AANTEKENEN (met bijlagen)
t.a.v. Voorzitter mr. G.A.M. Stevens, Leeghwaterlaan 8, Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch. Sint Oedenrode, 11 oktober 2003. OPEN BRIEF
Betreft:
Geachte voorzitter mr. G.A.M. Stevens, U als voorzitter tezamen met uw collega rechters mr. P.A.M. Hendriks en mr. F.J.M. Walstock behandelen op woensdag 15 oktober 2003 om 12.00 uur mijn klacht niet vervolging d.d. 2 januari 2003, bij u ingeboekt onder nummer K 01.0149. Als reactie op het schriftelijke verslag van 6 september 2001, kenmerk: K 01.0149, van een anonieme advocaat-generaal laat ik u hierbij de volgende reactie, vergezeld met nadere bewijsstukken, toekomen: Op 9 augustus 2000 ben ik in het bijzijn van mijn 17-jarige zoon Jos grof mishandeld door de opsporingsambtenaren van de Regiopolitie Brabant Noord te Schijndel, te weten: de heren M. Broekhuizen, H.P.L.J. van Genugten en H.J.M. Hamers. Wat er toen is voorgevallen kunt u lezen in mijn ondernoemde aangifte van 9 augustus 2000, mutatienummer: pl2120/00-211967. Daarin staat letterlijk het volgende: |
Op deze aangifte krijg ik van een anonieme officier van justitie een niet ondertekende kennisgeving d.d. 15 juni 2001 thuis met daarin de volgende inhoud:
Arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch
A.M.L. van Rooij 't Achterom 9 a 5491 XD Sint-Oedenrode
Omschrijving strafbaar feit gepleegd SR art 184 lid 1 op 09 augustus 2000 te Schijndel Belemmering buiten heterdaad - meerdere ambtenaren
Geeft kennis aan verdachte, dat hij, officier van justitie, hem/haar
|
Hiermee heb ik het feitelijke bewijs in handen gekregen dat niet de opsporingsambtenaren M. Broekhuizen, H.P.L.J. van Genugten en H.J.M. Hamers, die grof geweld tegen mij hebben gebruikt, daarvoor strafrechtelijk worden vervolgd, ondanks mijn aangifte tegen hen, maar dat ik daarvoor een proeftijd van 1 jaar aan mijn broek krijg. Dit alles is beslist door een anonieme officier van justitie geschreven op blanco papier, zonder handtekening en zonder mij vooraf daaraan ook maar op enige manier te hebben benaderd. Hiertegen heb ik bij brief van 29 juni 2001 beklag ingediend bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch welke nu wordt behandeld. In betreffend beklag d.d. 29 juni 2001 heb ik het volgende geschreven:
AANTEKENEN EN PER FAX 073 - 6204383
Sint Oedenrode, 29 juni 2001. Kenmerk: Vro/29061/bk. Betreft:
Hierbij doe ik beklag ex artikel 12 Wetboek van strafvordering tegen het niet vervolgen van de politiefunctionarissen M. Broekhuizen, H. Hamers en H. van Genugten, werkzaam binnen de gemeente Schijndel, naar aanleiding van mijn aangifte van 10 augustus 2000, mutatienummer: pl2120/00-211967. Motivering beklag. Op 20 juni 2001 ontving ik een aangetekend schrijven, gedateerd 15 juni 2001, van de officier van justitie N.N. met als parketnummer: 01-040637-00 (zie bijlage A). Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. Betreffend aangetekend schrijven van deze officier van justitie N.N. impliceert dat hij/zij weigert over te gaan tot vervolging van de politiefunctionarissen M. Broekhuizen, H. Hamers en H. van Genugten van de door hen gepleegde strafbare feiten op 9 augustus 2000, waarvan ik op 10 augustus 2000 aangifte heb gedaan (zie bijlage B). Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. Voor de motivering van mijn beklag vindt u bijgevoegd mijn klacht van 24 juni 2001 aan mr. R.M. Peters, Procureur - Generaal bij het ressortsparket Den Bosch (zie bijlage C). Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. Gezien de inhoud van die klacht verbaast het mij dat mr. R.M. Peters, ondanks mijn nadrukkelijk verzoek om vóór uiterlijk 27 juni 2001 te reageren, tot op heden niets van zich heeft laten horen. Ik heb van hem zelfs nog geen ontvangstbevestiging mogen ontvangen. Om die reden verzoek ik u beleefd mij, voor het aanvullen van deze motivering, een termijn te vergunnen van tenminste drie maanden nadat mijn aan mr. R.M. Peters gerichte klacht en de eventueel daarop volgende klacht bij de Procureur Generaal van de Hoge Raad, zijn afgehandeld. In afwachting van uw antwoord, teken ik,
|
Van: Ing. A.M.L. van Rooij,
Sint Oedenrode, 24 juni 2001. Geachte Procureur-Generaal, Met enige nadruk vraag ik uw aandacht voor de ingesloten documenten, te weten:
Vanzelfsprekend ga ik er van uit dat u de ingesloten documenten zult beschouwen als geheel herhaald, ingelast en ook aan u gericht. Het bericht van de officier van justitie heeft bij mij vragen opgeroepen. Alvorens inhoudelijk op deze kwalijke zaak in te gaan, merk ik het volgende op:
In het licht van het bovengestelde verzoek ik u om volledige inhoudelijke opheldering van zaken. Aangezien de kwestie urgent is, omdat ik vervolgactie moet overwegen, ontvang ik uw reactie wel gaarne per fax uiterlijk 27 juni 2001.
