't Achterom 9a,
5491 XD Sint Oedenrode
Tel. 0413-490387
Fax. 0413-490386
AANTEKENEN
Gedeputeerde Staten van Limburg,
afd. Vergunningen,
Postbus 5700,
6202 MA Maastricht.
Sint Oedenrode, 18 juni 2002.
Tevens, excl. bijlagen, verstuurd per fax 043 - 3618099.
Ons Kenmerk: SBL/18062/zw
Uw nummer: 02/13207.
Betreft:
- Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving,
Holstraat 17, 6082 BA Buggenum met 15 gemachtigden.
- J. Hoebers, Haelenerweg 9, 6082 AA Buggenum.
- J. Rulkens, Dorpsstraat 94, 6082 AR Buggenum.
- P. Topeeters, Neel Doffstraat 18, 6082 AE Buggenum.
- H. Slabbers, Galgenberg 35, 6082 AZ Buggenum.
- L.G.G.M. Mom, Bergstraat 13, 6082 AJ Buggenum.
- H.P.J. Vissers, Holstraat 6, 6082 BC Buggenum.
- A.M. Schreuder, Thorbeckestraat 24, 6042 CR Roermond.
- J. Schuermans, Roermondseweg 92, 6081 NW Haelen.
- C.J. Schreuder, Eikendreef 23, 6081 EA Haelen.
- C.J.M. Wijers, Poelakkerweg 3, 6082 NC Buggenum.
Zienswijzen t.a.v. de aanvraag om een revisievergunning ingevolge artikel 8:4, lid 1 van de Wet milieubeheer en opmerkingen op bijbehorende MER in verband met het meevergassen van secundaire brandstoffen in de Willem-Alexander Centrale te Haelen van NUON Power Buggenum BV, geregistreerd onder nummer 02/13207.
Geacht college,
Namens opgemelde stichting en personen hierna te noemen: cliënten, laten wij u hierbij onze zienswijzen t.a.v. de aanvraag om een revisievergunning en opmerkingen op bijbehorende MER toekomen; in verband met het meevergassen van secundaire brandstoffen in de Willem-Alexander Centrale te Haelen van NUON Power Buggenum B.V.
Onze zienswijzen en opmerkingen betreffen de volgende punten:
1 Zienswijze en opmerkingen van stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste
omgeving (cliënt), zoals zij die heeft vastgelegd in hde brief van 17-6-02 aan Gedeputeerde Staten van Limburg
2 BLA-norm met factor 2 overschreden
3 Geen emissievrachteisen van dioxines
4 Stand der techniek niet toegepast
5 Niet afdoende toepassen van het Besluit luchtkwaliteit
6 Besluit emissie reductiedoelstellingen prioritaire stoffen niet toegepast
7 Minimalisatieverplichting niet toegepast
8 Stand-still beginsel niet toegepast
9 Gevaarlijk afval mag niet worden verdund
10 Secundaire brandstof is gevaarlijk afval
11 Extern veiligheidsrapport is vereist
12 Stoffenbalans zware metalen ontbreekt
13 Slakken en vliegas zijn niet
geschikt voor toepassing in cement, beton, bakstenen e.d.
14 De aanvraag en MER zijn niet gebaseerd op meetgegevens van uitgevoerde proeven
15 De definitie A- en B-hout is niet vastgelegd
16 De definitie van milieubelasting is niet vastgelegd
17 Aanvraag voor de Vwo-vergunning van 29 september 2000 moet buiten behandeling worden gehouden
18 Voor het bijvergassen van afval moet bij de minister van Verkeer en Waterstaat een nieuwe Wvo-vergunning worden aangevraagd
19 Voor het bijvergassen van afval moet bij het dagelijks bestuur van het Zuiveringschap Limburg een Wvo-vergunning worden aangevraagd
20 stukken betrekking hebbende op de vaststelling hogere geluidsgrenswaarden zijn niet in de beoordeling betrokken
.
- De zienswijze van de Stichting
De zienswijze en opmerkingen van de Stichting tot Behoud Leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en Naaste Omgeving (cliënt), zoals zij die hebben vastgelegd in hun brief van 17 juni 2002, kenmerk: nu-123762/1233.1, aan Gedeputeerde Staten van Limburg.
|
De hierboven genoemde zienswijzen, inclusief bijbehorende bijlagen, van cliënt aan Gedeputeerde Staten, vormen onderdeel van deze door ons namens cliënt ingediende zienswijzen. (zie bijlage A) Wij verzoeken u derhalve de inhoud ervan volledig te betrekken in uw besluitvorming. (terug naar overzicht)
.
