Onder
de meubels in de ondergrondse slaapkamer, waar Dr.Leete mij slapend gevonden
had, was één van de ijzeren kisten, van een geheim slot voorzien, die in mijn
dagen gebruikt werden om geld en kostbaarheden te bewaren. Dat de kamer zo diep
onder de grond geplaatst was met zijn stevige steen constructie en zware deuren,
had haar niet alleen ondoordringbaar voor geluid gemaakt, maar ook tegen dieven
beschermd. Aangezien haar bestaan alleen al een geheim was, had ik gedacht, dat
er geen plaats veiliger voor kostbaarheden en bezittingen was, die mijn rijkdom
vertegenwoordigden. Edith was erg nieuwsgierig naar de brandkasten, zoals wij
deze ijzeren kisten noemden en vaak, wanneer wij het gewelf bezochten, toonde ze
een grote nieuwsgierigheid om te zien wat er in zat. Daarom stelde ik haar voor
de brandkast te openen. Maar toen zei ze, dat haar vader en moeder er evenveel
belang in zouden stellen als zij zelf en dat het beter zou zijn te wachten tot
ook zij aanwezig waren.
De
dag na de gebeurtenissen, die in de vorige hoofdstukken zijn verteld, zaten wij
aan het ontbijt en Edith zei, dat het misschien wel een geschikte morgen zou
zijn, om het inwendige van de brandkast te onderzoeken; iedereen was het daarmee
eens.
'Wat zit er eigenlijk in de brandkast?" vroeg Edith's moeder.
'Toen ik haar de laatste keer sloot in 1887," antwoordde ik, "lagen
er fondsen en obligaties in ter waarde van een miljoen dollar. Wanneer we haar
straks openen, zullen wij, dank zij de omwenteling, een prachtige collectie
scheurpapier vinden. Ja dokter, ik ben benieuwd wat uw rechters zouden zeggen,
als ik hun die fondsen bracht met een officieel verzoek, mij weer in het bezit
te stellen van de waarde, die zij vertegenwoordigen? Nemen wij eens aan, dat ik
zei: "Edelachtbare, deze eigendommen waren vroeger van mij en ik heb er
nooit vrijwillig afstand van gedaan. Waarom zijn ze nu niet meer van mij en
worden ze me niet teruggegeven? U begrijpt natuurlijk dat ik niet van plan ben
mij te kanten tegen de huidige orde, want ik stem volkomen toe dat deze veel
beter is dan de oude, maar ik ben vreselijk nieuwsgierig, wat de rechters zouden
antwoorden op zo'n vraag, aangenomen dat ze er in zouden toestemmen, de zaak
serieus te nemen. Ik denk, dat ze me de rechtszaal uit zouden lachen. Toch denk
ik, dat ze moesten toegeven, dat ik daar tegenover zou kunnen stellen, dat
aangezien ik niet tegenwoordig was, toen de omwenteling ons kapitalisten onze
rijkdommen afgenomen had, ik ten minste recht heb op een beleefde uiteenzetting,
op welke gronden destijds de gang van zaken gerechtvaardigd was. Ik wil mijn
miljoenen dollars niet terug hebben, zelfs niet als dit mogelijk is. Maar om te
voldoen aan een zeker gevoel van redelijkheid, zou ik willen weten, onder welk
voorwendsel het voor de gemeenschap in bezit genomen en behouden werd."
'Waarachtig Julius," zei de dokter, "het zou een prachtig idee zijn
als je dat zou doen. Het zou de levendigste algemene belangstelling opwekken en
prikkelen tot een discussie over de ethische gronden van onze economische
gelijkheid. Dat zou van grote opvoedende waarde zijn voor de gemeenschap. Want
weet je, de tegenwoordige orde van zaken bestaat al zo lang dat het nooit in
iemand, als hij geen historicus is, opkomt dat het ooit anders is geweest. Het
zou goed voor de mensen zijn, eens over het onderwerp na te denken en gedwongen
te worden grondig te beseffen, wat voor waarden de verandering van de oude orde
in de nieuwe gebracht heeft en de reden, waarom het tegenwoordige systeem
bestaat. Voor de rechters te staan met die fondsen in je hand, zou een prachtige
dramatische situatie scheppen. Het zou de negentiende eeuw zijn, die ons
millennium uitdaagt. De oude beschaving, die de nieuwe rekenschap vraagt. De
rechters zouden je met de grootste consideratie behandelen, daar kun je zeker
van zijn, dadelijk je rechten erkennen onder zekere omstandigheden, de hele
kwestie van goederendistributie en rechten op eigendom weer op rakelen en in de
ruimste zin bereid zijn er over te discussiëren."