Ing. A.M.L. van Rooij.
|
te 's-Hertogenbosch
Naar aanleiding van het beklag d.d. 29 juni 2001 ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering gedaan door klager A.M.L. van Rooij, over de beslissing van de Officier van Justitie te 's-Hertogenbosch om niet over te gaan tot vervolging van beklaagden M. Broekhuizen, H. Hamers en H. van Genugten, allen politieambtenaren van de Regiopolitie Brabant-Noord, terzake overtreding van artikel 300 Wetboek van Strafrecht, heb ik de eer Uw college, onder overlegging van de terzake betrekkelijke bescheiden, overeenkomstig het bepaalde in art. 12a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, schriftelijk verslag te doen. In haar ambtsbericht aan de Hoofdofficier van Justitie d.d. 14 augustus 2001 schetst parketsecretaris mw. mr. M.H. Hoogendam een helder beeld van de gebeurtenissen die zich op 9 augustus 2000 in het politiebureau te Schijndel hebben afgespeeld en waarvoor klager thans de interventie van Uw Hof wenst. Kortheidshalve en ter voorkoming van doublures moge ik Uw Hof naar dat ambtsbericht verwijzen. Gelet op de inhoud van het hierbij gaande proces-verbaal ben ik van mening dat klager de gebeurtenissen in belangrijke mate aan zichzelf te wijten heeft. Door de politie zijn naar mijn oordeel de grenzen van het toelaatbare geenszins overschreden. Gelet op het vorenstaande moge ik uw Hof raden de klacht met inachtneming van het bepaalde in artikel 12d Wetboek van Strafvordering als ongegrond van de hand te wijzen. De advocaat generaal,
|
"Ministerie van Justitie
Aan de Edelachtbare Heer
Klager heeft aangifte gedaan van mishandeling gepleegd op 9 augustus 2000 te Schijndel door opsporingsambtenaren van regiopolitie Brabant Noord, te weten de heren M. broekhuizen, H.P.L.J. van Genugten en H.J.M. Hamers. Voormelde aangifte is opgenomen in het strafdossier met parketnummer 040637-00, in welk dossier klager is aangemerkt als verdachte van het in artikel 184 Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde feit "belemmering van een ambtshandeling". De aangifte van klager en de strafzaak tegen klager hebben alles met elkaar te maken. In de strafzaak tegen klager is besloten tot een voorwaardelijk (beleidas)sepot: klager zal niet worden vervolgd onder de voorwaarde dat hij gedurende een proeftijd van een jaar ingaande op de dag van uitreiking van de kennisgeving zich niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen. De beslissing om naar aanleiding van de aangifte klager niet tot vervolging over te gaan behoeft enige toelichting, zeker nu achteraf blijkt dat klager ten onrechte nooit schriftelijk is geïnformeerd omtrent deze beslissing. Een resumé van het dossier 040637-00 verschaft meer duidelijkheid. Broekhuizen, Van Genugten en Hamers relateren in de processen-verbaal van bevindingen d.dis 25 en 26 augustus 2000 onder meer het volgende: Op 9 augustus werd de minderjarige zoon van klager verhoord als verdachte van diefstal. Klager verzocht de behandeld opsporingsambtenaar Broekhuizen dit verhoor bij te mogen wonen, aan welk onderzoek werd voldaan. Met klager werd daarbij afgesproken dat hij zich tijden verhoor afzijdig zou houden. Omdat klager zich tijdens het verhoor herhaaldelijk niet aan deze afspraak hield en daarop meermalen door Broekhuizen was gewezen, heeft deze laatste om assistentie van zijn collegae Hamers Van Genugten verzocht, die zich daarna in de buurt van de verhoorkamer hebben opgehouden. Na het verhoor verzocht klager aan Broekhuizen om een kopie van het proces-verbaal van verhoor van zijn zoon. Broekhuizen voldeed niet aan dit verzoek. Desondanks