Mr. dr. M.J. Veldt
Schoenmaker blijf bij je leest!
Een commentaar op het conceptwetsvoorstel 'rechter-plaatsvervanger'
mr. dr. Veldt geeft naar aanleiding van bet concept wetsvoorstel over de positie van de rechter-plaatsvervanger haar persoonlijke visie op de (on)verenigbaarheid van het rechterlijk ambt met andere functies, zoals deze combinaties tot op heden in de Praktijk bestaan.
Mr. Dr. M.J. Veldt is werkzaam als wetenschappelijk medewerker bij de Hoge Raad. Zij toen deze bijdrage op persoonlijke titel geschreven
1. Inleiding
TWEE CASUS, (1) Een advocaat wordt geroepen op te treden als plaatsvervanger in een civiele zaak, de eiser in deze procedure heeft zich tevens als benadeelde partij gevoegd in een met de civiele zaak verweven strafzaak. De plaatsvervanger treedt op als advocaat van de verdachte in die strafzaak. (2) Dezelfde plaatsvervanger berecht een zaak waarbij een van de advocaten werkt op het kantoor van de plaatsvervanger maar in een ander arrondissement. Het eerste voorbeeld valt wel onder de voorgestelde verboden uit het inmiddels aangehouden conceptwetsvoorstel 'aanvulling van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren met enige regels omtrent de uitoefening van het rechter-plaatsvervangerschap' in tegenstelling tot het tweede voorbeeld. Is dit onderscheid gerechtvaardigd?
In deze bijdrage zal het conceptwetsvoorstel rechter-plaatsvervanger nader worden bekeken waarbij de advocaat en het lid van het Openbaar Ministerie centraal staan. (*1) In § 2 wordt een korte schets van het positieve recht gegeven. Voorts wordt in § 3 de inhoud van het voorstel uiteengezet. In § 4 volgt een bespreking van het conceptwetsvoorstel aan de hand van onder meer de kritiek die het voorstel heeft opgeroepen. In § 5 wordt afgesloten met de conclusie.
In deze bijdrage zal de term rechter-plaatsvervanger tevens worden gebruikt voor de kantonrechter- en de raadsheer-plaatsvervanger. Ik doel met de term rechter-plaatsvervanger op de honoraire rechter-plaatsvervanger, ook wel externe rechter-plaatsvervanger genoemd. (*2)
2. positiefrechtelijke kader
2.1. Recente WETSWIJZIGING
Op 1 januari 1997 is de Wet van 29 november 1996 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (Wrra) in werking getreden (Stb. 1996, 590). Wrra heeft onder meer wijzigingen ondergaan op het terrein van de regeling van nevenfuncties van rechters. Voorheen voorzag onder meer artikel 8 wet RO (oud) hierin. Artikel 4 Wrra is hiervan de opvolger. Artikel 44 Wrra bepaalt nu:
In het eerste lid worden de absolute onverenigbaarheden geregeld. Voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren mogen geen rechtskundige bijstand verlenen. De wet noemt met name het ambt van advocaat en notaris. In de parlementaire stukken is verder gewezen op het beroep van belastingadviseur, jurist bij een stichting voor rechtsbijstand, vakbondsjurist en rechtsbijstand-verzekeringsjurist.
Het is niet zo dat een rechter in de privé-sfeer op incidentele wijze geen juridisch advies mag geven. Geen sprake mag echter zijn van het beroepsmatig verstrekken van juridische adviezen. (*3)
Beoogd wordt de zuiverheid van de verhoudingen. Het vertrouwen in de rechterlijke macht en de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter te handhaven. (*4)
Deze verboden gelden niet voor de plaatsvervanger. Dit is meer dan vreemd. In de Memorie van Toelichting genoemde doelstellingen dienen natuurlijk ook nagestreefd te worden door diegene die minder frequent rechtspreekt.
