Het
verdwijnen van de kerk.
"Noch op deze
berg, noch te Jeruzalem".
De
volgende morgen, toen Edith weer op haar post moest verschijnen, bracht ik haar
naar het station. Terwijl we op de trein stonden te wachten, werd mijn aandacht
getrokken door een voornaam uitziend heer, die uit een aankomenden trein stapte.
Volgens mijn negentiende eeuwse berekening moest hij zestig jaar zijn, dus was
hij waarschijnlijk tachtig of negentig jaar. Want zo moest ik ongeveer de
leeftijd schatten van mijn nieuwe tijdgenoten, aangezien de tekenen van ouderdom
zich bij hen later vertoonden. Toen ik Edith sprak over de persoon, die mij zo'n
belang inboezemde, vertelde ze me, dat hij de heer Barton was, die met zijn
telefonisch opgenomen preek op de eerste zondag van mijn nieuwe leven zo'n een
indruk op mij had gemaakt, zoals ik in mijn vorig boek: "Looking Backward"
heb beschreven. Edith had nog juist de tijd mij aan hem voor te stellen, voordat
ze in de trein stapte.
Toen we samen het station verlieten, was ik zo onbescheiden hem te
vragen, welke sekte of godsdienstig genootschap hij vertegenwoordigde, omdat ik
daar zeer veel belang in stelde. "Beste meneer West," was zijn
antwoord, "ik kan uit uw vraag opmaken, dat mijn vriend Dr. Leete u
waarschijnlijk niet op de hoogte heeft gebracht van onze nieuwe opvattingen van
godsdienst." "Onze gesprekken handelden daar zelden over,"
antwoordde ik, "maar het zal me niet verbazen, dat uw godsdienstige
begrippen en godsdienstoefeningen totaal verschillen van die uit mijn tijd.
Feitelijk waren toen godsdienstige denkbeelden en kerkelijke instellingen zo
grondig aan het afsterven, dat men gerust kon voorspellen, dat als godsdienst
nog een eeuw zou voortbestaan, dit onder een nieuwe, nooit te voren gekende
vormen zou zijn."
'U hebt een onderwerp aangeroerd," zei mijn metgezel,
'dat voor mij van het grootst mogelijke belang is. Als u niets anders te doen
heeft en er met mij over zou willen spreken, zou niets mij liever zijn."
Nadat
ik hem had verzekerd, dat ik niets anders te doen had, dan mij op de hoogte te
stellen van de tegenwoordige tijd, zei de heer Barton:
'Laten
we dan deze oude kerk binnen gaan, die u ongetwijfeld dadelijk zult hebben
herkend, als een overblijfsel uit uw tijd. We kunnen dan in een passende
omgeving rustig over ons onderwerp zitten praten. Ik bemerkte, dat we voor een
kerkgebouw stonden uit de vorige eeuw, dat als een historisch monument behouden
was gebleven. Vreemd genoeg was het dezelfde kerk, die altijd door mijn familie
was bezocht. Als ik eens naar de kerk ging, wat zelden gebeurde, dan was het
naar deze."
'Wat
een wonderlijke samenloop van omstandigheden," zei de heer Barton, toen ik
hem dat vertelde. 'Wie had dit ooit verwacht? Het is heel natuurlijk, dat u,
als u een plaats bezoekt, die zo vol ontroerende herinneringen is, alleen wenst
te zijn. U moet mij vergeven, dat ik zo onbescheiden was u voor te stellen,
hierheen te komen." 'Heus," antwoordde ik, 'de samenloop van
omstandigheden is zeker interessant, maar wekt geen ontroerende herinneringen.
De jongeren van mijn tijd hebben hun kerkgang veelal niet als een ernstige zaak
beschouwd. Ik stel er alleen belang in, hoe de oude plaats er uitziet. Dus
zullen we in elk geval naar binnen gaan?"
In
de kerk waren geen wezenlijke of bijzondere veranderingen aangebracht, sinds ik
de laatste keer, meer dan een eeuw geleden, binnen deze muren was. Ik herinnerde
me dit bezoek nog. Het was een dienst op paaszondag en ik begeleidde een paar
aardige nichtjes uit de provincie, die de muziek wenste te horen en de bloemen
te zien. Natuurlijk had men de kerk, daar waar verval was ingetreden, moeten
repareren, maar dit was zo uitgevoerd dat het oorspronkelijke aanzien volledig
behouden was.