'Ongetwijfeld" antwoordde ik, "maar juist omdat het een toelichting
zou zijn op het gemis aan onzelfzuchtige gemeenschapszin bij mijn tijdgenoten,
heb ik er geen zin in om er een vertoning van te maken, al zou het nog zo
opvoedend zijn. Waarom is het ook nodig? U kunt mij even goed als de rechters
vertellen, wat hun antwoord zou zijn en daarop komt het bij mij alleen aan. Het
is me niet te doen om de teruggave van mijn bezittingen."
'Ongetwijfeld," zei de dokter, "kan ik je in grote lijnen uitleg
geven, hoe ze het geval zouden beredeneren."
'Goed
dan, laat we aannemen dat u de rechter bent. Op welke gronden zou u weigeren mij
mijn miljoenen dollars terug te geven, want ik veronderstel dat u het zou
weigeren?"
'Dat spreekt van zelf," antwoordde de dokter. "Het zou om de zelfde
rede zijn waarom ze de bezittingen, waaronder ook jouw miljoenen zich bevonden,
genationaliseerd hebben ten tijde van de grote omwenteling."
'Dat zal wel en daar wil ik nu juist naar toe: wat waren daarvoor de
redenen?" "De rechters zouden verklaren dat door iemand toe te staan
een deel van 's lands bezittingen, die door de publieke administratie ten
algemeen nut worden besteed, voor eigen gebruik af te zonderen, als dat deel
groter is, dan ieders aandeel in de gezamenlijke productie, daarmee het vermogen
van de maatschappij zou, verzwakken om haar eerste plicht te vervullen tegenover
haar leden."
'Wat is dan die eerste plicht, waarmee men in botsing zou komen, door aan
bijzondere burgers toe te staan zich meer toe te eigenen dan het gelijke deel
van de gezamenlijke productie?"
'De
plicht om aan haar leden hun eerste en hoogste recht te waarborgen: het recht om
te leven."
'Maar
op welke wijze, zou men de maatschappij in de weg staan, haar plicht te
vervullen, het leven van haar leden te waarborgen, wanneer de een meer heeft dan
de ander?"
'Eenvoudig," antwoordde de dokter, "omdat mensen moeten eten om te
leven en ook gekleed zijn en nog veel meer noodzakelijke en wenselijke dingen
moeten verbruiken, waarvan de som een kapitaal uitmaakt. Als nu de voorraad van
deze dingen altijd onbegrensd was als de lucht die wij nodig hebben om te
ademen, dan zou men er niet voor hoeven zorgen, dat ieder zijn deel zou krijgen.
Maar aangezien de voorraad altijd beperkt is, volgt daaruit dat als iemand een
groot onevenredig deel heeft, de overigen niet genoeg zullen hebben en er
misschien niets voor hen overblijft, zoals het vroeger werkelijk met miljoenen
het geval was, voordat de grote omwenteling de economische gelijkheid tot stand
bracht. Als dan het eerste recht van de burger is, de bescherming van zijn
leven, dan is het de eerste plicht van de maatschappij, daarvoor te zorgen. De
staat moet daarop toezien, dat de levensbehoeften niet meer dan nodig toegeëigend
worden door bijzondere individuen, maar zo worden verdeeld dat aan de behoeften
van iedereen wordt voldaan. Bovendien is het om de levensbehoeften aan iedereen
te verzekeren, niet alleen nodig dat de staat er voor zorgt dat de goederen, die
voorradig zijn voor het verbruik, ten allen tijde eerlijk worden verdeeld.
Hoewel iedereen op dit moment wel verzorgd is, zo zouden zij morgen van de
honger kunnen omkomen, als niet steeds nieuwe goederen worden voortgebracht. De
plicht van de maatschappij om het leven van de burgers te verzekeren, omvat
daarom niet alleen een gelijke verdeling van goederen voor het verbruik, maar
zij moet haar kapitaal zo voordelig mogelijk beheren met het doel voor iedereen
meer goederen voort te brengen. In beide gevallen zul je onmiddellijk inzien,
dat de maatschappij zou falen in haar eerste en belangrijkste taak naarmate zij
aan individuen zou toestaan, boven het gelijke aandeel goederen weg te nemen of
door verbruik of om als kapitaal te gebruiken van 's lands bezittingen onder het
beheer van de publieke administratie voor gemeenschappelijk belang."
'De moderne ethische begrippen over eigendom zijn verrassend eenvoudig voor
een vertegenwoordiger van de negentiende eeuw," merkte ik op. "Zullen
de rechters mij niet vragen, met welk recht
en welke aanspraak op eigendom ik mijn bezittingen opeis."
