't Achterom 9a
AANTEKENEN Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Sint Oedenrode, 17 oktober 2001. OPEN BRIEFOns kenmerk: BIG/15051/HB.Uw nummer: 200102486/1/H1.
Namens de heer A.M.L. van Rooij, wonende aan 't Achterom 9a, 5491 XD Sint Oedenrode, hierna te noemen: appellant, berichten wij u als volgt: Bij brief van 20 september 2001 geeft u ons tot 19 oktober 2001 de gelegenheid ons opgemeld hoger beroepschrift nader te motiveren, hetgeen hieronder volgt.
De rechtbank te 's-Hertogenbosch verklaart bij uitspraak AWB 00/602 GEMWT ons beroepschrift van 19 januari 2000 (43 pagina's) nader gemotiveerd bij brief van 2 februari 2001 (94 pagina's) ongegrond op grond van de volgende overwegingen: In dit geding moet de vraag worden beantwoord of de beslissing van 7 december 1999, strekkende tot ondergrondverklaring van eisers bezwaren tegen het besluit van 12 november 1996, in rechte kan standhouden. De rechtbank is bij haar oordeelsvorming uitgegaan van de navolgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 14 mei 1996 heeft verweerder afwijzend beslist op eisers verzoek van 20 januari 1996 om, onder aanzegging van bestuursdwang, Van den Biggelaar, eisers buurman, te gelasten het pal op de insteek van een watergang op het perceel 't Achterom 5a te Sint Oedenrode geplaatste schuurtje met onmiddellijke ingang te verwijderen. De reden van deze afwijzing was dat Van den Biggelaar het schuurtje weliswaar zonder daarvoor ontheffing te hebben gekregen, had opgericht maar dat hij deze ontheffing zou krijgen als daarom zou worden gevraagd. Eiser heeft tegen dit besluit op 23 juni 1996 bezwaar gemaakt. In dat bezwaarschrift heeft eiser verweerder onder meer verzocht bestuursdwang toe te passen ten aanzien van Van den Biggelaar door hem te verplichten tot verwijdering van het uit asbest golfplaten bestaande beschoeiingsmateriaal. Aan Van den Biggelaar is op 13 augustus 1996 vorenbedoelde ontheffing verleend. Eiser heeft tegen deze ontheffing op 21 september 1996 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 november 1996 heeft verweerder, zulks in reactie op eisers bezwaar van 23 juni 1996, aan eiser onder meer medegedeeld dat was gebleken dat het beschoeiingsmateriaal was vervangen en dat geen reden werd gezien met bestuursdwang op te treden. Eiser heeft tegen dit besluit beroep aangetekend. Bij uitspraak van 14 mei 1999 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het beroep was gericht tegen het in het besluit van 12 november 1996 vervatte primaire besluit dat niet met bestuursdwang zou worden opgetreden tegen het beschoeiingsmateriaal. Het beroepschrift is ter behandeling als bezwaarschrift doorgezonden naar verweerder. Bij de thans bestreden beslissing op bezwaar heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de aanvankelijk aangebrachte materialen, waarna op 13 augustus 1996 voor die beschoeiing een ontheffing is verleend. Omdat eisers beroep tegen de verleende ontheffing inmiddels door de rechtbank ongegrond was verklaard, en ook overigens geen gegevens bekend waren die toepassing van bestuursdwang rechtvaardigden,heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak d.d. 31 augustus 2000 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de door deze rechtbank op 14 mei 1999 gedane uitspraak inzake de aan Van den Biggelaar verleende ontheffing bevestigd. De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de in de vorige alinea vermelde uitspraak van de Raad van State, thans rechtens onaantastbaar vaststaat dat Van den Biggelaar ontheffing heeft voor het aanbrengen en hebben van een beschoeiing in en het plaatsen van een schuur langs een watergang ter plaatse van het perceel 't Achterom 5a te Sint Oedenrode. Dat betekent dat aan verweerder niet de bevoegdheid toekomt met bestuursdwang op te treden. Van een illegale situatie is immers geen sprake. Het vorenstaande brengt met zich dat verweerder eisers bezwaren tegen de weigering om met bestuursdwang op te treden terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard. Appellant kan zich met deze overwegingen niet verenigen en wel op basis van de volgende beroepsgronden.