weigerde klager, die het proces-verbaal van verhoor inmiddels uit handen van zij zoon ter lezing had gekregen, deze stukken aan Broekhuizen terug te geven. En klager bleef dit weigeren, ook na herhaalde bevelen gegeven door broekhuizen en Hamers. Klager is op grond daarvan aangehouden. Broekhuizen, Van Genugten en Hamers hebben klager bij zijn armen vastgepakt. Klager probeerde zich los te rukken om te voorkomen dat voormelde opsporingsambtenaren de stukken in handen zouden krijgen. Hamers heeft uiteindelijk de klinkerarm van klager met licht kracht naar zijn rug gebracht en heeft, met assistentie van Van Genugten, het proces-verbaal van verhoor uit klagers rechterhand teruggepakt. Na zijn aanhouding om 19.30 uur is klager opgehouden voor verhoor en daartoe in een ophoudkamer geplaatst, waar hij om 20.50 uur is voorgeleid aan hulpofficier van justitie de heer M.H. Kampman. Klager is om 21.00 uur verhoord, waarna hij omstreeks 21.30 uur in vrijheid is gesteld. Klager verklaart in zijn aangifte van 10 augustus 2001 onder meer het volgende: Klager stelt dat hij recht had op een kopie van het proces-verbaal van verhoor. Nadat hij de stukken uit handen van zij zoon had genomen, sprongen een drietal politiemensen op brute wijze op hem af. Klager had de verklaring in zijn rechterhand gepakt. Zij wrongen zijn linkerarm om een draaiden die tot achter in zijn nek. Zij trokken hem in die houding van de stoel en sleepten hem de gang door en gooide hem op brute wijze in de isoleercel. Korte tijd daarna had hij veel pijn in zijn bovenarm en de pijn trok via zijn nek tot aan zijn linkeroor. Op het moment van aangifte had hij daar veel last van. Zijn zoon heeft moeten toezien hoe zijn vader is mishandeld en heeft als gevolg daarvan migraine gekregen. Hij moet daarvan regelmatig overgeven en ligt de hele dag in bed.
Ik kan mij goed voorstellen dat het voor klager moeilijk was dat zijn minderjarige zoon als verdachte werd gehoord en dat klager de wijze waarop dit verhoor door Broekhuizen werd afgenomen kritisch wilde aanschouwen. Van disproportioneel handelen door Broekhuizen, Van Genugten of Hamers is echter geen sprake geweest. Broekhuizen heeft tijdens het verhoor langdurig getolereerd dat klager zich niet aan de gemaakte afspraak hield. Ten onrechte heeft klager zich vervolgens ten overstaan van Broekhuizen beroepen op een recht op een kopie proces-verbaal van verhoor. In zijn algemeenheid geldt dat, wanneer een verdachte bij de politie wordt gehoord, het opsporingsonderzoek in zodanig stadium verkeert - waarin nog geen enkele vervolgingsbeslissing is genomen - dat het verstrekken van stukken dit opsporingsonderzoek kan schaden. Broekhuizen heeft derhalve op goede gronden een kopie proces-verbaal van verhoor geweigerd. Broekhuizen en Hamers hebben klager meermalen bevolen het proces-verbaal terug te geven alvorens zij en Van Genugten ertoe zijn overgegaan klager aan te houden, vervolgens vast te pakken en zijn arm op de rug te draaien teneinde het proces-verbaal terug te krijgen. Een dergelijk ingrijpen was gelet op de situatie van dat moment geheel gerechtvaardigd. Klager heeft de grenzen van het toelaatbare overschreden door eerst meermalen het bevel tot teruggave van het proces-verbaal in de wind te slaan en het zover te laten komen dat verbalisanten zich genoodzaakt zagen klagers arm(en) vast te pakken en op zijn rug te draaien. Dat zij klager daarbij enige pijn hebben berokkend was in die situatie nagenoeg onvermijdelijk. Dat deze gang van zaken voor klagers zoon pijnlijke gevolgen hebben gehad komt voor eigen rekening van klager.
