'Over
het algemeen," vervolgde de leraar, 'kunnen wij het onderwerp 'de
vijandigheid van het privé kapitalisme tegen de vooruitgang' in tweeën
delen. Ten eerste de natuurlijke tegenstellingen tussen een systeem, dat gegrond
is op verschillende, afzonderlijk, gevestigde belangen en ten tweede de storende
veranderingen, die deze belangen onmiddellijk moesten schaden, wat ook de
uitwerking mocht zijn. Wij vragen Harold om het tweede deel van het onderwerp te
behandelen, namelijk hoe het beginsel van winst de voordelen voor de
maatschappij van nieuwe uitvindingen en verbeteringen verminderde, of zelfs
totaal wegvaagde, wanneer deze werden ingevoerd. Althans, wanneer deze nieuwe
uitvindingen en verbeteringen in staat waren geweest de vijandigheid van de
bestaande belangen te overwinnen. De negentiende eeuw en het laatste gedeelte
van de achttiende eeuw waren van betekenis voor het grote, nooit te voren
gekende aantal uitvindingen op het gebied van de economische methoden. Waaraan
is deze vruchtbaarheid van het uitvindend genie te danken?"
'Aan
dezelfde oorzaak als de opkomst van de democratische beweging en het denkbeeld
van de menselijke gelijkheid. Deze oorzaak was de verstandelijke omwenteling van
de massa. Die werd voor het eerst in de geschiedenis enigszins algemeen en
vermeerderde het denkvermogen van de mensheid tienduizend maal. Op staatkundig
gebied veranderde het denkvermogen zodanig, dat men zich meer en meer ging
instellen op het belang van iedereen."
'Onze voorouders," zei de leraar, "die zagen, dat een toename van
het uitvindend vermogen plaats vond onder het privé kapitalisme, dachten
daardoor dat er iets schuilde in dat stelsel, dat bijzonder gunstig was voor het
uitvindend genie. Heb je wat dat betreft nog iets toe te voegen aan dat wat er
al over gezegd is?"
"Nee niets," antwoordde de jongen, "behalve dat
we met hetzelfde recht ook verdienste moeten toekennen aan instellingen als
koningschap, adel en plutocratie. Want in de tijd, die zij beïnvloed hebben, is
de democratische gedachte gekweekt en gegroeid tot de grote omwenteling."
'Ik
denk, dat we daarover nu voldoende hebben gehoord," antwoordde de leraar.
'Vertel
ons maar wat meer over het grote tijdperk van uitvindingen, dat in het laatste
gedeelte van de achttiende eeuw begon."
Harold stelt de
feiten vast.
'Van
de oudheid tot het eind van de achttiende eeuw," zei Harold, "maakten
de mechanische wetenschappen bijna geen vorderingen, behalve op het gebied van
scheepsbouw en wapens. Omstreeks 1780 begon een reeks van ontdekkingen van
energiebronnen en hun toepassingen op machines voor economische doeleinden, die
gedurende de volgende eeuw voor een volledige omwenteling zorgden in handel en
industrie. Stoom en fossiele brandstof betekenden een grote vermeerdering van de
menselijke krachten in het scheppen van welvaart, die bijna onberekenbaar was.
Uit een industrieel gezichtspunt overdreef men niet als men zei, dat de mens van
een dwerg tot een reus was gegroeid. Stoom en steenkool waren in het begin de
grootste factoren in een verscheidenheid van ontdekkingen. Daarbij werd een
ontzaglijke besparing aan arbeidsvermogen bereikt in elk onderdeel van de
bewerking van goederen en daardoor werd het menselijk leven onderhouden en
gediend. Men zou mogen verwachten dat in de landbouwkunde de vermeerdering van
het productief vermogen door menselijke uitvindingen het geringst zou zijn. Toch
werd geschat, dat de landbouwmachines in Amerika, waar zij het meest volmaakt
waren, de prestaties van de afzonderlijken werker vijftien maal vermeerderden.
De meeste methoden van voortbrenging, die niet zo direct van de natuur
afhankelijk waren, waren door de uitvindingen zodanig verbeterd, dat de
doeltreffendheid van de arbeid gedurende dat tijdperk in veel hoger mate was
toegenomen. Eén persoon kon langzamerhand hetzelfde volbrengen, als een klein
leger, in vroegere eeuwen, door de, almaar voortdurende, automatisering."
