't Achterom 9a Afgegeven met ontvangstbevestiging Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
OPEN BRIEF
Ons kenmerk: SBL/12024/B Betreft:
Beroepschrift tegen het op 28 januari 2004 verzonden besluit van 26 januari 2004, kenmerk: 2004/3033, van Gedeputeerde Staten van Limburg inzake Nuon Power Buggenum B.V.
Namens opgemelde stichting en personen, hierna te noemen: appellanten, tekenen wij hierbij beroep aan tegen het op 28 januari 2004 verzonden besluit van 26 januari 2004, kenmerk: 2004/3033, van Gedeputeerde Staten van Limburg. Van het in geding zijnde besluit vindt u een kopie bijgevoegd (zie bijlage 1).
In het in geding zijnde besluit d.d. 26 januari 2004 hebben Gedeputeerde Staten van Limburg het op 11 december 2003 vastgestelde advies van de Awb-commissie bezwaarschriften volledig overgenomen en overeenkomstig dat advies:
Ad 1) Ons bezwaarschrift van 14 juli 2003, kenmerk: SBL/14073/B Gedeputeerde Staten van Limburg hebben ons bezwaarschrift van 14 juli 2003 tegen hun weigering om te beschikken (fictief-besluit) niet-ontvankelijk verklaard op grond van de volgende overwegingen:
Immers op de datum van indiening van het bezwaarschrift, te weten 14 juli 2003, wisten bezwaarmakers dat op hun verzoek op 15 juli 2003 beslist zou worden. Dit is aan de gemachtigde van de bezwaarmakers op 7 juli 2003 telefonisch medegedeeld en op 10 juli 2003 schriftelijk bevestigd. Deze overweging is feitelijk onjuist. Daarin wordt ook voorbijgegaan aan onze brief van 8 juli 2003, kenmerk: SBL/30053/vz, aan Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna: GS) waarop GS tot op heden nog steeds geen antwoord hebben gegeven. In onze brief van 8 juli 2003 hebben wij aan G.S. letterlijk het volgende geschreven (zie bijlage 2):
In die brief schrijft J.J. Beek onder persoonlijke titel en dus niet namens GS letterlijk het volgende:
Hiermee geeft J.J. Beek onder persoonlijke titel ons te kennen dat hij "voorziet" dat GS tijdens de vergadering van GS van Limburg d.d. 15 juli 2003 een besluit zal nemen. Dit soort "voorzien" worden door de heer J.J. Beek keer op keer gebruikt om appellanten er juridisch in te laten stinken om daarmee het illegaal meevergassen van afval, zoals RWZI-slib, sloophout (waaronder geïmpregneerd hout), kippenmest e.d. door Nuon Power Buggenum B.V. in maximale lengte van tijd te kunnen laten doorgaan zonder een daarvoor vereiste Wm-revisievergunning van GS van Limburg. Hoe ver ambtenaar J.J. Beek in samenspanning met GS van Limburg daarmee gaat kunt u lezen onder "ad 2" van dit beroepschrift. Met de persoonlijke brief van ambtenaar J.J. Beek, welke niet namens Gedeputeerde Staten van Limburg ondertekend was, hadden appellanten geen antwoord op hun aan Gedeputeerde Staten van Limburg gezonden brief van 8 juli 2003. Het door ons daarom, op formele grond, negeren van dit schrijven kan derhalve niet leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van ons bezwaarschrift. De enorme belangen welke voor de Midden-Limburgse bevolking op het spel staan laten niet toe ons te baseren op het "voorzien" van een individuele ambtenaar wiens trukendoos ons maar al te goed bekend is. Op grond van vorenstaande feiten konden appellanten er absoluut niet op vertrouwen dat door GS van Limburg op 15 juli 2003 op ons verzoekschrift van 30 mei 2003 zou worden beslist. Voor appellanten was daarmee feitelijk juist helder geworden dat als tegen de weigering om te beschikken (fictief besluit) niet op 14 juli 2003 bezwaar zou worden aangetekend bij GS van Limburg en parallel daaraan bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om voorlopige beschikking zou zijn verzocht, er door GS van Limburg op 15 juli 2003 toch geen besluit genomen zou zijn. Op grond van bovengenoemde feiten kan het in geding zijnde besluit op ons bezwaarschrift van 14 juli 2003 niet in stand blijven. Wij verzoeken u dan ook hierop: I. Het in geding zijnde besluit te vernietigen. II. Ons bezwaarschrift van 14 juli 2003 alsnog ontvankelijk te verklaren. III. Te beslissen dat Gedeputeerde Staten van Limburg de door appellanten gemaakte juridische kosten ten behoeve van deze bezwarenprocedure volledig moeten vergoeden. Dit omdat die kosten nadrukkelijk zijn toe te schrijven aan bovengenoemde verwijtbaar handelen van de provincie Noord Limburg. Ad 2) Ons bezwaarschrift van 19 augustus 2003, kenmerk: SBL/19083/bz. Gedeputeerde Staten van Limburg hebben ons bezwaarschrift van 19 augustus 2003, nader gemotiveerd bij brief van 28 september 2003 en gecorrigeerd bij brief van 30 september 2003 ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:
