'Ik
heb gelezen," zei Edith, "dat nooit een systeem van onder drukking zo
slecht is geweest, of zij die er door baat bij hadden, ontkenden dat het niet
deugde, omdat ze altijd wel een of andere verontschuldiging voor zich zelf
vonden. Was het oude systeem van verdeling van bezit, waarbij de weinigen de
velen in bedwang hielden door vrees voor honger, een uitzondering op deze regel?
De rijken zoude de armen niet hebben durven aankijken, als ze niet de een of
andere verontschuldiging bij de hand hadden, een of andere schijn van
rechtvaardiging, die het wrede verschil verklaarde, dat er nu eenmaal bestond,
tussen hun levensomstandigheden."
'Ik ben je zeer dankbaar dat je ons
daaraan herinnert," zei de dokter. "Zoals je met recht zegt, was nooit
een systeem zo slecht, dat men er niet een verontschuldiging voor heeft
gevonden. Wij zouden het oude systeem onrecht aandoen als we niet de
verontschuldiging ervoor gingen onderzoeken. Aan de anderen kant zou het
misschien voor het systeem beter zijn geweest, er over te zwijgen, want het was
eerder een aanleiding om het nog meer te veroordelen, dan om het te
rechtvaardigen."
'Welke
verontschuldiging was dat dan?" vroeg Edith.
'Men
beweerde, dat het niet anders dan rechtvaardig was, dat iedereen het resultaat
van zijn bekwaamheden, de vruchten van zijn inspanning genoot. Aangezien de
eigenschappen, bekwaamheden en inspanning van verschillende personen anders
waren, was het niet meer dan natuurlijk, dat iedereen voorrechten boven anderen
wilde verkrijgen, door rijkdom te verzamelen en ook in andere opzichten.
Aangezien men dit overal in de natuur aantrof, dacht iedereen dat het juist was
en niemand had het recht, iemand anders daarvoor aan te klagen, dan de
Schepper."
'Nu betekent in de eerste plaats de theorie, dat iemand het recht heeft zijn
meerdere bekwaamheden te gebruiken, om zich te bevoordelen boven zijn
medemensen, ongeveer hetzelfde, als dat macht recht is. Het was juist, om dit te
voorkomen, dat de politieagent op z'n post stond, de rechter in de rechtbank
zat en de beul zijn werk deed. Doel en opzet van de beschaving is daarom altijd
geweest, om tegenover de natuurlijke wet van macht is recht, wetten te plaatsen,
die niettegenstaande de natuurlijke verschillen, de zwakke en eenvoudige mensen
in het gelijk stelden tegenover de sterken en sluwen en door middel van de
gezamenlijke macht of staatsmacht hen beschermden."
'Maar hoewel de zedenmeesters van de negentiende eeuw even scherp als wij
veroordeelden, dat iemand het recht had zijn meerdere fysieke krachten te
benutten om met een ander te doen wat hij wilde, waren zij toch van mening, dat
hij indirect zijn geestelijke meerderheid mocht misbruiken, door zich van alles
meester te maken. D.w.z. iemand mocht een ander niet aanraken, als hij een glas
water dronk, omdat hij anders zou morsen, maar hij mocht zich wel meester maken
van de waterbron, waarvan het volk afhankelijk was en het dwingen een dollar
voor elke druppel te betalen, of anders dorst te lijden. Of als hij de bron
wilde dichtgooien, om het volk helemaal van water te beroven, dan was het zijn
recht dit te doen. Het was hem verboden met geweld een kluif weg te pakken van
de hond van een bedelaar, maar hij kon wel de voorraad graan opkopen en
miljoenen mensen laten verhongeren.
'Als men aan iemands levensonderhoud raakt, dan raakt men aan hem. Dit lijkt
ons zo'n voor de hand liggende waarheid als maar onder woorden te brengen is.
Maar onze voorouders deden niet de minste moeite er zich van af te maken."
'Natuurlijk," zeiden ze, "mag je niemand aanraken. Een vinger naar
iemand uitsteken zou een aanranding betekenen, die voor de wet strafbaar is.
Maar met zijn levensonderhoud is het anders gesteld. Dat is afhankelijk van
brood, kleding, land, huizen en andere materiële dingen, die men het
onbegrensde recht heeft zich toe te eigen en om er mee te doen wat men wil,
zonder zich te bekommeren of er iets overblijft voor de rest van de wereld.