- BLA-norm met factor 2 overschreden
Op blz. 41 van de aanvraag staat geschreven dat voor het pakket ("maximale vrachten") de vergunning is aangevraagd. Op grond van deze aanvraag bedraagt de maximale emissievracht van "totaal zware metalen"
16.251 kg/jaar. De rookgashoeveelheid AGK bedraagt 360 mo3/s x 6880 bedrijfsuren per jaar is 8.9.109 m3/jaar,(blz. 11 aanvraag). De BLA-eis voor "totaal zware metalen" is 1 mg/m3. Op grond van deze BLA-eis mag NUON dan ook niet meer dan 8.900 kg/jaar aan "totaal zware metalen" emitteren. NUON heeft aangevraagd voor 16.251 kg/jr. De BLA-eis zoals die is neergelegd in tabel 6.1.2 (blz. 43) van de aanvraag en in tabel 3.2.2 (blz. 3.6) van bijbehorende MER-rapport wordt hiermee met een factor 2 overschreden.
De BLA-normen voor "totaal zware metalen" worden met een factor 2 overschreden. (terug naar overzicht)
.
- Geen emissievrachteisen voor dioxines
Op grond van de aanvraag is er geen maximale emissievracht van "dioxines/factoren" opgelegd. De BLA-norm bedraagt: 0.1 mg/m3 (blz. 43 aanvraag). De rookgashoeveelheid AGK bedraagt 8,9.109 m3/jaar. Dit betekent dat op grond van deze aanvraag NUON jaarlijks 890 mg. aan "dioxines/furanen" mag emitteren. Er is verzuimd emissievrachteisen voor dioxines vast te leggen en te toetsen aan het landelijke emissiebeleid met betrekking tot kwik en dioxines zoals vastgelegd in het "Besluit emissie reductiedoelstellingen prioritaire stoffen". (terug naar overzicht)
.
- Stand der techniek niet toegepast
Opvallend is dat artikel 8.11 Wm, en dan met name lid 3, niet wordt genoemd. Dit artikel schrijft voor dat het "ALARA/stand der techniek" beginsel moet worden toegepast. De provincie is bijzonder hardnekkig door er consequent vanuit te gaan dat de BLA normen de stand der techniek vertegenwoordigen. Uit de aanvraag blijkt dat NUON haar emissie-eisen heeft gebaseerd op het geheel of gedeeltelijk opvullen van de BLA normen. Echter, deze BLA normen stammen nog uit 1989 (Richtlijn Verbranden 1989) en zijn later omgedoopt in BLA. Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties bereiken al vele jaren in de praktijk veel lagere concentraties.
Op 25 september 2001 is door MOB een inventarisatie gemaakt van de prestaties van AVI's (Afvalverbrandingsinstallaties) in Nederland. In februari 2002 verscheen ook het Nederlandse BAT (Best Available Techniques) document dat als Nederlandse bijdrage dient voor het in Europees verband op te stellen BAT document betreffende afvalverbranding. Het is getiteld "Dutch notes on BAT for the incineration of waste" (uitgave VROM). Dit document geeft een goed beeld van de stand der techniek van emissies van alle Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties.
Hieruit blijkt dat er een "wereld van verschil" is tussen de BLA normen, waar in feite de voorliggende vergunningaanvraag op gebaseerd is, en de huidige stand der techniek. De BLA normen stammen nog van 1989 en zijn vrijwel identiek aan de EU richtlijn 2000/76/EG. Daarbij moeten we echter niet vergeten dat deze EU richtlijn een compromis is tussen alle landen van de EU waarbij ook rekening is gehouden met de beperkte mogelijkheden van accessielanden.
Opmerkelijk is dat de EU richtlijn een norm bevat voor cadmium+thallium. Dit is niet overgenomen in de emissie-eisen.
Zo blijkt uit de tabel 6.1.4 op blz. 45 van de aanvraag en tabel 3.2.2 op blz. 3.6 van het MER dat is uitgegaan van een BLA emissie-eis voor cadmium van 0.05 mg/nm3. Uit inventarisatie en uit het BAT document van VROM blijkt dat de slechtst functionerende afvalverbrandingsinstallaties in Nederland < 0,01 mg/nm3 haalt. de beste haalt <0,001 mg/nm3. als we de stand der techniek dan op <0,005 zetten dan betekent dit dat de aanvraag een factor 10 ruimer is dan de stand der techniek.
Eenzelfde probleem doet zich voor bij de stofeis die voor bestaande onderdelen 20 mg/nm3 bedraagt, ook ingeval dat stof de stofgebonden kankerverwekkende stoffen arseen, chroom VI, nikkel, e.d. kunnen verspreiden (blz. 45 aanvraag, blz. 3. 7 MER). Op de eerste plaats is de in het MER genoemde stofeis van 20 mg/nm3 bedoeld voor relatief onschadelijk stof. Ten tweede is het zo dat de momenteel op de markt zijnde stoffilters gemakkelijk <2 mg/nm3 kunnen halen. Met de huidige norm van 20 mg/nm3 worden onnodige risico's genomen met betrekking tot besmetting van de omgeving met kankerverwekkende stoffen.
Er is verzuimd het "ALARA/stand der techniek" beginsel toe te passen. (terug naar overzicht)
.
- Niet afdoende toepassen van het besluit luchtkwaliteit (op 19 juli 2001 in werking getreden)
Noch in het MER noch in de vergunningaanvraag is er in voldoende mate getoetst aan de vorig jaar in werking getreden nieuwe luchtkwaliteitsnormen. Er is geen afdoende toetsing uitgevoerd of de in het Besluit luchtkwaliteit opgenomen grenswaarden wel in acht worden genomen.
