Ik
kom in het bezit van een economisch aandeel.
Toen
we wilden gaan ontbijten, kwamen de vrouwen ons tegemoet met belangrijk nieuws,
dat ze in de ochtendkrant hadden gevonden. Het was niets meer of minder dan een
aankondiging van een besluit, door het Congres van de Verenigde Staten genomen,
wat mijn persoon betreft. Het scheen dat er, nadat men op het buitengewone geval
van mijn terugkeer tot het leven gewezen had en stappen waren gedaan iedere
denkbaren twijfel uit de weg te ruimen, omtrent mijn rechtspositie, eenstemmig
besloten was, mij tot een wettig burger van Amerika te verklaren, met aanspraak
op alle rechten en vrijheden van een burger, maar tevens tot een gast van de
natie en als zodanig vrij van alle plichten en diensten, die op alle burgers
over het algemeen rusten, tenzij ik er zelf voor zou kiezen deze te vervullen.
Afgezonderd als ik tot nu toe geweest was, in het huishouden van de Leetes, was
dit bijna het eerste teken, dat ik ontving van de grote en algemene
belangstelling van het publiek in mijn geval. Deze belangstelling, vertelde men
mij, ging nog verder dan mijn persoonlijkheid en had een algemene herleving doen
ontstaan van de studie van de negentiende eeuwse literatuur en politiek en
vooral van de geschiedenis en filosofie van het overgangstijdperk, toen de oude
orde van zaken overging in de nieuwe.
'De waarheid is," zei de dokter, "dat de natie zoveel dank aan je
verschuldigd is, dat ze je tot haar gast heeft verklaard, want je hebt al meer
voor onze ontwikkeling gedaan door de belangstelling in historische studie te
bevorderen, dan een regiment leraren gedurende hun leven tot stand zou hebben
gebracht."
Terugkomend op het besluit van het congres, zei de dokter, dat volgens zijn
oordeel de zaak overbodig was, want al had ik met mijn rechten als burger
buitengewoon langen tijd geslapen, toch
had ik daarmee in niets aangegeven van die rechten af te zien.
Aangezien het besluit geen twijfel overliet omtrent mijn maatschappelijke staat,
stelde hij voor, na het ontbijt, terstond naar de nationale bank te gaan, om
mijn aandeel als burger te innen.
'Natuurlijk," zei ik, toen wij het huis verlieten, "ben ik blij, dat
ik niet langer genoodzaakt ben op uw kosten te leven, maar ik moet bekennen, dat
ik het onplezierig vind, dit edelmoedige onderhoud van de natie als geschenk te
ontvangen,"
'Beste Julius" antwoordde de dokter, "het is soms behoorlijk
ingewikkeld voor mij, om achter je manier van denken over onze instellingen te
komen."
'Ik geloof, dat het in dit geval nog al makkelijk is. Ik heb het gevoel het
voorwerp van publieke liefdadigheid te zijn."
'Ach," zei de dokter, "je hebt een gevoel alsof de staat je een gunst
heeft bewezen, zodat hij jou aan zich verplicht heeft. Neem me niet kwalijk, dat
ik zo dom ben geweest, maar wij kijken heel anders aan tegen het economisch
onderhoud van de burgers. Voor ons betekent het vorderen en aanvaarden van je
onderhoud als burger de vervulling van je burgerplicht, waardoor je de staat,
d.w.z. de gemeenschap van onze medeburgers, meer aan jou verplicht, dan jij aan
de staat verschuldigd bent."
Ik keek de dokter aan om te zien of hij het voor de grap zei, maar hij was echt
heel ernstig.
'Ik moet er eigenlijk aan gewend zijn, dat tegenwoordig alles anders is dan in
mijn tijd. Door welke verandering van wat men bij ons het gezond verstand
noemde, verklaart u, dat ik door het aannemen van een geldelijke ondersteuning
van de staat, hem meer aan mij verplicht, dan ik aan hem verschuldigd ben
?"
