Beroepschrift tegen het op 28 januari 2004 verzonden besluit van 26 januari 2004
nr. 2004/3033, van Gedeputeerde Staten van Limburg inzake Nuon Power Buggenum BV


EuroStaete . . EKC . . Klokkenluiders <===> SDN . . Wolmanzouten . . English

    Henry George (1839-1897): De Aarde behoort toe aan alle levende wezens

    't Achterom 9a
    5491 XD
    Sint Oedenrode
    Tel. 0413-490387
    Fax. 0413-490386

    Afgegeven met ontvangstbevestiging
    Sint Oedenrode, 12 februari 2004.

Aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak
Postbus 20019,
2500 EA 's-Gravenhage.

OPEN BRIEF


Tevens, excl. bijlagen, verstuurd per fax 070 - 3651380.

Ons kenmerk: SBL/12024/B

Betreft:

  • Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving, Holstraat 17, 6082 BA Buggenum.
  • J. Hoebers, Haelenerweg 9, 6082 AA Buggenum.
  • J. Rulkens, Dorpsstraat 94, 6082 AR Buggenum.
  • P. Topeeters, Neel Doffstraat 18, 6082 AE Buggenum.
  • H. Slabbers, Galgenberg 35, 6082 AZ Buggenum.
  • L.G.G.M. Mom, Bergstraat 13, 6082 AJ Buggenum.
  • H.P.J. Vissers, Holstraat 6, 6082 BC Buggenum.
  • A.M. Schreuder, Thorbeckestraat 24, 6042 CR Roermond.
  • J. Schuermans, Roermondseweg 92, 6081 NW Haelen.
  • C.J. Schreuder, Eikendreef 23, 6081 EA Haelen.
  • C.J.M. Wijers, Poelakkerweg 3, 6082 NC Buggenum.

Beroepschrift tegen het op 28 januari 2004 verzonden besluit van 26 januari 2004, kenmerk: 2004/3033, van Gedeputeerde Staten van Limburg inzake Nuon Power Buggenum B.V.


Geacht college,

Namens opgemelde stichting en personen, hierna te noemen: appellanten, tekenen wij hierbij beroep aan tegen het op 28 januari 2004 verzonden besluit van 26 januari 2004, kenmerk: 2004/3033, van Gedeputeerde Staten van Limburg. Van het in geding zijnde besluit vindt u een kopie bijgevoegd (zie bijlage 1).

    Motivering beroepschrift.

In het in geding zijnde besluit d.d. 26 januari 2004 hebben Gedeputeerde Staten van Limburg het op 11 december 2003 vastgestelde advies van de Awb-commissie bezwaarschriften volledig overgenomen en overeenkomstig dat advies:

  1. Ons bezwaarschrift van 14 juli 2003, kenmerk: SBL/14073/B, tegen de weigering om te beschikken (fictief-besluit) op ons handhavingsverzoek tegen Nuon Power Buggenum van 30mei 2003, niet ontvankelijk verklaard.
  2. Ons bezwaarschrift van 19 augustus 2003, kenmerk: SBL/19083/bz, nader gemotiveerd bij brief van 28 september 2003 en gecorrigeerd bij brief van 30 september 2003 ongegrond verklaard.

Ad 1) Ons bezwaarschrift van 14 juli 2003, kenmerk: SBL/14073/B

Gedeputeerde Staten van Limburg hebben ons bezwaarschrift van 14 juli 2003 tegen hun weigering om te beschikken (fictief-besluit) niet-ontvankelijk verklaard op grond van de volgende overwegingen:


    Ingevolge artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting op te richten, in werking te hebben, te veranderen of de werking daarvan te veranderen. Ingevolge artikel 18.2 van de Wet milieubeheer heeft het tot vergunningverlening bevoegde bestuursorgaan tot taak, zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de voorschriften die gelden voor degene die de inrichting drijft. In artikel 18.14 van de Wet milieubeheer is bepaald dat een ieder aan het bevoegde bestuursorgaan kan verzoeken een beschikking te geven inzake onder meer het treffen van bestuursrechtelijke maatregelen. Ingevolge artikel 18.16, lid 1, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer dient op een zodanig verzoek binnen vier weken na de datum van ontvangst een beschikking te worden gegeven.

    De commissie stelt vast dat in dit geval de beschikking op het verzoek van bezwaarmakers om tegen Nuon Power Buggenum B.V. bestuursrechtelijke maatregelen te nemen, niet binnen de daarvoor in de wet gestelde termijn is gegeven en dat het bezwaarschrift gericht tegen het uitblijven van een beschikking is ingediend nadat de termijn voor het geven van een beschikking was verstreken. Het bezwaarschrift is dan ook terecht en tijdig ingediend. Echter, nu uw college inmiddels op het verzoek heeft beschikt en nu tegen die beschikking separaat een bezwaarschrift is ingediend, kan niet worden gesteld dat bezwaarmakers nog een processueel belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun bezwaar tegen het niet tijdig beslissen.

    De tijdens de hoorzitting geponeerde stelling dat bezwaarmakers genoodzaakt waren een bezwaarschrift in te dienen wegens het uitblijven van een beslissing op hun handhavingsverzoek en dat in verband daarmee kosten hebben moeten maken die door uw college vergoed moeten worden kan naar het oordeel van de commissie niet leiden tot de conclusie dat wel nog sprake is van een processueel belang. Immers op de datum van indiening van het bezwaarschrift, te weten 14 juli 2003, wisten bezwaarmakers dat op hun verzoek op 15 juli 2003 beslist zou worden. Dit is aan de gemachtigde van de bezwaarmakers op 7 juli 2003 telefonisch medegedeeld en op 10 juli 2003 schriftelijk bevestigd.

    Uiteraard hadden bezwaarmakers het recht om ondanks het feit dat bij hen bekend was dat uw college één dag na de datering van het bezwaarschrift op het handhavingsverzoek zou beslissen, toch een bezwaarschrift in te dienen wegens het niet tijdig beslissen, maar onder de gegeven omstandigheden kan niet worden gesteld dat eventueel daarmee gepaard gaande kosten in redelijkheid voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen.