De toetsing is niet afdoende uitgevoerd als bij de beoordeling van de achtergrondconcentratie wordt uitgegaan van cijfers uit 1997 (sectie 5.2.3 MER). Voor het opstellen van een MER is het noodzakelijk uit te gaan van de meest recente gegevens en niet van cijfers die al 5 jaar oud zijn. De locatie waar de luchtkwaliteit is bepaald ten opzichte van de centrale is niet in het rapport aangegeven. Als referentie zijn meetstations genomen die ver van de centrale (15 en 30 kilometer) zijn verwijderd. Dit betreft niet meer als een indicatie. De actuele heersende luchtkwaliteit ter plaatse van de centrale kunnen door locale bronnen sterk worden beïnvloed en een geheel ander beeld geven.
Er is verzuimd om afdoende te toetsen aan in het Besluit luchtkwaliteit genoemde wettelijke eisen die in acht dienen te worden genomen.
.
- Besluit emissie reductiedoelstellingen prioritaire stoffen niet toegepast
Voor de volgende stoffen zijn in juni 2001 door de ministerraad emissie reductiedoelstellingen vastgesteld:
Stof Emissiedoelstellingen naar de lucht
Kwik <450 kg/jaar
Dioxine Zie stappenplan dioxine (1998)
Fluoriden <45 ton/jaar
Het bovengenoemde Besluit wordt niet genoemd in de vergunningaanvraag en het MER en de inhoud ervan is dus niet overwogen. Het bestaan van een kwantitatieve emissie reductiedoelstellingen voor bepaalde stoffen maakt meteen duidelijk dat het dan in ieder geval niet meer relevant is of de toename van de belasting op leefniveau al dan niet beperkt is.
Het niet in overweging nemen van dit Besluit is des te vreemder omdat in de onlangs verschenen circulaire "Emissiebeleid voor energiewinning uit biomassa en afval" wordt vermeld dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij
Europese normen, waarbij direct wordt aangetekend dat er "uitsluitend op grond van nationale milieudoelstellingen van wordt afgeweken". Bij het nemen van het bestreden besluit is verzuimd om te toetsen aan het landelijke emissiebeleid met betrekking tot kwik en dioxines zoals vastgelegd in het "Besluit emissie reductiedoelstellingen prioritaire stoffen". (terug naar overzicht)
.
- Minimalisatieverplichting niet toegepast
Op grond van de aanvraag is de vergunde dioxine-emissie 890 mg/jaar. Dit is bijzonder veel als men bedenkt dat bestaande afvalverbrandingsinstallaties niet meer emitteren dan 20 mg/jaar. Zelfs de meeste 10 jaar en oudere installaties blijven onder deze emissie. Dioxines behoren tot de meest toxische stoffen die we kennen. In de NeR wordt daarom ook gesproken over "extreem risicovolle stoffen" waarop de minimalisatieverplichting van toepassing is. De toepassing van deze verplichting is niet overwogen.
Wij concluderen dat met betrekking tot dioxines de oude BLA norm van 1989 opgevuld is en dat toepassing van de volgens de NeR verplichte minimalisatieverplichting niet is overwogen. (terug naar overzicht)
.
- Stand-still beginsel niet toegepast
Er is een toename van emissies van verzurende stoffen zoals stikstofoxiden, zwaveldioxide. Daarnaast is er ook een forse toename van de emissies van metalen vergund waaronder cadmium, kwik, chroom en nikkel. Ook de dioxine-emissie mag fors toenemen. Deze techniek wordt in de in geding zijnde aanvraag de techniek met de minste milieubelasting genoemd. Onduidelijk is waarop deze interpretatie is gebaseerd. Kennelijk vinden NUON en KEMA dat het stand-still beginsel niet van toepassing is op verzurende stoffen, en op metalen en dioxines.
Met betrekking tot emissies van zware metalen is de huidige referentie situatie voor "zware metalen totaal" 133 kg/jaar, terwijl er voor 16.251 kg. milieuvergunning wordt aangevraagd. De nadelige effecten van deze 122-voudige verhoging van emissies van veelal kankerverwekkende zware metalen, die ophopen in de voedselketen, worden in het MER buiten de beoordeling gehouden.
Er is verzuimd om de nadelige gevolgen van de 122-voudige verhoging aan emissies van veelal kankerverwekkende zware metalen te beoordelen. (terug naar overzicht)
.
- Gevaarlijk afval mag niet worden verdund
Op 7 juni 2002 heeft Eurocommissaris Wallström, onder nummer:
P-1443/02NL, namens de Europese commissie meerdere vragen van Europarlementslid Alexander de Roo (Groen Links) beantwoord. Als antwoord heeft ze ondermeer gegeven; "daarnaast kan opgemerkt worden dat afval van met koper, chroom en arseen behandeld hout als gevaarlijk afval wordt ingedeeld en dat bij het verwijderen daarvan derhalve moet worden voldaan aan de voorschriften van richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen".
