Door Jacques WallagePolitiek en WeersomstandighedenBewijzen kan ik het niet, maar het weer heeft en belangrijke invloed op de begrotingsbeslissingen van een kabinet. (oei!!, red) Koud zijn de bollen in bloei of de eerste tegenvallers dienen zich aan. Jo Ritzen en ik hadden in het vorig kabinet een standaardgrap die elk jaar bleek op te gaan: "Het volgend jaar wordt een moeilijk jaar". De jaren daarna zouden minder lastig worden, maar in de opmaat naar het volgende begrotingsjaar was er in de ministerraad altijd sprake van "een hobbeltje" als het een parameter betrof die juist omlaag moest. En, jawel, er werd zo tegen de Pasen ook altijd "een dipje" in het vooruitzicht gesteld, maar dan voor een grootheid die geacht werd juist omhoog te gaan. Deze tijdingen van depressieve aard hielden aan tot de zomer. Pas tegen de tijd dat het hooi van het land moest en de begroting naar de staatsdrukkerij, dienden zich pardoes uit de blauwe hemel (belasting)meevallers aan die - dit ter geruststelling - meteen incidenteel werden verklaard. Als de herfstbladeren begonnen te kleuren bleek het kabinet de eindjes goed aan elkaar te kunnen knopen. Niet alleen was de budgetdiscipline van de departementen voorbeeldig, maar zelfs de minister van Financiën kon niet om de conclusie heen dat tenminste een deel van de meevallers wellicht een beetje structureel was. Wie door de wisseling der seizoenen voldoende gelouterd is valt nog iets anders op: de financiële medicijnmannen hebben altijd wel een gevaarlijk kruid waar niet genoeg voor gewaarschuwd kan worden. In mijn (politieke) jeugd was dat de inflatie. Daarna voerde de hoge rente een tijd de lijst van uit te bannen kwaad aan. Toen bleek de kwetsbaarheid van de natie vooral af te hangen van de omvang van de sociale zekerheidsuitgaven, danwel van het geheel van lasten- en premiedruk. Om die zuiverder aan de orde te krijgen kwam de verhouding tussen aantallen actieven en niet-actieven centraal te staan. Uiteindelijk wedijverden lastendruk en financieringstekort om de eerste plaats in onze aandacht. Om nu langzaam maar zeker verdrongen te worden door de staatsschuld, uitgedrukt in een percentage van het nationaal inkomen, een quote die relevant is voor de toetreding van de EMU in 1998. Inflatie en rente bewegen zich op een eerder ondenkbaar geacht laag niveau. Door ingrijpende maatregelen (van het vorige kabinet!) komen de sociale uitgaven onder controle: de verhouding actieven/inactieven is zodanig verbeterd dat - zelfs met instemming van de VVD - de koppeling tussen lonen en uitkeringen weer kon worden hersteld. De banenmachine (?? red.) is goed op gang gekomen, de werkloosheid loopt - zij het tergend langzaam - terug. Het financieringstekort is deze eerste helft van de kabinetsperiode sneller gedaald dan in het regeerakkoord was voorzien. Dit alles behoeft niet tot zelfgenoegzaamheid te leiden, maar pleidooien voor extra bezuinigingen "om de EMU-norm te halen" doen gekunsteld aan. Ze miskennen het karakter van de EMU-toetreding en, wat erger is, ze gaan voorbij aan wat er economisch bezien feitelijk voor ons land op het spel staat. Allereerst de toetreding tot de EMU: bepalend daarvoor is naast de omvang van het financieringstekort (3% van het nationaal inkomen) de ontwikkeling van de staatsschuld. Die mag niet meer bedragen of tenminste in "een bevredigend tempo" in de richting van 60% bewegen. Uit deze laatste formulering blijkt al dat bij toepassing van de criteria nog nader moet worden gedefinieerd wat "bevredigend" eigenlijk is. Men mag aannemen dat daarbij ook in de beschouwing zal worden betrokken hoe in ons land omgegaan wordt met collectieve vermogens. Omdat het ABP in formele zin geen onderdeel van de overheid is, worden de vermogens van dit fonds niet afgetrokken van de staatsschuld. In landen waar wel onder de overheidsparaplu voor pensioenen vermogen wordt opgebouwd ligt dat anders. Zou het ABP-vermogen (191,7 miljard) worden