'Ik geloof, dat ik niet langer stil hoef te staan bij het gebrek aan zedelijk
rechtvaardigheidsgevoel van onze voorouders, wat de beide zienswijzen betreft,
waardoor men gebruik mocht maken van zijn superieure hoedanigheden, direct door
fysieke kracht of indirect door economische dwang. Niemand heeft meer het recht,
het levensonderhoud van iemand weg te nemen, door ruimer economisch inzicht of
geslepenheid op financieel gebied, dan dat hij gebruik zou mogen maken van een
knuppel. Niemand heeft het recht zich te bevoordelen ten koste van een ander, of
hem anders dan rechtvaardig te behandelen. Aangezien het doel op zich zelf al
onzedelijk was, konden de middelen onmogelijk
anders zijn. Zedenmeesters mochten desnoods beweren, dat een goed doel slechte
middelen heiligt, maar niemand gaat zo ver te zeggen, dat goede middelen een
slecht doel rechtvaardigen. En toch was het juist dit laatste wat de verdedigers
van het eigendomsrecht feitelijk deden als ze beweerden, dat het rechtvaardig
was, als iemand het levensonderhoud van anderen weg nam, hen tot zijn dienaren
maakte en zijn succes een gevolg was van superieure gaven, of omdat hij zich
vlijtiger dan anderen toelegde op het verkrijgen van materiele dingen."
'Maar zelfs als de theorie, dat het monopolie van bezittingen gerechtvaardigd
kon worden door meerdere bekwaamheid, zedelijk juist was, dan zou het toch niet
kloppen met het oude systeem van eigendomsrecht. Want onder alle denkbare
methoden van verdeling van eigendom, was er geen die meer elk begrip uitsloot
van verdienste als gevolg van economische inspanning. Niets was onjuister dan de
uitspraak, dat de goederen verdeeld moesten worden in verhouding tot de vlijt en
bekwaamheid, waarvan de mensen blijk gaven.
'Wat ik hier zeg is het gevolg van ons gesprek over het fortuin van Julius.
Vertel me nu eens, Julius, waren je miljoenen het resultaat van economische
bekwaamheid en dus de vrucht van je vlijt?"
'Natuurlijk
niet,'" antwoordde ik. "Elke cent was geërfd. Ik heb altijd gezegd
dat ik in mijn leven nooit een vinger heb uitgestoken om me nuttig bezig te
houden."
'En
was je de enige die aan zijn fortuin kwam zonder inspanning, alleen door
erfenis?"
'Integendeel, het hele systeem van eigendomsrecht was gebaseerd op aanspraak
op erfenissen: Al het land, behalve in de nieuwe gebieden, te samen met het
grootste deel van onroerende goederen verkreeg men door erfenis."
'Zo was het. We horen het uit de mond van Julius zelf. Terwijl de
zedenmeesters en de geestelijkheid plechtig het verschil in bezit
rechtvaardigden en de ontevredenheid van de armen berispten, omdat de
ongelijkheden gerechtvaardigd waren door natuurlijke verschillen in bekwaamheid
en vlijt, wisten zij maar al te goed -en die hun aanhoorden wisten het ook- dat
het grondbeginsel van het hele systeem van eigendomsrecht geen bekwaamheid,
inspanning of enige soort van verdienste was, maar enkel het toeval van
geboorte. Er was geen recht dat meer met alle begrippen van hogere moraal
spotte."
'Maar ]ulius," riep Edith uit, "je moest toch zeker voor je zelf een
of andere verontschuldiging hebben, dat je te midden van een behoeftige wereld
zo'n overvloed van goede dingen bezat?"
'Ik
ben bang," zei ik, "dat je je moeilijk kunt voorstellen hoe dik de
huid was van de negentiende-eeuwers. Zo nu en dan was er wel eens een kleine
Hans de Hoornblazer uit Moeder de Gans, die tot de slotsom kwam, dat hij een
goede jongen was, omdat hij wel eens een flinke som aan liefdadigheid offerde.
Maar ik behoorde niet tot dat soort. Ik heb nooit veel nagedacht over de vraag
of ik het recht had op een overvloed, waarvoor ik me nooit had ingespannen in
het te verdienen, te midden van een hongerende wereld van zwoegers. Maar de
weinige keren dat ik er aan dacht, had ik het gevoel of ik de bedelaar, die mij
om een aalmoes vroeg, om vergeving moest smeken, omdat ik de macht had hem die
te geven."