1e beroepsgrond.De rechtbank (mr. A.H.N. Kruijer) heeft onze tijdig bij brief van 2 februari 2001 nader toegezonden stukken niet mee betrokken in de in geding zijnde uitspraak. Dit ondanks het feit dat deze stukken ruim 10 dagen voor de zitting op 16 februari 2001 in haar bezit waren.
2e beroepsgrond.Mr. A.H.N. Kruijer is jegens ondergetekende (A.M.L. van Rooij) geen onafhankelijke rechter. Voor feitelijk bewijsmateriaal vindt u bijgevoegd:
Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. In de beslissing op mijn klacht schrijft de president van de rechtbank mr. H.F.M. Hofhuis letterlijk het volgende: Wat de feitelijke gang van zaken op de zitting van 16 februari 2001 betreft, neem ik het volgende tot uitgangspunt. De zitting betrof de behandeling van uw verzoek tot wraking van mevrouw mr. Kruijer. Aan het begin van de zitting heeft de voorzitter, mr. Govers, u de gelegenheid gegeven uw wrakingsverzoek toe te lichten. Alvorens daarop te antwoorden hebt u de meervoudige kamer, via haar voorzitter, onder meer gevraagd om een opgave van namen van de tegenover u zittende rechters. De voorzitter heeft dit - door u herhaalde - verzoek niet gehonoreerd. Hij heeft daarbij gezegd dat hij er in het algemeen geen bezwaar tegen heeft om ter zitting zijn naam bekend te maken aan een justitiabele, maar dat hij in de omstandigheden van dit geval geen termen aanwezig achtte om dit te doen. Tot zover de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten. Ik acht de klacht gegrond. Een procespartij heeft er naar mijn oordeel onder alle omstandigheden aanspraak op te weten door welke rechter(s) zijn zaak wordt behandeld. Deze regel volgt uit het beginsel van de openbaarheid van rechtspleging. Hiermee is dit een (zo nodig) prealabele kwestie, waarop (de voorzitter van) de rechtbank aanstonds moet ingaan. Terecht heeft mr. Govers in zijn reacties beklemtoond dat de orde op de zitting niet door u maar door hem werd bepaald, maar dit betekent naar mijn oordeel niet dat hij ter wille van een ordelijke gang van zaken, waarvoor hij als voorzitter de verantwoordelijkheid droeg, de vrijheid had te antwoorden zoals hij dat deed. Een vraag van de hier besproken aard is werkelijk en onder alle omstandigheden prealabel. Beleidsvrijheid in dit opzicht komt aan de (voorzittende) rechter niet toe. Hiermee heeft de president mijn klacht gegrond verklaard. Juist hier ligt de oorzaak dat mijn verzoek tot wraking van rechter mr. A.H.N. Kruijer geen inhoudelijke behandeling heeft gekregen. Op grond van bovengenoemde beslissing op mijn klacht door de president van de rechtbank dient u, in geval u niet tot vernietiging van aangevallen uitspraak overgaat, mijn wrakingsverzoek tegen rechter mr. A.H.N. Kruijer alsnog inhoudelijk in behandeling te nemen, alvorens dit hoger beroepschrift in behandeling genomen kan worden. Doet u dat niet dan wraak ik u hierbij op voorhand.