'Ik geloof, dat ik je dat gemakkelijk aan
het verstand kan brengen," zei de dokter, "zonder dat je de methoden
van logisch denken, waaraan je tijdgenoten gewend waren, geweld hoeft aan te
doen. In jouw tijd was er, geloof ik, een stelsel van vrij en openbaar
onderwijs, door de staat bekostigd, maar welk idee lag aan dat stelsel ten
grondslag?"
'Dat een burger geen betrouwbaar stemgerechtigde kan zijn zonder
ontwikkeling."
'Precies. De staat maakte daarom grote onkosten om het volk op te voeden. Het
was zeer in het voordeel van de burger deze opvoeding te aanvaarden, net als
voor jou; deze ondersteuning aan te nemen, maar het was voor de staat uit jouw
tijd nog belangrijker, dat de burger haar zou aannemen. Begrijp je dat?"
'Ik
begrijp dat het in het belang van de staat is, dat ik opgevoed word, maar niet
waarom de staat erbij gebaat is, als ik een aandeel van het algemeen bezit
aanneem."
'Het
algemeen belang bij een goed bestuur. Wij houden het er voor, dat het op een
vanzelfsprekend beginsel berust, dat ieder stemgerechtigde niet alleen
ontwikkeld moet zijn, maar ook een economisch belang in het land moet hebben, om
het eigen- en staatsbelang gelijk te stellen. Zoals het recht van stemmen voor
elke burger hetzelfde is, zo moet ook het belang, dat men in de staat heeft,
hetzelfde zijn. Dan zien we vanzelf te reden waarom de veiligheid van de staat
verlangt, dat je als een trouw burger ook een gelijk aandeel in het land moet
aannemen, afgezien van het persoonlijk voordeel, dat je er bij hebt door het te
doen."
'Weet
u," zei ik, "dat uw idee, dat ieder die het stemrecht heeft, een
economisch belang in het land moet hebben, een begrip is waar onze meest
conservatieve staatslieden de grootste nadruk op legden? De praktische
conclusie, die zij er uit trokken, stond echter lijnrecht tegenover de uwe. Zij
zouden het met u eens geweest zijn, wat de grondstelling betreft, dat politieke
macht en een economisch belang in het land samen moeten gaan, maar de praktische
toepassing, die zij maakten, was negatief in plaats van positief. Uw argument
is, dat aangezien het economisch belang met het stemrecht moet samengaan, dat
economisch belang ook aan ieder die het stemrecht heeft, moet worden
gewaarborgd. Zij redeneerden in tegendeel, dat aan hen die geen economisch
belang in het land hadden, het stemrecht zou moeten worden ontnomen. Onder mijn
vrienden waren er veel, die volhielden, dat zo'n beperking van het stemrecht
nodig was, om het democratisch experiment voor mislukking te behoeden."
'Dat wil dus zeggen,"merkte de dokter op, "dat werd voorgesteld om
het democratisch experiment te behoeden door het prijs te geven. Het denkbeeld
was geniaal, maar het was voorbestemt, dat democratie geen experiment zou zijn,
dat kon worden prijs gegeven, maar een ontwikkelingsproces, dat tot zijn recht
moest komen. Hoe treffend werd door het oordeel van je tijdgenoten duidelijk
gemaakt, dat het stemrecht moest worden beperkt tot die burgers, die een
economische positie hadden, ja dat zelfs de meest intelligente klasse in die
tijd er niet toe in staat was de volle betekenis van het democratisch geloof,dat
zij beleden, te begrijpen. Het voornaamste beginsel van democratie is de waarde
en de adel van het individu. Deze waardigheid, die bestaat in de hoedanigheid
van de menselijke natuur, is in wezen dezelfde in alle mensen en daarom is
gelijkheid het grondbeginsel van de democratie. Aan deze innerlijke
gelijkwaardigheid van het individu moeten alle stoffelijke omstandigheden
dienstbaar en alle persoonlijke toevalligheden en kenmerken ondergeschikt worden
gemaakt. De verheffing van het menselijke wezen zonder aanzien des persoons, is
de voortdurende en enig redelijke beweeggrond van het democratisch staatsbeleid.