'Het is onmogelijk, om met ]ulius te twisten," zei de dokter, "maar
anderen van zijn klasse waren minder verstandig. In het nauw gebracht als ze
niemand ervan konden overtuigen, dat ze een zedelijke aanspraak op hun
bezittingen hadden, wezen ze op hun voorouders. Zij beweerden, dat deze
voorouders het recht op hun bezittingen door verdienste hadden verworven. Deze
verdienste bleef aan de bezittingen, die op anderen overgingen, verbonden. Hier
verwisselden ze natuurlijk alle begrippen
van wettelijk en zedelijk recht. De wet kon vroeger werkelijk iemand de macht
geven, een aanspraak op bezittingen over te dragen op een wijze, die aan hen die
de wetten hadden gemaakt, paste. Maar het recht op bezittingen door verdienste
kon niet worden overgedragen, omdat de verdienste persoonlijk was en tot het
gebied van de moraal behoorde. Die kon dus niet aan iemand anders worden
toegeschreven. De knapste rechtsgeleerde zou nooit beweerd hebben, dat hij een
acte kon opstellen, waarin de geringste aanspraak op verdienste van de een op de
ander overgedragen werd, hoe na zij ook bloedverwanten waren.
In vroegere tijden was het de gewoonte de kinderen voor de schulden van hun
ouders verantwoordelijk te stellen, zodat ze als slaven werden verkocht om de
schuldeisers tevreden te stellen. De mensen vonden het in de dagen van Julius
zeer onrechtvaardig, op die wijze de fouten van de ouders op onschuldige
kinderen te verhalen. Maar als deze kinderen niet verdienden voor de luiheid van
hun ouders te boeten, hoe konden zij dan aanspraak maken op het resultaat van de
vlijt hun ouders? De barbaren, bij wie beide wijzen van overerven voorkwamen,
waren logischer dan de mensen uit de tijd van Julius, die het ene verwierpen en
het andere behielden. Was het omdat de laatste wijze van doen humaner was,
hoewel eenzijdiger? Vraag dit maar eens aan het onterfde volk. Doordat van
generatie tot generatie de aarde met haar hulpbronnen het bezit was van de
ervende klasse, was er geen plaats waar het kon staan en wist het niet hoe te
leven, behalve met toestemming van de ervende klasse."
'Dokter,"
zei ik "daar kan ik niets tegen inbrengen. Wij, die rijkdom erfden, hadden
er geen morele aanspraak op. Dat wisten we evengoed als iedereen, maar men vond
het niet beleefd, er in onze tegenwoordigheid toespelingen op te maken. Maar als
ik nu hier aan de schandpaal moet staan als vertegenwoordiger van de ervende
klasse, dan zijn er toch ook anderen die naast mij moesten staan. Wij waren niet
de enigen die geen recht op ons geld hadden. Waarom zegt u niets over de
geldmakers, die schavuiten die in weinige jaren grote fortuinen bijeen
schraapten door bedrog op grote schaal en afpersing ?"
'Pardon,"
daar was ik juist aan toe," zei de dokter. "De dames moeten dan
weten," vervolgde hij, "dat de rijken, die in de tijd van Julius bijna
alles bezaten wat waarde had in alle landen, terwijl ze het volk alleen brokjes
en kruimeltjes overlieten, uit twee soorten bestonden: zij die hun fortuin
hadden geërfd en zij die het zoals men dat noemde zelf hadden gemaakt. Wij
hebben gezien in hoeverre de ervende klasse gerechtvaardigd was in haar houding
door het beginsel, dat iedereen recht had op de vruchten van zijn arbeid. Laat
ons nu eens onderzoeken in hoeverre dat zelfde beginsel de bezittingen
rechtvaardigde van de anderen, waarop Julius zinspeelde, n.l. van hen die
beweerden hun eigen fortuin gemaakt te hebben. Gedurende hun hele leven van
jongs af aan tot hun ouderdom, zonder zich rust te gunnen, hadden zij getoond
zich geheel te hebben gewijd aan het opeenhopen van winsten. Nu moet men
bedenken dat arbeid op zich zelf, hoe inspannend ook, geen morele verdienste in
zich sluit. Het kan bijvoorbeeld een misdadige bezigheid zijn. Laat ons nu eens
zien of deze mensen, die beweerden hun fortuin zelf gemaakt te hebben, er meer
recht op hadden dan de klasse, waartoe Julius hoorde. Want men plaatste op de
voorgrond, als verontschuldiging voor het verschil in bezit, dat iedereen recht
had op het resultaat van zijn werk, de volledigste verklaring die tot ons is
gekomen van het beginsel van het recht op eigendom, gebaseerd op economische
inspanning, is deze grondstelling: "Iedereen heeft het recht op wat hij
voortbrengt, op alles wat hij voortbrengt en op niets anders dan hij
voortbrengt. Deze grondstelling had twee kanten: een positieven en een
negatieven kant. De negatieve kant was heel scherp. Als iedereen het recht had
op wat hij zelf voorbracht, dan had iemand anders geen recht op een deel
daarvan. Als in zijn opgehoopt bezit iets was, dat hij niet had voortgebracht,
dan was hij volgens de wet, die hij zelf te hulp riep, als dief gebrandmerkt.
