Nadere motivering van ons bezwaarschrift d.d. 19 augustus 2003 tegen besluit: 2003/30062, op ons handhavingsverzoek kenmerk: SBL/30053/vz, inzake Nuon Power Buggenum B.V.


EuroStaete . . EKC . . Klokkenluiders <===> SDN . . Wolmanzouten . . English

 

    Henry George (1839-1897): De Aarde behoort toe aan alle levende wezens
    
    
      't Achterom 9a,
      5491 XD Sint Oedenrode
      Tel. 0413-490387
      Fax. 0413-490386

AANTEKENEN.

                                                                  Gedeputeerde Staten

                                                                  van Limburg,

                                                                  afd. Vergunningen,

                                                                  Postbus 5700,

                                                                  6202 MA Maastricht.

 

Tevens verstuurd per fax 043 - 3618099/3897659

 

Ons kenmerk: SBL/19083/bz.        Sint Oedenrode, 28 september 2003.

 

Betreft:

-          Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving, Holstraat 17, 6082 BA Buggenum.

-          J. Hoebers, Haelenerweg 9, 6082 AA Buggenum.

-          J. Rulkens, Dorpsstraat 94, 6082 AR Buggenum.

-          P. Topeeters, Neel Doffstraat 18, 6082 AE Buggenum.

-          H. Slabbers, Galgenberg 35, 6082 AZ Buggenum.

-           L.G.G.M. Mom, Bergstraat 13, 6082 AJ Buggenum.

-          H.P.J. Vissers, Holstraat 6, 6082 BC Buggenum.

-          A.M. Schreuder, Thorbeckestraat 24, 6042 CR Roermond.

-          J. Schuermans, Roermondseweg 92, 6081 NW Haelen.

-          C.J. Schreuder, Eikendreef 23, 6081 EA Haelen.

-          C.J.M. Wijers, Poelakkerweg 3, 6082 NC Buggenum.

 

Nadere motivering van ons bezwaarschrift d.d. 19 augustus 2003 tegen uw besluit van 15 juli 2003, kenmerk: 2003/30062, op ons handhavingsverzoek d.d. 30 mei 2003, kenmerk: SBL/30053/vz, inzake Nuon Power Buggenum B.V.

 

 

Geacht college,

 

Namens opgemelde stichting en personen hierna te noemen: appellanten,  laten wij u hierbij de volgende nadere motivering op ons bezwaarschrift van 19 augustus 2003, kenmerk: SBL/19083/bz, toekomen.

 

Nadere motivering bezwaarschrift.

 

Gedeputeerde Staten van Limburg hebben ons handhavingsverzoek van 30 mei 2003 afgewezen op grond van de volgende overwegingen:

 

Overweging 1.

 

Gedeputeerde Staten van Limburg schrijven hierin letterlijk het volgende:

 

  1. Bij besluit d.d. 20 mei 2003, verzonden 26 mei 2003, kenmerk 03/19292, hebben wij, met inachtneming van ons gedoogbeleid en de daarbij aangegeven overwegingen, beslist om niet over te gaan tottoepassing van de ons ten dienste staande bestuursrechtelijke sancties met betrekking tot het door Nuon, zonder de daarvoor benodigde vergunning krachtens Wm, verrichten van proeven met het meevergassen van secondaire brandstoffen binnen de betreffende inrichting aan de Roermondseweg 55 te 6081 NT Haelen. Aan dit (gedoog)besluit is een aantal strikte voorschriften verbonden, zowel in algemeen milieuhygiënische zin, alsook op het gebied van reststoffen, veiligheid, lucht en geluid.
  2. Daarnaast is de geldigheid van het gedoogbesluit in de tijd beperkt totdat de beschikking op de aanvraag om revisievergunning krachtens de Wm d.d. 25 maart 2002 van kracht is geworden dan wel tot de datum waarop de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak doet naar aanleiding van een eventueel verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Aangezien het gedoogbesluit moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is daarbij tevens melding gemaakt van de mogelijkheid daartegen bezwaar te maken en - in voorkomend geval - daarnaast de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken den voorlopige voorziening te treffen.