Het tegendeel van deze opvatting is dat kostelijke denkbeeld van je tijdgenoten,
om het stemrecht te beperken. Toen ze zich bewust werden van de ongelijkheden in
de omstandigheden van de individuen, deden ze het voorstel, de rechten en
waardigheden van deze individuen in overeenstemming te brengen met hun
stoffelijke omstandigheden, in plaats van de stoffelijke omstandigheden in
overeenstemming te brengen met de innerlijke gelijkwaardigheid van de
mens."
'In het kort," zei ik, "terwijl wij onder ons systeem de mensen met
de dingen in overeenstemming brachten, vindt men het nu redelijker de dingen aan
te passen aan de mensen."
'Dat
is inderdaad het vitale verschil tussen de oude en de nieuwe orde van
zaken," was zijn antwoord. Wij wandelden enige ogenblikken in stilte
verder, toen zei de dokter op eens: "Ik probeerde een zin in mijn
herinnering terug te roepen, die je juist hebt uitgesproken en die in jouw tijd
een absoluut andere betekenis had, dan ze nu heeft.
Ik heb gezegd, dat we meenden dat iedereen, die het stemrecht had, een
economisch aandeel in het land moest hebben. Jij merkte op, dat sommige mensen
hetzelfde idee hadden in jouw tijd, maar ons begrip van een economisch aandeel
in het land kon niemand onder het vroegere economische systeem hebben."
'Waarom niet," vroeg ik, "hadden niet diegenen, die een bezitting in
een land hadden, bijv. een miljonair zoals ik, een economisch belang in het
land?"
'In die zin, dat deze bezitting geografisch in het land gelegen was, kon het
misschien een economisch belang binnen de grenzen van het land worden genoemd,
maar niet een belang in het gehele land. Het was het strikt persoonlijke bezit
van een stuk van dat land, of een gedeelte van de goederen in het land en het
spoorde de bezitter alleen aan, belangstelling te hebben in en zorg te dragen
voor dat speciale gedeelte, zonder zich om de rest te bekommeren. Zo'n
afzonderlijk economisch belang of de eerzucht, om het te verkrijgen, kon van de
bezitter of degene, die er naar streefde, in plaats van een toegewijde burger
aan het algemeen belang, evengoed een gevaarlijken burger maken. Zijn
zelfzuchtig belang was: zijn afzonderlijk economisch aandeel ten koste van zijn
medeburgers en het algemeen belang te vergroten. Jullie miljonairs, zonder dat
ik persoonlijk aan jou denk natuurlijk, leken mij de gevaarlijkste klasse van
burgers die er toen was en dat kwam juist - wat men kon verwachten - door wat
jullie noemden 'een economisch belang in het land hebben',
maar wat wij nooit zo zullen noemen. Op deze wijze goederen te bezitten,
kon slechts van antisociale invloed zijn.
'Wat
wij bedoelen met 'een belang in het land te hebben', is iets dat niemand kon
hebben, vóór dat een economische saamhorigheid in de plaats kwam van het privé
bezit van kapitaal. Iedereen heeft natuurlijk zijn eigen huis en een stukje land
als hij of zij het verlangt en de vrije beschikking over zijn of haar inkomen.
Maar dat wordt alleen verstrekt, om te gebruiken en daar het inkomen voor
iedereen gelijk is, kan het geen aanleiding tot onenigheid geven. Het kapitaal
van de staat, de bron van al dit verbruik, is onverdeeld gemeenschappelijk
bezit. Het is onmogelijk, dat er uit zelfzucht strijd zou kunnen ontstaan, wat
het beheer betreft van dit gemeenschappelijk belang, waarvan alle privé
belangen afhankelijk zijn, wat ook het verschil van oordeel er over mag wezen.
