'Waar
denk je aan ?" vroeg ik. "Ik dacht er over na," antwoordde ze,
"hoe het zou zijn als je droom werkelijkheid was geweest."
"Werkelijk," riep ik uit, "hoe kan dat nou?" "Ik
meen," zei ze, "dat je als het een droom was geweest, nooit, zoals je
in je nachtmerrie aannam, onze 'republiek van de gulden regel' of mij gezien
zou 'hebben. Je zou alleen maar een nacht hebben geslapen en over alles hebben
gedroomd. Stel echter, dat je er, zoals in je droom, op uit was gegaan, om de
mensen de vreselijke dwaasheid en slechtheid van hun levenswijze onder hun ogen
te brengen en hen aan te tonen hoe veel nobeler en gelukkiger iedereen zouden
kunnen zijn. Denk eens aan, hoe veel goeds je tot stand zou hebben gebracht en
hoe je de mensen in die dagen, die deze hulp zo nodig hadden, zou hebben
geholpen. Het lijkt wel alsof het je bijna spijt, dat je weer teruggekomen bent.
'Je ziet er bijna uit, of je er
zelf spijt van hebt," zei ik, want haar zwaarmoedige uitdrukking
rechtvaardigde wat ik gezegd had.
'Ach
nee," antwoordde ze glimlachend, "wat mij betreft, heb ik er al te
goede redenen voor om blij te zijn, dat je bent teruggekomen" .
'Dat
geloof ik graag. Heb je er over nagedacht, dat als ik alleen gedroomd had, je
niets anders was geweest, dan een verdichtsel in de droom van een man van meer
dan honderd jaar geleden?"
'Van die zijde heb ik het nog
niet bekeken," hernam ze half lachend, half ernstig. 'Maar als ik voor de
mensheid als een droombeeld nuttiger geweest was, dan als werkelijkheid, dan zou
het mijn plicht zijn, mij in deze ongemakkelijke positie te schikken".
Ik antwoordde haar dat ik vreesde
dat geen enkele gelegenheid om de mensheid in het algemeen te helpen, mij zou
hebben verzoend, waar en onder welke omstandigheden dan ook te leven, nadat ik
haar in een droom zou hebben achtergelaten. Dit was een biecht van schaamteloze
zelfzuchtigheid. Het behaagde haar echter mij zonder enige afstraffing mijn
schuld kwijt te schelden. Waarschijnlijk omdat ze mijn ongelukkige opvoeding in
aanmerking had genomen.
'Bovendien,"
hernam ik, omdat ik me graag een beetje wilde verontschuldigen, zou ik niets
goeds tot stand hebben gebracht. Ik heb je immers juist verteld hoe mijn
tijdgenoten en zelfs mijn beste vrienden vannacht in mijn nachtmerrie, toen ik
trachtte hen bij te brengen hoe men beter en edel kon leven, mij uitlachten
alsof ik gek was. Dat zouden ze in werkelijkheid precies zo hebben gedaan, als
ik er op uit gegaan was om er voor te ijveren, zoals je het geval
voorstelde."
'Misschien zouden in het begin
enkelen zo hebben gehandeld als jij gedroomd hebt," antwoordde ze.
Misschien zou hen in eerste instantie het idee van economische gelijkheid niet
bevallen zijn omdat ze bang waren, dat het voor hen tot nivellering of
vermindering zou leiden en ze niet dadelijk zouden begrijpen, dat het juist een
verheffing van iedereen zou zijn tot een hoger plan van bestaan: geluk,
materiele welvaart en morele waardigheid, zoals zelfs de fortuinlijke onder hen
nooit had genoten. Maar zelfs als de rijken je miskend zouden hebben als een
vijand van hun klasse, dan zou toch in elk geval de massa, de eigenlijke natie,
onmiddellijk met hart en ziel naar je hebben geluisterd; voor hen was je verhaal
toch een blijde boodschap".