'Zeker niet. Het is onmogelijk, dat jij (of wie dan ook) zo'n grote aanspraak
op stoffelijke dingen zou kunnen hebben, als de minste van je medeburgers op hun
leven of zo'n sterk voorwendsel naar voren zou kunnen brengen, dat je de
gezamenlijke macht zou kunnen bewegen om je rechten af te dwingen, aangezien zij
in staat zijn de gezamenlijke macht te bewegen hun recht op leven tegen jouw
recht op dingen te laten gelden, op welk punt beide aanspraken, direct of
indirect in botsing zouden komen. De uitwerking van een onevenredig bezit van
goederen van de gemeenschap, doordat enige van haar leden de levensstandaard van
de overigen verminderden of bedreigden, was in geen geval gerechtvaardigd door
de middelen, waardoor die rijkdom was verkregen. Vaak waren juist iemand's
meest slechtste eigenschappen de middelen om de gemeenschap te schaden. Maar het
feit blijft, dat het resultaat van de onevenredigheid van het bezit een
voortdurend onrecht was, zonder er rekening mee te houden hoe het was verkregen.
Onze ethische begrippen over rijkdom zijn zoals je zegt, buitengewoon eenvoudig.
Ze komen voort uit de wet van zelfbehoud en laten zich gelden in naam van allen
tegen aanmatiging en van wie dan ook. Ze zijn gegrondvest op een beginsel, dat
een kind evengoed begrijpen kan, als een wijsgeer en dat een wijsgeer nooit
heeft getracht te weerleggen, n.l. het hoogste recht van allen om te leven.
Hieruit volgt, dat men erop aan moet dringen dat de maatschappij zo
georganiseerd is, dat dit recht verzekerd is."
'Maar alles welbeschouwd," zei de dokter, "wat is er eigenlijk in
onze economische toepassing van dit beginsel, dat iemand van jouw tijd geen
andere gewaarwording moest geven dan die van verbazing, dat het niet eerder werd
toegepast. Sinds men gewend was over moderne beschaving te spreken, was het een
grondbeginsel waarover alle volkeren en regeringen het eens waren, dat het de
eerste en de hoogste plicht van de staat is, het leven van zijn burgers te
beschermen. Voor dit doel heeft de politie, hebben de rechtbanken, heeft het
leger en het grootste gedeelte van de regeringsmachine bestaan. Jullie gingen
zelfs zo ver te beweren dat een staat die niet tot iedere prijs en tot het
uiterste van zijn hulpbronnen het leven van zijn burgers beschermt, hun trouw
niet waard is. Maar terwijl men dit
beginsel zo overvloedig in woorden beleed, werd het grootste deel van zijn
betekenis over het hoofd gezien. Het gevaar waaraan het leven is blootgesteld,
n.l. door honger, kou en dorst werd niet geteld. Op de economische zijde werd
geen acht geslagen. Jullie beschouwden het alleen van de zijde van lichamelijke
geweldpleging, dat door knuppel, mes, kogel en vergif het leven in gevaar kon
worden gebracht, alsof honger, kou en dorst, in één woord economisch gebrek,
niet veel meer voorkomende en dodelijker vijanden waren voor het bestaan, dan
alle vormen van geweldpleging samen. Jullie zagen het grote feit over het hoofd,
dat als iemand door één of ander middel, hoe indirect of in welk verband ook,
het levensonderhoud van een ander wegnam of verminderde, hij een even
gevaarlijke aanslag op zijn leven pleegde als door mes of kogel. Ze1fs
gevaarlijker, daar hij door een directe aanval meer kans zou hebben, zich te
kunnen verdedigen. Jullie zijn te kort geschoten door niet te erkennen, dat noch
politie noch bescherming door gerecht of leger in
staat zou zijn, iemand te behoeden ellendig om te komen, als men niet genoeg had
om te eten of zich te kleden."
'Ons idee daarover was," zei ik, "dat de staat niet tussen beide
moest komen, om voor het individu te doen wat hij zelf in staat was te doen of
om hem te helpen. Men dacht, dat men alleen een beroep op de staat kon doen,
wanneer de krachten van het individu klaarblijkelijk niet opgewassen waren tegen
de taak van zelfverdediging."
'Dat was zo'n slecht idee nog niet," zei de dokter.