    Deze overwegingen kunnen op grond van de volgende feiten nooit in stand blijven. Gedeputeerde Staten van Limburg schrijven in hun besluit letterlijk het volgende:

    Immers op de datum van indiening van het bezwaarschrift, te weten 14 juli 2003, wisten bezwaarmakers dat op hun verzoek op 15 juli 2003 beslist zou worden. Dit is aan de gemachtigde van de bezwaarmakers op 7 juli 2003 telefonisch medegedeeld en op 10 juli 2003 schriftelijk bevestigd.

    Deze overweging is feitelijk onjuist. Daarin wordt ook voorbijgegaan aan onze brief van 8 juli 2003, kenmerk: SBL/30053/vz, aan Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna: GS) waarop GS tot op heden nog steeds geen antwoord hebben gegeven. In onze brief van 8 juli 2003 hebben wij aan G.S. letterlijk het volgende geschreven (zie bijlage 2):


    Henry George (1839-1897): De Aarde behoort toe aan alle levende wezens

    't Achterom 9a
    5491 XD
    Sint Oedenrode
    Tel. 0413-490387
    Fax. 0413-490386

    Per fax 043-3618099/3897659

Gedeputeerde Staten van Limburg,
afd. Vergunningen,
Postbus 5700,
6202 MA Maastricht.


Verstuurd per fax 043 - 3618099/3897659 op 8 juli 2003.

Ons kenmerk: SBL/30053/vz. Sint Oedenrode, 8 juli 2003.

Betreft:

  • Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving, Holstraat 17, 6082 BA Buggenum.
  • J. Hoebers, Haelenerweg 9, 6082 AA Buggenum.
  • J. Rulkens, Dorpsstraat 94, 6082 AR Buggenum.
  • P. Topeeters, Neel Doffstraat 18, 6082 AE Buggenum.
  • H. Slabbers, Galgenberg 35, 6082 AZ Buggenum.
  • L.G.G.M. Mom, Bergstraat 13, 6082 AJ Buggenum.
  • H.P.J. Vissers, Holstraat 6, 6082 BC Buggenum.
  • A.M. Schreuder, Thorbeckestraat 24, 6042 CR Roermond.
  • J. Schuermans, Roermondseweg 92, 6081 NW Haelen.
  • C.J. Schreuder, Eikendreef 23, 6081 EA Haelen.
  • C.J.M. Wijers, Poelakkerweg 3, 6082 NC Buggenum.

Uw weigering om te beschikken binnen het maximaal wettelijke termijn van vier weken op ons dwangsomverzoek van 30 mei 2003, door u ontvangen op 1 juni 2003.


Geacht college,

Namens opgemelde stichting en personen hierna te noemen: cliënten, berichten wij u als volgt:

Bij brief van 30 mei 2003, kenmerk: SBL/30053/vz, hebben wij u verzocht om onder oplegging van een last onder dwangsom van € 1.000.000,- per dag tot een maximum van € 100.000.000,- Nuon Power Buggenum B.V. Roermondseweg 55, 6081 NT te Haelen met onmiddellijke ingang te verbieden nog langer afval (secundaire brandstoffen) te laten meevergassen in hun kolengestookte elektriciteitscentrale, omdat dit bedrijf niet beschikt over de daarvoor vereiste Wm- en Wvo-vergunningen.

Bij aangetekend schrijven van 4 juni 2003, kenmerk: 2003/25182, bericht u ons dat u alles in het werk stelt om op dit verzoek om handhaving binnen het wettelijk gestelde termijn een beslissing te nemen. Kort daarna hebben wij hierover contact opgenomen met uw behandelend ambtenaar H.W. van Haaren. Hij vertelde ons de wet te kennen en dat door u ingevolge artikel 18:16 van de Wet milieubeheer binnen het maximaal wettelijke termijn van vier weken een besluit moet zijn genomen. Ondanks deze wetenschap, en ondanks uw toezegging in uw brief van 4 juni 2003, heeft u heden 8 juni 2003 nog steeds geen besluit genomen op ons dwangsomverzoek van 30 mei 2003. Hiermee heeft u het maximaal wettelijke termijn, waarbinnen u een besluit had moeten nemen, al met acht dagen overtreden. Naar onze mening heeft u deze maximaal wettelijke termijn opzettelijk overtreden om Nuon Power Buggenum B.V. behulpzaam te zijn met de voortzetting van het plegen van strafbare feiten, met de wetenschap dat dit op termijn de (kanker)dood van vele Limburgers tot gevolg kan hebben. Hiermee bent u o.i. medeplichtig aan deze door Nuon Power Buggenum B.V. gepleegde strafbare feiten en misdrijven tegen de menselijkheid.

Met nadruk maken wij u hierbij kenbaar dat als u niet vóór 13 juli 2003 een besluit hebt genomen op ons dwangsomverzoek van 30 mei 2003, cliënten tegen uw weigering om te beschikken beroep zullen aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Voorzitter om voorlopige voorziening zullen verzoeken. Daarbij zal een afschrift van deze brief worden overlegd.

Tevens zal de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om u te veroordelen in de door ondergetekende gemaakte juridische kosten omdat die het gevolg zijn van uw opzettelijk handelen in strijd met de wet om naar onze mening Nuon Power Buggenum B.V. behulpzaam te zijn met de voortzetting van het plegen van strafbare feiten en misdrijven tegen de menselijkheid.

In afwachting van uw besluit op ons dwangsomverzoek vóór uiterlijk 13 juli 2003, tekenen wij;

Hoogachtend,

ing.A.M.L. van Rooij, veiligheids- en milieudeskundige Ecologisch Kennis Centrum BV
Voor deze

Ing. A.M.L. van Rooij,
directeur.

    Bij brief van 10 juli 2003 reageert ambtenaar J.J. Beek niet namens GS maar op persoonlijke titel daarop als volgt (zie bijlage 3):


    Aan: Ecologisch Kennis centrum B.V.
    T.a.v. Ing A.M.L. van Rooij
    faxnummer 0413 490386

    Van J. Beek
    Afdeling handhaving & Monitoring
    faxnummer 043 3897659
    Doorkiesnummer 043 3897694
    Aantal pagina's 1 (inclusief voorblad)

    Datum 10 juli 2003

    Betreft: Besluitvorming inzake handhavingsverzoek Nuon Power Buggenum B.V.

