HOOFDSTUK
13.
Privé
kapitaal is diefstal aan het sociale fonds.
'Ik merk," vervolgde de dokter, "dat deze droge uiteenzettingen
Edith ongeduldig maakt: Ze vindt, dat het hoog tijd wordt, dat we van de
abstracte goederen naar de concrete overgaan in de vorm van de inhoud van je
brandkast. Toch zal ik het gezelschap nog een beetje ophouden met een paar
opmerkingen. Want heus, de kwestie van de teruggave van je miljoenen, die je
voor de grap geopperd hebt, raakt zo zeer het grondbeginsel van het wezen van
onze maatschappelijke orde, dat ik je ten minste in grote trekken een idee moet
geven van de moderne morele begrippen over goederendistributie.
Het wezenlijke verschil tussen de oude en de nieuwe opvatting begrijp je nu wel.
De oude zedenleer behandelde de kwestie van wat iemand rechtmatig zou mogen
bezitten, als iets dat begon en eindigde met de verhouding tussen personen en
dingen. Dingen hebben geen rechten tegenover zedelijke wezens en hierin ligt dus
opgesloten, dat er daarom geen reden was, waarom personen zich niet zo
onbegrensd dingen zouden toeëigenen, als in hun macht lag te doen. Maar deze
zienswijze zag helemaal de maatschappelijke gevolgen over het hoofd, die
voortsproten uit een ongelijke verdeling van stoffelijke dingen in een wereld,
waar iedereen voor de behoeften van zijn leven afhankelijk was van een gedeelte
van die dingen. Dat wil dus zeggen dat de oude zedenleer, betreffende het
eigendomsrecht, de zedelijke zijde van de zaak voorbij zag, n.l. de invloed die
het had op de menselijke verhoudingen. Het is juist deze overweging, die de
grondbeginselen van de moderne mens betreffende het eigendomsrecht kenmerkt.
Alle menselijke wezens zijn gelijk in rechten en waardigheid en alleen dat
stelsel van goederenverdeling kan worden verdedigd, dat die gelijkheid
eerbiedigt en verzekert. Maar wanneer je dit beginsel het meest algemeen hoort
vermelden als de zedelijke basis van onze economische gelijkheid, dan is er toch
nog een andere reden, die absoluut voldoende is en toch heel verschillend,
waarom wij, zelfs als de rechten op leven en vrijheid daaraan niet waren
verbonden, in alle geval die gelijke verdeling van de hele opbrengst van de
nijverheid zouden handhaven, als de enig rechtvaardige methode, terwijl elke
andere diefstal zou zijn."
'De hoofdfactor in het scheppen van welvaart onder beschaafde mensen is de
maatschappelijke organisatie, de inrichting van gezamenlijke arbeid en
onderlinge verdeling. Hierdoor voorzien honderden miljoenen mensen in de
behoeften. Iedereen produceert of distribueert en vult elkaar's arbeid aan. De
productie- en distributiestelsels van de landen van de wereld vormen op die
wijze één groot stelsel. Dat was zelfs het geval onder het privé kapitalisme
in weerwil van de geweldige verspilling en vijandschap, die door zijn wijze van
handelen was ontstaan. Maar dat feit is natuurlijk van veel groter gewicht, nu
het stelsel van samenwerking helemaal zonder belemmering in actie is en de
geringste werkkracht tot het uiterste wordt benut. Hetgeen men in de hele
nijverheidsvoortbrenging te danken heeft aan de maatschappelijke samenwerking,
is vertegenwoordigd in het verschil tussen wat men voortbrengt in samenwerking
met de sociale organisatie en wat men op zich zelf staand tot stand kan brengen.
In samenwerking met zijn mede mensen in de sociale organisatie brengt elk genoeg
voort, om iedereen in weelde en verfijning te onderhouden. In afzondering te
zwoegen, betekende volgens menselijke ervaring hetzelfde, als zich gelukkig te
achten, wanneer men in het beste geval voldoende kon voortbrengen, om te kunnen
leven. Nu schat men geloof ik, de gemiddelde dagelijkse productie van een
arbeider in Amerika op ongeveer vijftig dollar. Als die zelfde arbeider alleen
zou werken, dan zou hij volgens dezelfde berekening hoogstens tot een vierde
dollar komen. Zeg me nu eens, Julius, aan wie behoort de sociale organisatie van
deze grote inrichting van menselijke sa- menwerking, die wat ieder kan
voortbrengen met tweehonderd vermenigvuldigt ?"