Deze overweging kan nooit in stand blijven en wel op grond van de volgende feiten.In tegenstelling met hetgeen Gedeputeerde Staten van Limburg schrijven is het in geding zijnde besluit tot stand gekomen in strijd met de op 14 januari 1997 door GS vastgestelde gedoognota en wel op de volgende punten:


 

  1. Het in geding zijnde gedoogbesluit loopt van 21 mei 2003 tot 1 januari 2004. Dit is 7 maanden en 10 dagen.
    De gedoognota schrijft een maximaal gedoogtermijn van 6 maanden voor (zie bijlage 1) Het termijn van 7 maanden en 10 dagen is in strijd met deze gedoognota.

  1. Gedeputeerde Staten van Limburg misbruiken hun bevoegdheden om hun vastgestelde gedoogbeleid te ondermijnen. Zij gaan daarbij als volgt te werk:

Bij besluit van 17 oktober 2000 geven Gedeputeerde Staten een eerste gedoogbeschikking af voor het meevergassen van afval (zie bijlage 2). Daarna geven zij een 2e gedoogbeschikking en een 3e gedoogbeschikking af voor het meevergassen van afval. Zij noemen afval geen afval maar secundaire brandstof dan kunnen zij die 2e en 3e gedoogbeschikking 'veranderingsvergunningen' gaan noemen, terwijl het voor het meevergassen van afval gedoogbeschikkingen zijn gebleven. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft als zodanig geoordeeld en bij uitspraak van 16 april 2003, nummer 200202376/1/M1, de laatste veranderingsvergunning van 12 maart 2002 vernietigt (zie bijlage 4). Ondanks deze wetenschap geven Gedeputeerde Staten op 20 mei 2003 toch nog een4e gedoogbeschikking af, zijnde het in geding zijnde gedoogbesluit.

 

Al deze opeenvolgende gedoogbesluiten worden door Gedeputeerde Staten gedurende een korte termijn afgegeven en wel bewust en wel om de volgende redenen:

-         dit in een poging om steeds te kunnen voldoen aan hun eigen gedoognota.

-         dit om de behandeling van het beroep daartegen steeds te kunnen laten beginnen nadat de gedoogperiode is verstreken. Dit met de wetenschap dat het ingediende beroep daartegen op grond van vaste jurisprudentie wordt verloren.

 

Voor feitelijke onderbouw daarvoor verwijzen wij u naar de inhoud van onze bijgevoegde pleitnotitie d.d. 25 september 2003, kenmerk: SBL/05073/B (zie bijlage 3). Wij verzoeken u de inhoud daarvan, alswel de inhoud van de daarin genoemde stukken die reeds in uw bezit zijn, hier als herhaald en ingelast te beschouwen.

 

Met deze constructie hebben Gedeputeerde Staten van Limburg een gedoogtermijn weten te realiseren vanaf 17 oktober 2000 tot 1 januari 2004. Dit is maar liefst 3 jaar, 2 maanden en 13 dagen. De op 14 januari 1997 vastgestelde gedoognota schrijft een maximaal gedoogtermijn van 6 maanden voor (zie bijlage 1). Het termijn van 3 jaar, 2 maanden en 13 dagen is grof in strijd met deze gedoognota.

 

  1. In voorschrift 1 van de op 20 mei 2003 afgegeven gedoogbeschikking staat letterlijk het volgende:'De proeven dienen plaats te vinden conform het gestelde in de aanvraag om een veranderingsvergunning van 05-12-2001'.De veranderingsvergunning waarvoor op 05-12-2001 is aangevraagd is in werkelijkheid een gedoogbeschikking (zie onder punt B).Deze veranderingsvergunning d.d. 12 maart 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 16 april 2003, nummer 200202376/1/M1, vernietigd (zie bijlage 4). Het doen van de in geding zijnde proeven vindt dus plaats op een vernietigende vergunning. Dit is grof in strijd met de op 14 januari 1997 door GS vastgestelde gedoognota.