Toen
ik de hoge doorgang tussen de banken had doorlopen, bleef ik staan voor de
familiekerkbank.
'Mijnheer
Barton," zei ik, 'dit is of was mijn kerkbank. Het is waar, dat ik een
beetje achterstallig ben met de huur, maar ik geloof dat ik het wagen kan u uit
te nodigen naast mij te komen zitten."
Ik was volkomen eerlijk, toen ik de heer Barton zei, dat er weinig gevoel was
verbonden aan mijn kerkbezoek. Het behoorde tot de familietradities en de
maatschappelijke welvoeglijkheid. Maar aan de anderen kant was ik behoorlijk
geroerd, toen ik op mijn oude plaats aan het einde van de bank ging zitten en om
mij heen keek in de stille schemerige kerk. Toen mijn ogen van bank tot bank
dwaalden, kwamen de mannen, vrouwen, jongens en meiden, die honderd jaar geleden
gewend waren zondags op die plaatsen te zitten, in mijn herinnering. Toen ik hun
verschillende handelingen, hun eerzuchtig streven, hun hoop en angsten, nijd en
intriges herdacht, omdat zij allemaal werden beheerst door gedachten over het
bezit, of het verlies van geld of het verlangen er naar, was ik niet zo zeer
onder de indruk, dat de dood een einde had gemaakt aan het leven van mijn oude
bekenden, maar wel van het feit, dat het hele maatschappelijke stelsel,
waaronder zij leefden, zich bewogen en hun bestaan hadden, volledig was
weggevaagd. Niet alleen zij, maar ook hun wereld was verdwenen en uit de
herinnering gewist.
Hoe vreemd, hoe gekunsteld, hoe dwaas was die wereld geweest en toch was zij
voor hen en ook voor mij, toen ik een van hen was, de enig mogelijke wijze van
bestaan. De heer Barton bemerkte discreet en eerbiedig, hoe ik mij in
overpeinzingen verdiepte en wachtte af, tot ik de stilte zou verbreken. 'Daar
onze kerken als curiositeiten worden bewaard," zei ik, "twijfel ik
niet, dat men er betere op na houdt."
'Wat dat betreft," antwoordde mijn metgezel, "moet ik zeggen dat we
weinig of geen gebruik van kerken maken".
'Ach ja, ik dacht er op dit ogenblik niet aan, dat uw preek via de moderne
techniek door ons werd gehoord. Tegenwoordig maakt de techniek in zijn
volmaaktheid de kerk als gehoorzaal totaal overbodig."
'Met andere woorden," antwoordde de heer Barton, 'als we ons nu
verenigen, hoeven we onze lichamen niet mee te nemen. Het klinkt als een
paradox, dat terwijl de telefoon en televisie de aftanden te niet hebben gedaan
als hinderpalen om te horen en te zien, zij de mensen in voelen en denken zo na
tot elkaar hebben gebracht, als men zich nooit te voren had kunnen voorstellen.
En toch kan men zich als men dit verkiest, persoonlijk terug trekken, om alleen
te zijn, waarvoor men vroeger een kluizenaar moest wezen. Ondertussen kan men
voeling, houden met alles wat er in de wereld geschiedt. Onze voorrechten in dit
opzicht hebben ons in zoverre bedorven, dat wij voor geen geld in een gedrang
zouden willen zijn, om iets belangrijks te zien, te horen of te genieten,
terwijl het in uw tijd van zelf sprak, dat ervoor over te hebben
'Ik kan mij voorstellen, zei ik, dat kerkelijke instellingen ook op ander
gebied veranderingen hebben ondergaan behalve het in onbruik raken van de
kerkgebouwen door de algemene toepassing van de telefoon voor
godsdienstoefeningen. In mijn tijd maakte het feit, dat een predikant met zijn
stem niet meer dan een beperkt aantal hoorders kon bereiken, het nodig er een
waar leger van predikanten op na te houden, om de bevolking te onderrichten. In
de Verenigde Staten alleen zo ongeveer vijftig duizend. Onder hen was er
nauwelijks één op de vele honderden, die iets te zeggen had, dat de moeite
waard was aan te horen.