    Geachte Heer Van Rooij,

    Kortheidshalve verwijzend naar uw brief d.d. 8 juli 2003, kenmerk SBL/30053/vz, het volgende.

    Naar aanleiding van de brief van GS van Limburg d.d. 4 juli 2003 (waarbij u is medegedeeld dat het handhavingsverzoek, voor zover dat is gebaseerd op de Wvo, ter behandeling is doorgezonden) en het feit dat GS nog geen besluit heeft genomen op bedoeld handhavingsverzoek (voor zover gebaseerd op de Wm) heeft u maandag 7 juli 2003 telefonisch contact opgenomen met ondergetekende. Daarbij heb ik u reeds medegedeeld dat besluitvorming op het bij brief d.d. 30 mei 2003 ingediende handhavingsverzoek inzake Nuon Power Buggenum B.V. is voorzien tijdens de vergadering van GS van Limburg d.d. 15 juli 2003. Mede gezien het feit dat dit de eerstvolgende vergadering van GS betreft, is besluitvorming vóór 13 juli 2003, zoals door u aangegeven, geen reële optie.

    Ik vertrouw erop u hiermede vooralsnog genoegzaam te hebben geïnformeerd.

    Hoogachtend,

    J.J. Beek


    In die brief schrijft J.J. Beek onder persoonlijke titel en dus niet namens GS letterlijk het volgende:

      Daarbij heb ik u reeds medegedeeld dat besluitvorming op het bij brief d.d. 30 mei 2003 ingediende handhavingsverzoek inzake Nuon Power Buggenum B.V. is voorzien tijdens de vergadering van GS van Limburg d.d. 15 juli 2003. Mede gezien het feit dat dit de eerstvolgende vergadering van GS betreft, is besluitvorming vóór 13 juli 2003, zoals door u aangegeven, geen reële optie.

    Hiermee geeft J.J. Beek onder persoonlijke titel ons te kennen dat hij "voorziet" dat GS tijdens de vergadering van GS van Limburg d.d. 15 juli 2003 een besluit zal nemen.

    Dit soort "voorzien" worden door de heer J.J. Beek keer op keer gebruikt om appellanten er juridisch in te laten stinken om daarmee het illegaal meevergassen van afval, zoals RWZI-slib, sloophout (waaronder geïmpregneerd hout), kippenmest e.d. door Nuon Power Buggenum B.V. in maximale lengte van tijd te kunnen laten doorgaan zonder een daarvoor vereiste Wm-revisievergunning van GS van Limburg.

    Hoe ver ambtenaar J.J. Beek in samenspanning met GS van Limburg daarmee gaat kunt u lezen onder "ad 2" van dit beroepschrift. Met de persoonlijke brief van ambtenaar J.J. Beek, welke niet namens Gedeputeerde Staten van Limburg ondertekend was, hadden appellanten geen antwoord op hun aan Gedeputeerde Staten van Limburg gezonden brief van 8 juli 2003. Het door ons daarom, op formele grond, negeren van dit schrijven kan derhalve niet leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van ons bezwaarschrift. De enorme belangen welke voor de Midden-Limburgse bevolking op het spel staan laten niet toe ons te baseren op het "voorzien" van een individuele ambtenaar wiens trukendoos ons maar al te goed bekend is.

    Op grond van vorenstaande feiten konden appellanten er absoluut niet op vertrouwen dat door GS van Limburg op 15 juli 2003 op ons verzoekschrift van 30 mei 2003 zou worden beslist. Voor appellanten was daarmee feitelijk juist helder geworden dat als tegen de weigering om te beschikken (fictief besluit) niet op 14 juli 2003 bezwaar zou worden aangetekend bij GS van Limburg en parallel daaraan bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om voorlopige beschikking zou zijn verzocht, er door GS van Limburg op 15 juli 2003 toch geen besluit genomen zou zijn.

    Op grond van bovengenoemde feiten kan het in geding zijnde besluit op ons bezwaarschrift van 14 juli 2003 niet in stand blijven.

    Wij verzoeken u dan ook hierop: I. Het in geding zijnde besluit te vernietigen. II. Ons bezwaarschrift van 14 juli 2003 alsnog ontvankelijk te verklaren. III. Te beslissen dat Gedeputeerde Staten van Limburg de door appellanten gemaakte juridische kosten ten behoeve van deze bezwarenprocedure volledig moeten vergoeden. Dit omdat die kosten nadrukkelijk zijn toe te schrijven aan bovengenoemde verwijtbaar handelen van de provincie Noord Limburg. Ad 2) Ons bezwaarschrift van 19 augustus 2003, kenmerk: SBL/19083/bz. Gedeputeerde Staten van Limburg hebben ons bezwaarschrift van 19 augustus 2003, nader gemotiveerd bij brief van 28 september 2003 en gecorrigeerd bij brief van 30 september 2003 ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:


    De door uw college op 12 maart 2002 aan Nuon Power Buggenum B.V. verleende vergunning om proeven te doen met het op beperkte schaal mee vergassen van secundaire brandstoffen in de door haar geëxploiteerde kolenvergassingsinstallatie, is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 april 2003 vernietigd. Als gevolg daarvan deed zich vanaf die datum de situatie voor, dat het meevergassen van secundaire brandstoffen strijd opleverde met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.

    Tegen een overtreding van het verbod als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer dient in beginsel handhavend te worden opgetreden, zeker indien, zoals in dit geval, daar door belanghebbenden uitdrukkelijk om wordt verzocht. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan onder bepaalde stringente voorwaarden tijdelijk van handhavend optreden worden afgezien. Van zodanige bijzondere omstandigheden kan sprake zijn, indien concreet zicht bestaat op legalisering van de op zichzelf illegale situatie.