  1. De MER-rapportage die onderdeel uitmaakt van de op 25 maart 2002 ingekomen aanvraag om een Wm-revisievergunning waarvoor op 1 juli 2003 het ontwerp-besluit is afgegeven staat het meevergassen van vier stoffen toe. Tijdens de hoorzitting op 25 september 2003 vanaf 13.30 uur heeft de heer J. Balendonck namens G.S. tegenover de Awb-commissie bestaande uit de leden drs. J.L.H.D. Eyck (voorzitter), mr. P.M. Boels (lid) en drs. A.A.M. Keyzers (lid) in het bijzijn van H. Slabbers, C.G. Klein, G.M. Klein (toehoorders) en J.T.W. Pastoors (Nuon) (zie bijlage 5) en J. Beek (provincie Limburg, staat niet op de lijst) verklaart dat proeven werden gedaan met alle mogelijke stoffen en dat men zich daarbij niet beperkte tot de vier in de MER onderzochte stoffen waarvoor Wm-vergunning is aangevraagd.

Zo ook is het geureffect onderzocht van een proef met een mix van hout en koffie werd tijdens de zitting verklaard door zowel de heren Balendonck en Beek namens GS van Limburg. Tegenover bovengenoemde Awb-commissie en aanwezigen hebben de heren Balendonck en Beek, namens GS, toegegeven dat de op 25 maart 2002 aangevraagde Wm-revisievergunning waarvoor op 1 juli 2003 een ontwerpvergunning is afgegeven alle mogelijke chemische stoffen mogen worden meevergast zonder voorafgaand MER-onderzoek en zonder voorafgaande Wm-aanvraag. Hiermee kunnen dus honderdduizenden verschillen chemische stoffen onbeperkt worden meevergast zonder voorafgaand onderzoek. Daarmee is de Willem Alexander Centrale uniek geworden.

 

Wat nergens in de wereld mag worden opgestookt (meevergast) mag wel in de Willem Alexander Centrale. De omwonenden tot in de verre omgeving worden daarbij als proefkonijn gebruikt. Ondergetekende dacht dat een dergelijke vorm van genocide op grote groepen mensen in Nederland onmogelijk was. In Limburg kennelijk niet. Dergelijke genocide-proeven op grote groepen mensen zijn in strijd met de op door GS vastgestelde gedoognota.

 

 

Overweging 2.

 

Gedeputeerde Staten van Limburg schrijven hierin letterlijk het volgende:

 

  1. Het gedoogbesluit is voorbereid met inachtneming van de van toepassing zijnde bepalingen van hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Meer in het bijzonder zijn naar aanleidingvan ons voornemen tot het nemen van het betrokken gedoogbesluit vanwege diverse natuurlijke- en rechtspersonen zienswijzen ingediend. Bij brief d.d. 28 april 2003 is onder meer een zienswijze kenbaar gemaakt door de Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving. Daarenboven is namens verzoekers dienaangaande bij brief d.d. 6 mei 2003 een zienswijze naar voren gebracht. In het gedoogbesluit zijn wij genoegzaam gemotiveerd ingegaan op de diverse vanwege verzoekers en anderen ingebrachte zienswijzen.

Ook deze overweging kan nooit in stand blijven en wel op grond van de volgende feiten:In tegenstelling met hetgeen Gedeputeerde Staten schrijven is het gedoogbesluit niet voorbereid overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht en in strijd met de op 14 januari 1997 door GS vastgestelde gedoognota en wel op de volgende punten:


  1. Het in geding zijnde gedoogbesluit is niet bekend gemaakt aan de omwonenden van de Willem Alexander Centrale. Ook is hiervan geen kennisgeving gedaan in een of meerdere huis-aan-huisbladen. Dit is in strijd met de op 14 januari 1997 vastgestelde gedoognota en de Algemene wet bestuursrechtspraak.

     

  1. Het in geding zijnde gedoogbesluit is in werking getreden op de dag na verzending van het besluit aan Nuon Power Buggenum B.V. Dit betekent dat aan derden-belanghebbenden geen mogelijkheid (termijn van 6 weken) is gegeven om daartegen bezwaar aan te tekenen bij Gedeputeerde Staten van Limburg en de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak om voorlopige voorziening te verzoeken. Juist om die reden hebben appellanten hun onderliggend handhavingsverzoek van 30 mei 2003, kenmerk: SBL/30053/vz, in moeten dienen. Deze voorbereiding is in strijd met hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht en de op 14 januari 1997 vastgestelde gedoognota.