Laat ons bijvoorbeeld aannemen, dat vijftig duizend predikanten even zovele
preken in even zovele gemeenten ten beste gaven en vier vijfde van deze preken
niet veel waard waren, de helft van de rest er mee door kon, enige van de andere
preken goed en mogelijk enige twintigtallen tenslotte van een zeer goed gehalte
waren. Nu zal niemand naar een rede luisteren, die niets waard is, als hij even
goed naar een goede kan luisteren. Als wij een volmaakt telefoonstelsel hadden
gehad, zoals nu, dan zou het resultaat geweest zijn, dat op de eerste zondag na
een toepassing ervan, iedereen, die een preek wilde horen, zijn telefoon zou
aansluiten op de zalen of kerken van de alom gevierde predikanten. De rest zou
geen toehoorders hebben en onmiddellijk gedwongen zijn een andere bezigheid te
zoeken."
De
heer Barton had er plezier in. 'U hebt feitelijk," zei hij, "de
technische zijde van een van de grootste verschillen tussen uw tijd en de onze
aangeroerd, namelijk de onderdrukking van middelmatig onderwijs in wetenschap of
godsdienst. Als men in staat is, het beste op intellectueel gebied te kiezen,
van de meest bezielende moralisten of profeten van de tijd, dan zal iedereen het
er over eens zijn, dat het tijdverlies is om naar iemand te luisteren, die
minder gewichtige boodschappen heeft te verkondigen. Als u in aanmerking neemt,
dat iedereen in de gelegenheid is, geïnspireerd te worden door wat de grootste
geesten kunnen geven en daarbij de omstandigheid voegt dat, dank zij het
algemeen, hoger onderwijs, we tamelijk goede beoordeelaars zijn van wat het
beste is, dan kent u het geheel van wat tegelijk de zekerste waarborg kan worden
genoemd voor het peil van onze beschaving en de zekerste belofte van de hoogst
mogelijke ontwikkeling naar steeds betere toestanden, namelijk het leiderschap
van het morele en intellectuele genie. Voor iemand als u, onderricht volgens de
begrippen van de negentiende eeuw over de betekenis van democratie, moet het als
een paradox klinken, dat economische gelijkheid en gelijke opvoeding voor
iedereen, de democratie tot volmaaktheid heeft gebracht en dat deze zich heeft
ontwikkeld tot een volmaakte aristocratie of regering van de besten, zoals men
zich volmaakter niet denken kan. Toch spreekt het vanzelf, dat het zo heeft
moeten komen. De tegenwoordige mensen, die te intelligent zijn, om zich zelfs
door halfgoden te laten misleiden of voor zelfzuchtige doeleinden te laten
gebruiken, staan aan de anderen kant klaar, om met geestdrift elke betere
leiding te begrijpen en te volgen. Het resultaat daarvan is, dat onze grootste
mannen en vrouwen een onzelfzuchtige heerschappij uitoefenen, onbeperkter dan
ooit een tsaar had kunnen dromen en over een gebied waarbij het veroverde gebied
van een Alexander een provincie was. Er zijn nu mensen in de wereld die, wanneer
ze wensen een beroep te doen op hun medemensen, alleen door hun aankondiging in
staat zijn, zich de aandacht te verzekeren van een vijf tot acht honderd miljoen
mensen te gelijk. Het is een feit, dat als de aanleiding belangrijk is en de
redenaar waardig, wanneer deze zich laat horen stilte over de wereld heerst,
daar waar de zon schijnt, ergens anders onder de sterren of bij de dageraad of
zonsondergang. Allemaal hangen we aan de lippen van de spreker. Zo'n macht zou
in uw dagen misschien als gevaarlijk zijn beschouwd. Maar als u zich bedenkt,
dat die macht afhankelijk is van de wijsheid en onzelfzuchtigheid van hem die
haar uitoefent en dat zij falen zou bij de eersten wanklank, dan kunt u zelf
oordelen, dat zijn heerschappij haast zo veilig is als die van God."
'Dr.
Leete," zei ik, 'heeft me er iets van verteld, namelijk hoe de algemene
beschaving tezamen met uw wetenschappelijke toepassingen, deze heerschappij van
de besten mogelijk maakt. Maar vergeef mij, als ik u vraag, hoe een redenaar
zich verstaanbaar kan maken aan zo velen en over zo'n uitgestrekt gebied, als
het pinksterwonder zich niet zou herhalen. Zijn gehoor zou zich moeten beperken
tot diegenen, die dezelfde taal verstaan."
'Waarschijnlijk
heeft Dr. Leete u nog niets verteld over onze wereldhulptaal (Esperanto)?"