'Het verbaast me helemaal niet
dat je er zo over denkt," antwoordde ik. "Ik kende mijn tijdgenoten
door en door en ik kan je, hoewel ik pas het alfabet van deze nieuwe wereldleer
ken, verzekeren dat het niet gegaan zou zijn zoals jij het je voorstelt. De
armen zouden evenmin geluisterd hebben als de rijken, want al bestonden er
bittere tegenstellingen tussen beide, ze geloofden allemaal, dat er altijd een
verschil tussen arm en rijk zou blijven bestaan en dat een toestand van
materiele gelijkheid onmogelijk was. Algemeen werd er beweerd en dikwijls scheen
dat waar -dat de maatschappelijke hervormer, die de toestand van het volk
trachtte te verbeteren, een veel ontmoedigender belemmering vond in de
hopeloosheid van de massa, die hij wilde opheffen, dan in het daadkrachtige
verzet van de weinigen, waarvan de voorrang bedreigd werd. Echt waar, Edith, om
eerlijk te zijn tegenover mijn eigen klasse, ik ben verplicht het je te zeggen,
is dat het met de besten onder de rijken dikwijls even goed deze hopeloosheid
was, en niet eens een vorm van weloverwogen zelfzucht, die hen zoals wij dat
gewoonlijk noemden 'conservatief' maakte. Zo zie je, dat ik niets had
uitgericht, als ik was gaan ijveren zoals je dacht. De armen zouden mijn gepraat
over materiele gelijkheid voor een sprookje houden, dat voor hen niet de moeite
waard was om er tijd mee te verliezen door er naar te luisteren. Wat de rijken
aangaat, het mindere soort zou hebben gespot, het betere gezucht, maar niemand
zou zich er in ernst in hebben verdiept."
Met een rustige glimlach hernam
Edith: "Het is misschien erg brutaal van me, om je indruk van je
tijdgenoten te willen verbeteren op het gebied van wat men zou kunnen
verwachten, dat zij zouden denken of doen, want onze bijzondere omstandigheden
geven mij natuurlijk een oneerlijken voorsprong. Jouw kennis van je tijd
eindigde in 1887. Het verdere verloop van de gebeurtenissen is voor jou in de
vergetelheid geraakt. Ik, aan de anderen kant, heb in de twintigste eeuw op
school gezeten en heb, zeer tegen mijn zin, de negentiende-eeuwse geschiedenis
moeten leren. Ik weet dus wat na 1887 plaats vond, daar waar jouw kennis
ophoudt. Hoe onmogelijk het ook lijkt, toen je nauwelijks in je langen slaap was
gevallen, begon er onder het Amerikaanse volk alom en met groten ernst een
beweging te ontstaan, die een orde van economische gelijkheid voorbereidde zoals
wij die nu genieten. Zij werd weldra door de politiek gevolgd, die er na vele
veranderingen in slaagde het oude stelsel af te schaffen en het tegenwoordige te
vestigen".
Dit was voor mij natuurlijk een
belangrijke mededeling, maar toen ik Edith verder begon te ondervragen, zuchtte
ze en schudde ze haar hoofd.
'Mijn vader moet je de rest maar
vertellen, want ik moet je eerlijk bekennen, dat ik noch van de omwenteling,
noch van de dingen van de negentiende eeuw, over het algemeen iets
noemenswaardigs afweet. Je weet niet, hoe ik mijn best heb gedaan, mij in dat
onderwerp in te werken, om er met begrip met je over te kunnen spreken, maar ik
ben bang, dat het vergeefse moeite is geweest. Ik kon er noch op school, noch nu
achter komen en op dit moment twijfel ik er meer dan ooit aan. Sinds je me hebt
verteld, hoe de oude wereld je in je droom verschenen is, staat hetgeen je me
over die tijd verteld hebt, mij zo duidelijk voor de ogen, dat ik het bijna zien
kan en toch kan ik niet zeggen, dat ik het beter begrijp dan vroeger."