'Daaruit zou men dus
kunnen opmaken," zei de leraar, 'dat het voor de hand lag, dat het
vermogen om in de behoeften van het menselijk ras te voorzien, hoewel die
behoeften zelf niet waren vermeerderd, onbeperkt was toegenomen. De geweldige
toename van het productievermogen was een zuiver economische winst voor de
wereld. Daarbij bood de vroegere geschiedenis van de mensheid niets ter
vergelijking. Het scheen alsof God de mens de absolute volmacht had gegeven, te
beschikken over alle krachten van het heelal om Hem te dienen. Dus Harold,
wanneer we aannemen, dat jou alleen dat verteld was, wat je ons zo juist hebt
gezegd, over de honderdvoudige vermeerdering van het vermogen van de mens om
goederen voort te brengen en dat je verder niets had vernomen, dan zou je voor
je zelf kunnen nagaan, wat voor een enorme veranderingen ten goede, voor alle
mensen, daaruit zou volgen. Wat kun je dan redelijkerwijs veronderstellen
?"
'Men zou kunnen aannemen," antwoordde de leerling"dat elke vorm van
menselijk leed of onvolmaaktheid, direct of indirect het gevolg was van
economisch gebrek en dat dit in zijn geheel zou verdwijnen. Dat zelfs de
betekenis van het woord "armoede" vergeten zou zijn. Behalve dit
kunnen we ons voorstellen, dat het de mensen zou behagen, overal weelde te
verspreiden. De feiten geven aanleiding te geloven, dat de meest buitensporige
dromen van algemeen geluk gerechtvaardigd geweest zouden zijn, voor zover
stoffelijke overvloed direct of indirect geluk kan brengen."
'Heel
goed, Harold, we weten nu wat te verwachten was als je ons vertelt, wat de
historische feiten moesten zijn in verband met de verbetering van de economische
toestand van de volksmassa en wat het resultaat moest zijn van de grote
uitvindingen die begonnen in de achttiende en negentiende eeuw. Laten we daarom
de toestand eens nagaan van de volksmassa in de beschaafde landen aan het einde
van de negentiende eeuw, nadat het de voordelen van steenkool en stoom en van al
die daarop volgende grote uitvindingen had ontdekt en vergelijk die dan eens met
hun toestand in 1780. Geef ons een begrip van de verandering ten goede, die
plaats heeft gehad in hun economische welstand. Het moet iets geweldigs geweest
zijn."
'Het was een onderwerp waarover gezellig gedebatteerd werd aan de hand van
nauwkeurige berekeningen," antwoordde de Harold. "Het ging er om, of
in de meeste beschaafde landen, afgezien van de veranderingen in mode, in alle
lagen van de maatschappij een werkelijke verandering ten goede was gekomen in de
economische basis van het grootste gedeelte van het volk."
'Is het mogelijk, dat die verbetering zo gering was, dat men zich afvroeg of
er wel een verbetering was geweest?"
'Ja, zo was het. Wat het Engelse volk in de negentiende eeuw aangaat, heeft
Florence ons al de feiten genoemd, die het resultaat waren van de buitenlandse
handel. De Engelsen hadden niet alleen een uitgebreide buitenlandse handel, maar
maakten ook eerder en in ruimer mate gebruik van de grote uitvindingen, dan enig
ander land. Zij heeft ons ook verteld, dat de sociologen van die tijd geen
moeite hadden om aan te tonen, dat de economische toestand van het Engelse volk
in het laatst van de negentiende eeuw veel ellendiger was dan eeuwen daarvoor.
Dat was ook het geval met de volkeren in de lage landen en in Duitsland. Wat
betreft de werkende massa van Italië en Spanje, deze was er veel beter aan toe
onder het Romeinse rijk dan in de negentiende eeuw. Als de Fransen een beetje
beter af waren in de negentiende dan in de achttiende eeuw, dan kwam dit alleen
door de verdeling van het land, als gevolg van de Franse Revolutie en in geen
geval door de grote uitvindingen."
'Hoe was de toestand in de Verenigde Staten?"