  1. Het in geding zijnde gedoogbesluit staat toe dat zonder de daarvoor vereiste Wvo-vergunningen van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en van het dagelijks bestuur van het Zuiveringschap Limburg afval wordt meevergast in de Willem Alexander centrale. Voor de feitelijke onderbouw verwijzen wij u naar de inhoud onder 'feit 2' van onze bijgevoegde pleitnotitie d.d. 25 september 2003, kenmerk SBL/05073/B (zie bijlage 3). Wij verzoeken u de inhoud daarvan, alswel de inhoud van de daarin vernoemde stukken die reeds in uw bezit zijn, hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Op grond van deze feiten hadden Gedeputeerde Staten hierover advies moeten inwinnen bij de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en het dagelijks bestuur van het Zuiveringschap Limburg en deze adviezen moeten betrekken in het in geding zijnde gedoogbesluit. Nu dit niet is gebeurd betekent dat de voorbereiding hierop in strijd met hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht en de op 14 januari 1997 vastgestelde gedoognota tot stand is gekomen.

     

  1. Het in geding zijnde gedoogbesluit staat toe dat zonder een daarvoor aangevraagde milieuvergunning gevaarlijk afval wordt meevergast in de Willem Alexander Centrale. Voor de feitelijke onderbouw verwijzen wij u naar de inhoud onder 'feit 3' van onze pleitnotitie d.d. 25 september 2003, kenmerk SBL/05073/B en het daaraan ten grondslag liggende deskundigenverslag, kenmerk StAB/36116/H, van 22 augustus 2003 van de Stichting Advisering bestuursrechtspraak (zie bijlage 3). Wij verzoeken u de inhoud daarvan, alswel de inhoud van de daarin vernoemde stukken die reeds in uw bezit zijn, hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Op grond van deze feiten hadden Gedeputeerde Staten hierover advies moeten inwinnen bij de staatssecretaris van VROM en dit advies moeten betrekken in het in geding zijnde gedoogbesluit. Nu dat niet is gebeurd, betekent dat de voorbereiding hierop in strijd met hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht en de op 14 januari 1997 vastgestelde gedoognota tot stand is gekomen.

     

  1. Het in geding zijnde besluit van 15 juli 2003, kenmerk 2003/30062, alswel het gedoogbesluit van 20 mei 2003 zijn 'anoniem' ondertekend door de voorzitter en de wnd secretaris van Gedeputeerde Staten van Limburg. Een dergelijke anonieme ondertekening, zonder daarbij de namen te hebben vermeld, is in strijd met hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht en de op 14 januari 1997 door GS vastgestelde gedoognota.


Overweging 3.

 

Gedeputeerde Staten van Limburg schrijven hierin letterlijk het volgende:

 

  1. Het voorliggende handhavingsverzoek bevat geen nieuwe feiten en/of omstandigheden, die een ander standpunt rechtvaardigen dan wij hebben ingenomen bij ons gedoogbesluit. Ook anderszins is niet gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden die tot een herziening van ons standpunt aanleiding (kunnen) geven. In dit verband wijzen wij er tevens op dat wij d.d. 1 juli 2003, onder kenmerk 2002/13207, een ontwerp-besluit hebben genomen naar aanleiding van de onder 1 aangehaalde aanvraag van Nuon om revisievergunningkrachtens de Wm. Blijkens dit ontwerp-besluit zijn wij voornemens de mede ten behoeve van het meevergassen van secundaire brandstoffen in de betreffende inrichting aangevraagde vergunning te verlenen, onder het verbinden van voorschriften ter bescherming van het milieu.

     

    Tegen deze achtergrond dient het verzoek van verzoekers om handhavend op te treden tegen Nuon te worden afgewezen. Ter motivering daarvan wordt in dit verband echter volstaan met een verwijzing naar (de overwegingen die ten grondslag liggen aan) ons als bijlage 1 bijgevoegde gedoogbesluit d.d. 20 mei 2003, verzonden 26 mei 2003, kenmerk 03/19292 alsmede ons als bijlage 2 bijgevoegde ontwerp-besluit d.d. 1 juli 2003, kenmerk 2002/13207. Het daarbij gestelde in relatie tot (het doen van proeven met) het meevergassen van secundaire brandstoffen, dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Een dergelijke 'blabla' reactie op ons goed onderbouwd handhavingsverzoek waarin wij o.a. feitelijk hebben onderbouwd dat in de mee te vergassen secundaire brandstoffen (afval) de concentratie aan zware metalen, afhankelijk van het soort metaal, maar liefst 21 tot 1471 maal hoger zijn dan gemiddeld in kolen aanwezig is en dat bij het meevergassen ervan de nadelige effecten voor de omwonenden en het milieu veel groter zijn dan wanneer enkel kolen worden vergast. Dit des te meer omdat zware metalen niet kunnen worden verbrand maar enkel kunnen worden verspreid via uitstoot naar de lucht of via vliegas naar bouwmaterialen.