"De dingen waren toen slecht en somber genoeg," zei
ik, "maar ik zie niet in, wat er zo bijzonder onbegrijpelijk aan is. Met
welke moeilijkheden heb je dan te kampen?"
'De
grootste komt door het volkomen gebrek aan overeenstemming tussen de beweringen
van je tijdgenoten over de organisatie van de maatschappij en de werkelijke
feiten zoals de geschiedenis die vermeldt."
'Bijvoorbeeld?,"
vroeg ik.
'Ik
vrees, dat ik tevergeefs tracht mijn bezwaren duidelijk te maken," zei ze.
"Je zult me wel dom vinden, dat ik er zo'n moeite mee heb, maar ik zal
proberen je uit te leggen wat ik bedoel. Je hebt me juist over het ergerlijke
verschillen in omstandigheden van het volk verteld, de tegenstelling tussen
verkwistingen en ellende, de trots en macht van de rijken, de vernedering en
slaafsheid van de armen en al het overige van het vreselijke verhaal."
'Dat
is zo."
'Het
blijkt, dat deze tegenstellingen bijna even groot waren als in alle vroegere
tijdperken van de geschiedenis."
'Men
hoeft er niet aan te twijfelen of er ooit grotere ongelijkheid heeft bestaan
tussen de toestanden van de verschillende klassen, dan men zou vinden op een
wandeling van een half uur in Boston, New York of Chicago, of in een andere
grote stad van Amerika in het laatste vierde deel ,van de negentiende eeuw.
'En toch," zei Edith,
"blijkt uit alle boeken, dat de Amerikanen in die tijd er zich op
voorstonden, dat zij daarin van andere en vroegere volken verschilden en dat zij
vrij en gelijk waren. Op deze bewering stuit men voortdurend in de literatuur
van die dagen. Nu heb je me verklaard, dat ze noch vrij, noch gelijk waren in
welke betekenis ook van het woord, maar even verdeeld waren, als de mensheid
vroeger altijd geweest is, in rijken en armen, in meesters en knechten. Wil je
me nu alsjeblieft vertellen, wat ze bedoelden met zich vrij en gelijk te noemen
? Ik veronderstel, dat zij bedoelden allen gelijk te zijn voor de wet. Dat wil
dus zeggen voor het gerecht. En waren de rijken en de armen gelijk voor het
gerecht? Werden zij op gelijke wijze behandeld ?
'Ik
ben verplicht te zeggen, dat ze nergens anders meer ongelijk waren. In naam
waren ze gelijk voor de wet, maar in werkelijkheid niet. Er was daar groter
verschil tussen de rijken en armen, dan in alle andere opzichten. De rijken
stonden letterlijk boven de wet en slechts de armen stonden er onder".
'In welk opzicht waren de rijken
en armen dan gelijk? Men zei, dat ze gelijke kansen hadden, maar kansen
waarvoor?"
'Om
hun omstandigheden te verbeteren, om rijk te worden en om anderen de baas
te zijn in de strijd om rijkdom".
'Als dat waar zou zijn, dan
schijnt het alleen te betekenen, dat iedereen een gelijke kans had om zich
ongelijk te maken, en dus niet dat iedereen gelijk was. Maar was het echt waar,
dat iedereen gelijke kans had om rijk te worden?"
'Het
is mogelijk, dat het tot op zekere hoogte zo was, toen het land nog nieuw
was," antwoordde ik. Maar in mijn tijd niet
meer, want toen had het kapitaal inmiddels alle economische kansen
gemonopoliseerd. Men kon geen nieuwe onderneming beginnen zonder dat men over
een zeer groot kapitaal beschikte, behalve misschien, door een of ander
buitengewoon geluk."
'Maar," zei Edith, "er
moet toch zeker iets geweest zijn, dat een schijn van gelijkheid had om al het
gepoch erover te rechtvaardigen. Uit een of ander oogpunt moeten ze toch
werkelijk gelijk geweest zijn".