2.3. OPENBAAR REGISTER
Een voor het publiek toegankelijk register dient te worden bijgehouden waarin alle rechters dus ook rechtersplaatsvervangers - opgeven welke nevenbetrekkingen zij vervullen. De ratio is dat openbaarheid het vertrouwen in de rechtspleging dient. (*5)
Partijen kunnen aldus nagaan of er redenen zijn om een rechter voor wraking voor te dragen. In een vroeg stadium kunnen zij hun bezwaren kenbaar maken aan het rechterlijk college of aan de rechter die zich over de zaak zal buigen. (*6)
Anderzijds schiet de registratie van nevenfuncties zonder meer te kort bij plaatsvervangers die tevens advocaat zijn. De eigen zaken of die van kantoorgenoten die aan het optreden als plaatsvervanger in de weg (zouden kunnen) staan, zijn voor buitenstaanders in beginsel niet bekend. Een cliëntenlijst van de onderscheiden advocaten bij een kantoor laat zich niet publiceren. (*7)
In zoverre biedt een openbaar register waarin de nevenfuncties zijn opgenomen slechts een onvolledig controlemiddel. Bij wijze van voorbeeld verwijs ik naar de inleiding onder genoemde casus. Die valt, zoals gezegd onder het voorgestelde verbod in het conceptwetsvoorstel. Probleem is echter dat de naleving van het verbod in beginsel geheel bij de advocaat/plaatsvervanger ligt, omdat buitenstaanders hier slechts op basis van toeval kennis van kunnen hebben.
Ingevolge artikel 44, tweede lid, Wrra moet de rechter de president van het gerecht waar hij werkzaam is, informeren dat hij voornemens is een nevenfunctie te gaan vervullen. Zo nodig kan de president de betrokken rechter nadere inlichtingen vragen en zijn eventuele afkeuring kenbaar maken. Bij verschil van mening kan advies worden gevraagd over benoemingen van rechters in deeltijd die ook een andere functie bekleden, of kunnen (nieuwe) nevenfuncties van rechters worden voorgelegd aan de Procureur-generaal in zijn hoedanigheid van ombudsman. (*8)
Blijkens de Memorie van Toelichting kan de functionele autoriteit de betrokken rechter ex artikel 14 Wet RO een waarschuwing geven. In een extreem geval kan een ontslagprocedure op basis van artikel 11, onderdeel C, Wet RO in gang worden gezet, namelijk wegens handelen of nalaten dat ernstig nadeel toebrengt aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak of aan het in haar te stellen vertrouwen.
Voorheen was de praktijk dat in navolging van een aanbeveling van de NVvR uit 1987 een openbaar register dan wel een lijst werd bijgehouden op grond waarvan kon worden nagegaan welke nevenbetrekkingen rechters hadden. Nadat was gebleken dat de registratie en de kennisneming daarvan door het publiek moeizaam verliep (*9), is een wettelijke verplichting gekomen een dergelijk register bij te honden. Hieraan lijkt evenmin streng de hand te worden gehouden, indien de persberichten mogen worden geloofd. In het bijzonder de plaatsvervangers zouden een probleem opleveren. (*10)
De actiegroep 'Verontruste burgers' heeft zich sterk gemaakt voor de openbaarheid van de nevenfuncties van rechters, hoewel deze actiegroep zich in dit verband niet altijd zorgvuldig heeft uitgelaten. (*11)
Ingevolge artikel 44, derde lid, Wrra bestaat alleen een recht op inzage, niet op afschrift. Bij sommige gerechten worden kopieën verschaft, bij andere moeten de gegevens worden overgeschreven. (*12)
De minister van Justitie heeft toegezegd dat zal worden onderzocht of ook een recht op afschrift kan worden toegekend. (*13)
Het toekennen van dit recht is geen overbodige luxe. Door particulier initiatief worden reeds andere wegen beproefd: het plaatsen van het 'nevenfunctieregister' op Internet. (*14)
De lijst met nevenfuncties van de leden van de Hoge Raad ligt bij de griffier van de Hoge Raad ter inzage. De nevenfuncties van de staatsraden van de Raad van State daarentegen worden jaarlijks gepubliceerd in de Staatscourant.
3. Conceptwetsvoorstel 'rechter-plaatsvervanger'
In het conceptwetsvoorstel wordt voorgesteld onder vernummering van het tweede en derde lid tot het zesde en zevende lid, een nieuw tweede tot en met vijfde lid in te voegen. Artikel 44 Wrra gaat in het voorstel als volgt luiden:
Een belangrijke voorgestelde wijziging is het verbod voor een rechter-plaatsvervanger om in het rechtsgebied waarin hij is aangesteld, tevens als advocaat te zijn gevestigd. Evenmin mag een advocaat zijn gevestigd in het ressort waarin hij is aangesteld als raadsheer-plaatsvervanger. Niet alleen de advocaat maar ook andere personen die van het verlenen van rechtskundige bijstand hun beroep maken, mogen niet optreden als plaatsvervanger in het arrondissement waarin ze werkzaam zijn. Verder verbiedt de voorgestelde bepaling dat leden van het Openbaar Ministerie optreden als plaatsvervanger in strafzaken of andere zaken waarin het Openbaar Ministerie pleegt op te treden.