Van het vrijkomende sloophout bestaat zo'n 20 tot 30 procent uit, vaak overgeschilderd, met arseen, chroom en koper geïmpregneerd hout. Dit geïmpregneerde hout valt in de afvalfase niet te scheiden van overig sloophout. Ook de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft, na onderzoek van het StAB, bij uitspraak F03.98.0171 e.v. van 19 augustus 1998 als zodanig beslist. Om sloophout te kunnen bijstoken moet er eerst houtspaanders en later houtmeel van gemaakt worden. Omdat betreffend sloophout voor zo'n 20 tot 30 procent uit gevaarlijk afval bestaat, en het overig gedeelte mogelijk geen gevaarlijk afval is, wordt met het verspanen en vermalen van dit sloophout het daarin aanwezige gevaarlijke afval met een factor 4 à 5 verdund. Het verdunnen van gevaarlijk afval is bij wet verboden.
Er is verzuimd die maatregelen te nemen die nodig zijn om het verdunnen van gevaarlijk afval te voorkomen. (terug naar overzicht)
.
- Secundaire brandstof is gevaarlijk afval
De zware metalen As, Cd, Cr, Hg, Pb, Cu, Ni, Zn zijn in de derde Noordzeeconferentie als prioritair beschouwd.
De maximale concentraties van deze prioritaire stoffen zijn voor resp: "acceptatiecriteria voor de secundaire brandstoffen", "worst case pakket vliegas" en "worst case pakket slak" als volgt:
Sec. brandstof vliegas slak
(acceptatiecriteria) (worst case) (worst case)
(tab. 5.1. aanvraag) (tab. 5.5.2 MER) (tab. 5.5.3 MER)
As 50 mg/kg 307 mg/kg 33 mg/kg
Cd 25 mg/kg 108 mg/kg 12 mg/kg
Cr 2500 mg/kg 291 mg/kg 291 mg/kg
Hg 5 mg/kg 14 mg/kg 2 mg/kg
Pb 2500 mg/kg 2198 mg/kg 236 mg/kg
Cu 2500 mg/kg 2745 mg/kg 539 mg/kg
Ni 1400 mg/kg 620 mg/kg 301 mg/kg
Zn 10000 mg/kg 14226 mg/kg 1524 mg/kg
Hiermee is het volgende vast komen te staan:
- secundaire brandstoffen kunnen een veel hogere concentratie aan As, Cd, Cr, Hg, Pb, Cu, Ni, Zn bevatten dan het meest sterk vergiftigde worst case slak. Voor Pb, Cr en Ni geldt zelfs een factor 8 tot 10 maal sterkere concentratie aan deze prioritaire stoffen in de secundaire brandstoffen, dan in betreffend slak.
- secundaire brandstoffen kunnen zelfs een hogere concentratie aan Cr, Pb en Ni bevatten dan het meest sterk vergiftigde worst case vliegas. Voor Cr geldt zelfs een factor 8 tot 9 maal sterkere concentratie in de secundaire brandstoffen, dan in betreffend vliegas.
De hoge concentratie aan Cr in secundaire brandstof "sloophout", wordt met name veroorzaakt door het met CCA en CC geïmpregneerde hout dat zich in een percentrage van 30 tot 50 procent, vaak overgeschilderd, bevindt tussen dat sloophout. Het geïmpregneerde sloophout valt in de afvalfase niet te scheiden van overig sloophout. Ook de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft, na onderzoek van het StAB, bij uitspraak F03.98.0171 e.v. van 19 augustus 1998 als zodanig beslist. Betreffend chroom in CCA en CC geïmpregneerd hout is chroomtrioxide.
Dit betreft een chroom VI-verbinding die in contact met het organische materiaal hout tijdelijk wordt omgezet in chroom III. Bij verbranding verdwijnt het organische materiaal hout en wordt het weer chroom VI, dat voor een deel de schoorsteen uitgaat en voor het grootste deel achterblijft in het vliegas en de slakken. Ingevolge de oude BAGA was er al sprake van gevaarlijk afval bij een concentratie van > 50 mg/kg chroom VI. Een acceptatienorm van 2500 mg/kg is dan ook buiten alle proporties. Sloophout, RWZI-slib, e.d. bevatten ook allerlei andere uiterst giftige en kankerverwekkende stoffen, zoals lindaan, pentachloorfenol, PAK's, bifluorides, benzopyreen, fluorethaan, etc.etc.
De concentratie van een van deze stoffen kan dermate hoog zijn dat alleen daarop al de secundaire brandstof als gevaarlijk afval moet worden bestempeld. Als je er niet op onderzoekt kom je dat echter nooit te weten. Deze acceptatievoorwaarden zijn ook om deze reden niet te handhaven en milieucriminaliteitbevorderend. Op grond van dit feit dient op dezelfde stoffen te worden onderzocht als waarop vuile grond, ingevolge de Wet bodembescherming, moet worden onderzocht. De secundaire brandstoffen met deze gebrekkige hoge acceptatievoorwaarden worden ingevolge de Europese afvalstoffenlijst aangemerkt als gevaarlijk afval. Om, ondanks deze wetenschap, voor het bijstoken ervan in kolengestookte elektriciteitscentrales grote bedragen subsidie te verlenen (gemeenschapsgeld te gebruiken) in de vorm van terugbetaling REB-belasting is strafrechtelijk aanvechtbaar.