'Ja, dat was ook zo. Zij waren in
politiek opzicht gelijk. Ieder had een stem, en wat de meerderheid wilde was
wet".
'Dat staat ook in de boeken, maar
dat maakte de dingen zoals ze toen waren nog veel onbegrijpelijker."
'Hoe
zo?"
'Omdat, als alle mensen een gelijke stem in het bestuur hadden, ik mij
afvraag, waarom al die zwoegende, hongerende, koulijdende, uit die ellendige
massa van armen, daar via hun stem niet onmiddellijk een einde aan lieten
maken?"
'Waarschijnlijk," voegde ze
er bij, omdat ik niet onmiddellijk antwoordde, "toon ik alleen hoe dom ik
ben, door dit te zeggen. Misschien zie ik wel een belangrijk feit over het
hoofd, maar zei je niet, dat iedereen, ten minste alle mannen, een stem hadden
in het bestuur?"
'Zeker, in het laatste gedeelte
van de negentiende eeuw bestond in Amerika het algemene stemrecht voor
mannen."
'Dat
wil dus zeggen, dat de mensen door middel van de personen, die zij er voor
kozen, de wetten maakten ?"
'Zeker."
'Maar ik herinner me niet, dat
men een grondwet had voor het volk en de staten. Misschien heeft men het volk
belet, te doen wat het wilde".
'Wel nee, de grondwet was alleen
de wet, waarop de andere wetten gebaseerd waren. De meerderheid maakte en
veranderde ze naar goeddunken. Het volk was de enige hoogste en beslissende
macht. Hun wil was onbeperkt."
'Als dan de meerderheid geen
vrede had bij een bestaande orde, of dacht dat het haar niet tot voordeel
strekte, konden de burgers deze dan zo radicaal veranderen, als zij
wilden?"
'Zeker, de volksmeerderheid kon
alles doen, als ze maar groot én vastbesloten genoeg was."
'En de meerderheid, zoals ik het
begrijp, waren de armen en niet de rijken, degenen die aan de verkeerden kant
stonden van de ongelijken en die de overhand hadden ?"
'Zeker, de rijken waren
vergelijkenderwijs maar een handjevol."
'Dus er was
nu letterlijk niets, dat de mensen kon beletten, gesteld dat ze dit wilden, een
einde te maken aan hun lijden en een stelsel als het onze in te voeren, dat hun
gelijkheid en welvaart zou waarborgen ?"
'Niets
ter wereld."
'Maar
dan vraag ik je, in naam van het gezond verstand nog eens, om mij te uit te
leggen, waarom zij dat niet onmiddellijk deden, om gelukkig te zijn, in plaats
van zo ellendig, dat men er zelfs in de 21-ste eeuw nog droevig van wordt?"
'Omdat
hun," was mijn antwoord, "geleerd werd dat de regeling van handel en
nijverheid en de productie en distributie van goederen iets was, dat helemaal
buiten het gebied van de regering lag. Dat namen ze ook aan."
'Maar bij God, Julius, het leven
zelf, en alles wat het leven levenswaard maakt, vanaf de bevrediging van de
eerste stoffelijke behoeften tot het voldoen aan de meest verfijnden smaak,
alles wat evengoed tot de ontwikkeling van de geest als van het lichaam behoort,
is in de eerste en laatste plaats en altijd toch afhankelijk van de wijze,
waarop de productie en distributie wordt geregeld? Dat moet toch in jouw tijd
even waar zijn geweest als nu?"
'Natuurlijk.".
'En
toch zeg je me, Julius, dat het volk, nadat het de regering van koningen heeft
afgeschaft en zelf de opperste macht om zijn zaken te regelen in handen heeft
genomen, willens en wetens er in toegestemd heeft, het toezicht op iets dat zeer
belangrijk of liever dat alleen werkelijk belangrijk is, wat hun aangelegenheden
betreft, buiten hun rechtsbevoegdheid te sluiten."