In de Memorie van Toelichting is opgemerkt dat in het bijzonder voor deze categorie van beroepen regels zijn opgesteld omdat 'in theorie het risico groter (is) dat de schijn van partijdigheid ontstaat' dan bij andere functies, nu bij deze functies dezelfde persoon 'het ene moment voor en het andere moment achter de rechterstoel plaatsneemt. (*15)
Het probleem dat de minister van Justitie signaleert, is mijns inziens slechts één van de problemen die de onpartijdigheid van de rechter althans (redelijke) schijn daarvan, in gevaar kan brengen. Dat in de door de minister van Justitie genoemde gevallen, in tegenstelling tot andere beroepen niet zijnde de advocatuur, een grotere kans bestaat dat de schijn van partijdigheid wordt gewekt, vermag ik niet in te zien. Andere nevenfuncties van rechters kunnen eveneens redelijke schijn van partijdigheid veroorzaken. Het probleem is dat de plaatsvervanger naast zijn rechterschap een hoofdbetrekking uitoefent. Ongewenste belangenvermenging die de (redelijke) schijn van partijdigheid opwekt, kan hiervan het gevolg zijn. Dit neemt niet weg dat voor bepaalde eenduidige categorieën die in het licht van het vereiste van onpartijdige rechtspraak problemen (kunnen) opleveren, een algemene regeling dient te worden getroffen.
Naar aanleiding van de kritiek die op het concept (zie § 4) is gekomen, heeft de minister van Justitie overleg gehad met de NVvR. Zij heeft besloten het conceptwetsvoorstel rechter-plaatsvervanger aan te houden om te bezien of een wettelijke regeling wenselijk is en zo ja, in welke vorm. Ook andere personen die van verlenen van rechtskundige bijstand hun beroep maken, mogen niet optreden als plaatsvervanger in het arrondissement waarin ze werkzaam zijn
Met de NVvR is de afspraak gemaakt dat vanaf 1 januari 1998 wordt aangevangen met het afbouwen van de inzet van het aantal plaatsvervangers. Dit zal plaatsvinden in overeenstemming niet de door de minister van Justitie beschikbaar gestelde financiële middelen en de organisatorische en personeelstechnische mogelijkheden bij de rechtbanken. In concreto betekent dit dat de rechterlijke macht dient te worden versterkt met extra mankracht. De NVvR zal op korte termijn advies uitbrengen over de vraag welke categorie rechter-plaatsvervangers welke soort zaken (niet) mag behandelen.
Met de minister van Financiën zal overleg moeten plaatsvinden overfinanciering van liet bedrag dat is gemoeid met de herziening van liet stelsel van de rechter-plaatsvervanger. Dit wordt geschat op enige tientallen miljoenen guldens. (*16)
De NVvR zal op korte termijn advies uitbrengen overvraag welke categorie rechter-plaatsvervangers welke soort zaken (niet) mag behandelen. De minister van Justitie wil de rechter-plaatsvervanger als instituut niet afschaffen. De inzet van de plaatsvervanger zou in haar ogen op termijn dienen te worden beperkt tot door de minister van Justitie genoemde oorspronkelijke doeleinden zoals opleiding voor overstappers naar de rechterlijke machten, bepaalde specialismen zoals notarieel tuchtrecht en octrooirecht. Verder zal de plaatsvervanger ook dienen te worden ingezet bij piekdrukte of indien een rechter afwezig is. (*17)
4. Kritiek op het conceptwetsvoorstel
Aan de NVvR, NOvA, President van de Hoge Raad en de Procureur-generaal van de Hoge Raad, vergadering van de Vergadering van rechtbankpresidenten (in de Kring van kantonrechters (alle als functionele autoriteiten) zijn adviezen gevraagd door de minister van Justitie. Enkele punten van kritiek uit de adviezen bezie ik hier nader evenals enkele andere mijns inziens zwakke punten uit het conceptwetsvoorstel. (*18) Mijn uitgangspunt bij de bespreking van het conceptwetsvoorstel en de genoemde adviezen is dat de combinatie van het ambt van advocaat en officier van Justitie en rechter-plaatsvervanger ongewenst is.
