HOOFDSTUK
XXIII
(blz.135-138)
Dien
avond toen ik met Edith in de muziekkamer zat te luisteren naar eenige stukken
van het programma. die ons interesseerden, maakte ik gebruik van een pauze om
te zeggen: ~ "Ik moet u iets
vragen, dat nogal onbescheiden is.
~ "Dat zal het wel niet zijn, denk
ik," zeide zij vriendelijk.
~ "Ik ben in de positie van een
luistervink," hernam ik, "die iets gehoord heeft van wat niet voor hem
bestemd was, ofschoon het hem schijnbaar aanging en die de onbeschaamdheid heeft
naar de rest te informeeren."
~ "Een luistervink!" herhaalde
zij vragend.
~ "Ja." zeide ik, "maar onder
verzachtende omstandigheden, wat gij wel zult willen toegeven.
~ "Dat is erg geheimzinnig."
antwoordde zij.
~ "Ja," zeide ik, "zoo
geheimzinnig, dat ik er dikwijls aan getwijfeld heb of ik het werkelijk hoorde
wat ik u ga vragen, of het maar gedroomd heb. Ik wou graag, dat u het mij vertelde.
De zaak is deze: Toen ik ontwaakte uit mijn langen slaap, was de eerste indruk
dien ik gewaar werd, die van pratende stemmen, van stemmen, die ik naderhand
herkende als van uw vader, van uw moeder en van u zelf. Eerst herinner ik mij uw
vader die zeide: hij gaat zijn oogen open doen, het is beter dat hij maar een
van ons ziet. Toen zeide u, als ik tenminste niet droomde: beloof mij dan, dat u
het hem niet zult zeggen. Uw vader scheen te aarzelen, maar u hield vol en uw
moeder sprak u vóór, met dat gevolg, dat hij u beloofde te doen wat u vraagde
en toen ik mijn oogen opendeed, zag ik hem alleen."
Ik meende het in vollen ernst toen ik zeide zeker te weten, dat ik het gesprek.
dat ik afgeluisterd had, niet had gedroomd, zoo onbegrijpelijk scheen het mij,
dat deze lieden iets konden weten van mij, een tijdgenoot van hun
overgrootouders, dat ik zelf niet wist. Maar toen ik de uitwerking van mijn
woorden op Edith zag, bemerkte ik, dat het geen droom was, maar een of ander
geheim, nog vreemder dan eenig raadsel, dat ik te voren had ontmoet. Want van
het oogenblik af dat zij de strekking van mijn vraag begreep, gaf zij blijken
van de ergste verlegenheid. Hare oogen, die altijd zoo vrij en open van
uitdrukking waren, had zij vol angst neergeslagen voor mijn blik en zij bloosde
tot in den hals.
~ "Ik vraag u wel om
verschooning," zeide ik, nadat ik eenigszins bekomen was van mijne
ontsteltenis over den buitengewonen indruk van mijn woorden, "ik zie, dat ik
niet gedroomd heb. Er bestaat een geheim, dat mij betreft en dat gij mij verbergt.
Vindt u werkelijk niet, dat het eenigszins wreed is, iemand in mijn toestand
niet alle mogelijke inlichtingen omtrent hem zelf te geven?"
~ "Het is iets dat u niet betreft,
tenminste, niet direct; het was eigenlijk niet over u," antwoordde ze
nauwelijks verstaanbaar.
~ "Maar het gaat mij toch wel een
beetje aan," hervatte ik, "het moet iets van belang voor mij zijn."
~ "Zelfs dat weet ik niet," ging
zij voort, terwijl ze mij even vluchtig aanzag, hevig blozende en toch met een
zonderlingen glimlach spelend om de lippen, waaruit eenig gevoel sprak voor het
humoristische van den toestand, ondanks hare verlegenheid.
~ "Ik weet volstrekt niet
zeker of het u zou interesseeren.
~ "Uw vader zou het mij wel gezegd
hebben," ging ik voort, eenigszins verwijtend; "u hebt hem belet te spreken.
Hij vond het noodig, dat ik het wist."
Zij antwoordde niet. Zij was zoo bekoorlijk in hare verwarring, dat ik nu
gedreven werd niet alleen door mijn nieuwsgierigheid, maar ook door mijn wensch
om het onderhoud te verlengen.
~ "Mag ik het nooit weten? Zult u
het mij nooit zeggen?"