    Op 20 mei 2003 heeft uw college besloten de activiteiten waartegen op 30 mei 2003 om handhavend optreden is verzocht, te gedogen. Het gedoogbesluit is mede gebaseerd op de blijkens een MER rapportage te verwachten gevolgen voor het milieu van de te vergassen secundaire brandstoffen en de daaruit voortvloeiende conclusie dat het gebruik van die stoffen door middel van een revisievergunning op korte termijn gelegaliseerd zouden kunnen worden. In heroverweging heeft uw college op advies van deze commissie het gedoogbesluit aangepast, in die zin, dat de gedoogperiode concreter is begrensd, en dat de voorschriften van het gedoogbesluit beter in overeenstemming zijn gebracht met de voorschriften zoals deze zijn opgenomen in het door uw college op 1 juli 2003 vastgestelde ontwerp-besluit naar aanleiding van het verzoek om een revisievergunning. Op 11 november 2003 heeft uw college inmiddels de gevraagde revisievergunning verleend, waarmee de door u bij besluit van 20 mei 2003 gedoogde illegale situatie alsnog is gelegaliseerd.

    Gelet op de situatie die zich ten tijde van de beslissing op 15 juli 2003 voordeed kon uw college in redelijkheid ervan uit gaan, dat de destijds bestaande op zichzelf illegale situatie op korte termijn gelegaliseerd zou worden en dat het niet handhavend optreden tegen die illegale situatie geen onaanvaardbare gevolgen zou hebben voor het milieu. In redelijkheid heeft uw college naar het oordeel van de commissie kunnen besluiten het verzoek om handhavend optreden af te wijzen. De ontwikkelingen die zich na 15 juli 2003 hebben voorgedaan vormen voor de commissie geen aanleiding om uw college te adviseren om in heroverweging alsnog een ander standpunt in te nemen.

    Deze overwegingen kunnen op grond van de volgende feiten nooit in stand blijven. Gedeputeerde Staten schrijven in hun besluit letterlijk het volgende:

    • De door uw college op 12 maart 2002 aan Nuon Power Buggenum B.V. verleende vergunning om proeven te doen met het op beperkte schaal mee vergassen van secundaire brandstoffen in de door haar geëxploiteerde kolenvergassingsinstallatie, is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 april 2003 vernietigd.

    • Het gedoogbesluit is mede gebaseerd op de blijkens een MER rapportage te verwachten gevolgen voor het milieu van de te vergassen secundaire brandstoffen en de daaruit voortvloeiende conclusie dat het gebruik van die stoffen door middel van een revisievergunning op korte termijn gelegaliseerd zouden kunnen worden.

    Met hetgeen staat geschreven onder "punt B" hebben Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna GS) zelf toegegeven dat legalisatie van het meevergassen van de door hen bedoelde secundaire brandstoffen, welke afvalstoffen zijn, enkel en alleen kan worden gerealiseerd met een Wm-revisievergunning ingevolge artikel 8:4, lid 1 van de Wet milieubeheer. Een Wm-revisievergunning is iets geheel anders dan een Wm-veranderingsvergunning. Voor beide is ook verschillende regelgeving van toepassing.

    Een Wm-veranderingsvergunning is van toepassing als de aard van het bedrijf gelijk blijft, dus b.v. een boer gaat van koeien over op schapen of een centrale gaat over van kolen op aardgas. Een Wm-revisievergunning is van toepassing als de aard van het bedrijf veranderd, dus b.v. de boer gaat een garagebedrijf beginnen in zijn koeienstal of een centrale gaat in plaats van brandstof (kolen, gas of olie) over op het verstoken van afval.

    Het zal duidelijk zijn dat de regelgeving voor een revisievergunning aanmerkelijk zwaarder is dan voor een veranderingsvergunning. Dit betekent dat GS van Limburg daarmee zelf toegeeft dat hetgeen staat geschreven onder "punt A" wettelijk niet juist is. Daarin staat namelijk geschreven dat GS van Limburg op 12 maart 2002 aan Nuon Power Buggenum B.V. een vergunning heeft afgegeven voor het doen van proeven met het op beperkte schaal meevergassen van secundaire brandstoffen welke door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 april 2003 is vernietigd. Deze vergunning betreft een Wm-veranderingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b van de Wet milieubeheer. Het afgeven van een Wm-veranderingsvergunning is, zoals boven al uiteengezet is, wettelijk alleen mogelijk in geval sprake is van een brandstofswitch zoals van kolen naar olie of van kolen naar gas.

    Het ging hier echter zeer nadrukkelijk om het meevergassen van afvalstoffen als RWZI-slib, hout uit bouw- en sloopafval, kippenmest e.d. Voor het opslaan, verwerken en meevergassen van afvalstoffen zijn geheel andere Europese en Nationale wet- en regelgeving van toepassing dan voor brandstof als kolen, gas of olie. Hiervoor is een Wm-revisievergunning ingevolge artikel 8:4 lid 1 van de Wet milieubeheer vereist, zoals GS van Limburg in dit besluit onder "punt B" zelf ook toegeven.

    Hiermee is feitelijk komen vast te staan dat GS van Limburg met de op 12 maart 2002 verleende Wm-veranderingsvergunning geen andere bedoeling hadden dan het voortzetten van het gedogen van het meevergassen van afvalstoffen. Om hierbij hun eigen, op 14 januari 1997 vastgestelde, gedoognota te kunnen omzeilen, gebruikten ze daarvoor ten onrechte de daarvoor niet bedoelde Wm-veranderingsvergunning. GS van Limburg hebben in dit geval hun bevoegdheden misbruikt om zowel hun eigen gedoognota als de milieuwetgeving te overtreden.

    Bijgevoegd vindt u de aanbevelingen op grond van de evaluatie gedoognota, vastgesteld door GS op 14 januari 1997 (zie bijlage 4). Daarin staat onder "punt 3" letterlijk het volgende geschreven:


    1. Aan het stellen van een concrete gedoogtermijn dient te worden vastgehouden. Te veel besluiten voldoen hieraan nog niet. ten aanzien van de lengte van die termijn dient de gedoognota als volgt te worden aangepast:
      • uitgangspunt is een zo kort mogelijke gedoogtermijn, met een maximum van zes maanden;
      • indien er nog geen aanvraag om vergunning is ingediend, wordt een termijn van maximaal 4 maanden gegeven om de aanvraag in te dienen en vervolgens wordt er gedurende maximaal 6 maanden gedoogd. Wanneer in die 6 maanden de vergunning is verleend, maar nog niet van kracht, wordt de hiervoor door de Raad van State gegeven formule gebruikt.