Er is verzuimd om de secundaire brandstoffen te laten onderzoeken op de gevaarlijke stoffen, zoals lindaan, pentachloorfenol, PAK's, bifluorides, benzopyreen, fluorethaan, etc.etc; waarop ook verontreinigde grond ingevolge de Wet bodembescherming moet worden onderzocht. Ook is verzuimd deze secundaire brandstoffen, met een dergelijke hoge concentraties aan zware metalen, waaronder chroomtrioxide (chroom VI), te bestempelen als gevaarlijk afval. (terug naar overzicht)
.
- Extern veiligheidsrapport is vereist
Op blz. 32 van de aanvraag staat geschreven dat op grond van de gegevens uit de aanvraag en bijbehorende MER geen extern veiligheidsrapport behoeft te worden opgesteld overeenkomstig 'het Besluit risico's zware ongevallen'. Dit om de verre omgeving van het bedrijf te beschermen tegen een ramp van een omvang als die in Seveso (Italië) of Bohpal (India). Gezien de hoge concentraties aan gevaarlijke stoffen in de secundaire brandstoffen waaronder sloophout (zie acceptatievoorwaarden), vermenigvuldigd met de opslagcapaciteit van circa 27.000 m3 (zie tabel 2.3 aanvraag) gaat het om zeer grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Deze hoeveelheden zijn gegarandeerd EVR-plichtig. Zo'n extern veiligheidsrapport is voor cliënten van levensbelang. Dit des te meer de kans op broei, en als gevolg daarvan een ramp, bij opslag van dat vergiftigde houtmeel groot is. Ook de kans op stofexplosies door transport van dat houtmeel is groot.
Er is verzuimd om een vereist extern veiligheidsrapport overeenkomstig het Besluit risico's zware ongevallen op te stellen. Ook is verzuimd een daarmee samenhangend rampenbestrijdingsplan op te stellen dat is vereist op grond van de Rampenwet. (terug naar overzicht)
.
- Stoffenbalans zware metalen ontbreekt
Zoals u onder "punt 10" kunt lezen bevatten secundaire brandstoffen veel hogere concentraties aan zware metalen dan slakken en vliegas. Zware metalen kun je niet verbranden, alleen verspreiden. Op grond van het gemiddelde pakket worden jaarlijks 310.000 ton secundaire brandstoffen meevergast (tabel 4.1.5 MER). Dit veroorzaakt 38.000 ton extra slakken en 11.000 ton extra vliegas (figuur 5.1.2 MER). De concentraties aan zware metalen in de aangeleverde brandstoffen is (veel) hoger dan in de daaruit voortkomende slakken en vliegas. Dit betekent dat de emissies van zware metalen naar de lucht veel hoger moeten zijn dan in het MER-rapport staat aangegeven. Deze zware metalen gaan deels als 'stofgebonden' met het stof mee de pijp uit en deels in een niet meer te meten gasvorm. Denk hierbij vooral aan arseen (halfvluchtig) en kwik (vluchtig).
Omdat deze zware metalen veelal zwarte lijststoffen betreffen, betekent dat deze stoffen zo gevaarlijk zijn dat blootstelling eraan via een maximale brongerichte aanpak voorkomen moet worden.
Een maximaal brongerichte aanpak in deze betekent; het opzetten en onderhouden van een stoffenbalans. Dit is een balans van: hoeveel zware metalen komen met de secundaire brandstoffen mee de inrichting binnen, hoeveel gaan er met het vliegas en slakken mee de inrichting af, het overige gedeelte wordt via de pijp en verwaaiing uitgestoten naar de lucht.
Er is verzuimd om een stoffenbalans op te zetten voor zware metalen (zwarte lijststoffen) die met de secundaire brandstoffen mee de inrichting binnenkomen en met het vliegas en slakken mee de inrichting verlaten. (terug naar overzicht)
.
- Slakken en vliegas zijn niet geschikt voor toepassing in cement, beton, bakstenen e.d.
Vliegas bevat zo'n 291 mg/kg (291 ppm) chroom (chroom VI) (tabel 5.5.2. MER). Chroom VI is een genotoxische carcinogeen. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet moet elke blootstelling aan chroom VI, hoe gering dan ook, vermeden worden. Bij een hogere concentratie aan chroom VI dan 2 ppm in cement verhoogt al het ziekteverzuim onder de metselaars. Bij een hogere concentratie dan 2 ppm in cement krijgen metselaars op termijn metselaarseczeem mogelijk gevolgd door kanker. Om die reden is chroom VI geplaatst boven op de lijst van beroepskankers. Voor onderbouw zie bijgevoegd artikel "Duitsland bestrijdt metselaarseczeem" in de Cobouw van 17 januari 2000 (zie bijlage B).