Namens de officier van justitie Mw. mr. M.H. Hoogendam |
Omdat in deze zaak zowel de officier van justitie, alswel de advocaat generaal, die dit handelen van deze officier van justitie voor het Gerechtshof moet verdedigen, zich volledig teruggetrokken hebben in de anonimiteit, heb ik hierover bij brief van 18 november 2001, kenmerk: Vro/18111/kl, een klacht ingediend bij de voorzitter van het College van Procureurs-generaal, Jhr. mr. J.L. de Wijkerslooth de Weerdesteyn. Deze klacht d.d. 18 november 2001 aan De Wijkerslooth de Weerdesteyn vindt u bijgevoegd. (zie bijlage A). Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. In die klacht heb ik letterlijk het volgende geschreven:
Aantekenen/Fax 070 - 3399850
Van: Ing. A.M.L. van Rooij,
Sint Oedenrode, 18 november 2001. Ons kenmerk: Vro/18111/klBetreft:
Met enige nadruk vraag ik uw aandacht voor de ingesloten documenten, te weten:
Ook de onder punt E genoemde officier van justitie die op de aangiften van de drie politieambtenaren al op 15 juni 2001 heeft beslist, maar op mijn aangifte over hetzelfde voorval tot op heden nog niet heeft beslist, duikt weg onder een algehele anonimiteit. Hiertegen heb ik bij brief van 24 juni 2001 een klacht ingediend bij mr. R.M. Peters, Hoofdadvocaat-Generaal bij het ressortsparket te 's-Hertogenbosch. De inhoud van die klacht luidt als volgt:
|
Met enige nadruk vraag ik uw aandacht voor enkele opmerkingen:
Ook hier worden weer alle pogingen ondernomen om mijn aangifte van 10 augustus 2000 buiten behandeling te houden en de aangiften van de drie politieambtenaren over hetzelfde voorval door te laten gaan. De hierboven beschreven handelwijze binnen justitie en politie wordt nog meer toegedekt vanwege het feit dat, ondanks mijn schriftelijk verzoek daarom, zowel de korpschef Regiopolitie Brabant-Noord als wel de hoofdofficier van justitie tot op heden hebben geweigerd mij een afschrift te laten toekomen van de 3 processen-verbaal van aangiften die opgemaakt zijn naar aanleiding van de aangiften van bovengenoemde 3-tal politieambtenaren, M. Broekhuizen, H. Hamers en H. van Genugten tegen mij. Het moge u duidelijk zijn dat in deze aangelegenheid er veel mis is binnen het openbaar ministerie te 's-Hertogenbosch en de regiopolitie Brabant-Noord. Dit schreeuwt naar een uitgebreid onderzoek vanuit uw college van procureurs-generaal, waarbij alle betrokken partijen worden gehoord en op basis van hoor- wederhoor een beslissing wordt genomen. Dit alles in volledige openheid. Aangezien de kwestie urgent is, in verband met de behandeling van het beklag K01 0149 op 5 december 2001, ontvang ik uw reactie wel gaarne uiterlijk vóór 1 december 2001. Hoogachtend, Ing. A.M.L. van Rooij. 20 pagina's volgen. |
Heden, na bijna 2 jaar, heeft de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal Jhr. mr. J.L. de Wijkerslooth de Weerdesteyn nog steeds niet gereageerd op deze klacht. Ik heb van hem zelfs nog geen ontvangst-bevestiging mogen ontvangen. Mede gezien de inhoud van deze klacht vind ik dat een bijzonder ernstige zaak en kan ik niet anders concluderen dan dat het wegduiken in de anonimiteit door de behandelde officieren van justitie en de behandelende advocaten generaals vanuit ons hoogste college van Procureurs-Generaal wordt ondersteund om daarmee degenen die strafbare feiten hebben gepleegd behulpzaam te zijn.