'Als Amerika een merkbare verbetering in de toestand van het volk kon
aanwijzen," antwoordde Harold, "dan moet dat niet worden toegeschreven
aan de uitvindingen. De verbazend gunstige economische omstandigheden van een
nieuw land, hadden het volk een grote, hoewel tijdelijke, voorsprong gegeven op
andere landen. Uit niets blijkt echter, dat men het er over eens was, dat de
toestand van de volksmassa over het algemeen meer was verbeterd in Amerika dan
in de rest van de wereld. In de laatste tientallen jaren van de negentiende eeuw
probeerden vertegenwoordigers van de regering van de Verenigde Staten de
ontevredenheid van de loonarbeiders en boeren, die toen begon te groeien tot
revolutionaire afmetingen, te sussen, door nauwkeurige vergelijkingen bekend te
maken van lonen en prijzen, waaruit zij een over het algemeen klein percentage
winst konden aantonen in de toestand van de Amerikaanse handwerkers gedurende de
hele eeuw. Op zo'n lange tijdsafstand, kunnen wij deze berekeningen niet in al
z'n bijzonderheden nagaan, maar wij mogen er met recht aan twijfelen of deze
berekeningen, waaruit dan zou moeten blijken, dat de toestand van het volk er
werkelijk op vooruit was gegaan, wel juist waren, vooral met het oog op de
ontevredenheid van de arbeiders, die zij te vergeefs hoopten te kunnen sussen.
Men kan rustig aannemen, dat de burgers beter op de hoogte waren van de eigen
omstandigheden dan de sociologen. Het is zeker, dat het Amerikaanse volk,
gedurende de laatste decennia van de negentiende eeuw, er meer en meer van
overtuigd bleek, dat het economisch grond verloren had en gevaar liep net zo
diep te zinken in de vernederde omstandigheden als het proletariaat en de boeren
in het oude Europa uit die tijd. Tegenover de uitgewerkte tabellen van de
verdedigers van het kapitalisme kunnen wij veel voortreffelijker en
overtuigender aantonen, waar het Amerikaanse volk in het laatste deel van de
negentiende eeuw naar toe ging, door te wijzen op het toenemen van bedelarij en
landloperij, die afmetingen aannam als in het oude Europa, de verbitterde
oproeren van de loonarbeiders, die een voortdurende, economische oorlog aan de
gang hielden en tenslotte op de toestand van bankroet, waarin de
landbouwbevolking verviel."
'Het is genoeg wat dit punt betreft," zei de leraar. "In
vergelijkingen als deze zijn kleine winsten in de tabellen en kleine punten van
verschil verwaarloosbaar. Als de onbeperkte vermeerdering van het vermogen van
de mens, om goederen voort te brengen door moderne uitvindingen, ontwikkeld was
en de producten met zekere mate van begrip voor het algemeen belang waren
verdeeld, dan is het duidelijk dat armoede verdween en welstand, of zelfs
weelde, algemeen geworden zou zijn. Aangezien dit feit zo helder is als glas, is
het nutteloos om de haarkloverijen van economen, die nagingen of de toestand van
die of die klasse twee procentjes beter of slechter was geworden, verder te
onderzoeken. Voor ons is het voldoende om te bewijzen, dat niemand in welk land
ook, beweerde, dat de verbeteringen belangrijk genoeg waren, om een begin te
maken met een volkomen verbetering in de toestand van de mens, voor wie de
algemene toepassing van de grote uitvindingen volle en onmiddellijke beloften en
mogelijkheden bevat."
'Vertel ons nu eens Harold, wat onze voorouders hadden te zeggen over het
feit, dat eigenlijk veel wonderlijker was dan de grote uitvindingen zelf,
namelijk dat ze er niet in slaagden deze tot een weldaad voor de mensheid te
maken. Dit wonderlijke verschijnsel, verbazingwekkend op zich zelf, dat zo'n
vernietiging van de hoop op menselijk geluk betekende, moest de wereld toch aan
het nadenken zetten. Men zou verwachten, dat deze mislukking voldoende geweest
zou zijn, om onze voorouders ervan te overtuigen, dat er iets moest haperen aan
een economisch systeem, dat daarvoor verantwoordelijk was. Er waren toch geen
verdere bewijsgronden nodig om hen te bewegen het radicaal te veranderen?"