Als in de grote fortuinen van de beursspeculanten, de spoorwegkoningen, de
bankiers, de grootgrondbezitters en andere geldmagnaten, die bluften dat ze hun
carrière maar met een beetje geld zijn begonnen, als in deze grote fortuinen,
die met de snelheid van paddestoelen waren opgekomen, iets was dat alleen door
de inspanning van een ander en niet van de bezitter was voortgebracht, dan was
het niet zijn eigendom en brandmerkte het bezit ervan hem als een dief. Als hij
rechtvaardig was, dan moest hij toegeven te bezitten wat hij zelf niet had
voortgebracht. Als hij er op stond, het halve kilo vlees te hebben, dat de
letter van de wet hem toestond, dan moest ook hij zich aan de letter houden en
denken aan de waarschuwing van Portia aan Shylock: 'Snijdt niet meer of minder
af dan juist een pond van 't vlees; als Gij meer neemt ,of minder neemt dan
juist een pond, al was het zóó, dat de hoeveelheid lichter of zwaarder wordt
met een verschil van half een grein, zelfs als de schaal dan stijgt of daalt.
Een haar meer dan het juist gewicht, dan moet Gij den dood sterven, en uw
goederen zijn verbeurd verklaard'.
'Zeg
nu eens Julius, hoe veel van de grote fortuinen, opgehoopt door de mensen die
zich in jouw dagen door eigen kracht er bovenop hebben gewerkt, zouden die toets
hebben kunnen doorstaan?"
'Men kan gerust zeggen," antwoordde ik, "dat geen advocaat hun heeft
geadviseerd, evenals Shylock, liever afstand te doen van zijn rechten, dan straf
te riskeren. Lieve hemel, er zou nooit gelegenheid zijn, een groot fortuin
gedurende een leven bijeen te brengen, als de bezitter ervan zich had beperkt
tot dat, wat hij zelf had voortgebracht. De welbekende kunst, om op grote schaal
rijk te worden, bestond uit het listig in bezit nemen van wat een ander had
voortgebracht, zonder te veel met de wet in conflict te komen. Er werd in die
tijd dan ook algemeen aangenomen, dat niemand eerlijk aan een miljoen kon komen.
Ieder wist dat dit alleen kon worden verkregen door afzetterij, speculatie,
gokken of een anderen vorm van diefstal, die onder de schijn van wettigheid kon
worden volbracht. Dokter, zelfs u kunt de menselijke raten, die deze slecht
verkregen winsten ophoopten, niet bitterder veroordelen, dan het algemene
oordeel van hun tijdgenoten. De afschuw en verachting van het publiek volgden de
grote geldmakers tot hun graf en dat zeer terecht. Ik kan niets zeggen tot
verontschuldiging van mijn eigen klasse, die door erfenis rijk was, maar het
volk had werkelijk meer respect voor ons, dan voor hen die beweerden hun fortuin
zelf gemaakt te hebben. Want als wij, die ons fortuin geërfd hadden,
ontegenzeglijk daarop geen moreel recht hadden, zo hadden wij er toch geen
werkelijk kwaad voor gedaan."