~ "Dat hangt er van af,"
antwoordde zij na een lange pauze.
~ "Waarvan?" vroeg ik verder.
~ "O u vraagt te veel," hernam
zij. Toen, naar mij opziende, betooverend door haar onderzoekenden blik,
gloeiende wangen en lachende lippen, voegde zij er bij:
~ "Wat zoudt u zeggen als ik zeide,
dat dit afhangt van - u zelf?"
~ "Van mij zelf," herhaalde ik;
"hoe kan dat?"
~ "Mijnheer West, wij verzuimen
mooie muziek," was haar eenig antwoord, en naar de telephoon gaande, deed zij,
door een druk van haar vinger, in de kamer de maten van een adagio klinken.
Daarna zorgde zij, dat de muziek ons geen gelegenheid voor praten liet. Zij
hield haar gelaat van mij afgewend en deed, alsof zij in het geluid verdiept
was, maar dat dit een voorwendsel was werd door de hoogroode kleur van haar
wangen voldoende bewezen.
Toen zij eindelijk te kennen gaf, dat ik misschien genoeg geluisterd had en
wij opstonden om uit de kamer te gaan, kwam zij recht op mij af en zeide zonder
de oogen op te slaan:
~ "Mijnheer West, u zegt dat ik
goed voor u geweest ben. Ik ben dat niet zoo bijzonder geweest, maar als gij
denkt van wel, moet u mij beloven, dat gij niet weer probeeren zult mij te doen
zeggen waar gij vanavond naar gevraagd hebt, en dat gij ook niet zult trachten
het van iemand anders te weten te komen - van mijn vader of moeder,
bijvoorbeeld."
Zulk een verzoek kon maar op eene manier worden beantwoord. ..Vergeef mij, dat
ik u leed gedaan heb. Natuurlijk beloof ik het u," zeide ik. "Ik zou u niets
gevraagd hebben, als ik geweten had, dat het u verdriet zou doen. Maar bent u
boos, dat ik nieuwsgierig was?"
~ Ik ben in het geheel niet
boos."
~ "En misschien," ging ik voort,
"als ik u niet lastig val, zult gij het mij uit eigen beweging vertellen. Mag
ik dat hopen?"
"Misschien," fluisterde zij.
~ "Alleen misschien?"
Opziende zag zij mij aan met een snellen, doordringenden blik.
~ "Ja," zeide zij, "ik denk wel
dat ik het u zal zeggen - mettertijd." En hier hield ons gesprek op, want zij
stelde mij niet in de gelegenheid om meer te vragen.
Dien nacht geloofde ik niet dat zelfs Dr. Pillsbury mij in slaap had kunnen
maken, althans niet voor het aanbreken van den ochtend. Raadselen waren sedert
verscheidene dagen mijn dageIijksch brood geweest, maar geen had mij
toegeschenen zoo vreemd en tegelijkertijd zoo bekorend als dit, naar de
oplossing waarvan Edith Leete mij verboden had te zoeken. Het was een dubbel
raadsel. Hoe kon het denkbaar zijn, in de eerste plaats, dat zij eenig geheim
van mij zou weten, een vreemdeling uit een andere eeuw? In de tweede plaats,
zelfs als zij zulk een geheim wist, hoe was dan de onrustbarende invloed te
verklaren, dien de wetenschap er van op haar maakte? Er zijn vraagstukken, zoo
ingewikkeld, dat men niet eens gissen kan naar de oplossing, en dit scheen er
zoo een te wezen. Ik ben in den regel te practisch om tijd te verspillen aan
zulke mysteries, maar de mogelijkheid van een raadsel, belichaamd in een schoon
jong meisje, vermindert niet de genoegens van het bekoorlijke. In het algemeen
kan men zeggen, dat het blozen van een maagd hetzelfde te beduiden heeft voor de
jonge mannen van alle eeuwen en landen, maar die uitlegging te geven aan
Edith's purperen wangen zou,, wegens mijn positie en den korten
tijd dat ik haar kende, het toppunt van ijdelheid zijn geweest; nog erger door
de omstandigheid, dat het geheim dateerde van vóór onze kennismaking. En toch
was zij zoo beminnelijk en ik zou geen jongmensch met gezond verstand zijn
geweest, als ik in staat geweest ware dien nacht mijne droomen te ontdoen van
een rooskleurig waas.
|
Overzicht van informatie bij de Bellamy Stichting
|