'Ik heb geen andere taal gehoord dan Engels."
'Natuurlijk spreekt iedereen in zijn land met zijn landslieden zijn eigen
taal, maar met de overige mensen in de wereld spreekt hij de wereldhulptaal. Dat
wil dus zeggen, dat het tegenwoordig slechts nodig is twee talen te kennen, om
met iedereen te kunnen spreken, onze eigen taal en de wereldhulptaal. We kunnen
als we willen, nog vele andere talen leren en gewoonlijk willen wij het ook,
maar deze twee alleen zijn nodig om over de hele wereld zonder tolk te spreken.
Verscheidene kleine volken hebben hun moedertaal laten varen en spreken alleen
de wereldhulptaal. De grotere volken, waarvan de taal draagster is van schone
literatuur hebben zich er veel meer tegen gekant hun taal op te geven. Nu hebben
de kleine volken in zeker opzicht een voorsprong op de grote. De neiging slechts
één taal als levende taal te beoefenen en de andere ,als dode of stervende
talen te behandelen, wint veld en wel zo zeer, dat als u een generatie langer
had doorgeslapen, u alleen taaldeskundigen had gevonden, die in staat waren
geweest met u te spreken: "Maar buiten de telefoonverbinding over de hele
wereld en de wereldhulptaal," zei ik, "blijft er nog de vormelijke en
rituele zijde van de godsdienst over, die in overweging moet worden genomen.
Voor de uitoefening daarvan zullen de vromen toch kerken nodig hebben, om
tezamen te komen, hoe men ze ook missen kan voor onderricht doeleinden."
'Als
ze vinden, dat ze daar behoefte aan hebben, dan is er geen reden, waarom ze niet
zo veel kerken zouden hebben, als ze willen en zo vaak tezamen komen als het hun
past. Ik weet het niet, maar ik geloof dat er nog mensen zijn die dit doen. Maar
als een hoge graad van intelligentie algemeen wordt, dan is de wereld bestemd de
ceremoniële zijde van de godsdienst te ontgroeien met zijn vormen, symbolen,
heilige tijden en plaatsen, zijn offers, zijn feesten, vasten en nieuwe manen
die zo veel te betekenen had in de kindsheid van de mensheid. De tijd is nu ten
volle aangebroken, die Jezus had voorspeld in zijn gesprek met de vrouw bij de
put te Samaria, dat het denkbeeld van den Tempel en alles wat het inhield,
plaats zou moeten maken voor een geheel geestelijke religie, die geen verband
meer heeft met tijden en plaatsen en die, zoals hij zei aan God het meest
welgevallig is. "
'Als
men de rituele en ceremoniële zijde van de godsdienst ontgroeid is," zei
ik, "de kerkdienst overbodig geworden is voor onderwijsdoeleinden en
iedereen zijn eigen prediker om persoonlijke redenen kiest, dan moeten, dunkt
mij, alle sekten zo goed als verdwenen zijn."
'Ach
ja," zei de heer Barton, 'dat herinnert mij aan uw vraag, tot welke
religieuze sekte ik behoor. Het is lang geleden, dat de mensen de gewoonte
hadden, zich in sekten te verdelen en zich te rangschikken onder verschillende
namen, om het verschil van religieuze opvatting aan te duiden."
'Is het mogelijk," zei ik, 'dat u daarmee bedoelt dat mensen niet meer
over godsdienst twisten? Is het echt waar, wat u mij zegt, dat mensen nu in
staat zijn hun verschillende opvattingen over het leven hiernamaals ten beste te
geven, zonder in dit leven vijanden te zijn? Dr. Leete heeft mij aan veel
wonderen doen geloven, maar dit is toch te veel."
'Het
verbaast me niet, dat iemand van de negentiende eeuw, die dit voor het eerst
hoort, het een opzienbarend geval vindt," antwoordde de heer Barton.
'Maar wie waren het ten slotte, die de twist over godsdienst begonnen en aan
de gang hielden in vroegere dagen ?"
'Dat waren de kerkgenootschappen, de priesters en predikanten."
'Ze waren toch maar gering in aantal, hoe kwam het dan, dat ze zo veel
onenigheid konden zaaien?"
'Dat kwam, omdat
de grote massa van de mensen oerdom was en even bijgelovig en onverdraagzaam en
daardoor werktuigen in de handen van de geestelijkheid."