'Dat zou men denken," zei Harold, "maar onze voorouders dachten er
eenvoudig niet aan, dat het economisch systeem daarvoor aansprakelijk moest
worden gesteld. Zoals we gezien hebben, erkenden ze, dat de grote uitvindingen
er niet in geslaagd waren verbeteringen van enige blijvende betekenis in de
toestand van de mensheid als geheel te brengen. Maar ze kwamen er niet toe om te
onderzoeken waarom dat zo was. In de omvangrijke werken van de
staatshuishoudkundigen uit die tijd treffen we geen discussies of pogingen aan,
om ook maar een feit te verklaren, dat naar ons inzicht alle andere
bijzonderheden van de economische toestand van vóór de omwenteling
overschaduwt. Het wonderlijkste van alles was, dat hun mislukking om enig
voordeel uit de vooruitgang van de uitvindingen te trekken, dat de moeite waard
was om er over te spreken, hen er niet van afhield, het enthousiasme er voor te
matigen. Zij schenen werkelijk bedwelmd te zijn geweest van trots op hun
resultaten, hoe onvruchtbaar die ook waren geweest. Zij fantaseerden over
verdere uitvindingen, die in nog verbazingwekkender mate de krachten van het
heelal tot hun beschikking zouden stellen. Niemand onder hen scheen er bij stil
te staan en er over na te denken, dat de mensheid, hoewel God Zijn hele
schatkamer over hen mocht uitstorten, om het gebruik daarvan voor hun welzijn te
bestemmen, er geen greintje beter aan toe zou zijn, voordat een economisch
stelsel werd ingevoerd, waardoor deze ontdekkingen meer dienstig zouden worden
gemaakt aan het algemeen welzijn dan vroeger. Niemand scheen te beseffen, dat
zolang armoede bleef bestaan, elke nieuwe uitvinding, die op zichzelf de
mensheid in staat zou hebben gesteld om het vermogen tot voortbrenging te
vermeerderen, een beschuldiging en een aanklacht te meer was tegen het
economisch systeem, dat even dom als onrechtvaardig was. Men scheen over het
hoofd te zien, dat alleen wanneer hun machtige machines gewijd zouden zijn aan
de verhoging van het menselijke welzijn, deze niet anders waren dan grappig
wetenschappelijk speelgoed van geen groter nut of waarde dan vernuftig
uitgedachte duiveltjes in een doosje. De
zucht naar steeds meer en belangrijker uitvindingen voor economische doeleinden
ging blijkbaar gepaard met een totale onverschilligheid over de vraag of deze
ten slotte, voor de mensheid in zijn geheel, enig voordeel opbracht. Dit kunnen
wij alleen begrijpen, als we dit als één van die vele vreemde epidemieën van
krankzinnige opwinding beschouwen, waardoor een bevolking in bepaalde periodes
in de middeleeuwen soms ook werd aangetast. Een redelijke verklaring kan men er
niet voor geven."
'Je hebt gelijk," zei de leraar. 'Wat had het voor
nut, dat de steenkool werd ontdekt, als er evenveel onverwarmde huizen
bleven bestaan. Van welk nut was de machine, waarbij één persoon evenveel
textiel kon weven als duizend mensen vroeger, als er evenveel haveloze,
bibberende, mensen rondliepen als daarvoor? Van welk nut was de machine,
waardoor de Amerikaanse boer twaalf maal zoveel voedsel kon voortbrengen als
zijn grootvader, wanneer er meer gevallen van hongerdood en er naar verhouding
een groter aantal half en slecht gevoede mensen waren, dan voorheen, terwijl
enorme hoeveelheden dakloze en wanhopige zwervers de wereld door kruisten? Onze
voorouders hebben prachtige (lucht)schepen voortgebracht, maar een van de
gevolgen daarvan was dat arme mensen vertrokken vanuit landen waar ze,
niettegenstaande de arbeidsbesparende machines, van aalmoezen moesten leven,
naar andere landen om ook daar na enige tijd weer tot de bedelstaf te worden
gebracht. Ongeveer in het midden van de negentiende eeuw was de wereld
uitgelaten over de uitvinding van de naaimachine en de last, die daardoor van de
schouders van de mensen zou worden genomen. En toch was vijftig jaar later het
kostuumnaaien waarvan men had verwacht, dat het een ommekeer ten goede zou
ondergaan, in Amerika en in Europa onder de naam van "zweetsysteem"
een slavernij geworden, die zelfs de toenmalige dikhuidige generatie ergerde.
Zij hadden lucifers in plaats van een vuurslag, elektriciteit in plaats van
kaarsen en walvisolie, maar het vuil, de ellende en de vernedering, waarop het
verbeterde licht nu scheen, bleven dezelfde en waren er des te afzichtelijker
door. Het kleine aantal bedelaars in Amerika in het eerste deel van de
negentiende eeuw, ging te voet, terwijl zij zich in het laatste deel per
stoomtreinen liet vervoeren, uiteraard
zonder plaatsbewijs. Maar ondertussen waren er ook vijftig maal zoveel
bedelaars. De wereld reisde met een snelheid van zestig km. per uur in plaats
van vijf of tien zoals in het begin van de eeuw. Maar ze had geen greintje op de
armoede gewonnen, die aan haar bleef kleven als de schaduw aan een
hardloper."