3e beroepsgrond.Bijgevoegd vindt u mijn bij de in geding zijnde zaak behorende pleitnotitie d.d. 15 februari 2001 (zie bijlage 5). Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. Daarin staan letterlijk de volgende feiten:
In de in geding zijnde zaak heeft het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel haar bevoegdheden misbruikt om F. vd Biggelaar te helpen met het op onrechtmatige wijze inpikken van een gedeelte van de halve sloot (zo'n 25 m2 grond) die van mij is. Door deels op ons eerder beroepschrift te beslissen, waartegen ik hoger beroep heb aangetekend, en deels terug te wijzen naar het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel om het te behandelen als bezwaarschrift heeft u één onlosmakelijk gekoppeld samenhangend beroepschrift gesplitst in twee onderdelen. Ik begrijp wel waarom u dat gedaan heeft. Want het moet uw rechtbank als feit gebleken zijn dat ik bij notariële akte en bij kadastrale inschrijving te boek sta als de eigenaar van het bewuste gedeelte van de sloot, en uw rechtbank deswege ook niet bevoegd is op dit deel ter zake te beslissen. U heeft zich op dat punt onbevoegd te verklaren. Ik acht het dan ook onacceptabel en niet aanvaardbaar dat u deze zaak heeft terugverwezen naar het waterschap De Dommel, want ook het waterschap De Dommel is niet gerechtigd om zonder een dwingende reden van groot openbaar belang mij mijn eigendom te ontnemen en deze vervolgens toe te schrijven aan mijn buurman. Ook kost mij dit extra veel griffierecht en tijd (=geld) ten voordele van F. v/d Biggelaar. Deze handelwijze van het waterschap De Dommel heeft mij intussen vele tienduizenden guldens en zo'n 25 m2 grond gekost. Is dat diefstal Ja/nee? (Ik zeg: ja). Voor wat de inhoudelijke motivering van mijn beroepschrift heb ik niets aan mijn beroepschrift van 19 januari 2001 en mijn bij brief aan nader toegezonden stukken van 2 februari 2001 toe te voegen. Naar mijn mening is daarin alles volstrekt duidelijk. Uiteraard sta ik voor vragen ter uwer beschikking. Met betrekking tot F. v/d Biggelaar wil ik u tevens het volgende berichten: Wanneer iemand bij iemand anders f.100.000,- weghaalt, is hij dan een dief ja/nee? (ik zeg : Ja). F. v.d. Biggelaar mag van burgemeester en wethouders van Sint Oedenrode (hierna B en W) al vanaf 1996 een houtbewerkend bedrijf in werking houden in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. B en W misbruiken derhalve al 5 jaar hun bevoegdheden om F. v/d Biggelaar te helpen met het plegen van strafbare feiten zoals dat staat verwoord in artikel 59 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (bijlage). Andere houtbewerkingsbedrijven moeten voor het oprichten van een dergelijk houtbewerkend bedrijf dure industriegrond kopen (f.250,- per m2). F. v/d Biggelaar niet. B en W helpen als zodanig F. v/d Biggelaar ook al 5 jaar lang met het plegen van economische delicten, waaronder het plegen van concurrentievervalsing. Tegen de overtreding van de bestemmingsplanvoorschriften door F. v/d Biggelaar en het gedogen ervan door B en W heb ik reeds vele tientallen procedures moeten voeren. Deze procedures had ik niet behoeven te voeren als Burgemeester en Wethouders F. v/d Biggelaar niet hadden geholpen met het plegen van strafbare feiten (art. 59 WRO). Dit heeft mij zo'n f.100.000,- gulden gekost. Is dat diefstal, Ja/Nee? (ik zeg: ja). Hiervoor hebben B en W ook nog mogelijk honderdduizenden guldens gemeenschapsgeld misbruikt, is dat diefstal van de gemeenschap Ja/Nee? (ik zeg: ja). Uw rechtbank heeft in de vele door mij daartegen aangespannen rechtszaken, om voor mij onverklaarbare redenen, B en W steeds laten winnen.
Met bovengenoemd 3-tal hoger beroepsgronden is nadrukkelijk vast komen te staan dat het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel in samenspanning met de rechtbank te 's-Hertogenbosch haar bevoegdheden in ernstige mate hebben misbruikt ten voordele van F. v.d. Biggelaar en ten nadele van appellant. Op grond hiervan kan de in geding zijnde uitspraak nooit in stand blijven. Ik verzoek u dan ook op grond hiervan: Ik verzoek u ondergetekende hierover in ieder geval te horen op een dinsdag of donderdag. In vele andere zaken is mij gebleken dat sommige staatsraden binnen de Afdeling bestuursrechtspraak zonder hoorzitting uitspreken om op die manier bovengenoemd samenspannend handelen tussen het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel en de rechtbank te 's-Hertogenbosch af te dekken. De staatsraad die zonder hoorzitting hierop uitspreekt wraak ik hierbij op voorhand.
Ecologisch Kennis Centrum BV
Ing. A.M.L. van Rooij, Bijlagen:
|