Deze overwegingen kunnen op grond van de volgende feiten nooit in stand blijven. Gedeputeerde Staten schrijven in hun besluit letterlijk het volgende: Met hetgeen staat geschreven onder "punt B" hebben Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna GS) zelf toegegeven dat legalisatie van het meevergassen van de door hen bedoelde secundaire brandstoffen, welke afvalstoffen zijn, enkel en alleen kan worden gerealiseerd met een Wm-revisievergunning ingevolge artikel 8:4, lid 1 van de Wet milieubeheer. Een Wm-revisievergunning is iets geheel anders dan een Wm-veranderingsvergunning. Voor beide is ook verschillende regelgeving van toepassing. Een Wm-veranderingsvergunning is van toepassing als de aard van het bedrijf gelijk blijft, dus b.v. een boer gaat van koeien over op schapen of een centrale gaat over van kolen op aardgas. Een Wm-revisievergunning is van toepassing als de aard van het bedrijf veranderd, dus b.v. de boer gaat een garagebedrijf beginnen in zijn koeienstal of een centrale gaat in plaats van brandstof (kolen, gas of olie) over op het verstoken van afval. Het zal duidelijk zijn dat de regelgeving voor een revisievergunning aanmerkelijk zwaarder is dan voor een veranderingsvergunning. Dit betekent dat GS van Limburg daarmee zelf toegeeft dat hetgeen staat geschreven onder "punt A" wettelijk niet juist is. Daarin staat namelijk geschreven dat GS van Limburg op 12 maart 2002 aan Nuon Power Buggenum B.V. een vergunning heeft afgegeven voor het doen van proeven met het op beperkte schaal meevergassen van secundaire brandstoffen welke door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 april 2003 is vernietigd. Deze vergunning betreft een Wm-veranderingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b van de Wet milieubeheer. Het afgeven van een Wm-veranderingsvergunning is, zoals boven al uiteengezet is, wettelijk alleen mogelijk in geval sprake is van een brandstofswitch zoals van kolen naar olie of van kolen naar gas. Het ging hier echter zeer nadrukkelijk om het meevergassen van afvalstoffen als RWZI-slib, hout uit bouw- en sloopafval, kippenmest e.d. Voor het opslaan, verwerken en meevergassen van afvalstoffen zijn geheel andere Europese en Nationale wet- en regelgeving van toepassing dan voor brandstof als kolen, gas of olie. Hiervoor is een Wm-revisievergunning ingevolge artikel 8:4 lid 1 van de Wet milieubeheer vereist, zoals GS van Limburg in dit besluit onder "punt B" zelf ook toegeven. Hiermee is feitelijk komen vast te staan dat GS van Limburg met de op 12 maart 2002 verleende Wm-veranderingsvergunning geen andere bedoeling hadden dan het voortzetten van het gedogen van het meevergassen van afvalstoffen. Om hierbij hun eigen, op 14 januari 1997 vastgestelde, gedoognota te kunnen omzeilen, gebruikten ze daarvoor ten onrechte de daarvoor niet bedoelde Wm-veranderingsvergunning. GS van Limburg hebben in dit geval hun bevoegdheden misbruikt om zowel hun eigen gedoognota als de milieuwetgeving te overtreden. Bijgevoegd vindt u de aanbevelingen op grond van de evaluatie gedoognota, vastgesteld door GS op 14 januari 1997 (zie bijlage 4). Daarin staat onder "punt 3" letterlijk het volgende geschreven:
Hiermee is feitelijk komen vast te staan dat GS van Limburg op grond van hun eigen gedoognota, vastgesteld op 14 januari 1997, zich aan de volgende maximale termijnen had moeten houden. Dit betekent dat GS van Limburg overeenkomstig hun eigen gedoognota maximaal vanaf 25 november 2001 tot 25 mei 2002 hadden mogen gedogen. In werkelijkheid wordt door GS van Limburg al vanaf 17 oktober 2000 tot op heden (3,5 jaar) gedoogd dat door Nuon Power Buggenum B.V. (voorheen: Demkolec B.V.) afval als RWZI-slib, sloophout uit bouw- en sloopafval, kippenmest e.d. worden meevergast zonder een daarvoor vereiste Wm-revisievergunning. Met hun nieuwe gedoogbesluit van 26 januari 2004, kenmerk: 2004/2956, hebben GS van Limburg beslist om dit al 3,5 jaar lang voortdurende gedoogtermijn voor onbepaalde tijd, (zonder het noemen van een einddatum) voort te zetten. Hoe GS van Limburg te werk zijn gegaan om dat bewerkstelligd te krijgen kunt u lezen in ondergenoemde werkelijke feiten die ten behoeve van de overzichtelijkheid in blokken zijn verdeeld.