'Maar er was een minderheid van beschaafden. Waren die ook onverdraagzaam en
werktuigen van de geestelijkheid?"
'Integendeel, hun houding in godsdienstkwesties was altijd kalm en
verdraagzaam. Bovendien waren zij onafhankelijk van het priesterdom. Als zij
ooit de invloed van de geestelijkheid hadden, dan was het omdat zij het nodig
vonden, de domme massa in bedwang te houden."
'Zeer
juist. Nu hebt u zelf het wonder verklaard. Nu is er geen domme massa meer,
waarvoor het nodig is met de waarheid te schipperen. Uw beschaafde klasse met
haar verdraagzame en wijsgerige beschouwing over verschillen in godsdienst en de
misdadige dwaasheid er over te twisten, is nu de enige klasse geworden."
'Hoe lang is het geleden, dat de mensen opgehouden hebben zich katholieken,
protestanten, doopsgezinden, methodisten en wat al niet meer te noemen?"
'We kunnen gerust zeggen, dat tijdens de grote omwenteling deze indeling een
flinke schok heeft gekregen. De sektarische afscheidingen en geloofsverschillen,
die men reeds begonnen was te veronachtzamen, werden helemaal weggevaagd en
vergeten in de hartstochtelijke drang van broederlijke liefde, die de mensen
samenbracht om een edeler maatschappelijke orde te stichten. Als de nieuwe
beschaving niet was gekomen, zouden ze misschien weer in hun oude gewoonte zijn
vervallen. Maar deze beschaving vernietigde gedurende de eerste generatie, die
op de omwenteling volgde, de bodem van onwetendheid en bijgeloof, die de invloed
van de geestelijkheid in stand had gehouden, zodat een herhaling ervan voorgoed
onmogelijk werd gemaakt."
'Hoewel," vervolgde de heer Barton, 'de verstandelijke ontwikkeling
algemeen verspreid is en natuurlijk de enige oorzaak is voor het in zijn geheel
verdwijning van het godsdienstig sektarisme, zo zult u toch een levendiger besef
krijgen van de kloof, die er bestaat tussen de oude en nieuwe gebruiken in de
godsdienst, als u enige economische toestanden in aanmerking neemt, die nu
volledig verdwenen zijn en die in uw tijd de macht van de kerkgenootschappen in
hoge mate steunden. Ten eerste waren er natuurlijk kerken nodig om in te preken
en voor de rituele en ceremoniële zijde van de godsdienst. Bovendien was de
wettiging van godsdienstonderwijs hoofdzakelijk afhankelijk van gezag en
traditie en niet van iemands eigen redelijk inzicht. Dit maakte het voor elke
predikant noodzakelijk om als hij over toehoorders wenste te beschikken, in
dienst te treden van een van de gevestigde sektarische kerkgenootschappen. Het
was in één woord met de godsdienst als met de industrie of de politiek, die
gekapitaliseerd werden door grotere of kleinere vennootschappen. Deze hielden
uitsluitend toezicht op de bedrijfsinrichting en in de gang van zaken en
bestuurden dat alles om het gezag en de macht van de firma's te handhaven.
Evenals iedereen, die zich wenste in te laten met politiek of industrie
genoodzaakt was, zich te onderwerpen aan de personen of corporaties, die de
zaken controleerden, was het ook met hen, die zich in godsdienstige zaken
begaven. Zij die zich wenste bezig te houden met godsdienstonderricht, konden
dit alleen doen in overeenstemming met de voorwaarden van de organisaties, die
toezicht hielden op de zaken en het bedrijfsmateriaal en met toestemming van
deze lichamen, dat is te zeggen: van een van de grote kerkgenootschappen.
Godsdienst te onderrichten buiten deze lichamen om, was weliswaar niet onwettig,
maar een zeer moeilijke onderneming, hoe bekwaam de leraar ook was. Even
moeilijk was het om op politiek gebied iets te bereiken, zonder het insigne te
dragen van een of andere partij of ook in zaken te slagen in strijd met de grote
kapitalisten. De aspirant godsdienstleraar moest zich daarom aan een of ander
sectarische organisatie verbinden en er in toestemmen haar woordvoerder te zijn,
wilde hij zich enig gehoor verschaffen. De organisatie kon hiërarchisch zijn of
een congregatie of kerkelijke broederschap. In het ene geval ontving hij zijn
bevelen van boven, in het andere geval van onderen. De eerste methode was
monarchisch, de andere democratisch, beide waren onverenigbaar met de taak van
een godsdienstleraar. Want de eerste voorwaarde, is, volgens onze opvatting,
ongedwongenheid van gevoel en vrijheid van meningsuiting.