    Hiermee is feitelijk komen vast te staan dat GS van Limburg op grond van hun eigen gedoognota, vastgesteld op 14 januari 1997, zich aan de volgende maximale termijnen had moeten houden.

    • Maximaal 4 maanden voor de op 25 maart 2002 ingekomen aanvraag om een Wm-revisievergunning hadden GS van Limburg voor het eerst een gedoogbeschikking mogen afgeven aan Nuon Power Buggenum B.V. (voorheen: Demkolec B.V.).
    • Er mag maximaal zes maanden worden gedoogd.

    Dit betekent dat GS van Limburg overeenkomstig hun eigen gedoognota maximaal vanaf 25 november 2001 tot 25 mei 2002 hadden mogen gedogen.

    In werkelijkheid wordt door GS van Limburg al vanaf 17 oktober 2000 tot op heden (3,5 jaar) gedoogd dat door Nuon Power Buggenum B.V. (voorheen: Demkolec B.V.) afval als RWZI-slib, sloophout uit bouw- en sloopafval, kippenmest e.d. worden meevergast zonder een daarvoor vereiste Wm-revisievergunning. Met hun nieuwe gedoogbesluit van 26 januari 2004, kenmerk: 2004/2956, hebben GS van Limburg beslist om dit al 3,5 jaar lang voortdurende gedoogtermijn voor onbepaalde tijd, (zonder het noemen van een einddatum) voort te zetten.

    Hoe GS van Limburg te werk zijn gegaan om dat bewerkstelligd te krijgen kunt u lezen in ondergenoemde werkelijke feiten die ten behoeve van de overzichtelijkheid in blokken zijn verdeeld.


      Blok 1.

    Bij besluit van 17 oktober 2000, kenmerk CD 6013, hebben Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna: G.S.) aan Demkolec B.V. (thans: Nuon Power Buggenum B.V.) een gedoogbeschikking afgegeven voor het meevergassen van afval, door GS ten onrechte secundaire brandstof genoemd. Betreffend gedoogbesluit d.d. 17 oktober 2000 vindt u bijgevoegd (zie bijlage 5). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen.

    Op blz. 7 van deze gedoogbeschikking staat onder "Inwerkingtreding" geschreven dat die in werking treedt op de dag na verzending van dit besluit. Betreffend gedoogbesluit is op 17 oktober 2000 verzonden en daarmee vanaf 18 oktober 2000 in werking getreden. Op blz. 7 van deze gedoogbeschikking staat onder "Duur van de gedoogbeschikking" geschreven dit gedoogbesluit geldt tot dat

    • de beschikking op het verzoek om een veranderingsvergunning van 11 juli 2000 van kracht is geworden, dan wel tot
    • de datum dat de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak doet n.a.v. een eventueel verzoek tot het treffen van voorlopige voorziening. In strijd met haar eigen aanbevelingen op grond van de evaluatie gedoognota, vastgesteld door GS op 14 januari 1997 (zie bijlage 5) en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie heeft Gedeputeerde Staten in haar besluit verzuimd om een derde beperking van de duur van de gedoogbeschikking op te nemen, namelijk:
    • doch ten hoogste zes maanden, t.w. tot uiterlijk 18 april 2001.

    Bij uitspraak 200005436/1 van 18 december 2000 wijst staatsraad mr. W. Konijnenbelt, als voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ons onder b) genoemde verzoek om schorsing van bovengenoemd gedoogbesluit af (zie bijlage 6).

    Bij besluit van 6 februari 2001, kenmerk: CD 6471, hebben Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna G.S.) aan Demkolec B.V. (thans Nuon Power Buggenum B.V.) de onder a) genoemde veranderingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer afgegeven voor het mee vergassen van afval. Dit afval werd door G.S. ten onrechte secundaire brandstof genoemd. Dit met de wetenschap dat als het afval zou worden genoemd daarvoor een revisievergunning, ingevolge artikel 8.4 lid 1 van de Wet milieubeheer, had moeten worden aangevraagd. (zie bijlage 7) Betreffende veranderingsvergunning, feitelijk dus een 2e gedoogbeschikking, vindt u bijgevoegd (zie bijlage 8). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Het gaat hier niet om een brandstofswitch zoals van kolen naar olie of van kolen naar gas. Het gaat hier om het verlengen van het doen van proeven met het meevergassen van afval. Met deze met de wet strijdige handelwijze hebben G.S. weten te bewerkstelligen dat het gedogen van het bijstoken van afval in de Willem Alexander Centrale langer kan worden voorgezet.

    Bij uitspraak 200101445/2 van 28 juni 2001 wijst staatsraad mr. J.J. R. Bakker, als voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ons verzoek om schorsing van de onder a) genoemde veranderingsvergunning af. (zie bijlage 9).

    De onder a) genoemde veranderingsvergunning werd daardoor op 28 juni 2001 van kracht. Dit betekent dat door het overtreden door Gedeputeerde Staten van Limburg van haar eigen voorschriften (gedoognota 1997) de gedoogbeschikking maar liefst 36 weken, vanaf 18 oktober 2000 tot 28 juni 2001 van kracht is geweest terwijl dit, ingeval van voorwaarde c) maximaal tot 18 april 2001 had mogen zijn.


      Blok 2.

    De bij besluit van 6 februari 2001, kenmerk CD 6471, afgegeven veranderingsvergunning was vanaf 28 juni 2001 niet meer geschorst (zie bijlage 9) en daarmee geldig tot 31 december 2001 (zie bijlage 8).

    Omdat het mee vergassen van afval voor het doen van proeven wettelijk niet gezien kan worden als een brandstofswitch betekent dit dat het hier feitelijk gaat om een 2e gedoogbesluit van 28 juni 2001 tot 31 december 2001, zijnde zes maanden en twee dagen. Een beroep tegen een vergunning welke door de bevoegde autoriteit pas na de geldigheidsdatum van deze vergunning wordt behandeld en uitgesproken is bij voorbaat een verloren beroep.