De burger heeft een aandeel in dit gemeenschappelijke fonds en het is een soort
van aandeel in het land, zodat het onmogelijk is het belang van een ander te
schaden, zonder het eigen belang te schaden of het eigen belang te bevorderen
zonder alle, andere belangen te bevorderen. Wat de economische verhoudingen
betreft kan worden gezegd, dat ze de gulden regel automatisch tot grondbeginsel
van de regering maken. Wat wij voor ons zelf zouden willen doen, moeten wij
noodzakelijk voor anderen doen. Nooit voordat de economische saamhorigheid het
mogelijk heeft gemaakt in die zin, dat aan elke burger een aandeel in het land
moet worden verzekerd, zou het democratische systeem een kans gehad hebben zijn
geestelijke inhoud te ontwikkelen."
'Het schijnt," zei ik, "dat uw grondbeginsel van economische
gelijkheid, hetgeen ik veronderstelde, hoofdzakelijk in overweging werd genomen
met het doel het stoffelijke welzijn van het volk te bevorderen, maar evengoed
een beginsel is van staatsbeleid, om de bestendigheid en wijze regeling van het
bestuur te handhaven".
'Zeker,"
was zijn antwoord, "ons economisch systeem is evengoed een maatregel van
staatkundig beleid als van menselijkheid. Je ziet nu, dat de eerste voorwaarde
van doeltreffendheid of bestendigheid van elke regering is, dat de regerende
macht een rechtstreeks, voortdurend en grootst mogelijk belang moet hebben in
het algemene welzijn, dat is te zeggen, in de voorspoed van de hele staat,
afgescheiden van elk van zijn delen. Het is de kracht van het koningschap
geweest, dat de koning om de zelfzuchtige reden van eigenaar van het land te
zijn, dit belang voelde. De autocratische vorm van regering had om deze rede,
altijd een zeker soort van ruwe zakelijkheid. Aan de anderen kant, was het de
noodlottige zwakte van de democratie gedurende zijn negatieve periode voor de
grote omwenteling, dat het volk dat regeerde, individueel slechts een
twijfelachtig en sentimenteel belang had in de staat als geheel of in zijn
staatsinrichting. Zijn werkelijk, hoofdzakelijk, voortdurend en rechtstreeks
belang was geconcentreerd op zijn persoonlijk fortuin. Dit was zijn privé
belang verschillend met of tegengesteld aan het algemeen belang. In ogenblikken
van geestdrift deed het wel eens mee het algemene welzijn te bevorderen, maar
over het algemeen had het daar geen zorg voor en was het volkswelzijn aan de
genade overgeleverd van mensen en partijen, die het voornemen hadden, het
algemeen welzijn te plunderen en de inrichting van de staat te gebruiken voor
persoonlijke- of klassendoeleinden. Dit was de zwakheid van de bouw van de
democratie, waardoor zij, toen haar eerste jeugd voorbij was en de ongelijkheid
van bezit groter werd, zonder uitzondering, verdorven en de meest waardeloze van
alle regeringsvormen werd, de meest vatbare voor misbruik en bederf voor
zelfzuchtig persoonlijke- en klassendoeleinden. Het was een ongeneeslijke
zwakheid zolang het kapitaal van het land en zijn economische belangen in privé
handen bleef. Een zwakheid, die alleen kon worden genezen door de radicale
afschaffing van het privé kapitalisme en de vereniging van 's land zijn
kapitaal onder gezamenlijk toezicht. Toen dat was geschied, werd dezelfde
economische drijfveer, die eerst van verdeelenden invloed was en de levensadem
van de democratie benam, de machtigste samenbindende kracht die niet alleen de
volksregering ideaal tot de meest rechtvaardige, maar ook praktisch tot de meest
geslaagde en doeltreffende van alle staatkundige systemen maakte. De burger die
eerst een voorvechter van een deel tegenover de rest was, werd door deze
verandering een bewaker van het geheel.