HOOFDSTUK
IX
blz.49 -57
Mijnheer
en Mevrouw Leete schrokken niet weinig, toen zij spoedig daarna beneden kwamen,
nu zij hoorden, dat ik reeds de heele stad door was geweest, en het was
duidelijk, dat zij aangenaam verrast waren, dat dat geval mij zoo weinig had aangegrepen.
~ "Uw wandeling moet natuurlijk zeer
interessant zijn geweest," begon Mevrouw Leete, toen wij weldra om de
ontbijttafel gezeten waren. "U zult heel wat nieuws hebben gezien." "Bijna
alles wat ik zag was nieuw," antwoordde ik. "Maar wat mij onder anderen
verwonderde was, dat ik geen winkels of bankierskantoren zag. Wat is er met de
handelaars en de bankiers gebeurd? Zijn zij allemaal opgehangen, zooals de anarchisten
vroeger wilden doen?"
~ "Zoo erg niet," zeide Dr. Leete.
"Wij hebben ze eenvoudig aan den dijk gezet. Hun functiën zijn niet noodig
in de moderne wereld."
~ "Wie verkoopt u dan de dingen, die
gij wenscht te koopen?" vroeg ik.
~ "Er wordt tegenwoordig niet
verkocht of gekocht; de verdeeling van goederen gaat nu anders. En bankiers -
omdat wij geen geld hebben, zijn die heeren ook overbodig."
~ "Juffrouw," zeide ik tegen Edith,
"ik vrees, dat uw vader een loopje met mij neemt. Ik neem het hem niet kwalijk,
want de verleiding door mijn onnoozelheid moet heel sterk wezen. Maar er zijn
toch grenzen aan mijn lichtgeloovigheid, wat mogelijke wijzigingen in de
maatschappij betreft."
~ "Vader denkt niet aan scherts, dat
weet ik zeker," antwoordde zij met een geruststellend lachje.
Het gesprak nam nu een andere wending; het onderwerp van dames-modes werd, als
ik mij wel herinner, door Mevrouw Leete te
berde gebracht, en eerst na het ontbijt, toen de dokter mij uitgenoodigd had
hem te volgen naar het dak, waar hij blijkbaar het Iiefste was, kwam hij op het
chapiter terug.
~ " Het verbaasde u, toen ik zeide
dat er tegenwoordig geen handel en geen geld meer was, maar een oogenblik
nadenken zal u overtuigen, dat er in uw tijd handel bestond en geld noodig was,
alleen omdat de productie aan particulieren was overgelaten, en dat een en
ander dus nu overbodig is."
~ "Ik zie niet dadelijk, hoe dat in
elkaar zit," antwoordde ik.
~ "Het is toch zeer eenvoudig."
merkte Dr. Leete op. "Toen ontelbare van elkander onafhankelijke personen de
benoodigdheden voor het leven en voor uitspanning voortbrachten, was er een
eindelooze ruil noodig tusschen de personen om hun te geven, wat zij verlangden.
Deze ruil was de handel en geld het onmisbaar ruilmiddel. Maar zoodra de natie
de eenige producente van alle soorten van goederen werd, was er geen ruil
tusschen personen noodig. Alles werd verkrijgbaar gesteld in een magazijn en
nergens anders kon men iets ontvangen. Een stelsel van onmiddellijke
verspreiding van uit de magazijnen kwam in de plaats van den handel en hiervoor
had men geen geld noodig.
~ "Hoe is die verspreiding
ingericht?" vroeg ik.
~ "Op de allereenvoudigste
manier," antwoordde Dr. Leete. "Iedere burger van den staat wordt bij het
begin van het jaar gecrediteerd in de grootboeken der natie met zijn aandeel in
de jaarlijksche productie van het volk, en een credietkaart wordt hem ter hand
gesteld. waarop hij in de openbare magazijnen. die men vindt in elke gemeente,
kan krijgen alles wat hij verlangt en wanneer hij het verlangt. Deze
schikking, zult gij zien, treedt in de plaats van allen koophandel tusschen
producenten en consumenten. Misschien zult gij onze crediet-kaarten wel eens
willen zien.