    Het na de geldigheidsdatum van een vergunning deze behandelen en uitspreken voorkomt tevens dat er voldoende inhoudelijk op ingegaan dient te worden. Het is een helaas veel voorkomend laakbaar handelen om de in beroep gaande partij te benadelen. Dat was dan ook de reden waarom wij voorzitter mr. J.P.H. Donner (huidig minister van justitie) zeer nadrukkelijk hadden verzocht om de behandeling van ons beroepschrift d.d. 25 maart 2001, onder nummer: 200101445/1/M1, tegen deze op 6 februari 2001 afgegeven Wm-veranderingsvergunning voor de einddatum van haar geldigheid, dus voor 31 december 2002 ter zitting te brengen. Dit heeft hij geweigerd.

    Voorzitter mr. J.P.H. Donner heeft de behandeling van deze zaak pas op 25 april 2002 om 14.00 uur ter zitting gebracht. Dus met de wetenschap dat dit na de einddatum van vergunningverlening van 31 december 2002 was. Juist op dat feit heeft de meervoudige kamer, met mr. J.P.H. Donner als voorzitter en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr. J.R. Schaafsma als staatsraden, ons beroep van 25 maart 2001, kenmerk: SBL/25031/B, bij uitspraak van 200101445/1 laten verliezen.

    De meervoudige kamer had de vergunning dienen te vernietigen omdat bij de aanvraag geen milieueffectrapport was overlegd en evenmin een verklaring van G.S. dat een zodanig rapport niet is vereist. Dit blijkt uit de jurisprudentie welke ontstaan is met de uitspraak voor de vergunning welke genoemd wordt in blok 3. Hieruit blijkt achteraf zonneklaar dat de vergunning in dit blok 2, de veranderingsvergunning van 6 februari 2001, kenmerk: CD 6471, op dezelfde gronden als de vergunning in blok 3 ook vernietigd had moeten worden.


      Blok 3.

    Bij besluit van 12 maart 2002, kenmerk: 01/56134, hebben Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna: G.S.) aan Nuon Power Buggenum B.V. (voorheen Demkolec B.V.) een 2e veranderingsvergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer, voor het mee vergassen van afval afgegeven. Dit afval werd door G.S. wederom ten onrechte secundaire brandstof genoemd. Dit wederom met de wetenschap dat als het afval zou worden genoemd daarvoor een revisievergunning, ingevolge artikel 8.4 lid 1 van de Wet milieubeheer, had moeten worden aangevraagd. Betreffend besluit van 12 maart 2002 van G.S. vindt u bijgevoegd. (zie bijlage 10). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen.

    Het gaat hier wederom niet om een brandstofswitch zoals van kolen naar olie of van kolen naar aardgas. Het gaat hier om een 2e verlenging, feitelijk een 3e gedoogbesluit, van het doen van proeven met het mee vergassen van afval. Met deze met de wet strijdige handelwijze hebben G.S. weten te bewerkstelligen dat het gedogen van het bijstoken van afval in de Willem Alexander Centrale nog langer kon worden voortgezet.

    Bij uitspraak 200202376/2 van 7 juni 2002 wijst staatsraad mr. H. Beekhuis, als voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ons verzoek om schorsing van bovengenoemde veranderingsvergunning, feitelijk een 3e gedoogbesluit, af (zie bijlage 11). Hierdoor werd deze vergunning vanaf 7 juni 2002 tot 31 december 2003 van kracht.

    Bij uitspraak 200202376/1 van 16 april 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deze 2e veranderingsvergunning van 12 maart 2002, kenmerk: 01/56134, (is feitelijk 3e gedoogbesluit) alsnog vernietigd omdat bij de aanvraag geen milieueffectrapport is overlegd en evenmin een verklaring van G.S. dat een zodanig rapport niet is vereist (zie bijlage 12). Voor het mee vergassen van afval moet de aanvraag namelijk zijn voorzien van of een milieueffectrapport of een verklaring van G.S. dat een zodanig rapport niet is vereist. Door afval, als sloophout, RWZI-slib en kippenmest, secundaire brandstof te noemen hebben G.S. gepoogd om hier onderuit te kunnen komen. Met deze onherroepelijke uitspraak van 200202376/1 van 16 april 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de veranderingsvergunning van 12 maart 2002, kenmerk 01/56134, daarop vernietigd.

    Hiermee is deze 2e veranderingsvergunning van 12 maart 2002, kenmerk: 01/56134, (is feitelijk 3e gedoogbesluit) ten onrechte van kracht geweest vanaf 7 juni 2002 tot 16 april 2003.


      Blok 4.

    Bij besluit van 20 mei 2003, kenmerk: 03/19292, hebben Gedeputeerde Staten van Limburg aan Nuon Power Buggenum B.V. een 4e gedoogvergunning, voor het meevergassen van afval verstrekt met een geldigheidsduur tot 31 december 2003 (zie bijlage 13). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Tegen dit gedoogbesluit is door verschillende natuurlijke en rechtspersonen bezwaar gemaakt met als gevolg dat dit 4e gedoogbesluit op 10 december 2003 haar geldigheid heeft verloren. Zie hiervoor de uitspraak nr. 200308427/2 van 22 januari 2004 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, vastgesteld door mr. TH.G Drupsteen, als lid van de enkelvoudige kamer (zie bijlage 14).

    Resumerend kan gesteld worden dat Nuon Power Buggenum proeven heeft kunnen doen met de vergunning van:

      Blok 1. van 18 oktober 2000 tot 28 juni 2001 terwijl er slechts toestemming gegeven had mogen worden van 18 oktober 2000 tot 18 april 2001.

      Blok 2. van 28 juni 2001 tot 31 december 2001 terwijl er in het geheel geen toestemming voor gegeven had mogen worden.

      Blok 3. van 7 juni 2002 tot 16 april 2003 terwijl er in het geheel geen toestemming voor gegeven had mogen worden.

      Blok 4. van 27 mei 2003 tot 10 december 2003 terwijl er in het geheel geen toestemming voor gegeven had mogen worden.