 

Dit met de wetenschap dat veel van die zware metalen 'zwarte lijststoffen' zijn die op grond van Internationale, Europese en Nationale wetgeving via een maximale brongerichte aanpak met de best bestaande techniek uit water, bodem en lucht moeten worden geweerd. Hierop wordt door GS in het in geding zijnde besluit gewoonweg niet gereageerd. Dit betekent dat het in geding zijnde besluit tot stand is gekomen in strijd met hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht en de op 14 januari 1997 door GS vastgestelde gedoognota.

 

Overweging 4.

 

Gedeputeerde Staten van Limburg schrijven hierin letterlijk het volgende:

  1. Rest dat namens verzoekers is verzocht te besluiten tot het (gaan) vergoeden van alle meteriele en immateriële schade, waaronder de milieu- en gezondheidsschade, die met voornoemd gedoogbesluit wordt aangericht bij mensen (omwonenden, bouwvakkers e.d.) alsmede de door verzoekers gemaakte kosten van juridische bijstand als gevolg van dit gedoogbesluit.Op dit punt memoreren wij in algemene zin dat er voor aansprakelijkheid van de Provincie Limburg in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk wetboek, het vergoeden van schade en/of gemaakte kosten van juridische bijstand als gevolg van enig door ons genomenbesluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, uitsluitend aanleiding kan bestaan (afhankelijk van de omstandigheden) voor zover zodanig besluit door de bestuursrechter wordt vernietigd casu quo onrechtmatig wordt geoordeeld. Nu van vernietiging van het betreffende gedoogbesluit in elk geval op dit moment geen sprake is, zijn reeds tegen deze achtergrond geen termen aanwezig om enige aansprakelijkheid te erkennen en/of thans tot vergoeding van de door verzoekers gestelde schade en/of de door verzoekers gemaakte kosten van juridische bijstand te besluiten.

Met hetgeen feitelijk staat verwoord onder bovengenoemde overwegingen 1 t/m 3 en in onze bij brief van 5 augustus 2003, kenmerk SBL/25083/bd, ingediende bedenkingen tegen het ontwerp-besluit d.d. 1 juli 2003, kenmerk: 2002/13207, kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven en zal ons handhavingsverzoek van 30 mei 2003 alsnog gegrond moeten worden verklaard. Alle materiele en immateriële schade, waaronder milieu- en gezondheidsschade als gevolg daarvan zal door u moeten worden vergoed. Het kan nooit zo zijn dat door uw toedoen Nuon Power Buggenum BV, zonder de daarvoor vereiste Wm- en Wvo-vergunningen, economische delicten en zelfs misdrijven mag plegen om zich daarmee onrechtmatig te verrijken en dat appellanten en andere derden-belanghebbenden de materiële en immateriële schade als gevolg daarvan zelf moeten betalen. Appellanten staan er daarom op dat door u die schade wordt vergoed.

 

 

Overweging 5.

 

Gedeputeerde Staten van Limburg schrijven hierin letterlijk het volgende:

 

  1. Los van het gestelde onder 4, hechten wij eraan te benadrukken dat van de door verzoekers gestelde schade als resultaat van ons gedoogbesluit, naar ons oordeel geen sprake is.Zoals onder meer in het gedoogbesluit genoegzaam is toegelicht, wordt voldaan aan de daarbij genoemde Europese dochterrichtlijnen alsmede aan de overige geldende en voor handen zijn immissienormen en is er geen reden om aan te nemen dat desondanks milieu- of gezondheidsschade zal ontstaan. Overigens stellen wij vast dat de beweerdelijk in dit verband geleden en/of nog te lijden schade door verzoekers of anderen ook geenszins aannemelijk is gemaakt. Meer in het bijzonder is niet aangetoond dat er, zoals wordt gesteld, (duizenden) mensen ziek worden als gevolg van ons handelen, laat staan dat is aangegeven wie welke schade lijdt of heeft gelden