"U merkt op," ging hij voort, terwijl ik met belangstelling het stuk
bordpapier bezag dat hij mij gegeven had, dat deze kaart een zeker aantal
dollars vertegenwoordigt. Het oude woord hebben wij overgehouden. maar niet de
zaak. Het woord dollar staat niet voor iets werkelijks, maar dient alleen als
een teeken, waarmede wij de waarde van verschillende goederen berekenen. Daarom
is alles geprijsd, in dollars en in centen, als in uw tijd. De waarde van wat ik
op deze kaart neem wordt aangeteekend door den beambte, die van deze hokjes
zooveel afknipt als ik besteed."
~ "Als u iets wilt koopen van uw
buurman, zou u dan een gedeelte van uw crediet op hem kunnen laten
overschrijven?" vroeg ik.
~ "Vooreerst," was het antwoord,
"hebben onze buren niets aan ons te verkoopen, maar in geen geval is ons
crediet verplaatsbaar, het is strikt persoonlijk. Voordat de natie een
dergelijke overdracht zou goedkeuren zou zij eerst naar al de omstandigheden
van de zaak informeeren, om de volstrekte eerlijkheid er van te kunnen
waarborgen. Het zou rede genoeg zijn geweest, al ware er geen andere geweest
om het geld af te schaffen, dat het bezit van geld niet bewijst, dat men er
recht op heeft. In de handen van iemand die het gestolen heeft of er een moord
voor gedaan heeft, is het evenveel waard als voor hen die het door vlijt hebben
verdiend. Tegenwoordig geven de menschen elkaar geschenken uit vriendschap, maar
koopen en verkoopen wordt beschouwd als volstrekt onbestaanbaar met de wederzijdsche
welwillendheid en opoffering die onder burgers behooren te zijn, en met het
gevoel van gemeenschappelijk belang waarop ons maatschappelijk stelsel berust.
Naar onze denkbeelden is koopen en verkoopen ten eenenmale onmaatschappelijk in
alle opzichten, het is eene oefening van onze zelfzucht ten nadeele van anderen,
en geen samenleving, waarvan de leden in zulk een school worden grootgebracht,
kan zich verheffen boven een zeer lagen graad van beschaving."
~ "Wat gebeurt er als gij eens meer
noodig hebt in een jaar dan uw kaart aanwijst?" vroeg ik.
~ "De voorraad is zoo groot dat wij
gewoonlijk overhouden," antwoordde Dr. Leete. "Maar als buitengewone uitgaven
zouden maken dat er een eind aan kwam, kunnen wij eenig voorschot krijgen op het
volgende jaar, ofschoon deze manier van doen niet aangemoedigd wordt en er een
hoog disconto wordt gerekend om het tegen te gaan. Natuurlijk als iemand een
verkwister bleek, dan zou hij zijn deel per maand of per week ontvangen, of
zelfs in het geheel niet toegestaan worden het zelf te administreeren."
~ "Als gij uw portie niet opmaakt,
zal zij waarschijnlijk aangroeien?"
~ "Dat wordt alleen gepermitteerd
tot op zekere hoogte, wanneer een buitengewone uitgave in het vooruitzicht is.
Maar als men geen kennis geeft van het tegendeel, neemt men aan, dat de
ingezetene. die van zijn crediet niet ten volle gebruik maakt, er geen behoefte
aan heeft, en het overschot wordt gedaan bij het algemeene overschot."
~ "Dit is geen stelsel dat spaarzaamheid bij de
burgerij aankweekt," merkte ik op.