'Natuurlijk," antwoordde ik, "kan zij aan niemand afzonderlijk
toebehoren, maar moet zij gezamenlijk bezit zijn. De gemeenschap alleen mag de
erfenis van vernuft en ontdekkingen aanvaarden. Het is de gemeenschap, die de
dagelijkse samenwerking bevordert, waardoor deze erfenis aan haar doel
beantwoordt."
'Precies, zo is het. De sociale organisatie, zoals die is en alles mogelijk
maakt, is de ondeelbare erfenis van iedereen. Maar wie behoort dan eigenlijk de
tweehonderdvoudige waarde van het werk van een ieder, tot stand gebracht door
middel van die sociale organisatie?"
'Klaarblijkelijk aan de gemeenschap en het gemeenschappelijk fonds."
'Vóór de grote omwenteling," vervolgde de dokter, "had men wel
naar het schijnt een vaag begrip van een maatschappelijk fonds, zoals dat nu aan
iedereen gezamenlijk toebehoort. Maar men kon zich geen voorstelling maken, hoe
groot dat zou zijn, wie dat zou beheren en wie zou bepalen, hoe het verzameld
zou worden en voor algemeen gebruik aangewend. Daarvoor was een nationale
organisatie van de nijverheid en een genationaliseerd economisch stelsel nodig,
voordat het maatschappelijk fonds beschermd en beheerd kon worden. Vóór die
tijd kon het niet anders dan geplunderd en verduisterd worden. De sociale
inrichting was in de greep van avonturiers. Zij was een middel om zich te
verrijken, door aan het volk, dat er de eigenaar van was en er voordeel van
behoorde te plukken, een schatting op te leggen. Als men het resultaat van de
omwenteling zou willen beschrijven, dan zou men o.a. kunnen zeggen, dat het volk
gezamenlijk bezit had genomen van de sociale inrichting, waarvan het altijd de
rechtmatige bezitter was geweest, maar haar nu beschouwde als een nationale
installatie, waarvan de opbrengst aan de eigenaars als gelijkgerechtigde
bezitters toekomt en niet langer aan rovers."
'Je zult dadelijk begrijpen," vervolgde de dokter, "waarom deze
verdeling van de opbrengst van de nijverheid er noodzakelijk toe moest leiden,
dat de belangrijkheid van het verschil in de individuele arbeidsprestaties,
zoals vroeger bij individuele werkers, nu begon te verminderen. Als de moderne
mens met de hulp van de maatschappelijke organisatie per dag de waarde van
vijftig dollars kan voortbrengen en zonder die hulp niet meer dan een vierde
dollar, dan moeten negenenveertig en drie kwart dollars van elke vijftig dollars
aan het maatschappelijk fonds toevertrouwd worden om gelijk verdeeld te worden.
Het resultaat van het werk van twee mensen zou zonder die hulp van de Staat
kunnen staan, als twee tot één, en als de één de waarde van een vierde
dollar zou kunnen produceren, dan is het mogelijk dat de ander slechts de helft
ervan tot stand kon brengen. Onder de toenmalige omstandigheden was dat een
groot verschil, maar vergeleken met vijftig dollars is het niet de moeite waard
er over te spreken. Dat wil dus zeggen, dat het verschil in persoonlijke
geschiktheid van deze twee mensen hetzelfde zou blijven, maar dit verschil zou
van geen belang meer zijn, als beiden er een even groot bedrag bij kregen door
middel van de sociale organisatie. Een ander voorbeeld. Voordat het buskruit was
uitgevonden, kon zich het geval voordoen, dat één man evenveel waard was als
twee strijders. Het verschil tussen de een en de ander bleef hetzelfde en toch
als men de overweldigenden factor van het geweer bij de kracht van beide
krijgslieden zou voegen, dan werden ze daardoor feitelijk als strijders
gelijkwaardig. Van geweren gesproken, ik heb nog een beter voorbeeld, n.l. de
verhouding van de individuele soldaten in een escadron infanterie tot de
formatie. Buiten de rangen zou het kunnen voorkomen, dat er een groot verschil
was in de gevechtswaarde van de soldaten. Eenmaal in de rangen geplaatst, voegde
de formatie bij de gevechtswaarde van iedere soldaat hetzelfde overweldigende
bestanddeel, zodat het verschil in kracht van de manschappen tot een minimum
verminderd werd. Laat ons aannemen, dat de formatie tien aan de gevechtswaarde
van ieder lid voegde, dan zou de man, die buiten de rangen twee maal zo krachtig
was als zijn makker, in de rangen tot hem staan, als twaalf staat tot elf, een
verschil van geen belang. Het is nauwelijks nodig je er attent op te maken
Julius, dat toen het industrieel stelsel genationaliseerd was, het
maatschappelijk fonds gegrond werd op een beginsel van economische gelijkheid.