'"Is
dat het oordeel van de geschiedenis ?"
'Ja,
dat is het en juist daarom kon ik het niet geloven. Het was me totaal
onbegrijpelijk. Ik dacht, dat er toch een oorzaak geweest moet zijn het te
verklaren. Maar zeg me eens, Julius, aangezien het volk niet geloofde, dat het
zijn eigen nijverheid en haar voortbrengselen kon regelen, wie stelden ze er
toen verantwoordelijk voor ?"
'De kapitalisten."
'Had het volk de kapitalisten er voor gekozen?"
'Niemand heeft ze gekozen."
'Door wie werden ze dan aangesteld ?"
'Niemand heeft ze aangesteld."
'Wat een eigenaardig systeem! Maar, aangezien ze door niemand gekozen of
aangesteld werden, moesten ze toch wel voor iemand rekening en verantwoording
afleggen voor de wijze, waarop ze hun macht gebruikten, omdat de welvaart en het
bestaan van iedereen van deze kapitalisten afhing."
'Integendeel,
ze waren niemand en niets verantwoording verschuldigd, of het moest aan hun
eigen geweten zijn."
'Hun
geweten! Ach, nu begrijp ik het. Je bedoelt, dat ze zo welwillend waren, zo
onzelfzuchtig en zo bezorgd voor het algemeen welzijn, dat de mensen de macht,
die de kapitalisten zich hadden toegeëigend, uit dankbaarheid duldden. Nu
zouden de mensen de macht van personen, die niemand verantwoording verschuldigd
waren, niet dulden, al waren het halfgoden. Maar het was waarschijnlijk in jouw
tijd anders."
'Als
een ex-kapitalist, zou het me genoegen doen je vermoeden te bevestigen, maar
niets was meer bezijden de waarheid. De kapitalisten hebben altijd ontkend in de
leiding van handel en nijverheid naar enig welwillend doel te streven. Het was
er hun alleen om te doen, zich van de grootst mogelijke winst meester te maken,
zonder zich te bekommeren om het welzijn van anderen".
'Lieve hemel. Nu maak je de kapitalisten uit voor nog slechter dan koningen,
want koningen beweerden voor het welzijn van het volk te regeren, als vaders
voor kinderen te handelen en de goede onder hen deden dit ook echt, naar het
scheen. Maar je zegt dus, dat de kapitalisten niet eens voorgaven
verantwoordelijk te zijn voor het welzijn van hun onderdanen ?"
'Nee,
helemaal niet."
'En
als ik het goed heb begrepen," vervolgde Edith, "dan was deze
overheersing van de kapitalisten niet eens zedelijk gewettigd door één of
ander voorwendsel van goede bedoelingen. Zij was feitelijk niets anders dan een
economische mislukking, want het waarborgde het volk geen welvaart."
'Wat
ik vannacht in mijn droom gezien heb," antwoordde ik, "en geprobeerd
heb je vanmorgen te vertellen, geeft slechts een flauw beeld van de ellende van
de wereld onder de heerschappij van de kapitalisten." .
Edith
dacht enige ogenblikken na, toen zei ze: "Je tijdgenoten waren niet gek, er
moet nog iets geweest zijn, wat je me niet verteld hebt. Er moet een verklaring
voor gevonden worden, of ten minste een schijn van verontschuldiging, waarom de
mensen niet alleen van hun macht afzagen om hun meest vitale en belangrijke
aangelegenheden te controleren, maar die overgaven aan een klasse, die niet eens
voorgaf enig belang te stellen in hun welzijn, terwijl de leiding van deze
klasse er hun geen waarborg voor gaf."
"0
ja," zei ik, "er is een verklaring voor, die heel mooi klinkt. Het was
in naam van de individuele vrijheid, de industriële ongebondenheid en het
persoonlijke initiatief, dat de economische heerschappij overgeleverd werd aan
en gehandhaafd werd door de kapitalisten."