    Met de uitspraak 200202376/1 van 16 april 2003 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is onherroepelijke vastgesteld dat al vanaf 18 oktober 2000 wordt gedoogd dat in de Willem Alexander Centrale afval, als sloophout, RWZI slib en kippenmest, wordt mee vergast zonder een daarvoor vereiste Wm-revisievergunning. Dit betekent dat het wettelijke maximale gedoogtermijn van zes maanden daarmee al op 18 april 2001 was verstreken. In het in geding zijnde besluit van 26 januari 2004, kenmerk: 2004/3033, schrijven GS van Limburg verder letterlijk het volgende (zie bijlage 1):

    Op 11 november 2003 heeft uw college inmiddels de gevraagde revisievergunning verleend, waarmee de door u bij besluit van 20 mei 2003 gedoogde illegale situatie alsnog is gelegaliseerd. Gelet op de situatie die zich ten tijde van de beslissing op 15 juli 2003 voordeed kan uw college in redelijkheid ervan uit gaan, dat de destijds bestaande op zichzelf illegale situatie op korte termijn gelegaliseerd zou worden en dat het niet handhavend optreden tegen die illegale situatie geen onaanvaardbare gevolgen zou hebben voor het milieu. In redelijkheid heeft uw college naar het oordeel van de commissie kunnen besluiten het verzoek om handhavend optreden af te wijzen. De ontwikkelingen die zich na 15 juli 2003 hebben voorgedaan vormen voor de commissie geen aanleiding om uw college te adviseren om in heroverweging alsnog een ander standpunt in te nemen.

    Deze overwegingen kunnen nooit in stand blijven en wel op grond van de nieuwe door GS van Limburg afgegeven gedoogbeschikking van 26 januari 2004, kenmerk: 2004/2956, aan Nuon Power Buggenum B.V. Een afschrift van deze nieuwe gedoogbeschikking d.d. 26 januari 2004 met onderliggende aanvraag d.d. 7 januari 2004 van Nuon Power Buggenum B.V. vindt u bijgevoegd (zie bijlage 15). Wij verzoeken u kennis te nemen van d inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen.

    Deze nieuwe gedoogbeschikking hebben GS van Limburg gebaseerd op de volgende feiten:


    Feiten

    Bij besluit d.d. 20 mei 2003 (verzonden 26 mei 2003), kenmerk 03/19292, hebben wij beslist om niet bestuursrechtelijk handhavend op te treden tegen het zonder een van kracht zijnde vergunning krachtens de Wet milieubeheer, verrichten van proeven met het mee vergassen van secundaire brandstoffen binnen de Willem-Alexander centrale (verder de WAC) aan de Roermondseweg 55 te 6081 NT Haelen. Daarbij is bepaald dat dit gedoogbesluit uiterlijk 31 december 2003 haar geldigheid verliest. Tegen voornoemd gedoogbesluit is door verschillende natuurlijke en rechtspersonen bezwaar gemaakt. Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 7:10 tot en met 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, hebben wij d.d. 28 oktober 2003 een beslissing genomen op deze bezwaren. Mede als resultaat van deze beslissing heeft het gedoogbesluit op 10 december 2003 haar geldigheid verloren.

    Gezien het expireren van het gedoogbesluit, zijn de betreffende proeven met het mee vergassen van secundaire brandstoffen - alsmede alle daaraan gerelateerde activiteiten binnen de inrichting - per 10 december 2003 beëindigd. Daarbij is Nuon er van uit gegaan dat de bij ons besluit d.d. 11 november 2003, kenmerk 2002/13207, verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer (verder: de revisievergunning), welke mede het mee vergassen van secundaire brandstoffen behelst, in januari 2004 van kracht zou worden. Gelijktijdig daarmee, ofwel verondersteld in januari 2004, zouden de bewuste activiteiten in de WAC kunnen worden hervat.

    Feit is evenwel dat tegen de revisievergunning door meerdere natuurlijke en/of rechtspersonen (tijdig) beroep is ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast geldt dat de Voorzitter van voornoemde Afdeling binnen de beroepstermijn is verzocht om terzake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Als resultaat van een en ander wordt de revisievergunning in elk geval niet van kracht, alvorens op de aangehaalde verzoeken om voorlopige voorziening is beslist. Mede in aanmerking genomen dat vooralsnog geen datum is voorzien waarop de behandeling van deze verzoeken ter zitting zal plaatsvinden, dient er van uit te worden gegaan dat de revisievergunning in elk geval niet in januari 2004 van kracht zal worden, maar op een later tijdstip

    Het feit dat ten tijde van dit genomen gedoogbesluit d.d. 26 januari 2004 vooralsnog geen datum is voorzien waarop de behandeling van ons verzoek om voorlopige voorziening van 30 december 2003, kenmerk SBL/30123/VV, onder nummer 200308312/M1 ter zitting zal worden behandeld is pertinent bezijden de waarheid. Als feitelijk bewijsstuk daarvoor vindt u bijgevoegd: Blz. 1 uit de uitnodigingsbrief d.d. 16 januari 2004, nummer 200308312/2/M1, van de secretaris van de Raad van State (zie bijlage 16). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen.

    Met de inhoud van deze uitnodigingsbrief d.d. 16 januari 2004 van de Raad van State is feitelijk komen vast te staan dat GS van Limburg al vanaf 17 januari 2004, - en daarmee 9 dagen voor het op 26 januari 2004 nieuw genomen gedoogbesluit -, op de hoogte waren van het feit dat ons verzoek om voorlopige voorziening van 30 december 2003 op 27 januari 2004 ter zitting zou worden behandeld. Door op 26 januari 2004, een dag voor de behandeling van ons verzoek om voorlopige voorziening bij de Raad van State tegen de aan Nuon Power Buggenum B.V. verleende Wm-revisievergunning deze nieuwe gedoogbeschikking af te geven getuigd van overheidsmisdaad.

