.
81-82 Voorbeeld print van internetsite Kamervragen Hendriks op Internet.
83-84 Voorbeeld print van internetsite antwoorden op Kamervragen van de Minister van Justitie op
7 november 1997.
Kinderdieven | Wetteloze praktijken |
Andere tijden | Hoe wordt het raadsrapport geschreven? |
De zaak Admiraal/Vermaas | De zaak J. Zander |
De zaak Jansen/Vermeulen | De zaak J. Hop |