4.1. DE ADVOCAAT ALS RECHTER-PLAATSVERVANGER
NOvA beperkt zich bij de bespreking van het voorstel tot de combinatie plaatsvervanger en advocaat. NOvA meent dat de minister te streng in leer is. De rechtspraak van het EHRM zou niet dwingen tot deze legislatieve maatregel. Dit argument kan niet doorslaggevend worden geacht. Bij herhaling is erop gewezen dat het EHRM slechts ondergrenzen aangeeft. (*19)
Bovendien heeft het EHRM zich nog nooit over een dergelijke klacht kunnen buigen in tegenstelling tot ECRM. Commissie lijkt in beginsel geen bezwaren te hebben tegen de rechter-plaatsvervanger, mits rekening wordt gehouden met eventuele relaties van de rechter met partijen. (*20)
Maar gelet op de beperkte (bekende) 'case law' kunnen geen algemene uitspraken worden gedaan. Bovendien zou volgens NOvA het wetsvoorstel onvoldoende onderbouwd zijn. Concrete aanwijzingen dat het hierboven beschreven functiecumulaties problemen voor de onpartijdigheid van de rechter met zich mee brengen, zouden ontbreken. Het conceptwetsvoorstel is uitgelegd als een aanval op de integriteit van de advocaat die rechter-plaatsvervanger is. (*21)
De "President van de Hoge Raad heeft erop gewezen dat teveel de nadruk wordt gelegd op de subjectieve gevoelens van onbehagen die vat hebben gekregen of het ondeskundige publiek. Bovendien wordt onvoldoende waarde gehecht aan de professionele habitus van de rechter. De minister van Justitie heeft bevestigd dat het conceptwetsvoorstel geen reactie is op een aantal concrete gevallen van belangenverstrengeling. Van de voorgestelde wettelijke regeling dient een preventieve werking uit te gaan, in het bijzonder nu de gevoeligheid voor belangenverstrengeling is toegenomen. (*22)
Hierbij heeft zij ook kort gewezen op de van elkaar sterk verschillende rollen die de rechters in een geding vervullen. Het door de minister van Justitie aangestipte onderscheid in de aard van de functie die de rechter en de advocaat in een geding vervullen, acht ik van doorslaggevend belang om deze combinatie van beroepen wettelijk te verbieden.
Het verwijt van NOvA dat de onderbouwing te wensen over zou laten, vind ik voor de combinatie rechter-plaatsvervanger en advocaat onterecht. Ik ben echter van mening dat het voorstel van de minister van Justitie niet de juiste conclusies verbindt aan het door haar gesignaleerde probleem. De voorgestelde beperking dat een advocaat niet mag optreden als rechter-plaatsvervanger in het rechtsgebied waarin hij als advocaat is gevestigd, is een halfslachtig compromis. De vergadering van presidenten van de appélcolleges stelt terecht dat de genoemde onverenigbaarheid zich niet op basis van geografische grenzen laat regelen. De advocatuur treedt overal in den lande op. Ik wijs verder op de contacten met confrères van zusterkantoren die de plaats van vestiging verder relatieveren. (*23)
Een rechter mag geen bindingen met partijen hebben. Dit verbod moet extensief worden uitgelegd Relaties in de zakelijke of privé-sfeer tussen rechters en partijen zijn verboden. Anders dan Doeleman acht ik (nauwe) vriendschapsbanden russen rechters en advocaten een gegronde reden om een andere rechter op de zaak te zetten. (*24)
Een rechter goed kennen in de privé-sfeer dan wel het persoonlijk kennen van een rechter anderszins (uit hoofde van een nevenfunctie van de rechter) staat eraan in de weg dat een zaak door die raadsman ten overstaan van voornoemde rechter wordt bepleit. Tussen partijen en hun advocaten enerzijds en rechters anderzijds mag in beginsel geen andere relatie bestaan van de hiervoor omschreven functionele verhouding. Een verstrengeling van het ambt van rechter en advocaat moet uitgesloten zijn, omdat deze binnen een geding tegenover elkaar zijn gesitueerd. De advocaat is door zijn functie van professionele belangenbehartiger, qualitate qua, met tal van belangen verstrengeld. (*25)
Door deze combinaties van beroepen wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van in het bijzonder de uitoefening van het ambt van rechter. Ik wijs in dit verband nog naar Stevens. Het plaatsvervangerschap kan in zijn visie een probleem opleveren voor de onafhankelijkheid van de rechter ingegeven door het maatschappelijk netwerk van belangen waarin de plaatsvervanger zich beweegt. Het serene, boven het belang verheven, beeld van de rechter wordt geweld aangedaan. (*26)
In het verlengde hiervan liggen de opmerkingen van Van de Roemer. Hij stelt dat de advocaat die optreedt als rechter-plaatsvervanger een 'gevaar voor de rechtsbescherming van de cliënten' is, omdat de advocaat als rechter privé-belangen binnen de rechtelijke macht heeft. Advocaten die niet in de strafkamer zitten kunnen door hun 'onafhankelijkheid' tegen heilige huisjes schoppen of 'schoften' als cliënten bijstaan. Het beoordeeld worden door collegae is een onwenselijke situatie. (*27)
Door het afschaffen van de mogelijkheid voor de advocaat om plaatsvervanger te worden, zouden de onderlinge verhoudingen tussen de advocatuur en de rechterlijke macht zuiverder worden. Bovendien zijn de ambten van rechter en advocaat zo tegengesteld aan elkaar dat het belang van deze argumenten wordt naar mijn mening onderschat. De habitus van de rechter biedt hiertegen niet zonder meer bescherming.