Door betreffend vliegas te laten verwerken in cement dwingt u de metselaars, en de bedrijven waarvoor die metselaars werken, te werken in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet. Hiermee is vast komen te staan dat, enkel en alleen al op de hoge concentratie aan chroom VI in het vliegas, dit vliegas niet geschikt is voor verwerking in cement, beton, bakstenen. Daarbij dient ook gedacht te worden aan bouwvakkers die de gehele dag sleuven moeten frezen in deze met vliegas vergiftigde muren en daarbij bulken van dat giftig stof binnenkrijgen of schoonmaakdiensten die dat giftige stof weer opvegen. Hiermee hebben we toch echt aangetoond dat de Arbeidsomstandighedenwet verbiedt dat dit vliegas wordt verwerkt in cement, beton, bakstenen e.d.
Er is verzuimd om de gevolgen van de verwerking van vliegas en slakken in cement, beton, bakstenen e.d. te laten onderzoeken en te toetsen aan de Arbeidsomstandighedenwet. (terug naar overzicht)
.
- De aanvraag en mer zijn niet gebaseerd op meetgegevens van uitgevoerde proeven
Er zijn 2 jaar lang proeven uitgevoerd met het bijstoken van secundaire brandstoffen als, RWZI-slib, sloophout, kippenmest e.d. Zowel de provincie Limburg alswel NUON hebben tegenover de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State steeds beweerd en volgehouden dat deze proeven nodig waren om gegevens te verzamelen voor het opstellen van het MER. Desondanks zijn er geen meetgegevens beschikbaar ter onderbouwing van deze MER. Hieruit kunnen wij niet anders concluderen dan dat zowel Gedeputeerde Staten van Limburg alswel de NUON hierover de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State steeds onjuist hebben geïnformeerd. Tijdens de gedane proeven die zijn uitgevoerd, is maximaal 6% aan secundaire brandstoffen meevergast, terwijl nu voor het meevergassen van 30% vergunning is aangevraagd. De hiervoor vereiste proeven zijn nooit uitgevoerd. De in tabel 5.2.3 (MER) aangegeven en berekende waarden zijn dan ook zeer onbetrouwbaar.
Er is verzuimd om de aanvraag en de MER te baseren op meetgegevens uit proeven. Dit ondanks het feit dat zowel Gedeputeerde Staten van Limburg alswel NUON tegenover de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State steeds hebben beweerd dat proeven nodig zijn voor het opstellen van een MER. (terug naar overzicht)
.
- De definitie van milieubelasting is niet vastgelegd
In tabel 2.2.2 van het MER wordt gesproken over "A- en B-hout". In de verklarende lijst van begrippen, symbolen, voorvoegsels en elementen van het MER staat de definitie van "A- en B-hout" niet beschreven. Ook zijn wij deze definitie in de hierop betrekking hebbende EU-richtlijnen en verordeningen nergens tegengekomen. Hiermee is "A- en B-hout" een vrijblijvend iets geworden waarop nooit kan worden gehandhaafd.
Er is verzuimd om "A- en B-hout" te definiëren waardoor handhaving erop onmogelijk is. (terug naar overzicht)
.
- De definitie a- en b-hout is niet vastgelegd
Op blz. 2.16 van het MER staat geschreven: de door NUON toegepaste vergassingstechnologie is in beginsel uitermate geschikt om op zeer weinig milieubelastende wijze duurzame stroom op te wekken. Ook elders in het MER wordt gesproken van een techniek met de minste milieubelasting. In de verklarende lijst van begrippen, symbolen, voorvoegsels en elementen van het MER staat de definitie van "milieubelasting" niet beschreven. Hiermee is het begrip "milieubelasting" een vrijblijvend iets geworden waarop niet eenduidig kan worden beoordeeld. Met hetgeen wij allemaal in het MER, en bijbehorende aanvraag, hebben gelezen kunnen we niet anders concluderen dan dat hier juist sprake is van een techniek met een zo'n hoog mogelijke milieubelasting. Dit omdat met deze techniek jaarlijks miljoenen kilogrammen zware metalen worden verspreidt in ons leefmilieu al dan niet via tijdelijke producten als cement, beton, bakstenen e.d. waar het later nooit meer uit te halen is.
Er is verzuimd om "milieubelasting" te definiëren, waardoor een eenduidige beoordeling onmogelijk wordt. (terug naar overzicht)
.
- Aanvraag voor de wvo-vergunning van 29 september 2000 moet buiten behandeling worden gehouden
De aanvraag voor de Wvo-vergunning van 29 september 2000 is gebaseerd op het tijdstip dat er van meevergassen van afval geen sprake was. In de in geding zijnde aanvraag wordt aangevraagd voor het meevergassen van afval tot een maximum van 30 procent. Om te voorkomen dat termijnen van indiening worden misbruikt, zoals in het onderhavige geval, staat hierover in artikel 8:30, tweede lid, van de Wet milieubeheer letterlijk het volgende geschreven: "De aanvraag om verlening of wijziging van de vergunning overeenkomstig artikel 8:24 wordt tegelijk ingediend met de aanvraag om verlening of wijziging van de vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.