~ " Daar dient het ook niet voor," was het
antwoord. " De natie is rijk en verlangt niet, dat iemand zich het gebruik van
iets goeds ontzeggen zal. In uw dagen waren de menschen verplicht geld en goed
te sparen voor het geval van toekomstig gebrek en voor hun kinderen. Deze
noodzakelijkheid maakte dat karigheid een deugd werd. Maar nu zou zij zulk een
prijzenswaardig doel niet hebben, en met de nuttigheid is ook de lofwaardigheid
verdwenen. Niemand kent eenige zorg voor de toekomst, noch voor zichzelf, noch
voor zijn kinderen, want de natie waarborgt het onderhoud, de opvoeding en het
welvaren van elken burger, van de wieg tot aan het graf."
~ "Hoe kan die dat waarborgen?" zei ik. "Welke
zekerheid heeft men, dat de waarde van iemands arbeid de natie zal schadeloos
stellen voor hare uitgaven te zijnen behoeve? Over het geheel kan de
maatschappij mogelijk al hare leden onderhouden, maar sommige zullen meer
verdienen dan wat zij noodig hebben, en anderen minder. Dit brengt ons terug op
de loonkwestie, waarover gij tot nu niet gesproken hebt. Het was juist het punt,
als gij u herinnert, waar wij gisterenavond bij gebleven zijn, en ik zeg weer,
evenals ik toen zeide, dat naar mijn idee uw arbeidsstelsel hier op de
grootste moeilijkheid zal stuiten. Hoe, vraag ik nog eens, hoe kunt gij op een
bevredigende wijze het loon of de vergoeding bepalen van de menigte beroepen,
die noodig zijn voor de behoeften van de samenleving? Bij ons was de marktwaarde
de prijs van den arbeid van alle soort, zoowel als van alle goederen. De
werkgever betaalde zoo weinig als hij kon, de werkman vroeg zoo veel mogelijk.
Het was zedelijk wel geen zeer fraai systeem, dat erken ik, maar het verschafte
ons toch een ruwe en gemakkelijke formule om een kwestie uit te maken, die
duizend keer per dag moet uitgemaakt worden, zoolang de wereld niet stilstaat.
Wij wisten geen andere praktische manier om ons te redden."
~ "Ja," antwoordde Dr. Leete, "dat was de eenige praktische
manier in een orde van zaken, die de belangen van ieder particulier vijandig
stelde tegenover de belangen van ieder ander; maar het zou jammer geweest zijn,
indien het menschdom geen beter plan had kunnen maken, want het uwe was
eenvoudig de toepassing op de onderlinge betrekkingen van de menschen, van de
hondsche leuze: "Den een zijn dood is den ander zijn brood." Het loon voor
diensten hing niet af van het gevaar, de moeite of de inspanning die er aan
verbonden was; want over de geheele wereld schijnt het dat de gevaarlijkste de
lastigste en de onaangenaamste bezigheid verricht werd door de slechtst-betaalde
klasse; maar enkel van den nood van diegenen die de diensten moesten
gebruiken."
~ "Dat alles geef ik toe," zeide ik. "Maar, met al de gebreken, was het
systeem om de prijzen te regelen naar de marktwaarde een praktisch systeem, en
ik kan niet begrijpen, welk afdoend middel gij in de plaats daarvan hebt
uitgedacht. Als de regeering de eenige werkgeefster is, is er natuurlijk geen
arbeidsmarkt of marktprijs. De loonen van alle soorten moeten willekeurig door
de regeering worden vastgesteld. Ik kan mij geen samengestelder en lastiger
werkkring denken dan deze, die, hoe ook vervuld, steeds algemeene ontevredenheid
moet kweeken."
~ "Ik geloof," hervatte Dr. Leete,
"dat gij de moeilijkheid overdrijft. Neem aan een lichaam van verstandige
lieden, dat belast is met het vaststellen van alle soorten van loonen en dat bij
een maatschappelijke organisatie, die, zooals de onze, werk verschaft voor
iedereen en de keuze van beroep vrij laat. Denkt ge niet dat, hoe onbevredigend
de eerste tarieven ook mochten wezen, de fouten spoedig verbeterd zouden worden?