Bremer daarentegen is van mening dat een advocaat niet zodanig door het door hem gediende partijbelang is bepaald dal hij alleen uit die hoek de wereld zou bekijken. Als een advocaat bij pleidooien als vriend van de rechter hem adviseert omtrent de voorliggende casuspositie, wat is er tegen dat die vriend van tijd tot tijd aan het interne beraad ook deelneemt? (*28)
Het beoordeeld worden door collegae is een onwenselijke situatie Mijns inziens is dat een groot verschil. De verantwoordelijkheid voor de te nemen beslissing ligt geheel anders. Bovendien lijkt hij te vergeten dat de belangen die enerzijds de rechter in zijn beslissing meeneemt en de belangen die de raadsman verdedigt niet hoeven samen te vallen. Ter ondersteuning van mijn betoog dat de advocaat geen plaatsvervanger mag zijn, wijs ik op reeds genoemde onmogelijkheid voor justitiabelen te controleren wanneer een advocaat-plaatsvervanger zich zou moeten terugtrekken. Ik verwijs hiervoor naar § 2 waar is ingegaan op de verplichte registratie van nevenfuncties.
Ik wijs op de situatie dat een plaatsvervanger een dossier krijgt over de vraag of een bepaalde fiscale constructie met het leerstuk van de wetsontduiking kan worden bestreden. Op het eigen kantoor lopen ook enkele van die zaken; sterker nog, er dreigen claims uit hoofde van beroepsaansprakelijkheid wegens onjuiste advisering. De plaatsvervanger moet deze zaak retour zenden, omdat hij de redelijke schijn van partijdigheid tegen zich heeft. (*29)
In beginsel kunnen buitenstaanders op deze beslissing geen invloed uitoefenen, omdat ze hiervan geen weet hebben. Het gaat niet alleen om de vraag 'hoe vrij je denkt te staan' ten opzichte van een zaak, maar om de objectieve schijn van partijdigheid. Meer belang hecht ik aan de in de verschillende adviezen genoemde waardevolle en effectieve ondersteuning die de plaatsvervangers verlenen aan de zittende magistratuur. Het wegvallen van deze werkkracht zou tot serieuze capaciteitsproblemen kunnen leiden. (*30)
Mijns inziens kan dit praktische gegeven, de leegloop, geen argument opleveren voor het handhaven van de advocaat als plaatsvervanger. De minister van Justitie zal er zorg voor moeten dragen dat het aantal 'vaste' rechters wordt vergroot. De Vergadering van rechtbankpresidenten stelt dat de huidige groep rechter-plaatsvervangers massaal ontslag zal nemen. 'Alleen nog maar wetenschappers, ambtenaren en bedrijfsjuristen zullen als plaatsvervanger kunnen optreden. Personen uit de genoemde beroepen kunnen ook belangrijke expertise meebrengen waarbij de gerechtelijke instanties in feitelijke aanleg baat kunnen hebben. Derhalve zie ik hierin geen echt probleem.