'Nu zien jullie eens, " zei de dokter, "hoe jammer het geweest zou
zijn als we vergeten hadden de verontschuldiging, die de negentiende eeuw aan te
bieden had voor de ongelijke verdeling van goederen, te vergelijken met de
werkelijke resultaten van de verdeling. Ethische maatstaven gaan met de eeuwen
vooruit en het is niet altijd rechtvaardig, de instellingen van enige eeuw te
beoordelen met de morele standaard van een latere. Het systeem van
eigendomsrecht van de negentiende eeuw zou bovendien niets hebben gewonnen, met
een beroep op de latere eeuwen, om het milder te beoordelen. Het was niet nodig
om het vonnis te rechtvaardigen
door de moderne begrippen aan te halen, wat betreft het recht op bezit, want dit
leidt zijn rechten van mensenrechten af. Het was alleen maar nodig de wet aan te
halen, die het systeem rechtvaardigen moest n.l. dat iedereen recht had op de
vruchten van de eigen inspanning en met die van de inspanning van een ander om
het hele systeem af te
breken."
'Maar was er dan helemaal geen klasse onder het systeem," zei Edith's
moeder, "die dus met de maatstaf van jouw tijd even goed een ethische, als
wettige aanspraak had op haar bezittingen. "Zeker," antwoordde ik.
"Tot nu toe hebben we het over de rijken gehad. U kunt als regel aannemen,
dat de bezitters van grote fortuinen daarop geen morele aanspraak hadden, als
dit op verdienste werd gebaseerd. Hun fortuinen waren immers geërfd, dan wel
gedurende een leven opgehoopt, hoofdzakelijk door de prestaties van anderen en
derhalve meer of minder door geweld of bedrog verkregen. Maar een groot aantal
mensen genoot bescheiden inkomsten, die volgens het algemene oordeel werden
erkend als een rechtvaardige vergoeding voor aan de gemeenschap bewezen
diensten. Dan volgt echter de grote massa zwoegers, die geen cent bezat, het
eigenlijke volk. Deze zwoegers hadden uit een moreel oogpunt alle aanspraak op
bezit, want zij waren de voortbrengers van alles. Maar behalve de haveloze
kleding die ze droegen bezaten ze weinig of niets."
'Men zou zeggen," zei Edith, "dat over het algemeen gesproken de
klasse, die hoofdzakelijk bezittingen had, er weinig of geen recht op had, zelfs
volgens de toenmalige begrippen, terwijl het volk, dat zonder bezittingen was,
er wel recht op had. "
"Hoofdzakelijk
was dit zo," antwoordde ik. "Als je alles bij elkaar neemt, wat
volgens erfrecht was verkregen, wat door speculatie, afzetterij of bedrog was
toegeëigend of het resultaat was van bewezen diensten, dan kun je nagaan dat er
maar weinig overbleef, in alle geval niets noemenswaardigs."
'Volgens
de preken van de geestelijken in Julius tijd," zei de dokter, "zou men
gedacht hebben, dat het eigendomsrecht de hoeksteen van het Christendom was en
de hoofdzonde, het zich op onrechtmatige wijze toeëigenen van bezit. Maar als
stelen alleen betekende, het zich toeëigenen van wat een ander met een
wettelijk en moreel recht bezat, dan moet het heel moeilijk geweest zijn te
zeggen, dat zo'n misdaad werkelijk een misdaad was. Als men het van de armen had
weggenomen, dan zou het werkelijk diefstal geweest zijn. Maar ten slotte bezaten
de armen niets, wat men kon wegnemen."
'Wat
mij het ongelooflijkste van de hele droevige geschiedenis lijkt," zei Edith,
"is dat een systeem dat, wat de algemene welvaart betreft, zo'n
noodlottige mislukking was dat het onterfde volk haar bitterste vijand was en
zelfs mensen als Julius, die het systeem begunstigden, het op geen enkelen grond
als rechtvaardig konden verdedigen, nog langer dan een dag kon blijven
bestaan."