Helen legt de
feiten uit.
'Helen,"
vervolgde de leraar, 'verklaar jij die feiten eens nader. Vertel ons eens
waarom de economische toestand van de mensheid nauwelijks een merkbaar voordeel
had getrokken uit de vooruitgang door uitvindingen. Logisch geredeneerd zou het
productieve vermogen onbeperkt zijn toegenomen. Deze toename zou op haar beurt
de economische toestand van de mensheid als geheel ten goede gekeerd hebben,
waardoor gebrek en armoede werden uitgebannen. Wat mankeerde er toch aan dat
oude systeem van het privé kapitalisme, dat verantwoordelijk was voor zo'n
ontzaglijke mislukking?"
'Het was de logische uitwerking van het winstbeginsel," antwoordde Helen.
'Leg dat dan nu nog eens heel precies en duidelijk aan mij uit?"
'De grote economische uitvindingen, waarover Harold heeft gesproken," zei
Helen, 'waren de arbeidsbesparende machines en methoden. Zij stelden één
persoon in staat, om meer voort te brengen of hetzelfde werk met minder
werkkracht te doen. Onder een gezamenlijk beheer van de industrie, in het
gelijke belang zoals tegenwoordig, zou de uitwerking van zo'n uitvinding
betekenen een toeneming van de opbrengst, die onder iedereen gelijk zou worden
verdeeld. Maar als de mensen het wensten en er vóórstemden, zou de opbrengst
ook op het reeds bereikte peil kunnen worden gehandhaafd, met als gevolg meer
vrije tijd voor iedereen door de arbeidsduur te verminderen. Onder het oude
systeem was er echter geen gemeenschappelijk beheer. Kapitalisten waren de
beheerders en zij waren de enige personen, die in staat waren uitgebreide
werkzaamheden te laten uitvoeren om de eerste stappen te doen in economische
ondernemingen. Zij bekommerden zich niet om het openbaar belang of het algemene
voordeel, maar alleen om hun eigen voordeel. De enige drijfveer, die een
kapitalist kon bewegen een uitvinding toe te passen, was de gedachte er zelf
profijt uit te trekken door een grotere opbrengst met dezelfde arbeidskosten of
dezelfde opbrengst met minder arbeidskosten te realiseren. Laten we in het
eerste geval aannemen, dat de kapitalist er door toepassing van een
arbeidsbesparende machine, rekening mee hield, zijn werknemers in dienst te
houden en meer winst te maken door een grotere opbrengst met dezelfde
arbeidskosten. Als de kapitalist van plan was de opbrengst te verhogen zonder
hulp van een machine, dan zou hij meer werknemers moeten aanstellen aan wie
salarissen moesten worden uitgekeerd, die dan weer werden omgezet in inkopen op
de markt. In dat geval was er voor elke toename van de productie een toename
(hoewel geen gelijke) van koopkracht van de gemeenschap. Als de kapitalist zijn
opbrengst echter verhoogde met behulp van een machine en zonder toename van het
aantal werknemers, betekende dit geen verhoging van koopkracht van de
gemeenschap om de verhoogde opbrengst te kunnen aankopen. Een zekere hoeveelheid
koopkracht was wel vertegenwoordigd in de lonen, die aan werktuigkundigen, die
de arbeidsbesparende machines hadden gebouwd, werden uitbetaald. Maar dat was
weinig, vergeleken met de toename van de opbrengst, die de kapitalist verwachtte
door middel van de machine te maken. Anders zou het voor hem geen zin hebben
gehad de machine te kopen. De verhoogde opbrengst had daarom de neiging de markt
te overvoeren, die feitelijk al overvoerd was. Als een groot aantal kapitalisten
dergelijke machines zouden toepassen, zou de overvoering in een crisis ontaarden
en was een algemene stopzetting van de totale productie het gevolg.