Naast de reeds genoemde argumenten kan ik geen goed argument bedenken op grond waarvan een rechter niet van advocaat mag uitoefenen maar een advocaat wel kan optreden als rechter-plaatsvervanger. In § 1.2 is hierbij reeds stil gestaan. De argumenten op grond waarvan de rechter geen advocaat mag zijn, kunnen toch niet minder zwaar wegen in de omgekeerde situatie? De NOvA werpt ook als bezwaar op de advocaat ook andere nevenfuncties kan hebben die vergelijkbaar zijn met die van de rechter zoals het optreden als arbiter of als lid van een geschillen- of tuchtcommissie. (*31)
Het argument dat advocaten naast hun partijdige belangenbehartiging ook diverse oordelende functies uitoefenen (arbitrage, Mediation, ADR), doet mijns inziens niet af aan het gegeven dat in de rechtszaal de advocaat en de rechter tegenover elkaar staande posities innemen die mijns inziens niet inwisselbaar zijn. Bovendien is daarmee niet gezegd dat de voornoemde vormen van geschilbeslechting zonder problemen zijn ten aanzien van de eis van onpartijdige en onafhankelijke geschilbeslissing. (*32)
Binnen de NOvA wordt gewerkt aan een 'gedragscode' waarin een nadere uitwerking wordt gegeven aan liet principe dat plaatsvervanger zich onthoudt van al datgene wat schade kan toebrengen aan het onpartijdig aanzien van de rechterlijke macht. Deze gedragscode zou in de plaats moeten komen van het door de minister voorgestelde conceptwetsvoorstel. (*33)
'Tegen de gedragscode is ingebracht dat het praktisch onmogelijk is alle zich mogelijk voordoende situaties op voorhand te regelen'. (*34)
Procureur-generaal heeft in zijn advies aan de minister van Justitie vraagtekens gezet bij een gedragscode die is opgesteld buitenrechterlijke macht om. Een gedragscode voor advocaten die plaatsvervanger zijn, vind ik evenmin een goede oplossing. Een wettelijke regeling is nodig, daar deze combinatie van functies onaanvaardbaar is en derhalve moet worden verboden. Bovendien wordt de rechtszekerheid gediend door voor afgebakende categorieën eenduidige regelingen te formuleren. Ik meen dat het verbod om als rechter-plaatsvervanger op te treden zowel vooradvocatuur als voor het Openbaar Ministerie dient te gelden voor het gehele land.
4.2. DE OFFICIER VAN JUSTITIE ALS RECHTER-PLAATSVERVANGER
De Vergadering van rechtbankpresidenten meent dat door het verbod voor de leden van het OM als plaatsvervanger op te treden in strafzaken, waardevolle expertise verloren gaat. Dit bezwaar stuit mijns inziens af op de positie van het OM in een strafproces. Dit brengt met zich mee dat het OM niet op de plaats van de strafrechter mag gaan zitten. De kennis die het Openbaar Ministerie voorhanden heeft, dient het aan te wenden voor de uitoefening van zijn taken.
Het College van Procureurs-generaal heeft voorgesteld de regeling voor de leden van het Openbaar Ministerie gelijk te trekken met die van de advocatuur. Er zouden geen argumenten zijn om deze regeling voor leden van het Openbaar Ministerie strenger te laten zijn, temeer omdat het Openbaar Ministerie in het strafproces een onpartijdige positie inneemt.
Ik schaar mij achter deze kritiek op de ongelijkheid in de regeling tussen de advocaten en de leden van het OM die als plaatsvervanger optreden. Ik meen echter dat het verbod om als rechter-plaatsvervanger op te treden zowel voor de advocatuur als voor het Openbaar Ministerie dient te gelden voor het gehele land. Het argument dat de officier van Justitie evenals de rechter deel uit maakt van de rechterlijke macht en derhalve In onpartijdigheid zijn ambt moet uitoefenen, gaat mijns inziens voorbij aan de specifieke plaats die het Openbaar Ministerie, bij uitstek in het strafproces, inneemt.
Onderscheiden dient te worden tussen de functie van het Openbaar Ministerie binnen het strafprocesrecht als zodanig en zijn positie in een concrete strafzaak. Zowel de rechter als de officier van Justitie vertegenwoordigen de staat. Zij hebben een tweeledige taak. Enerzijds beogen zij naleving van het recht in onze samenleving te waarborgen. Zij vertegenwoordigen het algemeen belang. Anderzijds moeten zij op de belangen van de verdachte letten. Ook tegenover de rechter zal de officier van Justitie belang van de verdachte moeten waarborgen.