Bij besluit van 17 oktober 2000, kenmerk CD 6013, hebben Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna: G.S.) aan Demkolec B.V. (thans: Nuon Power Buggenum B.V.) een gedoogbeschikking afgegeven voor het meevergassen van afval, door GS ten onrechte secundaire brandstof genoemd. Betreffend gedoogbesluit d.d. 17 oktober 2000 vindt u bijgevoegd (zie bijlage 5). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Op blz. 7 van deze gedoogbeschikking staat onder "Inwerkingtreding" geschreven dat die in werking treedt op de dag na verzending van dit besluit. Betreffend gedoogbesluit is op 17 oktober 2000 verzonden en daarmee vanaf 18 oktober 2000 in werking getreden. Op blz. 7 van deze gedoogbeschikking staat onder "Duur van de gedoogbeschikking" geschreven dit gedoogbesluit geldt tot dat Bij uitspraak 200005436/1 van 18 december 2000 wijst staatsraad mr. W. Konijnenbelt, als voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ons onder b) genoemde verzoek om schorsing van bovengenoemd gedoogbesluit af (zie bijlage 6). Bij besluit van 6 februari 2001, kenmerk: CD 6471, hebben Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna G.S.) aan Demkolec B.V. (thans Nuon Power Buggenum B.V.) de onder a) genoemde veranderingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer afgegeven voor het mee vergassen van afval. Dit afval werd door G.S. ten onrechte secundaire brandstof genoemd. Dit met de wetenschap dat als het afval zou worden genoemd daarvoor een revisievergunning, ingevolge artikel 8.4 lid 1 van de Wet milieubeheer, had moeten worden aangevraagd. (zie bijlage 7) Betreffende veranderingsvergunning, feitelijk dus een 2e gedoogbeschikking, vindt u bijgevoegd (zie bijlage 8). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Het gaat hier niet om een brandstofswitch zoals van kolen naar olie of van kolen naar gas. Het gaat hier om het verlengen van het doen van proeven met het meevergassen van afval. Met deze met de wet strijdige handelwijze hebben G.S. weten te bewerkstelligen dat het gedogen van het bijstoken van afval in de Willem Alexander Centrale langer kan worden voorgezet. Bij uitspraak 200101445/2 van 28 juni 2001 wijst staatsraad mr. J.J. R. Bakker, als voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ons verzoek om schorsing van de onder a) genoemde veranderingsvergunning af. (zie bijlage 9). De onder a) genoemde veranderingsvergunning werd daardoor op 28 juni 2001 van kracht. Dit betekent dat door het overtreden door Gedeputeerde Staten van Limburg van haar eigen voorschriften (gedoognota 1997) de gedoogbeschikking maar liefst 36 weken, vanaf 18 oktober 2000 tot 28 juni 2001 van kracht is geweest terwijl dit, ingeval van voorwaarde c) maximaal tot 18 april 2001 had mogen zijn.