'Meen
je echt dat een bestuur, dat het meest onverantwoordelijke despotisme was,
verdedigd werd in naam van de vrijheid?"
'Zeker,
in naam van de vrijheid iets te ondernemen op economisch gebied door het
individu".
'Maar heb je me niet juist verteld, dat het economisch initiatief en de
gelegenheid ondernemingen te stichten en zaken te doen feitelijk gemonopoliseerd
werden door de kapitalisten zelf?"
'Zeker, er werd toegegeven, dat niemand iets kon ondernemen, tenzij hij zeer
rijk was en al gauw hadden slechts de allerrijksten de macht iets te
ondernemen."'En toch zeg je me, dat het overlaten van de leiding van de
industrie aan de kapitalisten in het belang was van de vrijheid op economisch
gebied en van de persoonlijke ondernemingsgeest van alle mensen."
'Zeker,
het werd de mensen bijgebracht, dat ieder op zichzelf meer onafhankelijkheid en
vrijheid van beweging zou genieten op economisch gebied onder de heerschappij
van de kapitalisten, dan wanneer ze gezamenlijk het economisch stelsel zouden
beheersen voor eigen voordeel. De kapitalisten, zo werd hun gezegd, zorgden
wijzer en beter voor hun welzijn, dan zij zelf zouden kunnen doen. Ze zouden een
overvloediger deel verkrijgen van hetgeen ze voortbrachten onder de goedgunstige
beschikking van de kapitalisten, dan wanneer ze hun eigen werkgevers waren en de
voortbrengselen onder elkaar verdeelden."
'Maar
dat is toch de grootste onzin. Dat is toch hen, die daarin getrapt zijn,
uitlachen op de koop toe?"
'Dat
lijkt wel zo, maar ik verzeker je, dat het in mijn tijd als de gezondste
staatshuishoudkunde beschouwd werd. Wie dit in twijfel trok, werd als een
gevaarlijke fantast beschouwd".
'Maar
ik denk; dat de regering, die het volk gekozen had, toch wel iets gedaan moet
hebben en dat er toch wel enkele dingen geweest waren, waarin de kapitalisten de
inmenging van het gezag moesten
dulden."
'0 ja, de regering had de handen vol om de vrede te handhaven. Dat was zelfs
het meest hoofdzakelijke waarmee ze zich in mijn dagen bemoeide."
'Had men dan zo'n moeite om de vrede te handhaven? Waarom was er niet vanzelf
vrede net als nu?"
'Om het verschil in omstandigheden, dat toen bestond. De strijd om overvloed
en de wanhoop door gebrek onderhielden in een niet te blussen brand een hel van
begeerte en nijd, vrees en wellust, haat, wraak en elke ander lage hartstocht.
Om deze algemene razernij enigszins te beteugelen, opdat het hele sociale
stelsel zich niet zou oplossen in een algemene moordpartij, had men een leger
van soldaten, politie, rechters en cipiers nodig en eindeloze rechtsgedingen om
twisten te beslechten. Voeg bij deze elementen van tweedracht een horde van diep
gezonken, ontaarden en wanhopigen, die door hun lijden tot vijanden van de staat
waren geworden, waardoor zij het nodig maakte, in toom gehouden te worden. Geef
toe dat er zo bezien voor de regering van het volk genoeg te doen was."
'Voor zover ik het begrijpen kan," zei Edith, "was de voornaamste
bezigheid van het staatsbestuur een strijd met de socialen chaos, die het gevolg
was van zijn onmacht om het economische systeem in handen te nemen en het te
regelen op een basis van rechtvaardigheid." "Ja, precies. Je zou het
niet juister kunnen uitdrukken, als je er een boek over schreef."
'Deed het staatsbestuur niets anders dan het kapitalistisch stelsel en zijn
gevolgen verdedigen?"