Ook de officier van Justitie wordt geacht een objectieve houding aan te nemen ten opzichte van een verdachte. Niettemin is de positie van de officier van Justitie in een concreet strafgeding een geheel andere dan die van de rechter. Hij staat tegenover de verdachte. De officier zal zich in principe ter zitting sterk maken voor een veroordeling van de verdachte. Deze benadering vloeit voort uit de beslissing om tot vervolging van de verdachte over te gaan. In zoverre is zijn benadering ten opzichte van de verdachte partijdig. Ik benadruk in de onderhavige context dit laatste aspect van de functie van de officier van Justitie. (*35)
Terzijde merk ik op dat ik met Ten Kate van mening ben dat het verbod ook zou moeten gelden voor de belastinginspectie. Hij zou niet meer als plaatsvervanger mogen optreden bij het Hof. (*36)
Hij verwijst in dit verband naar artikel 71, tweede lid (oud), Wet RO. Hierin werd onder meer bepaald dat raadsheren of raadsheren-plaatsvervangers niet tevens werkzaam mochten zijn bij een ministerie of bij een dienst of instelling behorende tot het ministerie van Financiën. Aan het vervallen van deze bepaling lag niet ten grondslag dat de betrokken onverenigbaarheid niet meer als juist werd onderschreven, maar dat deze voortvloeit uit de Algemene norm geformuleerd in artikel 11 , onder c, Wet RO.
5. Conclusie
De advocaat, het lid van het Openbaar Ministerie, de belastingadviseur, de belastinginspecteur: zij vormen samen met de rechters de spilpunten in een proces waarbij de vier genoemde categorieën hun partijstandpunt bepleiten voor de 'bench' in tegenstelling tot de rechter die vanachter zijn tafel pleidooien/requisitoiren beluistert en na beraad de beslissing neemt. De rechter dient boven partijen te staan. Tussen de rechter en partijen mag in beginsel geen andere verhouding zijn dan de functionele verhouding die voortvloeit uit de respectievelijke procesposities.
In beide in de inleiding geschetste casus zou de advocaat niet mogen optreden als rechter-plaatsvervanger. Reden is in beide gevallen de relatie van de beoogde plaatsvervanger tot partijen. In de eerste casus is het de relatie van de plaatsvervanger in zijn hoedanigheid van advocaat tot zijn cliënt. in de tweede casus betreft het de zakelijke en collegiale verhoudingen tussen kantoorgenoten. In beide gevallen wordt het evenwicht in de gelijkzijdige driehoek waarbij de rechter aan de top staat, verstoord. Dit laatste aspect wordt naar mijn mening in de discussie over de aanvaardbaarheid van de advocaat en officier van justitie als rechter-plaatsvervanger onderschat.
Over dit onderwerp is veel gepubliceerd. Naast in de bijdrage geciteerde literatuur verwijs ik naar A.P.C.T. Aarts en W.H.J. Stemker Köster, 'Verslag van het NVvR/SSR symposium. De onafhankelijkheid van de rechter-plaatsvervanger en de inzet van de rechter-plaatsvervanger', Trema 1996. P. 305-318 en de daar geciteerde literatuur. L.H.A.J.M. Quant. Togavullers, Advocatenblad 1997. P. 208-210 en zijn bijdrage in de NRC van 18 augustus 1997.
Zie voor dit onderscheid T.K.A.B. Eskes. Het instituut van rechter-plaatsvervanger, KUN 1996. p. 6
Kamerstukken II 1994/95. 24 220, nr. 3, P. 21 (MvT)
Kamerstukken II 1994/95, 24 220, nr. 3, p. 21 (MvT).
Kamerstukken II 1994/95, 24 220, nr. 3, P. 22 (MvT),
Aanvankelijk bestond verzet tegen de mogelijkheid tot snuffelen in het privé-leven een rechter, K.E. Mollema, Te (neven-) actief, Trema 1987, p. 1-3; Zie ook: J.H. Blaauw en M.E.Th. Bruin-Luikinga. 'Melding en openbaarmaking nevenfuncties', Trema 1987, p. 13-14, die vrezen voor 'misbruik' van de openbare registers.
Th.R. Bremer. 'De raadsheer-plaatsvervanger (rechter-plaatsvervanger en kantonrechter-plaatsvervanger inbegrepen) in: De plaatsvervanger, Prinsengrachtreeks 1997/2, p. 29-33, p. 31. Zie ook F.H.A. Arisz, Overpeinzingen van een rechter-plaatsvervanger, in De plaatsvervanger. Prinsengrachtreeks 1997,2. p. 10-14 p. 14.