    Dat deze overheidsmisdaad binnen de provincie Limburg geen grenzen kent kunnen wij bewijzen met hun eigen pleitnotitie van 27 januari 2004 in zaaknummer 200308312/2/M1, die mr. J.J. Balendonck in het bijzijn van mr. J.J. Beek namens GS van Limburg aan voorzitter mr. J.M. Boll ter zitting hebben overhandigd. Betreffende pleitnotitie d.d. 27 januari 2004 van GS van Limburg vindt u bijgevoegd (zie bijlage 17). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen.

    Uit die inhoud kunt u opmaken dat GS van Limburg ook voor voorzitter mr. J.M. Boll opzettelijk de volgende feiten heeft verzwegen:

    • het feit dat Nuon Power Buggenum B.V. op 7 januari 2004 een nieuwe gedoogbeschikking had aangevraagd.
    • het feit dat GS van Limburg op 26 januari 2004 daarvoor een nieuwe gedoogbeschikking hebben afgegeven. Door de feiten opzettelijk te verzwijgen voor de voorzitter mr. J.M. Boll van uw Afdeling betekent dat hij die ook niet heeft kunnen betrekken in zijn overwegingen. Dat GS van Limburg dit tegenover de voorzitter van ons hoogste rechtscollege heeft durven flikken maakt duidelijk dat zij volledig onbetrouwbaar zijn. Tegen een dergelijk handelen dient hard te worden opgetreden.

    Deze nieuwe gedoogbeschikking van 26 januari 2004, hebben GS van Limburg afgegeven op o.a. de volgende overwegingen: "hervatting van voornoemde activiteiten zijn in het belang van zowel het milieu als Nuon".

    Dergelijke overwegingen kunnen door GS van Limburg feitelijk nooit staande worden gehouden en wel op grond van de inhoud uit onze bij brief van 1 februari 2004 toegezonden nadere motivering van ons beroepschrift d.d. 30 december 2003 in zaaknr: 200308312/1/M1(zie bijlage 18). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen.

    Uit die inhoud kunt u opmaken dat hier sprake is van een "miljardenzwendel" waarbij mens, dier en milieu bioaccumulatief worden vergiftigd met grote hoeveelheden uiterst giftige kankerverwekkende stoffen als arseen, chroom VI, Kwik, cadmium, dioxines etc. etc. Deze enorme vergiftiging is later niet meer te herstellen, hetgeen betekent dat de schade die het aanricht aan de gezondheid van mensen, dieren, planten en milieu onomkeerbaar zijn.

    Wij richten aan u als hoogst onafhankelijk rechtscollege het nadrukkelijke verzoek om u niet afhankelijk te laten maken van deze miljardenzwendel maar de wet te respecteren en hierop:

    • Het in geding zijnde besluit van 26 januari 2004, kenmerk: 2004/3033, te vernietigen.
    • Ons bezwaarschrift van 19 augustus 2003, nader gemotiveerd bij brief van 28 september 2003 en gecorrigeerd bij brief van 30 september 2003, alsnog gegrond te verklaren.
    • Het onderliggende besluit van 15 juli 2003, kenmerk: 2003/30063, te vernietigen.
    • Ons handhavingsverzoek d.d. 30 mei 2003, kenmerk: SBL/30053/vz, alsnog gegrond te verklaren.
    • Gedeputeerde Staten van Limburg met de oplegging van een dwangsom per dag te dwingen om Nuon Power Buggenum B.V. onder oplegging van een last onder dwangsom van € 1.000.000,- per dag tot een maximum van € 100.000.000,- met onmiddellijke ingang te verbieden nog langer afval (secundaire brandstoffen) te laten meevergassen in hun kolengestookte elektriciteitscentrale omdat dit bedrijf niet beschikt over de daarvoor vereiste Wm-revisievergunning.
    • Te beslissen dat Gedeputeerde Staten van Limburg volledig verantwoordelijk en aansprakelijk zijn voor de duizenden mensen (omwonenden, bouwvakkers, wegwerkers e.d.) die als gevolg van hun ruim 3,5 jaar lang voortdurende gedoogbeleid op termijn (tot 40 jaar na de eerste blootstelling) ernstig ziek kunnen worden, totdat de kankerdood erop volgt.
    • Te beslissen dat Gedeputeerde Staten van Limburg de door appellanten gemaakte kosten aan juridische bijstand, die zij in deze zaak hebben moeten maken, volledig moeten vergoeden. Het kan namelijk nooit zo zijn dat de verzekeringsmaatschappijen waarbij appellanten zijn verzekerd, de gemaakte kosten als gevolg van genoemd ruim 3,5 jaar lang gedogen van Gedeputeerde Staten van Limburg niet krijgen vergoed.

    Tevens verzoeken wij u ondergetekende de hierover in ieder geval; te horen op een dinsdag of donderdag in afstemming met mijn drukke agenda. Expliciet maken wij u kenbaar dat de griffierechten ten laste van de rekening courant nummer 705 - 151R gebracht moeten worden. De volmacht van appellanten vindt u bijgevoegd (zie bijlage 19).

    Bijgevoegd vindt u verder:

    • uittreksel KvK, met dossiernummer 41067701, van de stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving (zie bijlage 20).
    • uittreksel KvK, met dossiernummer 16090111, van het Ecologisch Kennis centrum B.V. (zie bijlage 21).
    • Uittreksel KvK, met dossiernummer 17102683, van Van Rooij Holding B.V. (zie bijlage 22).

    Hoogachtend,

    ing.A.M.L. van Rooij, veiligheids- en milieudeskundige Ecologisch Kennis Centrum BV
    Voor deze

    Ing. A.M.L. van Rooij,
    directeur.

    Bijlage:

    (1) - 11 pagina's    (8) -  18 pagina's     (15) -   6 pagina's
    (2) -  2 pagina's    (9) -   4 pagina's	    (16) -   1 pagina
    (3) -  1 pagina     (10) -  14 pagina's	    (17) -   3 pagina's 
    (4) -  1 pagina     (11) -   4 pagina's	    (18) -  70 pagina's
    (5) -  9 pagina's   (12) -   5 pagina's	    (19) -  11 pagina's
    (6) -  6 pagina's   (13) -  11 pagina's	    (20) -  21 pagina's
    (7) -  1 pagina     (14) -   3 pagina's	    (21) -   2 pagina's
            (22) -   2 pagina's