Om nu een dergelijke ramp te voorkomen, konden de kapitalisten een of twee wegen
kiezen. Ze konden, als ze wilden, de prijzen van hun verhoogde machinale
opbrengst verlagen, zodat de koopkracht van de gemeenschap, die stationair
gebleven was, weer zou opleven tot ongeveer dezelfde hoogte, toen ze de
geringere hoeveelheid van dure producten had gekocht voordat de machine was
ingevoerd. Maar als de kapitalisten dit deden, zouden zij geen extra profijt
trekken uit de toepassing van de machine, maar zou alleen de gemeenschap er het
volle voordeel van genieten. Het is nauwelijks nodig te zeggen dat de
kapitalisten daarvoor geen zaken dreven. De andere methode was, hun opbrengst op
gelijke hoogte te houden als vóór de aanschaffing van de machine, namelijk
door werknemers te ontslaan en daardoor arbeidskosten op de opbrengst te
besparen. Deze methode werd meestal gevolgd, want de kapitalisten werden met de
overvoering van goederen al zo bedreigd, dat als de nieuwe uitvindingen geen
nieuw afzetmogelijkheden openden, zij voorzichtig genoeg waren om de opbrengst
niet te veel te vermeerderen. Als door toepassing van een machine één persoon
in staat werd gesteld het werk van twee personen te doen, dan ontsloeg de
kapitalist de helft van de werknemers, stak de bespaarde salariskosten in zijn
zak en produceerde evenveel goederen als altijd. Deze handelwijze bood hem nog
een ander voordeel. Door het ontslag van werknemers nam het aantal werklozen toe
en daardoor boden onderkruipers zich aan om voor minder salaris te werken. Dit
maakte het voor de kapitalist mogelijk, om de lonen te drukken van de andere
helft van de werknemers, die hij in dienst had gehouden. Dat was het gewone
resultaat van de invoering van arbeidsbesparende machines, eerst het ontslaan
van werknemers en dan na kortere of langere tijd lagere lonen voor hen, die in
dienst waren gebleven."
'Als ik je goed begrijp," zei de leraar, "was de uitwerking van
arbeidsbesparende uitvindingen de toename van goederen zonder toename van
koopkracht van de gemeenschap, waardoor de overvoering van de markt nog groter
werd. Of anders gezegd, de afname van de koopkracht van de gemeenschap door het
ontslaan van arbeiders en het drukken van de lonen van de niet ontslagen
werknemers, terwijl de productie dezelfde bleef als vroeger. Dat wil dus zeggen,
dat het zuiver resultaat van arbeidsbesparende machines was, het groter worden
van het verschil tussen productie en consumptie, een verschil dat in de handen
van de kapitalisten bleef als winst."
'Volkomen juist. De enige drijfveer van de kapitalisten, om arbeidsbesparende
machines in te voeren was, om een groter deel dan vroeger van de productie als
winst voor zich zelf te houden, door de arbeidskosten te verminderen. Dat wil
dus zeggen, dat arbeidsbesparende machines, die de armoede uit de wereld hadden
kunnen verbannen, onder het winstsysteem juist het middel werden om vlugger dan
ooit, de volksmassa te verarmen."
'Maar dwong de concurrentie onder de kapitalisten hen niet, een deel van de
toegenomen winst op te offeren, door prijzen te verlagen om hun goederen van de
hand te doen?"
'Zeker, maar zoals John ons vanmorgen uitlegde spaarden de kapitalisten, als
zij door concurrentie tot prijsverlaging werden gedwongen, hun winst zo lang
mogelijk, door de kwaliteit van de producten te verminderen en de salarissen te
verlagen, totdat het publiek en de werknemers niet langer voor de gek gehouden
en uitgeperst konden worden. Pas dan zouden ze beginnen een gedeelte van hun
winst op te offeren. Maar dan was het te laat voor de verarmde consumenten om
met toegenomen koopkracht te kunnen antwoorden. Zoals John ons vertelde, waren
de prijzen in de armste landen het laagst, zonder dat het volk er de weldaad van
ondervond.
De Amerikaanse boer en de machines.
'Nu," zei de leraar, "wil ik graag, dat je me iets vertelt van de
uitwerking van arbeidsbesparende uitvindingen op de zogenaamde kapitalisten, die
het grootste gedeelte van het Amerikaanse volk uitmaakten, namelijk de boeren.
Voor zover de boerderijen en werktuigen, hoe zeer ook met schulden en hypotheken
belast, hun eigendom waren, waren zij weliswaar kapitalisten, maar inderdaad
even beklagenswaardige slachtoffers van de grote kapitalisten als de
proletarische handwerkslieden. De landbouwkundige arbeidsbesparende uitvindingen
grensden in de negentiende eeuw al aan het ongelofelijke. Zij stelden één
persoon in staat het werk te verrichten van vijftien personen een eeuw daarvoor.
Niettegenstaande dat gingen de boeren door deze uitvindingen rechtstreeks naar
de afgrond. Verklaar eens hoe dat kwam? Waarom heeft de boer niet als een soort
kapitalist zijn winsten opgehoopt in arbeidsbesparende machines, net als de
andere kapitalisten?"