meegeteld, dan zou dat de EMU-schuldquote in één keer met 29 procentpunten doen dalen. Of ons tempo op weg naar de 60% als bevredigend wordt gezien zal ook afhangen van de betekenis die aan de harde gulden wordt toegekend en de bijzonder lage inflatie. De ironie is namelijk dat bij een wat hogere inflatie de staatsschuldquote "vanzelf" lager is. Kende ons land de gemiddelde inflatie van de Europese Unie, zo'n 3%, dan zou de voor toetreding relevante quote "vanzelf" naar 77% BBP zakken. Ik pleit geenszins voor een bewust aanjagen van de inflatie , maar mag toch wel vertrouwen op de onderhandelingsvaardigheid van de minister van Financiën, opdat wij voor een lage inflatie in Brussel niet gestraft worden. Er is veel aan gelegen de aansluiting bij de EMU niet te missen, maar de toepassing van de criteria is geen automatisme, vraagt een onderhandelingsinzet en bovenal een financieel-economisch beleid dat ook voor de langere termijn tot schuldreductie in staat stelt. Daarvoor is een gestage economische groei voorwaarde. In termen van een privé-huishouding: het heeft weinig zin over de lasten van een hypotheek te spreken zonder te bezien hoe het inkomen zich ontwikkelt waaruit rente en aflossing moeten worden voldaan. Het gaat dus om schuld in relatie tot terugbetalingscapaciteit. Als de nieuwste inzichten van het Planbureau onwelkom lentenieuws bevatten dan betreft dat vooral de groeivooruitzichten. Die zouden voor het eerst onder de aannames van het regeerakkoord komen te liggen. Bij de opstelling van de begroting 1997 lijkt dus de belangrijkste vraag zijn: welk beleid moet worden gevoerd om tenminste weer de sobere groeiaanname van het regeerakkoord te komen (n.l. 2%)? Natuurlijk, die kansen worden voor een niet gering deel internationaal bepaald. Toch zijn we daarin niet alleen maar afhankelijk van anderen, zoals o.a. bleek uit de renteverlaging van DNB van vorige week, waar president Duisenberg kennelijk uit de Duitse pas durfde te lopen; dit keer werd met een renteverlaging niet gewacht op de Deutsche Bank. Voor de binnenlandse mogelijkheden om wat meer groei te genereren gelden twee aanknopingspunten: bij een redelijke winstgevendheid wordt door het bedrijfsleven gematigd geïnvesteerd en de consumptieve bestedingen van gezinnen haperen. Er is dus veel gelegen het bedrijfsleven uit te lokken meer te investeren en koopkracht blijkt niet alleen een sociale, maar ook een economische dimensie te hebben. Zeker, armoedebestrijding is een teken van beschaving, maar ik pleit ervoor koopkrachtverbetering ook te zien als een goede impuls voor de binnenlandse bestedingen. Het kabinet doet er goed aan het oorspronkelijke evenwicht in het regeerakkoord weer opnieuw als leidraad te nemen: financieringstekort en lastendruk in samenhang bezien met de groei van werkgelegenheid en evenwichtige inkomensverhoudingen. Nu de groei, waarschijnlijk tijdelijk, iets inzakt is er alle aanleiding niet eenzijdig aan te sturen op bezuinigingen - boven hetgeen in het regeerakkoord aan tekortreductie is afgesproken -, maar eerder te bezien of met voortgezette lastenverlichting zowel de koopkrachtige vraag als de bedrijfsinvesteringen impulsen kunnen krijgen. Houden we de banenmachine op gang, dat zal uiteindelijk bepalend zijn voor de vraag of we aan de echte bedoelingen van de EMU kunnen voldoen. Naast een omvangrijk infrastructuurprogramma, (verbetering openbaar vervoer, Betuwelijn en HSL, investeringen rond Schiphol) in de uitvoering waarvan geen haperingen mogen optreden, is geleidelijk weer aandacht nodig voor kwaliteitsverbeteringen die ons in Europa straks (nog) sterker maken. De kwaliteit van onderwijs en dus van onderwijsgevenden, de implementatie van nieuwe technologie, de ecologisering van onze productie, het zijn stuk voor stuk kansen om onze terugbetalingscapaciteit op termijn verder te vergroten. Maar hoe dan ook, net als alle voorgaande jaren: het volgende jaar zal moeilijk zijn.
Jacques Wallage
|