De aanvraag wordt door de aanvrager tevens verzonden aan het bestuursorgaan dat de verlening van de vergunning krachtens die wet bevoegd is". Een tijdsverschil van indiening van bijna 2 jaar valt zeer zeker niet onder het begrip "tegelijk". Temeer daar de minister van Verkeer en Waterstaat (Rijkswaterstaat) op de op 29 september 2000 aangevraagde Wvo-vergunning binnen het maximaal wettelijke termijn van een ½ jaar een besluit had moeten nemen.
Er is verzuimd om "tegelijk" een Wvo-vergunning aan te vragen bij de minister van Verkeer en Waterstaat voor het bijvergassen van maximaal 30% afval. (terug naar overzicht)
.
- Voor het bijvergassen van afval moet bij de minister van verkeer en waterstaat een nieuwe wvo-vergunning worden aangevraagd
Door het in werking treden van het Koninklijk Besluit van 4 november 1983 (Stb 577) uitvoering gevende aan de artikelen 1, tweede lid, en 31, vierde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is de vergunningverlening voor de lozing van afvalwater afkomstig van een inrichting die afvalstoffen opslaan, behandelen of verwerken, verlegd van de gemeente (provincie) naar de waterkwaliteitsbeheerder c.q. beheerder van een zuiveringstechnisch werk.
Als bewijs daarvoor vindt u bijgevoegd het ontwerp van het besluit, nummer 95-7161, van het Zuiveringschap Rivierenland (bijlage C). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen.
De minister van Verkeer en Waterstaat is daarmee het bevoegde gezag voor het verlenen van de Wvo-vergunning voor lozing van de navolgende afval(water)stromen op het oppervlaktewater van het lateraal kanaal Linne-Buggenum en de rivier de Maas.
- regenwater afkomstig van het sterk verontreinigde bedrijventerrein.
- regenwater afkomstig van de opslag van de (gevaarlijke) afvalstoffen als RWZI-slib en kippenmest.
- regenwater afkomstig van eventuele aanwezige brandstofvoorzieningen, of andere voorzieningen die het regenwater kunnen verontreinigen.
- emissie van verontreinigde stoffen naar de lucht die vervolgens (met regenwater) rechtstreeks neerslaan op het oppervlaktewater.
- emissie van verontreinigde stoffen naar de lucht die vervolgens (met regenwater) eerst neerslaan op terreinen en daken en vervolgens via een hemelwaterriool in het oppervlaktewater terecht komen.
Dat voor de lozingen vernoemd onder "d"en "e" een Wvo-vergunning is vereist heeft het Europese Hof van Justitie in de zaak C-231/97, - een geschil tussen A.M.L. van Rooij en het dagelijks bestuur van het waterschap De
Dommel -, bij arrest op 29 september 1999 uitgesproken. Als bewijs daarvoor vindt u bijgevoegd blz. 1 en 10 van betreffend arrest van het Europese Hof van Justitie (bijlage D) en het naar aanleiding daarvan geplaatste artikel "Giftige stoffen via de lucht lozen mag niet meer" uit de Leeuwarder Courant van 7 oktober 1999. (bijlage E). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen.
Onder "punt 8: stand-still beginsel niet toegepast" staat geschreven dat op grond van de aanvraag er een verhoging van emissies naar de lucht mag plaatsvinden van 133 kg/jr naar 16.251 kg/jr = 16.118 kg/jr aan "zware metalen totaal". Het gaat veelal om prioritaire stoffen als As, Cd, Cr, Hg, Pb, Cu, Ni en Zn. Voor indirecte lozingen via de lucht in rijkswateren, dat onder beheer van Rijkswaterstaat valt, is een Wvo-vergunning vereist. Ook voor de verwaaiing van de op het bedrijventerrein opgeslagen afvalstoffen, dat direct of indirect in rijkswateren terecht komt, is een Wvo-vergunning van de minister van Verkeer en Waterstaat vereist. Hiermee is in de in geding zijnde aanvraag geen rekening gehouden.
Er is verzuimd om voor de hierboven genoemde (indirecte) lozingen in rijkswateren een Wvo-vergunning aan te vragen bij de minister van Verkeer en Waterstaat. (terug naar overzicht)
.
- Voor het bijvergassen van afval moet bij het dagelijks bestuur van het zuiveringschap limburg een wvo-vergunning worden aangevraagd
Door het in werking treden van het Koninklijk Besluit van 4 november 1983 (Stb 577) uitvoering gevende aan de artikelen 1, tweede lid, en 31, vierde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is de vergunningverlening voor de lozing van afvalwater afkomstig van een inrichting die afvalstoffen opslaan, behandelen of verwerken, verlegd van de gemeente (provincie) naar de waterkwaliteitsbeheerder c.q. beheerder van een zuiveringstechnisch werk.
Als bewijs daarvoor vindt u bijgevoegd het ontwerp van het besluit, nummer 95-7161, van het Zuiveringschap Rivierenland (bijlage C). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen.