'Zoals ik heb gezegd," antwoordde Helen, 'was de winst, die met
arbeidsbesparende machines werd gemaakt, het gevolg van het toegenomen
voortbrengingsvermogen van de arbeid. De kapitalist was daarom in staat of om
meer voort te brengen met dezelfde arbeidskosten, of hetzelfde te produceren met
minder arbeidskosten, door werknemers te ontslaan. De hoeveelheid winst was dus
afhankelijk van de omvang van het bedrijf, dat werd gevoerd, dat is van het
aantal werknemers, dat te werk werd gesteld, en bijgevolg van de som, die de
arbeidskosten vertegenwoordigden. Wanneer de landbouw op zeer grote schaal werd
gedreven, zoals de zogenaamde Bonanza (is Spaans en betekent voorspoed, red.)
boerderijen in de Verenigde Staten in die tijd die uit 10 à 15 hectaren
land bestonden en door de kapitalisten zelf werden bestuurd, dan konden deze
gedurende enige tijd grote winsten maken, die direct het gevolg waren van
arbeidsbesparende landbouwmachines en die zonder deze onmogelijk zouden zijn
geweest. Deze machines maakten het hun mogelijk, een grote hoeveelheid
voortbrengselen op de markt te brengen met een kleine verhoging van
arbeidskosten of dezelfde opbrengst als vroeger met een grote vermindering van
arbeidskosten. Maar de meeste Amerikaanse boeren werkten slechts op kleine
schaal en maakten weinig gebruik van arbeidskrachten van anderen, omdat ze
meestal alles zelf deden. Zij konden daarom geen winst maken met hun
arbeidsbesparende machines door arbeiders te ontslaan. De enige manier waarop
zij van deze machines profijt hadden, was dus niet de onkosten van de opbrengst
te verminderen, maar de opbrengst te verhogen door hun eigen werk. Aangezien er
in die tijd echter over het algemeen geen toename was van de koopkracht van de
gemeenschap, konden ze niet meer geld maken met hun hogere productie dan vroeger
het geval was. Als dus door arbeidsbesparende machines de totale opbrengst van
alle boeren was vermeerderd, dan konden zij deze grotere hoeveelheid slechts van
de hand doen met verlaagde prijzen en kregen zij ten slotte voor de hogere
opbrengst niet meer dan voor de lagere opbrengst. Zelfs niet eens zoveel, want
de kleinere kapitalisten waren niet in de gelegenheid om hun voorraden te
bewaren. Die voorraden moesten dus vlug worden verkocht en dat verminderde de
marktprijs buiten verhouding tot de hoeveelheid, die extra was geproduceerd. In
de Verenigde Staten was het aantal van deze kleine boeren zo groot, en de
noodzakelijkheid dat ze verkochten zo dringend, dat ze in het laatste gedeelte
van de negentiende eeuw de markt bedierven, niet alleen voor zichzelf, maar ook
voor de grote kapitalisten, die de uitgestrekte boerderijen beheerden."
'Men kan daaruit dus opmaken, Helen," zei de leraar, 'dat de toepassing
van arbeidsbesparende machines voor de vele kleine boeren in de Verenigde Staten
verderfelijk was?"
'Ongetwijfeld," antwoordde de leerlinge. 'Dit is één geval, waarin de
historische feiten volkomen de theorie bevestigen. Dankzij het winstsysteem
maakten uitvindingen, die het voortbrengingsvermogen van de boer vijftien maal
vermeerderden, een bankroetier van hem. Zolang het winstsysteem gehandhaafd zou
blijven, was hij niet te helpen."
'Vormden de boeren de enige klasse van kleine kapitalisten, die eerder
geschaad dan gebaat werden door arbeidsbesparende machines ?"
'Het was een algemene regel voor alle kleine kapitalisten, welke onderneming
zij ook voerden. De grondoorzaak lag, zoals ik heb gezegd, in het feit dat het
voordeel, dat grote kapitalisten hadden van arbeidsbesparende machines,
evenredig was aan het aantal werknemers, dat zij daardoor konden ontberen. Het
voordeel was ervan afhankelijk of
de kapitalist zijn zaak op grote schaal deed. Als de kapitalist zijn zaak op
zo'n kleine schaal dreef, dat hij niets besparen kon op arbeidskosten, dan was
de invoering van machines een verpletterend nadeel voor hem in vergelijking met
de grote kapitalisten. Arbeidsbesparende machines waren op deze wijze één van
de machtigste invloeden, die het tegen het einde van de negentiende eeuw
onmogelijk maakten voor kleine kapitalisten, op welk gebied dan ook, om met de
grote te concurreren. Zij hielpen daarom mee de economische heerschappij van de
wereld in steeds minder handen te concentreren."