De bevoordeelde bedrijven zouden spoedig te veel vrijwilligers tellen en de te
min betaalden zouden te kort komen, totdat de onrechtvaardigheden verdwenen
zouden zijn. Maar dit is buiten de kwestie, want, ofschoon dit plan uitvoerbaar
zou wezen, het maakt geen deel uit van ons stelsel."
~ "Hoe worden de loonen dan
bepaald?" vroeg ik wederom.
Dr. Leete antwoordde niet dan na eenige oogenblikken van peinzend stilzwijgen. ~
.Ik weet natuurlijk," sprak hij vervolgens, "genoeg van de oude orde van
zaken om precies te begrijpen wat gij met die vraag bedoelt; en toch is de
tegenwoordige inrichting op dit punt zoo geheel verschillend, dat ik zoeken
moet naar de beste manier om u te antwoorden. Gij vraagt mij, hoe wij de loonen
bepalen; ik kan u alleen zeggen dat er geen begrip is in de tegenwoordige
staathuishoudkunde, dat overeenkomt met hetgeen in uw tijd onder loonen werd
verstaan."
~ "Gij meent, houd ik het er voor,
dat gij geen geld hebt om loonen uit te betalen," zeide ik. "Maar het crediet,
dat de arbeider krijgt in de regeerings-magazijnen, is toch bepaald voor de
werklieden in de verschillende beroepen? Krachtens welk recht vraagt ieder
persoon zijn deel? Wat is de grondslag van de toewijzing?"
~ "Zijn recht," antwoordde Dr. Leete, "is zijn
menschzijn. De grondslag van zijn aanspraak is het feit, dat hij een mensch
is."
~ "Het feit dat hij een mensch is?" herhaalde ik
ongeloovig. "Gij bedoelt toch waarlijk niet, dat iedereen een even groot aandeel
heeft?"
~ "Zeer zeker."
De lezers van dit hoek hebben nooit een ander stelsel in werking gezien, of
misschien met attentie de berichten uit vroegere eeuwen gelezen, toen een zeer
verschillend stelsel heerschte, en zij zullen daarom de uiterste verbazing niet
begrijpen. waarin de eenvoudige mededeeling van Dr. Leete mij dompelde.
~ "U ziet," zeide hij glimlachend, "dat wij niet
alleen geen geld hebben om loonen mee te betalen, maar wij hebben, zooals ik u
meedeelde, niets dat overeenkomt met uw begrip van loon."
Ik was nu zoover, dat ik eenige aanmerkingen kon laten hooren, die bij mij, als
man van de negentiende eeuw, dadelijk opgerezen waren. ~ "Maar sommige menschen doen dubbel zooveel werk als
anderen!" riep ik uit. "Zijn de knappe werklieden tevreden met een stelsel,
waarin zij op gelijke lijn staan met de alledaagschen?"
~ "Wij laten geen enkele reden van ontevredenheid
bestaan," antwoordde Dr. Leete, "door van iedereen precies evenveel dienst te
verlangen."
~ "Ik zou wel willen weten hoe gij dat gedaan
krijgt, als de menschen niet dezelfde vermogens hebben."
~ "Niets is zoo eenvoudig, wij verlangen dezelfde mate
van inspanning, wij vragen zooveel diensten als het in ieders macht staat te
leveren."
~ "En gesteld dat iedereen zijn best doet,"
zeide ik, "dan is toch de productie van den een grooter dan die van den
ander."
~ "Dit is waar," hernam mijn gastheer; "maar de
hoeveelheid van de productie heeft niets uit te staan met de kwestie, die een
kwestie van verdienste is. Verdienste moet met een zedelijken, het bedrag van de
productie met een stoffelijken maatstaf worden gemeten. Het zou een zonderlinge
redeneering zijn, om een zedeIijke waarde te willen bepalen met een
stoffelijken maatstaf. De hoogte van de inspanning bepaalt alleen wat iemands
verdienste is. Alle menschen die hun best doen, doen in dezen zin even veel.
lemands begaafdheden, hoe verheven ook, bepalen enkel de maat van zijne
verplichtingen. De mensch met groote begaafdheden, die niet alles doet wat hij
kan, ofschoon hij mogelijk mee doet dan iemand van geringer talent, die zijn
best doet, wordt beschouwd als een minder verdienstelijk werkman dan de laatste,
en sterft als een schuldenaar van zijn natuurgenooten. De Schepper geeft
iedereen zijn taak naar gelang van de hun geschonken bekwaamheden; wij
verlangen eenvoudig, dat ieders taak wordt volbracht."