Mijn reactie op het schriftelijke verslag van eerder genoemde anonieme advocaat-generaal vindt u hieronder puntsgewijs uiteengezet: Punt 1. De anonieme advocaat generaal schrijft in haar schriftelijke verslag letterlijk het volgende: Voormelde aangifte is opgenomen in het strafdossier met parketnummer 040637-00, in welk dossier klager is aangemerkt als verdachte van het in artikel 184 Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde feit "belemmering van een ambtshandeling". De aangifte van klager en de strafzaak tegen klager hebben alles met elkaar te maken.
Mijn reactie hierop is: Punt 2 De anonieme advocaat-generaal schrijft in haar schriftelijke verslag verder letterlijk het volgende; In de strafzaak tegen klager is besloten tot een voorwaardelijk (beleids)sepot: klager zal niet worden vervolgd onder de voorwaarde dat hij gedurende een proeftijd van een jaar ingaande op de dag van uitreiking van de kennisgeving zich niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen.
Mij reactie hierop is: Waarom wordt in deze niet rechtsgeldige beslissing mij een proeftijd van een jaar opgelegd, terwijl ik helemaal geen strafbaar feit heb gepleegd. Wat er op 9 augustus 2000 omstreeks 19.45 uur op het politiebureau Schijndel heeft afgespeeld vindt kunt u lezen in mijn bovengenoemde aangifte met mutatienummer: PL2120./00-211967. Aanvullend daarop wil ik u kenbaar maken dat het ging om een verhoor van mijn minderjarige zoon Jos op een valse aangifte van een of meerder anonieme personen. Toen mijn zoon was verhoord draaide de verhorende opsporingsambtenaar M. Broekhuizen een kopie uit zijn computer van het proces-verbaal dat hij had opgemaakt met het dwingende verzoek aan mijn minderjarige zoon Jos om het te ondertekenen. Mij viel toen op dat de gehele getypte tekst van het verhoor op pagina 1 stond en de naam van mijn zoon Jos, waarop hij moest tekenen, op pagina 2 stond. Dit betekent dat de heer Broekhuizen, nadat wij het politiebureau zouden hebben verlaten, naar willekeur tekst aan het proces-verbaal van het bij mijn zoon afgenomen verhoor kan toevoegen. Ik vroeg toen aan de heer Broekhuizen: mag ik het door u getypte proces-verbaal van verhoor lezen en kijken of het klopt met hetgeen mijn minderjarige zoon heeft gezegd. Hij gaf mij daarop betreffende computeruitdraai van het proces-verbaal. Ik vroeg toen mag ik hiervan een kopie hebben; het is tenslotte toch het verhoor van mijn zoon. Hij zie toen "nee" en kon mij die "nee" niet uitleggen. Ik zei toen "daarop heb ik recht" en deed die computeruitdraai in een plastic mapje. Terwijl ik binnen het politiebureau nog gewoon op de stoel zat, en nog helemaal geen plannen had om weg te gaan, sprongen drie politiemensen, te weten: M. Broekhuizen, H. Hamers en H. van Genugten op een brute wijze op mij af. Zij wrongen mijn linkerarm om en draaiden die tot achter in mijn nek. Zij trokken mij in die houding van de stoel en sleepten mij de gang door en gooiden mij op een brute wijze in een isoleercel. Ik heb niets fout gedaan. Ik heb niets ontvreemdt. Betreffend stuk kwam nota bene uit de computer van opsporingsambtenaar M. Broekhuizen zelf. Ondanks dit alles word ik toch door een anonieme officier van justitie beschuldigd van het plegen van een strafbaar feit, artikel 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht. Dit is pure ambtelijke misdaad. Punt 3.