'Laten we aannemen, Helen, dat de omwenteling niet was gekomen, maar
dat er wel steeds meer arbeidsbesparende methoden werden uitgevonden, terwijl de
fusies van de grote kapitalisten, zoals was te voorzien, eindigde in een
concentratie van hun macht, waardoor zelfs
de laatste onderlinge concurrentie verdween. Wat zou daarvan dan het
gevolg zijn geweest?"
'In dat geval," antwoordde het meisje, 'zou alle welvaart die verspild
zou zijn in handelsconcurrentie, aan luxe en weelde worden uitgegeven en bij de
luxe en weelde worden gevoegd, die vroeger al bestond. De nieuwe machines zouden
het jaar op jaar mogelijk maken, ten voordele van een steeds kleiner wordend
deel van de bevolking al het nodige voort te brengen voor het onderhoud van de
mensheid en de rest van de wereld, inbegrepen de grote massa van vroegere
werklieden. Ook deze zouden een bezigheid hebben gevonden in onproductieve
arbeid, om luxe artikelen te maken voor de rijken of om hen persoonlijk te
dienen. De wereld zou in drie klassen verdeeld zijn, de bovenkaste, zeer klein
in aantal, een enorme massa onproductieve werknemers, die werden gebruikt voor
de pracht en praal van de bovenkaste en een kleine groep strikt productieve
werklieden, die dankzij de volmaaktheid van de machines, in staat zouden zijn
geweest in de behoeften van iedereen te voorzien. Het is onnodig te zeggen, dat
iedereen, behalve de bovenkaste, zich op het laagste peil van het bestaan zouden
bevinden. Vervallen beschavingen in de oudheid hebben dikwijls een schouwspel
van de pracht en praal van heersers en aristocraten laten zien, die in stand
gehouden en voorzien werden door de arbeid van hongerende volken. Maar geen van
de historische tonelen zou te vergelijken zijn geweest, met wat men sinds de
twintigste eeuw heeft aanschouwd, als de grote omwenteling in het voordeel van
de kapitalisten zou zijn uitgevallen en daardoor de volkomen overheersing van
het privé kapitalisme tot stand zou zijn gebracht. In vroegere tijden werd de
volksmassa in de eerste plaats gebruikt om in de behoeften van de wereld te
voorzien, pas daarna werd een klein gedeelte aan werkkracht, als onproductieve
arbeid, besteed voor de pracht, praal en genoegens van de rijken.
Maar wij kunnen ons voorstellen, dat de plutocratische heerschappij, door het
genie van uitvinders van arbeidsbesparende machines, in staat zou zijn geweest
een veel groter deel van de geknechte bevolking direct in dienst te stellen van
haar luxe en weelde dan ooit mogelijk zou zijn geweest, onder één van de
historische despoten. De weerzinwekkende tonelen van mensen als goden op tronen
verheven door een verachtelijke en aanbiddende massa, die Assyrië, Egypte,
Perzië en Rome in hun tijden te zien hebben gegeven, zouden in de schaduw zijn
gesteld."
'Het is genoeg, Helen," zei de leraar. 'Na hetgeen je ons hebt
duidelijk gemaakt, zullen we een einde maken aan het overzicht van het
economische systeem van het privé kapitalisme, dat de grote omwenteling voor
goed te niet heeft gedaan. Er bestaat natuurlijk een grote hoeveelheid van
andere gezichtspunten en onderdelen van het onderwerp, die we eveneens hadden
kunnen bespreken, maar de behandeling zou even nutteloos als neerdrukkend zijn
geweest. We hebben ons, geloof ik, bezig gehouden met de punten waarop het aan
kwam. Als je begrijpt waarom en hoe winst, rente en interest er het gevolg van
waren, dat het verbruiksvermogen van het grootste gedeelte van de maatschappij
tot een klein deel van het voortbrengingsvermogen werd teruggebracht en in
verband daarmee ook het laatste verlamde, dan is de oorzaak van de armoede van vóór
de grote omwenteling je duidelijk, evenals de onmogelijkheid een of andere
belangrijke of duurzame verbetering, door welk middel ook, in de economische
omstandigheden van het mensdom tot stand te brengen, vóórdat het privé
kapitalisme, waarvoor het winstsysteem met rente en interest noodzakelijk was,
een onafscheidelijk deel ervan vormde, voor goed was beëindigd.