J. Remmelink. gen gedragscode voor rechters. Trema 1995, p 358-367. 1, 151)
Vragen van lid Wiebenga, NJB 1991, p, 1862-1863.
Aangifte legen 190 rechters', Algemeen Dagblad 6 januari 1991; P.P.M. Ruijs, 'Rechter kan niet tegen kritiek', NRC Handelsblad 24 juli 1997
Zie R. Couwenhoven en 11. Korver, 'Rem's recht zegeviert Telegraaf 12 juli 1991
J. van den Dungen, 'Bossche rechter" breken record met bijbaantjes, Telegraaf 18 november 1997.
Vragen van het Tweede Kamerlid Hendriks over belangenverstrengeling bij de Raad voor de Kinderbescherming, ingezonden op 10 oktober 1997, nr. 253 en Antwoord van de minister van Justitie Sorgdrager, ontvangen op 10 november 1997, Handelingen II 1997/98,
'Bossche rechtbank is malafide', Brabant Dagblad 18 november 1997.
Minister van Justitie, brief Tweede Kamer, 4 november 1997
Minister van Justitie, brief Tweede Kamer, 4 november 1997 In vergelijkbare zin de NOvA in het aanvullend advies en de NVvR
Deze adviezen zijn mij welwillend ter hand gesteld door de NVvR.
Zo ook de president van de Hoge Raad in zijn advies aan de minister van Justitie.
Niet-ontvankelijkheidsbeslissing ECRMK tegen Zwitserland, 14 december 1988, no. 14090/88
H. Doeleman, 'Advocaat en plaatsvervanger in: De plaatsvervanger, Prinsengrachtreeks, 1997/2. p. 34 42, p. 41.
De minister van Justitie. Toespraak voor NOvA persbericht van 26 september 1997, p. 4474. De toespraak kan worden opgevraagd bij de afdeling voorlichting van het ministerie van Justitie.
In gelijke zin: L.H.A.J.M. Quant. Graag of niet. Trema 1996, p. 312 313.
H. Doelernan, 'Advocaat en plaatsvervanger', in De plaatsvervanger, in de Prinsengrachtreeks 1997/2. P. 34-42, p. 41.
A.P.F.M. van der Woude, Advocaat moet geen rechter wille spelen, NRC Handelsblad 3 oktober 1997.
L.G.M. Stevens, 'Naambordje, WFR, 21 augustus 1997, nr. 6256.
H.D. van de Roemer. 'Een echte advocaat is gehecht aan grote onafhankelijkheid', NRC Handelsblad 14 oktober 1997, C. Veraart, in: J. Mat en F. Weeda, 'Advocaat als rechter noodzakelijk maar omstreden', NRC Handelsblad 13 april 1996.
Th.R. Bremer. 'De raadsheer-plaatsvervanger (rechter-plaatsvervanger en kantonrechter-plaatsvervanger inbegrepen)', in:De plaatsvervanger, Prinsengrachtreeks 1997/2. p. 29-33, p. 32.
Anders: J. den Boer, 'Waarom (hoe)wordt je plaatsvervanger?, in: De plaatsvervanger, Prinsengrachtreeks, 1997/2. p. 21-24, p. 24.
J. Bouma, 'Invalrechters: niet wijken voor "gefrustreerde spinsels", Trouw, 27 november 1997.
Zie in vergelijkbare zin: J.P. Blaauw, 'De advocaat/rechter-plaatsvervanger exit. In: 'De plaatsvervanger', Prinsengrachtreeks, 1997/2. p. 15-20. p. 16.
W.A. Jacobs, ADR en consument (diss. Utrecht). Deventer: Kluwer 1998, p. 330-331.
Advies van de NOvA aan de minister van Justitie, nr. 5.
F.H.A. Arisz, 'Overpeinzingen van een plaatsvervanger', in: De plaatsvervanger, Prinsengrachtreeks 1997/2. p. 10-14, p. 14.
Zie M.J. Veldt. Het EVRM en de onpartijdige strafrechter (diss. Tilburg). Deventer, Kluwer 1997, p 259-260.
Advies Procureur-generaal aan de minister van Justitie, nr. 10.
Het verbod zou ook moeten gelden voor de belastinginspectie
Kinderdieven | Wetteloze praktijken |
Andere tijden | Hoe wordt het raadsrapport geschreven? |
De zaak Admiraal/Vermaas | De zaak J. Zander |
De zaak Jansen/Vermeulen | De zaak J. Hop |