De bij besluit van 6 februari 2001, kenmerk CD 6471, afgegeven veranderingsvergunning was vanaf 28 juni 2001 niet meer geschorst (zie bijlage 9) en daarmee geldig tot 31 december 2001 (zie bijlage 8). Omdat het mee vergassen van afval voor het doen van proeven wettelijk niet gezien kan worden als een brandstofswitch betekent dit dat het hier feitelijk gaat om een 2e gedoogbesluit van 28 juni 2001 tot 31 december 2001, zijnde zes maanden en twee dagen. Een beroep tegen een vergunning welke door de bevoegde autoriteit pas na de geldigheidsdatum van deze vergunning wordt behandeld en uitgesproken is bij voorbaat een verloren beroep. Het na de geldigheidsdatum van een vergunning deze behandelen en uitspreken voorkomt tevens dat er voldoende inhoudelijk op ingegaan dient te worden. Het is een helaas veel voorkomend laakbaar handelen om de in beroep gaande partij te benadelen. Dat was dan ook de reden waarom wij voorzitter mr. J.P.H. Donner (huidig minister van justitie) zeer nadrukkelijk hadden verzocht om de behandeling van ons beroepschrift d.d. 25 maart 2001, onder nummer: 200101445/1/M1, tegen deze op 6 februari 2001 afgegeven Wm-veranderingsvergunning voor de einddatum van haar geldigheid, dus voor 31 december 2002 ter zitting te brengen. Dit heeft hij geweigerd. Voorzitter mr. J.P.H. Donner heeft de behandeling van deze zaak pas op 25 april 2002 om 14.00 uur ter zitting gebracht. Dus met de wetenschap dat dit na de einddatum van vergunningverlening van 31 december 2002 was. Juist op dat feit heeft de meervoudige kamer, met mr. J.P.H. Donner als voorzitter en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr. J.R. Schaafsma als staatsraden, ons beroep van 25 maart 2001, kenmerk: SBL/25031/B, bij uitspraak van 200101445/1 laten verliezen. De meervoudige kamer had de vergunning dienen te vernietigen omdat bij de aanvraag geen milieueffectrapport was overlegd en evenmin een verklaring van G.S. dat een zodanig rapport niet is vereist. Dit blijkt uit de jurisprudentie welke ontstaan is met de uitspraak voor de vergunning welke genoemd wordt in blok 3. Hieruit blijkt achteraf zonneklaar dat de vergunning in dit blok 2, de veranderingsvergunning van 6 februari 2001, kenmerk: CD 6471, op dezelfde gronden als de vergunning in blok 3 ook vernietigd had moeten worden.
Bij besluit van 12 maart 2002, kenmerk: 01/56134, hebben Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna: G.S.) aan Nuon Power Buggenum B.V. (voorheen Demkolec B.V.) een 2e veranderingsvergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer, voor het mee vergassen van afval afgegeven. Dit afval werd door G.S. wederom ten onrechte secundaire brandstof genoemd. Dit wederom met de wetenschap dat als het afval zou worden genoemd daarvoor een revisievergunning, ingevolge artikel 8.4 lid 1 van de Wet milieubeheer, had moeten worden aangevraagd. Betreffend besluit van 12 maart 2002 van G.S. vindt u bijgevoegd. (zie bijlage 10). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Het gaat hier wederom niet om een brandstofswitch zoals van kolen naar olie of van kolen naar aardgas. Het gaat hier om een 2e verlenging, feitelijk een 3e gedoogbesluit, van het doen van proeven met het mee vergassen van afval. Met deze met de wet strijdige handelwijze hebben G.S. weten te bewerkstelligen dat het gedogen van het bijstoken van afval in de Willem Alexander Centrale nog langer kon worden voortgezet. Bij uitspraak 200202376/2 van 7 juni 2002 wijst staatsraad mr. H. Beekhuis, als voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ons verzoek om schorsing van bovengenoemde veranderingsvergunning, feitelijk een 3e gedoogbesluit, af (zie bijlage 11). Hierdoor werd deze vergunning vanaf 7 juni 2002 tot 31 december 2003 van kracht. Bij uitspraak 200202376/1 van 16 april 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deze 2e veranderingsvergunning van 12 maart 2002, kenmerk: 01/56134, (is feitelijk 3e gedoogbesluit) alsnog vernietigd omdat bij de aanvraag geen milieueffectrapport is overlegd en evenmin een verklaring van G.S. dat een zodanig rapport niet is vereist (zie bijlage 12). Voor het mee vergassen van afval moet de aanvraag namelijk zijn voorzien van of een milieueffectrapport of een verklaring van G.S. dat een zodanig rapport niet is vereist. Door afval, als sloophout, RWZI-slib en kippenmest, secundaire brandstof te noemen hebben G.S. gepoogd om hier onderuit te kunnen komen. Met deze onherroepelijke uitspraak van 200202376/1 van 16 april 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de veranderingsvergunning van 12 maart 2002, kenmerk 01/56134, daarop vernietigd. Hiermee is deze 2e veranderingsvergunning van 12 maart 2002, kenmerk: 01/56134, (is feitelijk 3e gedoogbesluit) ten onrechte van kracht geweest vanaf 7 juni 2002 tot 16 april 2003.