"0 ja. Het stelde postmeesters en ambtenaren aan, onderhield een leger en vloot
en zocht ruzie met andere landen."
'Ik geloof, dat het stemrecht van een staatsburger, die de staatsfuncties
beperkt zag tot de omvang, die je daar juist opgenoemd hebt, voor hem nauwelijks
enige waarde kon hebben."
'Ik geloof, dat de gemiddelde prijs van het stemrecht in Amerika in mijn tijd
twee dollars moet zijn geweest."
'Wel ja, zoveel nog," zei Edith. "Ik weet niet precies, wat de
waarde van het geld in jouw tijd was, maar het komt me bijna voor als
afzetterij."
'Ik geloof, dat je gelijk hebt. Vroeger was ik het eens met de bewering, dat
het stemrecht zo goed als niets kostte en veroordeelde hen, die door de druk van
armoede er toe gebracht werden, het voor geld te verkopen. Maar van de kant
gezien, waarheen jij me vanmorgen geleid hebt, ben ik geneigd te denken, dat de
kerels, die hun stemmen verkochten, een veel beter denkbeeld hadden van de
schande van de zogenaamde volksregering en wat de beperking van de
staatsfuncties betreft, die ik opgenoemd heb, beter dan een van ons. Als ze er
verkeerd aan deden, dan was het, omdat men er te veel geld voor vroeg, wat jij
ook vindt." 'Maar wie kochten dan
de stemmen?"
'Ik word aan een genadeloos kruisverhoor
onderworpen," zei ik. "Natuurlijk de klassen, die er belang bij hadden
om de regering te controleren, n.l. de kapitalisten en de baantjeszoekers. De
kapitalisten stortten het nodige geld voor de verkiezing van de baantjeszoekers
of aspirant ambtenaren op conditie, dat deze als zij gekozen werden, zouden
doen, wat de kapitalisten nodig vonden. Maar ik moet je niet de indruk geven,
dat de meerderheid van de stemmen rechtstreeks gekocht werd. Dat zou een te
openlijke bekentenis zijn, dat de volksregering een comedie was en ook zou het
te veel geld kosten. Het geld, dat door de kapitalisten gestort werd, om zich
van de keuze van de aspirant ambtenaren te verzekeren, werd hoofdzakelijk
uitgegeven, om de mensen op slinkse wijze te beïnvloeden. Ontzaglijke sommen,
onder den naam van fondsen voor de verkiezingscampagne, werden voor dit doel
verschaft en gebruikt voor ontelbare oogmerken zoals: vuurwerken, toespraken,
processies, fanfares, openbare maaltijden. Middelen, die ten doel hadden het
volk zo te boeien, dat ze gewillig werden te stemmen voor de keuze van de
kapitalisten, wanneer de stemming plaats vond. Niemand die niet zelf een
negentiende eeuwse verkiezing heeft bijgewoond, zou in staat zijn zich het
potsierlijke van zo'n schouwspel voor te stellen."
'Het
schijnt dus," zei Edith, "dat de kapitalisten niet alleen het
economisch bestuur als hun speciaal gebied beschouwden, maar feitelijk ook de
regeringsmachine in handen hadden ?"
"0,
ja, de kapitalisten zouden niet opschieten, als ze niet het staatsbestuur
controleerden. Het congres, de wetgevende macht, burgemeesters en wethouders van
de steden, waren ook hun instrumenten, om hun plannen ten uitvoer te brengen.
Bovendien, om zich zelf en hun bezittingen te verdedigen tegen volksopstootjes,
was het noodzakelijk dat politie, rechtbanken en soldaten hun belangen deelden
en dat ze de president, de gouverneur en de burgemeesters tot hun beschikking
hadden,"
'Maar
ik dacht, dat de president, de gouverneurs en de wetgevende macht het volk
vertegenwoordigden, dat voor hen stemde?"