'Men
kan zeggen, dat het oude kerkelijke systeem steunde op een dubbele onderwerping.
.In de eerste plaats de geestelijke onderwerping van de massa aan de leiders,
daar zij onwetend was. In de tweede plaats de onderwerping van de leiders zelf
aan de sectarische organisaties, die als geestelijke kapitalisten de
gelegenheden tot het geven van onderricht monopoliseerden. Aangezien de
onderwerping tweevoudig was, was ook de bevrijding tweevoudig, n.l. die van het
volk en die van zijn onderwijzers, die onder het mom van leiders niets anders
waren dan marionetten. Tegenwoordig is preken even vrij als er naar te luisteren
en aan iedereen toegestaan. De man, die een bijzondere roeping gevoelt om over
godsdienstige onderwerpen tot zijn medemensen te spreken, heeft geen ander
kapitaal nodig dan iets, wat de moeite waard is, gezegd te worden. In dit geval
heeft hij geen andere middelen nodig dan de vrije telefoon, om zich een gehoor
te verschaffen, dat in uitgebreidheid afhankelijk is van de kracht van wat hij
heeft te zeggen en de geschiktheid om iets te zeggen. Bovendien is preken nu
geen kostwinning meer. Het is niet langer een speciaal beroep. De prediker
behoort niet langer tot een klasse van mensen, die van andere burgers
afgezonderd is, noch door opvoeding, noch door bezigheid. Het heeft ook geen zin
dit langer te zijn. De hogere opvoeding, die hij met alle anderen deelt,
verschaft hem een volledige intellectuele uitrusting. De overvloed
van vrije tijd voor persoonlijke liefhebberijen, waarvan ons leven is
doorweven en de algehele ontheffing van arbeidsplicht na vijfenveertigjarigen
leeftijd, geeft meer dan genoeg gelegenheid voor de uitoefening van deze
roeping. .In één woord, de moderne godsdienstleraar is een profeet en geen
priester. Het recht om te spreken is niet langer afhankelijk van een menselijke
verordening of kerkelijke beslissing. Evenals bij de profeten van ouds het geval
was, bezit elke geestelijke leider thans dit recht, als zijn woorden de macht
hebben weerklank .te vinden in de harten van de mensen:
'Maar," bracht ik in het midden, 'als mensen nog altijd behoefte zouden
hebben aan de oude rituele en ceremoniële voorschriften, de tegenwoordigheid
van de prediker en een geestelijkheid voor de speciale bediening ervan en als
zij zouden wensen kerken te hebben, zou dit dan worden verhinderd?"
'Helemaal niet. Vrijheid is het eerste en het laatste woord van onze
beschaving. Het is volkomen verenigbaar met ons economisçh stelsel, dat een
groep personen uit hun inkomsten zelf het nodige bijdragen om gebouwen voor hun
doeleinden te huren, en om de natie het verlies van de arbeidskracht van een
persoon te vergoeden; door deze aan te stellen als hun speciale geestelijken
leider. Ofschoon de staat geen persoonlijke overeenkomsten bekrachtigt, verbiedt
hij deze evenmin. Het oude kerkelijke systeem werd tot enige tijd na de
Omwenteling door conservatieve aanhangers op de oude wijze gehandhaafd. Het zou
ook nu nog bestaan, als iemand dat had gewenst. Maar de verachting, waarin na de
Omwenteling het in dienst zijn van anderen was verzonken, maakte spoedig de
positie van gehuurde geestelijken ondragelijk. Spoedig was er dan ook niemand
meer te vinden, die zich tot zo'n verachte verhouding wilde verlagen. Vooral
niemand, die op die voorwaarde onder alle andere diensten, een geestelijke
dienst wilde verrichten:"
'Zoals u de zaak uiteenzet, lijkt het heel natuurlijk, dat alles gebeurd is,
zoals het is gebeurd, ja, dat het niet anders mogelijk was. Maar u kunt zich
nauwelijks voorstellen, hoe het iemand uit de negentiende eeuw te moede is, die
gewend is aan de grote plaats, die de kerk innam en de invloed, dien zij in het
menselijke leven innam, als hij zich bedenkt, dat er nu een wereld is, die haar
beloop heeft zonder dat alles."