Bij besluit van 20 mei 2003, kenmerk: 03/19292, hebben Gedeputeerde Staten van Limburg aan Nuon Power Buggenum B.V. een 4e gedoogvergunning, voor het meevergassen van afval verstrekt met een geldigheidsduur tot 31 december 2003 (zie bijlage 13). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Tegen dit gedoogbesluit is door verschillende natuurlijke en rechtspersonen bezwaar gemaakt met als gevolg dat dit 4e gedoogbesluit op 10 december 2003 haar geldigheid heeft verloren. Zie hiervoor de uitspraak nr. 200308427/2 van 22 januari 2004 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, vastgesteld door mr. TH.G Drupsteen, als lid van de enkelvoudige kamer (zie bijlage 14). Resumerend kan gesteld worden dat Nuon Power Buggenum proeven heeft kunnen doen met de vergunning van:
Blok 2. van 28 juni 2001 tot 31 december 2001 terwijl er in het geheel geen toestemming voor gegeven had mogen worden. Blok 3. van 7 juni 2002 tot 16 april 2003 terwijl er in het geheel geen toestemming voor gegeven had mogen worden. Blok 4. van 27 mei 2003 tot 10 december 2003 terwijl er in het geheel geen toestemming voor gegeven had mogen worden. Met de uitspraak 200202376/1 van 16 april 2003 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is onherroepelijke vastgesteld dat al vanaf 18 oktober 2000 wordt gedoogd dat in de Willem Alexander Centrale afval, als sloophout, RWZI slib en kippenmest, wordt mee vergast zonder een daarvoor vereiste Wm-revisievergunning. Dit betekent dat het wettelijke maximale gedoogtermijn van zes maanden daarmee al op 18 april 2001 was verstreken. In het in geding zijnde besluit van 26 januari 2004, kenmerk: 2004/3033, schrijven GS van Limburg verder letterlijk het volgende (zie bijlage 1): Op 11 november 2003 heeft uw college inmiddels de gevraagde revisievergunning verleend, waarmee de door u bij besluit van 20 mei 2003 gedoogde illegale situatie alsnog is gelegaliseerd. Gelet op de situatie die zich ten tijde van de beslissing op 15 juli 2003 voordeed kan uw college in redelijkheid ervan uit gaan, dat de destijds bestaande op zichzelf illegale situatie op korte termijn gelegaliseerd zou worden en dat het niet handhavend optreden tegen die illegale situatie geen onaanvaardbare gevolgen zou hebben voor het milieu. In redelijkheid heeft uw college naar het oordeel van de commissie kunnen besluiten het verzoek om handhavend optreden af te wijzen. De ontwikkelingen die zich na 15 juli 2003 hebben voorgedaan vormen voor de commissie geen aanleiding om uw college te adviseren om in heroverweging alsnog een ander standpunt in te nemen. Deze overwegingen kunnen nooit in stand blijven en wel op grond van de nieuwe door GS van Limburg afgegeven gedoogbeschikking van 26 januari 2004, kenmerk: 2004/2956, aan Nuon Power Buggenum B.V. Een afschrift van deze nieuwe gedoogbeschikking d.d. 26 januari 2004 met onderliggende aanvraag d.d. 7 januari 2004 van Nuon Power Buggenum B.V. vindt u bijgevoegd (zie bijlage 15). Wij verzoeken u kennis te nemen van d inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Deze nieuwe gedoogbeschikking hebben GS van Limburg gebaseerd op de volgende feiten:
Het feit dat ten tijde van dit genomen gedoogbesluit d.d. 26 januari 2004 vooralsnog geen datum is voorzien waarop de behandeling van ons verzoek om voorlopige voorziening van 30 december 2003, kenmerk SBL/30123/VV, onder nummer 200308312/M1 ter zitting zal worden behandeld is pertinent bezijden de waarheid. Als feitelijk bewijsstuk daarvoor vindt u bijgevoegd: Blz. 1 uit de uitnodigingsbrief d.d. 16 januari 2004, nummer 200308312/2/M1, van de secretaris van de Raad van State (zie bijlage 16). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Met de inhoud van deze uitnodigingsbrief d.d. 16 januari 2004 van de Raad van State is feitelijk komen vast te staan dat GS van Limburg al vanaf 17 januari 2004, - en daarmee 9 dagen voor het op 26 januari 2004 nieuw genomen gedoogbesluit -, op de hoogte waren van het feit dat ons verzoek om voorlopige voorziening van 30 december 2003 op 27 januari 2004 ter zitting zou worden behandeld. Door op 26 januari 2004, een dag voor de behandeling van ons verzoek om voorlopige voorziening bij de Raad van State tegen de aan Nuon Power Buggenum B.V. verleende Wm-revisievergunning deze nieuwe gedoogbeschikking af te geven getuigd van overheidsmisdaad. Dat deze overheidsmisdaad binnen de provincie Limburg geen grenzen kent kunnen wij bewijzen met hun eigen pleitnotitie van 27 januari 2004 in zaaknummer 200308312/2/M1, die mr. J.J. Balendonck in het bijzijn van mr. J.J. Beek namens GS van Limburg aan voorzitter mr. J.M. Boll ter zitting hebben overhandigd. Betreffende pleitnotitie d.d. 27 januari 2004 van GS van Limburg vindt u bijgevoegd (zie bijlage 17). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Uit die inhoud kunt u opmaken dat GS van Limburg ook voor voorzitter mr. J.M. Boll opzettelijk de volgende feiten heeft verzwegen: Deze nieuwe gedoogbeschikking van 26 januari 2004, hebben GS van Limburg afgegeven op o.a. de volgende overwegingen: "hervatting van voornoemde activiteiten zijn in het belang van zowel het milieu als Nuon". Dergelijke overwegingen kunnen door GS van Limburg feitelijk nooit staande worden gehouden en wel op grond van de inhoud uit onze bij brief van 1 februari 2004 toegezonden nadere motivering van ons beroepschrift d.d. 30 december 2003 in zaaknr: 200308312/1/M1(zie bijlage 18). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Uit die inhoud kunt u opmaken dat hier sprake is van een "miljardenzwendel" waarbij mens, dier en milieu bioaccumulatief worden vergiftigd met grote hoeveelheden uiterst giftige kankerverwekkende stoffen als arseen, chroom VI, Kwik, cadmium, dioxines etc. etc. Deze enorme vergiftiging is later niet meer te herstellen, hetgeen betekent dat de schade die het aanricht aan de gezondheid van mensen, dieren, planten en milieu onomkeerbaar zijn. Wij richten aan u als hoogst onafhankelijk rechtscollege het nadrukkelijke verzoek om u niet afhankelijk te laten maken van deze miljardenzwendel maar de wet te respecteren en hierop: Tevens verzoeken wij u ondergetekende de hierover in ieder geval; te horen op een dinsdag of donderdag in afstemming met mijn drukke agenda. Expliciet maken wij u kenbaar dat de griffierechten ten laste van de rekening courant nummer 705 - 151R gebracht moeten worden. De volmacht van appellanten vindt u bijgevoegd (zie bijlage 19). Bijgevoegd vindt u verder: Hoogachtend,
Ecologisch Kennis Centrum BV
Ing. A.M.L. van Rooij, Bijlage: (1) - 11 pagina's (8) - 18 pagina's (15) - 6 pagina's (2) - 2 pagina's (9) - 4 pagina's (16) - 1 pagina (3) - 1 pagina (10) - 14 pagina's (17) - 3 pagina's (4) - 1 pagina (11) - 4 pagina's (18) - 70 pagina's (5) - 9 pagina's (12) - 5 pagina's (19) - 11 pagina's (6) - 6 pagina's (13) - 11 pagina's (20) - 21 pagina's (7) - 1 pagina (14) - 3 pagina's (21) - 2 pagina's (22) - 2 pagina's |
Columns
SDN-rubrieken
Milieu-onderwerpen
Nuloptie van Edelchemie
Ecologisch Kennis Centrum
Raad van State verbiedt shredderen afvalhout
Falende handhaving van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
Zienswijze over milieueffecten van Groene stroom aan GS Limburg
Falende handhaving van de raad van de Gemeente Son en Breugel
Nuon Power Buggenum werkt zonder Wvo-vergunning, verzoek tot schorsing RvS
Voorz. van de Raad van State, Mr. van Dijk krijgt verantwoordelijkheid op z'n bord
Verzoek de jacht te openen op een van de grootste Brabantse vervuilers: Gebr. van Aarle BV
Staatsraad Boll klapte ooit uit de school met: Mijnheer van Rooij u kunt wel doorgaan met
procederen tegen houtimpregneerbedrijf gebr. van Aarle B.V., maar u wint dat nooit. Ik raad
u aan om hierover in overleg te treden met de commissaris van de koningin mr. F.J.M. Houben.