'Lieve
Hemel, nee. Waarom zouden ze? Ze dankten de kans van hun benoeming niet aan het
volk, maar aan de kapitalisten. Het volk dat koos, had geen gelegenheid te
kiezen wie zij wilden, die kwestie werd beslist door het bestuur van de
politieke partij, waartoe het behoorde en voor de geldelijke ondersteuning ervan
bedelde het bestuur geld van de kapitalisten. Iemand die tegen het belang van de
kapitalisten handelde, werd geen gelegenheid gegeven, een beroep te doen op het
volk. Het zou voor een staatsbeambte, die het belang van het volk
vertegenwoordigde tegenover het belang van de kapitalisten, de zekerste weg
zijn, zijn carrière te offeren. Als je wilt begrijpen, hoe absoluut de
kapitalisten de regering controleerden, moet je bedenken, dat een president, een
gouverneur, een burgemeester of lid van de gemeenteraad, een staatsraad of de
nationale raad slechts tijdelijk een dienaar van het volk was en afhankelijk van
zijn gunst. Zijn staatspositie behield hij van verkiezing tot verkiezing en
zelden lang. Zijn voortdurend, levenslang en alles beheersend belang, evenals
dat van iedereen, was zijn levensonderhoud en dat was niet afhankelijk van de
toejuiching van het volk, maar van de gunst en bescherming van het kapitaal. Dit
mocht hij niet in gevaar brengen, door te streven naar de zeepbellen van de
volksgunst. Deze omstandigheden, zelfs al waren er geen gevallen van
rechtstreekse omkoperij, verklaren voldoende, waarom onze staatslieden en
ambtenaren, met weinige uitzonderingen; vazallen en werktuigen van de
kapitalisten waren. De rechtsgeleerden, die de ingewikkeldheid van ons stelsel
in aanmerking genomen, bijna de enige klasse vormden, geschikt voor staatszaken,
waren speciaal en direct ervan afhankelijk. Zij moesten voor hun levensonderhoud
de belangen van de kapitalisten beschermen."
'Maar waarom koos het volk dan geen beambten en vertegenwoordigers uit hun
eigen klasse, die voor de belangen van de massa zouden willen opkomen?"
'Er was geen zekerheid, dat ook
zij eerlijker zouden zijn. Hun armoede op zichzelf al zou hen niet bestand maken
tegen de verleiding van het geld en de armen, dat moet je ook bedenken, hoewel
zoveel meer te beklagen, waren zedelijk geen greintje beter dan de rijken. Want
-en dit was wel de voornaamste reden, waarom de arme volksmassa niemand uit haar
midden zond, om haar te vertegenwoordigen -armoede betekende bovendien over het
algemeen onontwikkeldheid en daarom onbekwaamheid, zelfs daar, waar de wil goed
was. Zodra de arme man zich ontwikkelde kwam hij meer dan ooit in verzoeking om
zijn klasse in de steek te laten en de gunst van het kapitaal te zoeken."
Edith bleef enigen tijd in stil gepeins en zei toen:
'De reden waarom ik het zogenaamde stelsel" van de volksregering in jouw
dagen nooit kon begrijpen was, omdat ik trachtte te ontdekken welk deel ervan in
handen van het volk was, maar nu blijkt dus dat het volk er part noch deel in
had."
'Je maakt vorderingen," riep ik uit. "Zonder twijfel was de
verwarring van de termen in ons politieke stelsel er op uit, om iemand van de
wijs te brengen. Maar als je het punt, waar het om gaat, goed in het oog houdt,
dan ontdek je de sleutel, die elk mysterie voor je zal openen en die is de
heerschappij van de rijken, het oppergezag van het kapitaal en zijn belangen,
die over het algemeen tegen die van het volk in zijn geheel indruisten. Dit
alles was het middelpunt van ons systeem, waaraan alle andere belangen
ondergeschikt werden gemaakt."