'Geen
wonder, dat je er zo over denkt en nu ik terug kijk denk ik er ook zo
over," antwoordde ik. "Maar je kunt je niet voorstellen, zoals ik het
in mijn nieuwe omgeving zelf bijna niet meer kan, hoe verstarrend voor de geest
de invloed was van ouderdom van het
eigendomssysteem zoals wij het kenden en van de heerschappij van de rijken, die
er op was gebaseerd. Geen andere inrichting, geen andere instelling van macht
kon zo lang stand houden. Er is eigenlijk nooit een andere economische regeling
bekend geweest. Alle andere menselijke instellingen waren aan verandering en
mode onderhevig, maar een radicale verandering in het eigendomsstelsel heeft
nooit plaats gehad. De opeenvolging van politieke, sociale en godsdienstige
systemen, de koninklijke, keizerlijke, priesterlijke en democratische tijdperken
en alle mogelijke andere fasen van menselijke instellingen zijn er geweest, als
voorbijtrekkende schaduwen. Zij waren als staatsvormen van één dag, vergeleken
bij de grijzen ouderdom van de heerschappij van de rijken. Bedenk eens welke
diepe en wijdvertakte wortels in de menselijke vooroordelen zo'n systeem moet
hebben gehad, hoe overweldigend voor het menselijke verstand de aanmatiging
moest hebben geschenen om te overwegen, een einde te maken aan een instelling,
waarvan men het begin niet kon nagaan. Was het nodig, dat een stelsel, dat zo
diep ingeroest was in de gewoonten en zo lang had bestaan, verontschuldigd of
verdedigd werd? Het is niet te veel gezegd, als men beweert, dat over het
algemeen de mensen in mijn tijd de verdeling van de mensheid in rijken en armen
en de onderwerping van de laatste aan de eersten als een natuurwet ondergingen.
Zo ongeveer als de opeenvolging van de jaargetijden, iets dat misschien niet
aangenaam, maar niet te veranderen was. Ik kan me voorstellen, dat juist hier de
moeilijkste en noodzakelijk de eerste taak van de leiders van de omwenteling
lag, d.w.z. het prijsgeven van het zware gewicht van een onheuglijk, overgeërfd
vooroordeel, wat betreft de mogelijkheid om zich te ontdoen van misbruiken, die
zo lang hadden bestaan. Ook heeft men de mensen de ogen moeten openen voor het
feit, dat het stelsel van welvaartverdeling slechts een menselijke instelling
was, evenals andere. Als er inderdaad sprake is van menselijke vooruitgang, dan
moesten ook de maatschappelijke instellingen, die onveranderd waren gebleven,
des te meer uit de pas raken naarmate de vooruitgang in de wereld voortschreed
en moest de verandering, die deze in overeenstemming had te brengen met de
sociale evolutie, des te radicaler zijn."
'Dat
is helemaal het moderne standpunt over deze kwestie," zei de dokter,
"ik zal door jou als vertegenwoordiger van de negentiende eeuw, waarin
poker werd uitgevonden, worden begrepen als ik zeg, dat toen de pioniers de
rechtvaardigheid, die ten grondslag lag aan het oude eigendomsstelsel aanvielen,
zijn verdedigers door aan zijn enorme ouderdom te herinneren, in staat waren met
brutale moed de aanvallers tegemoet te gaan. Het was niet te verwonderen, dat
hen dit voor een ogenblik uit het veld sloeg. Maar achter de bluf was niets,
vanaf het ogenblik dat de publieke opinie krachtig genoeg was, om open kaarten
te verlangen. Toen was het spel uit. Het beginsel van erfrecht, de ruggengraat
van het hele eigendomssysteem, liet bij de eerste uitdaging en
kritiek alle morele verdediging varen. Het verschrompelde tot een
overeenkomst door de wet bevestigd. Men kon er zich met evenveel recht van
losmaken in naam van iets, dat rechtvaardiger was. En wat de piraten, de grote
gelddieven betreft toen het licht eenmaal viel op hun manier van doen, was het
voor hen niet zo zeer de vraag hoe hun buit te redden, dan wel hoe er heelhuids
af te komen. "
'Er is een tekenend verschil in de geschiedenis," vervolgde de dokter,
"tussen de ondergang van de koninklijke en priesterlijke macht en het
verdwijnen van de heerschappij van de rijken. De eerste was diep geworteld in
gevoel en romantiek en eeuwen na haar ondergang oefende ze nog invloed uit op de
harten en de verbeelding van de mensen. Het edelmoedige mensenras herdacht zijn
onderdrukking zonder wrok. Anders was het met de overheersing van de rijken. De
heerschappij van de geldmacht is altijd zonder zedelijke basis of waardigheid
geweest en van het ogenblik af, dat haar stoffelijke steunpunt was vernietigd
ging zij niet alleen ten gronde maar ging zij dadelijk tot ontbinding over.
Zodat men zich haastte haar te begraven, om haar voor altijd uit het gezicht en
de herinnering te verbannen."