De anonieme advocaat-generaal schrijft in de conclusie van haar schriftelijk verslag letterlijk het volgende:
Mijn reactie hierop is: Op pagina 1 van het proces-verbaal, waarop de tekst van het verhoor stond, mocht mijn zoon geen handtekening zetten. Dit betekent dat door willekeurige anonieme personen binnen de politie en/of justitie de tekst van het afgenomen verhoor op pagina 1 naar eigen behoeve en willekeur kan worden veranderd en/of uitgebreid met daarbij de handtekening van mijn minderjarige zoon op de pagina 2. Hierin moet de werkelijke oorzaak worden gezocht waarom mijn minderjarige zoon geen kopie kreeg van het door hem ondergetekende proces-verbaal van verhoor. Dit is ambtelijke misdaad ten top. Juist daarom willen de behandelend officier van Justitie en de verdedigend advocaat generaal anoniem blijven, zodat later bij inzage in betreffend dossier, nooit nagegaan kan worden welke personen achter deze ambtelijke misdaad hebben gezeten. Punt 4 De anonieme advocaat generaal schrijft in haar schriftelijk verslag letterlijk het volgende:
Mijn reactie hierop is: Door geen afschrift van het door mijn zoon ondertekende proces-verbaal te geven, ondanks nadrukkelijk verzoek daarom, heeft opsporingsambtenaar M. Broekhuizen gehandeld in strijd met zijn wettelijk opgelegde verplichtingen als opsporingsambtenaar. De mishandeling van mij door de politieambtenaren M. Broekhuizen, H. van Genuchten en H. Hamers is het gevolg van deze wettelijk overtreding door opsporingsambtenaar M. Broekhuizen. De politie heeft hiermee dan ook zeer nadrukkelijk de grenzen van het toelaatbare ver overschreden. CONCLUSIE Met hetgeen onder bovengenoemde "punten 1 t/m 4" staat geschreven, en met feitelijke bewijsstukken is onderbouwd, is onomstotelijk komen vast te staan dat de behandelend opsporingsambtenaar M. Broekhuizen op mijn nadrukkelijke verzoek aan mij een afschrift van het door mijn minderjarige zoon Jos ondergetekende getuigenverhoor had moeten verstrekken. Het niet nakomen van deze wettelijke verplichting door de heer Broekhuizen heeft geweld en mishandeling jegens mijn persoon tot gevolg gehad. Deze mishandeling met voorbedachte rade is dan ook volledig toe te schrijven aan de heren M. broekhuizen. H.P.L.J. van Genugten en H.J.M. Hamers. Zij maken zich hierbij dan ook zeer nadrukkelijk schuldig aan een plegen van een strafbaar feit zoals dat staat geschreven in artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Hiervoor staat een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie. Ik verzoek u dan ook mijn beklag hierop gegrond te verklaren en aan een niet anonieme onafhankelijke officier van justitie opdracht te geven om tot vervolging van de heren M. Broekhuizen, H.P.L.J. van Genugten en H.J.M. Hamers over te gaan.
Bijgevoegd vindt u een afschrift van mijn aan u nader toegezonden reactie d.d. 9 oktober 2003 op mijn beklag nummer K 03.0006 tegen het niet in behandeling nemen van mijn aangifte d.d. 11 oktober 1995 tegen houtimpregneerbedrijf Gebr. van Aarle B.V., Ollandseweg 159, te Sint Oedenrode (zie bijlage B), of lees bij de Sociale Databank Nederland op internet www.sdnl.nl/ekc-rb32.htm Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Bijbehorende bijlagen zijn reeds in uw bezit. Ik ben zeer nadrukkelijk de mening toegedaan dat de heren Broekhuizen, Van Genugten en Hamers in opdracht van deze enorme georganiseerde samenspannende milieumisdaad, onder voorzitterschap van de officier van justitie mr. G. Bos, als zodanig hebben moeten handelen met de bedoeling mij in het strafblad te krijgen. Dit omdat een eerdere poging van deze officier van justitie mr. G. Bos, waarin was besloten vertrouwensarts H. Jans van de GGD-Breda op mij af te sturen om mij in een gesticht te krijgen, was mislukt. Dat dit nu met het doen van valse aangiften via mijn minderjarige zoon Jos heeft moeten gebeuren maakt duidelijk dat de georganiseerde misdaad binnen justitie in Den Bosch toch wel heel diep zit genesteld. Omdat u binnen hetzelfde gerechtsgebouw werkzaam bent, als van waaruit deze misdaad is georganiseerd, kan ik mij voorstellen dat u levensbedreigingen gaat krijgen als u mijn beklag gegrond verklaard. Om u daarvan te bevrijden heb ik besloten om dit schrijven bij de Sociale databank Nederland (SDN) op internet te laten zetten onder www.sdnl.nl/ekc-rb33.htm Uw beslissing hierop zal eveneens bij de SDN op internet worden gezet. Ik vertrouw erop u hiermee van dienst te zijn geweest. Hoogachtend, Ing. A.M.L. van Rooij.
Bijlage:
|
St. Sociale Databank Nederland
http://www.sdnl.nl/ekc/ekc-rb33.htm
E-mail: sdn@planet.nl
Westkade 227, 1273 RJ Huizen (NH)
Tel.: (31)-35-5244141