'Als men er alleen maar naar gehandeld had, hoewel het moderne gezichtspunt
veel redelijker is: dat al hetgeen collectief kan worden gedaan beter is, dan
wanneer het individueel gedaan wordt. Daarom moet het gebeuren zelfs al zou het,
hoewel minder goed, individueel kunnen worden verricht. Maar geloof je niet, dat
onder de economische omstandigheden, die in Amerika tegen het einde van de
negentiende eeuw heersten (om niet te spreken van Europa), de gemiddelde man,
met een revolver gewapend, de taak om zich en zijn gezin tegen geweldpleging te
beschermen dit veel gemakkelijker zou hebben gevonden, dan tegen gebrek? Waren
de kansen in het laatste geval niet veel slechter voor hem dan in het eerste
geval, als hij tenminste een goed schutter was geweest? Waarom was dan volgens
uw eigen begrippen de staatsmacht onbeperkt, om hem tegen geweld te beschermen,
iets dat hij vrijwel zelf zou kunnen doen, terwijl hij aan zijn lot werd
overgelaten in zijn strijd tegen een hopeloze overmacht om de middelen voor een
behoorlijk bestaan? Welk uur van welke dag van welk jaar ging ooit voorbij,
waarin de verhouding van het aantal doden, dat leed en stierf door geweld,
slechts een gedeelte uitmaakte van het aantal doden, dat fysiek en moreel
gefolterd werd als gevolg van de chaos in de economische strijd en de
verpletterende overmacht ten opzichte van de armen? De maatschappij zou zich
veel beter hebben gekweten van haar erkenden plicht het leven van haar leden te
beschermen, door elk strafrecht af te schaffen, door elke rechter en
politieagent te ontslaan en door de mensen zo goed zij konden zich zelf te laten
verdedigen tegen geweldpleging, als zij in plaats van de rechtspleging een
systeem van economisch beheer had opgericht, waardoor iedereen voor gebrek zou
zijn gevrijwaard. En als de maatschappij het systeem van rechtspleging had
vervangen door een collectieve economische organisatie, zou je aan het eerste
even weinig behoefte hebben als wij, want de meeste misdaden, waardoor men
geplaagd werd, waren direct of indirect het gevolg van de onrechtvaardige
economische toestanden en zouden met deze verdwenen zijn."
'Neem
me niet kwalijk, dat ik me hier zo druk over maak, want bedenk dat ik je
beschaving aanklaag en niet jou persoonlijk. "Waar ik de nadruk op wil
leggen is, dat het beginsel, dat de eerste plicht van de staat is, zijn leden te
beschermen, even goed door de mensen uit jouw tijd erkend werd als door ons en
door in gebreke te blijven, aan het beginsel een economische strekking te geven,
zoals men het een strafrechterlijke en militaire strekking gegeven heeft, hebben
de mensen uit jouw tijd gebrek aan logica getoond, evenals zij zich schuldig
hebben gemaakt aan de wreedheid, die daardoor ontstond. Wij hebben echter als
volk de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het leven van de mensen op
economisch gebied aanvaard en daardoor feitelijk voor de eerste keer het
beginsel, dat zo oud is als de geciviliseerde wereld, tot zijn recht doen
komen."
'Dat
is duidelijk genoeg," zei ik. "Iedereen zal moeten toegeven, alleen al
door het te vermelden, dat de erkende plicht van de staat, het leven van de
burger tegen de handelingen van zijn medeburgers te verdedigen, even logisch in
zich sluit, de verantwoordelijkheid om hem te beschermen tegen de economische
invloeden, die de grondslag van het leven uitmaken, als tegen directe
gewelddaden. De meer verlichte regeringen van mijn tijd hebben deze
verantwoordelijkheid (hoewel zwak) gevoeld en hebben wetten en instellingen voor
de armen ingevoerd, hoewel de voorzorgsmaatregelen voor deze economisch
misdeelde zo onvoldoende en met zulke beschamende omstandigheden gepaard gingen,
dat de mensen liever omkwamen dan ze te aanvaarden. Maar toegegeven, dat de
manier waarop het recht van de burger op een levensonderhoud werd erkend, een
bespotting was, die erger was dan de ontkenning ervan zou zijn geweest en dat
een veel grotere toepassing van zijn plicht in dat opzicht op de staat rustte,
hoe volgt daar dan logisch uit dat de maatschappij een absolute economische
gelijkheid moet waarborgen en de burger het recht heeft daarom te vragen? "
'Het is waar, zoals je zegt," antwoordde de
dokter, "dat de plicht van de maatschappij om elk lid de economische basis
van leven te waarborgen zich niet zou hoeven uit te strekken tot de instelling
van economische gelijkheid. Precies op dezelfde wijze zou in jouw dagen de
plicht van de staat om het leven van de burgers te beschermen voor lichamelijke
geweldpleging op de één of andere manier kunnen worden beperkt, doordat men er
zich bijv. mee tevreden stelde, alleen directe moorden te voorkomen en
ondertussen de mensen door elkaar's moedwilligheid te laten lijden en alle
soorten van geweld toe te laten, die niet direct dodelijk waren. Maar zeg mij
Julius, waren de regeringen in jouw dagen er tevreden mee, aan hun plicht zulke
grenzen te stellen, om de burgers voor geweld te vrijwaren, of zouden de burgers
tevreden zijn geweest met zo'n beperking?"