Het dagelijks bestuur van het Zuiveringschap Limburg is daarmee het bevoegde gezag voor het verlenen van de Wvo-vergunning voor de navolgende afval(water)stromen op de gemeentelijke riolering en de oppervlaktewateren die niet vallen onder het beheer van Rijkswaterstaat.
- huishoudelijk afvalwater afkomstig van kantoor en gebouwen.
- regenwater afkomstig van het sterk verontreinigde bedrijventerrein.
- regenwater afkomstig van de opslag van de (gevaarlijke) afvalstoffen als RWZI-slib en kippenmest.
- regenwater afkomstig van eventuele aanwezige brandstofvoorzieningen, of andere voorzieningen die het regenwater kunnen verontreinigen.
- emissie van verontreinigde stoffen naar de lucht die vervolgens (met regenwater) rechtstreeks neerslaan op het oppervlaktewater.
- emissie van verontreinigde stoffen naar de lucht die vervolgens (met regenwater) eerst neerslaan op terreinen en daken en vervolgens via een hemelwaterriool in het oppervlaktewater terecht komen.
Dat voor de lozingen vernoemd onder "e" en "f" een Wvo-vergunning is vereist heeft het Europese Hof van Justitie in de zaak C-231/97, - een geschil tussen A.M.L. van Rooij en het dagelijks bestuur van het waterschap De
Dommel -, bij arrest op 29 september 1999 uitgesproken.
Als bewijs daarvoor vindt u bijgevoegd blz. 1 en 10 van betreffend arrest van het Europese Hof van Justitie (bijlage D) en het naar aanleiding daarvan geplaatste artikel "Giftige stoffen via de lucht lozen mag niet meer" uit de Leeuwarder Courant van 7 oktober 1999. (bijlage E). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen.
Onder "punt 8: stand-still beginsel niet toegepast" staat geschreven dat op grond van de aanvraag er een verhoging van emissies naar de lucht mag plaatsvinden van 133 kg/jr naar 16.251 kg/jr = 16.118 kg/jr aan "zware metalen totaal". Het gaat veelal om prioritaire stoffen als As, Cd, Cr, Hg, Pb, Cu, Ni en Zn. Voor indirecte lozingen via de lucht in de regionale wateren dat onder beheer van het dagelijks bestuur van het Zuiveringschap Limburg valt is een Wvo-vergunning vereist. Ook voor de verwaaiing van op het bedrijventerrein opgeslagen afval dat direct of indirect in regionale wateren terecht komt is een Wvo-vergunning van het dagelijks bestuur van het Zuiveringschap Limburg vereist. Hiermee is in de in geding zijnde aanvraag geen rekening gehouden.
Ook voor de lozingen van max. 27.500 m3/jaar aan ketelspuiwater (tabel 6.2.1 aanvraag) is een Wvo-vergunning vereist van het dagelijks bestuur van het Zuiveringschap Limburg.
Er is verzuimd om voor de hierboven genoemde (indirecte) lozingen al dan niet via het gemeenteriool een Wvo-vergunning aan te vragen bij het dagelijks bestuur van het Zuiveringschap Limburg. (terug naar overzicht)
.
- De stukken betrekking hebbende op de vaststelling hogere geluidgrenswaarden zijn niet in de beoordeling betrokken
In het bij de aanvraag behorende MER-rapport zijn de stukken die betrekking hebben op de vaststelling hogere grenswaarden niet bij de beoordeling betrokken. Wij richten aan u dan ook het verzoek om alle stukken die door ons zijn ingediend in de zaak, die bij de Afdeling bestuursrechtspraak in behandeling is onder nummer 200002174/1, alsnog mee te nemen in uw beslissing.
Er is verzuimd de stukken die betrekking hebben op de vaststelling hogere geluidsgrenswaarde in de beoordeling te betrekken.
Wij richten aan u het nadrukkelijke verzoek om de hierboven genoemde 20-tal zienswijzen en opmerkingen volledig te betrekken in uw besluitvorming. De machtigingen van cliënten vindt u bijgevoegd (zie bijlage F).
Hoogachtend,
Ecologisch Kennis Centrum BV
Voor deze
Ing. A.M.L. van Rooij,
directeur.
Bijlagen:
- Brief van 17 juni 2002, kenmerk: NU-123762/1233.1, van de stichting tot behoud leefmilieu, Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving (38 pagina's).
- Artikel "Duitsland bestrijdt metselaarseczeem" uit Cobouw 17-1-2000 (1 pagina).
- Het ontwerp van het besluit, nummer 95-7161, van het Zuiveringschap Rivierenland (10 pagina's).
- Blz. 1 en 10 uit het arrest zaaknr. C-231/97 van het Europese Hof van Justitie, uitgesproken op 29 september 1999 (2 pagina's).
- Het artikel "Giftige stoffen via lucht lozen mag niet meer" uit de Leeuwardercourant van 7 oktober 1999 (1 pagina).
- De machtigingen van cliënten (11 pagina's).
|
|