~ "Dat is zeker een zeer mooie
leer," zeide ik, "niettemin schijnt het onbillijk, dat iemand die tweemaal
zooveel voortbrengt dan zijn kameraad, zelfs al doen beiden hun best, niets meer
zou krijgen."
~ "Schijnt u dat werkelijk
onbillijk?" vroeg Dr. Leete; "weet gij wel dat dit mij nu weer vreemd
schijnt? Wat de menschen tegenwoordig vinden is, dat iemand, die tweemaal
zooveel kan produceeren dan een ander, in plaats van beloond te worden als hij
het doet, gestraft verdiend te worden, als hij het niet doet. In de negentiende
eeuw zult gij een paard beloond hebben als het meer trok dan een bok, nu zouden
wij het een pak slaag hebben gegeven als het niet meer trok, omdat het, als
zooveel sterker, daartoe verplicht was. Het is aardig zooals ideeeën over goed
en kwaad veranderen." Dr. Leete zeide dit met zulk een vroolijke uitdrukking
in zijn oogen, dat ik er om lachen moest.
~ "Ik denk," hervatte ik, "dat de
ware reden waarom wij menschen beloonen voor hunne talenten, hierin gelegen was,
dat de menschen alleen tot uiterste inspanning konden gebracht worden door een
vergoeding naar gelang van de waarde van hun arbeid, terwijl de krachten van
dieren alleen werden beschouwd als maatstaf van de diensten, die wij van hen
vergden, en zij, als onredelijke schepsels, niet nadachten, maar vanzelf deden
wat zij konden. En dit doet mij u vragen, waarom, als de menschelijke natuur
niet veranderd is, bij u dezelfde noodzakelijkheid niet wordt gevoeld."
~ "Die gevoelen wij wel,"
antwoordde Dr. Leete. "Ik denk niet, dat in dit opzicht de menschelijke natuur
sedert uw tijd eenigszins veranderd is. Het is nog altijd zoo gelegen, dat
bijzondere prikkelen, in den vorm van prijzen en voordeelen, noodig zijn om van
de gewone menschen de uiterste inspanning in welke richting dan ook, gedaan te
krijgen."
~ "Maar welk voordeel," vroeg ik,
"kan iemand verlokken om zijn beste krachten te gebruiken, indien, hoeveel of
hoe weinig hij tot stand brengt, zijn loon hetzelfde blijft? Groote karakters
kunnen worden bewogen zich te wijden aan het algemeen belang, maar is de gewone
mensch bij deze inrichting niet eerder geneigd om de riemen er bij neer te
leggen, met de gedachte dat het nutteloos is zich te zeer te vermoeien,
aangezien zijn inspanning zijn inkomen niet vergrooten zal, of zijn traagheid
het niet doen slinken?"
~ "Meent gij dan werkelijk," was
de wedervraag van Dr. Lecte, "dat de menschelijke natuur ongevoelig voor andere
drijfveeren is dan vrees voor gebrek en liefde voor overvloed? Gelooft gij,
dat men niet onbekommerd en rustig kan leven zonder deze prikkels tot arbeid?