'Ik kan mij enigszins indenken, wat er in u omgaat," antwoordde mijn
metgezel.
'Maar waarschijnlijk niet helemaal. Toch moet ik er op wijzen, dat geen
verandering in de maatschappelijke orde duidelijker zijn schaduw door de tekenen
des tijds in uw dagen heeft vooruitgeworpen dan juist het verdwijnen van het
kerkelijke systeem. Zoals u, voordat we deze kerk binnen gingen, zelf opmerkte,
had er een algemene vervaging van dogmatische leerstellingen plaats, zodat uw
tijdgenoten zich afvroegen, wat er eigenlijk van over zou blijven. De invloed en
het gezag van de geestelijkheid waren snel aan het verdwijnen. De grenzen tussen
de secten werden uitgewist. Men begon de geloofsbelijdenissen te verwaarlozen en
het gezag van de traditie te verwerpen. Wanneer iets met zekerheid had kunnen
worden voorspeld, dan was het, dat de godsdienstige denkbeelden en instellingen
van de wereld een grote verandering tegemoet gingen."
'Men
hoeft er niet aan te twijfelen," zei ik, 'dat de gedachtengang, die de
geestelijken onder de mannen aantroffen, er toe moest leiden, alle hoop te laten
varen, hun invloed te behouden. Maar er was iets, dat hun hoop gaf."
'Wat was dat?" "De vrouwen. Deze werden in mijn tijd de
godsdienstige sekse genoemd. De geestelijkheid gaf onmiddellijk toe, dat ze er,
wat in het algemeen de belangstelling van de ontwikkelde klasse van mannen
betrof, slecht aan toe was,. maar zij hoopte, dat het geloof en de vroomheid van
de vrouwen de zaak zou redden. De vrouwen waren het plechtanker van de kerk.
Niet alleen waren zij het, die je hoofdzakelijk aanwezig waren bij godsdienstige
plechtigheden, maar het was grotendeels door hun invloed op de mannen, dat deze
m oogluikend de aanmatigingen van de geestelijkheid duldden. Welnu, hadden onze
geestelijken geen gelijk te rekenen op den bestendigen steun van de vrouwen, wat
de mannen ook mochten doen?" 'Ja, daar zouden ze gelijk in hebben, als de
positie van de vrouwen onveranderd was gebleven Maar zoals u er zich nu
ongetwijfeld ten volle van bewust is, was de verheffing en de verruiming in alle
richtingen van de gezichtskring van de vrouw misschien een van de voornaamste
gevolgen van de Omwenteling. Toen de vrouwen de religieuze sekse werden genoemd,
zou men hen waarlijk hoog hebben geschat, als het betekend had, dat ze de meer
vergeestelijkten in het denken waren. ,Maar als men dat zei, bedoelde men het
anders. Men wilde slechts op een beleefde wijze uitdrukken, dat zij in uw dagen
de volgzame sekse waren. In den regel minder ontwikkeld dan de mannen, niet
gewend de verantwoordelijkheid van iets te dragen, opgevoed in gewoonten van
onder-geschiktheid en van wantrouwen in zich zelf, steunden zij in alle dingen
op voorrang en gezag. Zo was het vanzelfsprekend, dat zij zich hielden aan het
beginsel van gezaghebbend onderricht in godsdienst, nog lang nadat de mannen het
hadden verworpen. Dat alles is door de Omwenteling veranderd en begon reeds lang
voor de Omwenteling te veranderen. Sedert de Omwenteling is er geen verschil in
opvoeding meer tussen de seksen, geen verschil in de onafhankelijkheid van hun
economische en maatschappelijke positie, noch in het op zich nemen van
verantwoording in de praktische leiding van zaken. Zoals u vanzelf zult
bemerken, zijn de vrouwen niet meer, gelijk vroeger, de bijzonder volgzame sekse
of dulden zij nog heerschappij van hun broeders op het gebied van godsdienst,
staatkunde of economie. Op elk onderdeel van het leven sluiten zij zich bij de
mannen aan op gelijke voorwaarden, zelfs in het belangrijkste en het diepste van
wat wij nastreven, n.l. het wetenschappelijk onderzoek naar de natuur, de
bestemming van de mens en zijn verhouding tot de geestelijke en stoffelijke
oneindigheid, waarvan hij een deel uitmaakt."