Het spreekt vanzelf, dat als men in staat was geweest een bevredigende
berekening te maken van de waarde van wat ieder bijdraagt tot het
maatschappelijk fonds, toch het resultaat de moeite van de berekening niet waard
zou zijn. Zelfs de meest geschikte werker, die kon hopen er het meest bij te
winnen, zou niet zoveel winnen als hij met de anderen zou verliezen, door de
toegenomen doeltreffendheid van de industriële organisatie, die het gevolg is
van het gevoel van saamhorigheid en gemeenschapszin onder de werkers en het
bewustzijn van absolute eenheid van belang op te offeren."
'Dokter," riep ik uit, "dat idee van een maatschappelijk
fonds vind ik prachtig. Ik zie nu ook door andere dingen in hoe men volkomen
boven het begrip van arbeidsloon is uitgegroeid, dat vroeger onder de één of
anderen vorm de basis was van elke economische gedachte. Dat komt, omdat men nu
gewend is het maatschappelijk fonds meer nog dan de dagelijkse inspanning te
beschouwen als de bron van welvaart. Het is in één woord het verschil tussen
een kapitalist en een proletariër."
'Juist," zei de dokter. "De omwenteling heeft van ons allemaal
kapitalisten gemaakt. Het aandeel heeft de plaats ingenomen van loon. Wij nemen
alleen eer als loon aan. Van ons standpunt van gemeenschappelijke bezitter van
de economische organisatie gezien enerzijds en de absolute aanspraak van de
maatschappij op hetgeen er gezamenlijk werd voortgebracht anderzijds, ligt er
iets grappigs in het feit, dat je tijdgenoten hevig zaten te kibbelen over het
recht, dat een persoon of een groep van personen had op een kleine of grote
bezoldiging voor één of andere dienst. Wel
Julius, als de geschiktste arbeider aangewezen was op dat wat hij
voortbracht, wanneer hij in strikte afzondering leefde zonder de beginselen,
waardoor het gebruik van de maatschappelijke organisatie zijn voortbrengselen
zou vermenigvuldigen, dan zou het hem niet beter gaan dan een half verhongerde
wilde. Iedereen heeft niet alleen recht op wat hij zelf voortbrengt, maar op
heel wat meer, n.l. ook op zijn deel van de voortbrengselen van de
maatschappelijke organisatie. Maar dit recht is niet het 'grijpen wat je
kunt' van jouw dagen, waardoor sommigen miljonair werden en andere bedelaars.
Ieder krijgt het op gelijke voorwaarden als zijn mede kapitalisten."
'Het idee van een toevallige waardeverhoging, door de maatschappelijke
organisatie aan private eigendommen gegeven, werd in mijn tijd veel
besproken," zei ik, "maar alleen naar ik mij herinner met betrekking
tot de waarde van land. Er waren hervormers, die van oordeel waren, dat de Staat
het recht had beslag te leggen op land, dat in waarde gestegen was als gevolg
van maatschappelijke omstandigheden, zoals de aanwas van de bevolking of
openbare verbeteringen. Men geloofde blijkbaar, dat dit alleen op land
betrekking kon hebben."
'Ja," zei de dokter, "het was gek genoeg dat ze op het idee kwamen,
maar het niet in toepassing brachten."
|
Overzicht van informatie bij de Bellamy Stichting
|