uwe tijdgenooten dachten er anders over, al verbeeldden zij zich, dat zij dit
niet deden. Als er sprake was van de hoogste soort van inspanning, van de
opperste zelfverloochening, verlieten zij zich op geheel andere prikkels. Geen
hooger loon, maar eer en hoop op de dankbaarheid van de menschen,
vaderlandsliefde en plichtsbesef waren de beweegredenen, die zij aan hunne
soldaten voorhielden als het er op aankwam te sterven voor het volk, en te allen
tijde hebben deze motieven het beste idee en het edelste in den mensch wakker
geschud. Maar dit niet alleen, want als gij de geldzucht, die de algemeene
drijfveer tot inspanning was in uwe dagen, gaat ontleden, vindt gij dat vrees
voor gebrek en neiging tot weelde, maar één van de redenen was, waaruit deze
geldzucht was samengesteld; de andere, en misschien wel de machtigste waren
begeerte naar macht, naar een positie in de maatschappij en de roem van bekwaamheid
en succes. Zoo ziet gij, dat, ofschoon wij armoede en vrees voor armoede hebben
afgeschaft, en onmatige weelde met de zucht naar overdaad, wij geen inbreuk
hebben gemaakt op die dieper liggende motieven, die in vroeger dagen den grondslag
uitmaakten van de geldzucht, en tevens de inspanning van een hoogere orde
inspireerden. Die grovere drijfveeren, die ons niet meer bewegen, zijn vervangen
geworden door betere belangen, dan die aan de loonslaven van uw tijd bekend
waren. Nu arbeid niet meer is voor het individu, maar voor het geheele volk,
bezielen vaderlandsliefde en eerzucht den arbeid, evenals vroeger den soldaat.
Het leger van de nijverheid is een leger inderdaad, niet alleen wegens de
volmaakte organisatie, maar ook wegens de toewijding en de zelfopoffering van de
leden.
"En evenals gij de vaderlandsliefde pleegdet aan te wakkeren door op het
eergevoel te werken, handelen ook wij. Omdat ons arbeidsdoel berust op het
beginsel van iedereen te vorderen dezelfde eenheid van inspanning, dat wil
zeggen, het beste wat hij doen kan, zult gij begrijpen, dat de middelen om de
werklieden aan te sporen hun best te doen, een zeer belangrijk deel van het
stelsel moeten uitmaken. Bij ons is naarstigheid in openbaren dienst de eenige
en de zekere weg tot roem, maatschappelijke onderscheiding en ambtelijk gezag.
De waarde van iemands diensten jegens de maatschappij bepaalt zijn rang in de
maatschappij. Vergeleken bij de werking van ons systeem, dat de menschen
dwingt om in het algemeen belang vlijtig te zijn, vinden wij de begeerlijkheid
van overdadige weelde of de vrees voor bittere armoede even barbaarsche, als
zwakke drijfveeren. Want zelfs in uwe dagen bewoog eerzucht de menschen tot
merkbaar grootere inspanning dan liefde voor geld."
~ "Ik zou bijzonder gaarne," zeide
ik, "eens zien, hoe deze maatschappelijke inrichting is."
~ "De onderdeelen van het
stelsel," antwoordde mijn gastheer, "zijn natuurlijk uiterst talrijk, want
daarin is begrepen de geheele inrichting van het arbeidsleger; maar in weinig
woorden kunt gij er wel een algemeen denkbeeld van krijgen."
Op dit oogenblik werd ons gesprek op de aangenaamste wijze onderbroken door de
verschijning van Edith Leete op het luchtige plat waar wij zaten. Zij was
gekleed om uit te gaan en moest haar vader spreken over een boodschap, die zij
voor hem moest doen.
~ "Ja, hoor eens, Edith," zeide
hij, toen zij klaar was om weer heen te gaan; "misschien zou mijnheer West wel
nieuwsgierig wezen om met jou het magazijn eens te bezoeken. Ik heb hem een en
ander van ons verdeelingssysteem verteld, en nu zou hij het in de praktijk
kunnen zien.
~ "Mijn dochter," ging hij voort
tot mij, "is een onvermoeibare koopster, en zij kan u meer van de magazijnen
vertellen dan ik."
Het
voorstel was natuurlijk voor mij zeer aangenaam en Edith was zoo vriendelijk om
te zeggen, dat zij mijn gezelschap op prijs stelde, zoodat wij samen het huis
verlieten.
|
Overzicht van informatie bij de Bellamy Stichting
|