HOOFDSTUK 36.
Theaterbezoek in de
twintigste eeuw.
'Het spijt me, dat ik in de rede moet vallen," zei Edith, "maar over vijf
minuten zal het gordijn opgaan en Julius mag de eerste
ene niet missen."
Na deze waarschuwing stonden we onmiddellijk op, om naar de muziekkamer te gaan,
waar vier fauteuils gezellig waren geplaatst, om er gebruik van te maken.
Terwijl de dokter bezig was, de telefoon en
elektroscoop in verbinding te brengen met de voorstelling, vertelde ik
hem over het verschil tussen de omstandigheden van het theaterbezoek van de
negentiende en de twintigste eeuw. Een verschil, dat de gelukkige burgers van
heden zich in de verste verten niet kunnen voorstellen, noch hoog genoeg kunnen
schatten." "In mijn tijd waren
alleen de inwoners of bezoekers van grotere steden in staat van goede komedies
en opera's te genieten, genoegens die juist daarom noodzakelijkerwijze
onbekend of onbereikbaar waren voor de volksmassa. Maar zelfs zij, die in
grotere plaatsen van deze ontspanningen konden genieten, moesten zich zoveel
ongemak laten welgevallen door drukte, gedrang en onkosten en kwamen zo uit
hun gewone doen, dat ze over het algemeen liever thuis bleven. Om van de grote
kunstenaars uit andere landen te genieten, moest men er of voor gaan reizen dan
wel afwachten, of zij ons bezochten. 1k behoef niet te vertellen, hoe het nu
gaat. Waar maar een elektrische verbinding tot stand kan worden gebracht, ook
als de menselijke woning nog zo ver verwijderd is van maatschappelijke centra,
zelfs als men in een luchtschip zou zijn, op het schip van den wachter voor weerkundige
opnamen in de oceaan, of in een met een ijskorst bedekte hut van een
poolonderzoeker, overal kan men in zijn huisjas en pantoffels een keuze doen uit
de publieke vermakelijkheden, welke op die dag in elke stad van de wereld
worden gegeven. En bedenk dan nog, dat jij, die nooit slecht hebt zien spelen of
horen zingen, niet kunt begrijpen, hoe juist het feit, dat de hele wereld de
kunstenaars zien en horen kan, ertoe heeft geleid, dat de middelmatigheden
vanzelf verdwijnen. Want wie wil zich door hen laten bezig houden, als men van
de allerbeste kan genieten!"
"Daar luidt de bel. Het stuk begint," zei de dokter en onmiddellijk was ik
geheel verdiept in de voorstelling op het toneel. 1k behoef zeker niet het
overbekende stuk
"De ridders van de gouden regel" te beschrijven. Het is voldoende, als ik er
aan herinner, dat de kostuums en decors uit de laatste dagen van de negentiende
eeuw waren en weinig anders gaven te zien dan wat ik het laatst zag uit die
tijd. Er waren een paar anachronismen en onnauwkeurigheden in de mise-en-scène,
die sedert dien op vererend verzoek van het theaterbestuur met mijn hulp
veranderd en verbeterd zijn, maar ik kan geen betere kritiek uitoefenen, dan dat
over het algemeen de opzet zo gelukt was, dat ik mijn omgeving vergat en mij
verbeeldde in tegenwoordigheid van levende tijdgenoten van vroeger te zijn,
mannen en vrouwen, die gekleed waren, spraken en handelden zoals ik ze voor mijn
ontwaken altijd had meegemaakt. Mensen in één woord die, net als ik,
hartstochten en vooroordelen hadden en manieren, die door de schrijver tot in de
kleinste bijzonderheden kunstig ingelast waren en die meer dan de grote
trekken van gelijkenis op mijn verbeeldingskracht werkten. Het enige gevoel, dat
mij belette, mij absoluut te verbeelden, dat ik in de negentiende eeuw een
voorstelling bijwoonde, was, dat ik niet precies wist, hoe het kwam, dat ik
beter dan de toneelspelers wist, wat de uitkomst van de maatschappelijke
omwenteling zou zijn, waarop ze doelden toen ze speelden.
Toen het gordijn na de eerste scène viel, zag ik om mij heen en werd Edith,
haar vader en haar moeder gewaar, die met mij in de muziekkamer zaten. Het besef
van de werkelijkheid schokte mij hevig, zoals dat in het begin van mijn ontwaken
het geval was geweest. Maar toen was het nog erger en maakte het mij bijna
krankzinnig. Nu stond ik steviger op mi1n benen voor dergelijke
ervaringen en in het verdere verloop van de voorstelling droeg de aanhoudende
gewaarwording van het buitengewone toeval, dat mij een tijdgenoot van twee
eeuwen had gemaakt, ertoe bij, mij onbeschrijfelijk te laten genieten van het
stuk.
Nadat het stuk was geëindigd, praatten wij nog lang na over het drama en andere
dingen, totdat de bol of kleurenklok van flessen ,groen naar wit draaide en ons
waarschuwde, dat het middernacht was. De dames trokken zich terug en lieten het
aan de dokter en mij over, wat we verder wilden doen.
|
Overzicht van informatie bij de Bellamy Stichting
|