'Natuurlijk niet."
'Een regering," vervolgde de dokter, "die het in jouw dagen op zich
had genomen, de burgers te beschermen alleen door moorden te voorkomen, zou geen
dag geduurd hebben. Er zouden geen mensen zo barbaars zijn geweest dat te
dulden. In werkelijkheid hebben de regeringen het niet alleen op zich genomen de
burgers voor een aanval op hun leven te beschermen, maar voor elke lichamelijke
aanranding en belediging, hoe klein ook. Niet alleen mocht iemand in zijn drift
geen vinger naar een ander uitsteken, maar als hij boosaardig zijn tong tegen
iemand uitstak, werd hij achter slot en grendel gezet. De wet stond er voor in,
de mensen evengoed in hun waardigheid als in hun lichamelijke ongeschondenheid
te beschermen, door met recht te erkennen dat beledigd of bespuwd te worden een
even groot onrecht is, als een aanval op het leven zelf."
'Door er tegenwoordig voor in te staan, het recht van de burger, om te leven
te verzekeren op economisch gebied, hebben wij ons best gedaan uw voorbeeld te
volgen, door hem voor een directe aanval te beschermen. Hadden wij de
economische grondslag van zijn leven alleen verzekerd door de dood, honger of
kou af te wenden, zoals uw armenwetten voorgaven te doen, dan zouden wij als een
vroegere staat hebben gehandeld, die directe moord verhoedde, maar elke andere
aanranding, die daar onder bleef, door de vingers zag. Ellende en ontbering als
gevolg van gebrek op economisch gebied, dat nog niet verhongering was, is
precies gelijk aan de gevolgen van daden van minder geweld dan moord, waarvoor
de staat in jouw tijd de burgers evengoed beschermde als voor moord. Het recht
van een burger zijn leven gewaarborgd te zien op economisch gebied, kan niet
worden bevredigd door de voorziening van enkel voedsel of door iets dat minder
is dan de volledigste voorziening van alles, wat nodig is en wat in de macht van
de natie ligt, door het zuinigste staatsbeheer uit de nationale bronnen aan
iedereen te verschaffen."
'Dus door de heerschappij van de wet en de publieke gerechtigheid voor de
bescherming en zekerheid van de belangen van de mensen uit te breiden tot het
economische gebied, hebben wij alleen uw grondstelling, n.l. gelijkheid voor de
wet, waarop men zich zo beroemde, ten uitvoer gebracht en daartoe waren wij
zedelijk verplicht. Deze grondstelling betekende, dat in zoverre de maatschappij
zich collectief belastte met één of andere regeringsfunctie, zij verplicht is
te handelen zonder aanzien des persoons, in het gelijke belang van allen. Als
wij dat niet hadden gedaan, hadden wij het beginsel van gelijkheid voor de wet
moeten verwerpen. Want het is onmogelijk, dat de maatschappij de taak van de
voortbrenging en verdeling van de goederen als collectieve functie, op zich
genomen kon hebben zonder dit tot stand te brengen op een ander beginsel dan
gelijkheid."
'Moge het u, Edelachtbare, behagen," zei ik, mij toe te staan tot hiertoe
en niet verder te gaan en mijn verzoek om teruggave van mijn vroeger eigendom in
te trekken. In mijn tijd probeerde wij ons vast te klampen aan alles wat we
hadden en te vechten voor alles wat we met een goede maag konden opslokken, want
onze mededingers waren even zelfzuchtig als wij en hadden er niet meer recht,
noch meer aanspraak op dan wij. Maar dit moderne, sociale systeem met zijn
publieke beheer van al het kapitaal voor het algemeen welzijn heeft een algehele
verandering in de toestand gebracht. Hij, die meer verlangt dan zijn aandeel,
laat zich kennen als iemand die het levensonderhoud aantast en het welzijn
benadeelt van ieder ander in het land. Hij, die genoegen schept in zo'n houding,
moet heel wat meer overtuigd zijn van de rechtvaardigheid van zijn aanspraak,
dan ik zelfs in vroeger tijden ooit was."