 

In tegenstelling met hetgeen door u wordt gesteld, worden door u met het gedoogbesluit nagenoeg alle hierop betrekking hebbende Internationale Europese en Nationale wet- en regelgeving met voeten getreden. Ook wordt daarbij uw eigen op 14 januari 1997 vastgestelde gedoognota met voeten getreden. Ingevolge uw eigen gedoognota mag gedogen geen schade aan derden-belanghebbenden veroorzaken.

 

Op grond hiervan zult u alle materiele en immateriële schade aan appellanten alswel aan andere derden-gedupeerden moeten vergoeden. Hiervoor geldt een tegenovergestelde bewijslast. Wij verzoeken u dat dan ook te doen en ondergetekende dat schriftelijk te bevestigen.

 

CONCLUSIE.

 

Op grond van hetgeen wij feitelijk hebben verwoord onder bovengenoemde overwegingen 1 t/m 5 richten wij aan u het nadrukkelijk verzoek:

 

I.                   Het in geding zijnde besluit van 15 juli 2003, kenmerk: 2003/30063, te vernietigen.

II.                 Ons handhavingsverzoek d.d. 30 mei 2003, kenmerk: SBL/30053/vz, alsnog gegrond te verklaren.

III.              Nuon Power Buggenum B.V. onder oplegging van een last onder dwangsom van € 1.000.000,- per dag tot een maximum van

€ 100.000.000,- met onmiddellijke ingang te verbieden, nog langer afval (secundaire brandstoffen) te laten meevergassen in hun kolengestookte elektriciteitscentrale omdat dit bedrijf niet beschikt over de daarvoor vereiste Wm- en Wvo-vergunningen.

In geval u vóór 5 juni 2003 geen positief besluit hebt genomen op dit dwangsomverzoek, dan bent u zeer nadrukkelijk medeplichtig aan dit door Nuon gepleegde misdrijf. Daarvan zal dan ook aangifte worden gedaan bij de politie in Heythuysen.

IV.              Alsnog het besluit te nemen dat bij het uitblijven van uw positief besluit vòòr 5 juni 2003, waarmee het illegaal meevergassen van afval in de Willem Alexander Centrale met de oplegging van een dwangsom van € 1.000.000,- per dag vanaf 5 juni 2003 wordt beëindigd, u volledig verantwoordelijk en aansprakelijk bent voor de duizenden mensen (omwonenden, bouwvakkers, wegwerkers e.d.) die als gevolg daarvan op termijn (tot 40 jaar na de eerste blootstelling) ernstig ziek kunnen worden.

V.                Alsnog het besluit te nemen dat u de door cliënten gemaakte kosten aan juridische bijstand die zij hebben moeten maken voor het schrijven van dit dwangsomverzoek (incl. bijbehorende studie en onderzoek) en alle nog te maken kosten aan juridische bijstand volledig zult vergoeden. Het kan namelijk nooit zo zijn dat de verzekeringsmaatschappijen als DAS, ARAG, en Stichting Rechtsbijstand, waarbij cliënten zijn verzekerd, deze kosten van u niet krijgen vergoed. Dit omdat deze kosten het gevolg zijn van het feit dat u met het in geding zijnde gedoogbesluit hebt beslist dat Nuon de wet mag overtreden.

 

In afwachting van uw spoedige besluitvorming op dit bezwaarschrift, tekenen wij,

 

 

Hoogachtend,

 

Ecologisch Kennis Centrum B.V.

voor deze,

 

Ing. A.M.L. van Rooij,

Directeur.

 

 

Bijlage:

 

  1. Blz. uit de door GS op 14 januari 1997 vastgestelde gedoognota

(1 pagina).

  1. Uitspraak nr. 200005436/1 van 18 december 2000 van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

(6 pagina's)

  1. Onze pleitnotitie d.d. 25 september 2003, kenmerk SBL/05073/B, aan de Awb-commissie bezwaarschriften van de provincie Limburg

(11 pagina's)

  1. Uitspraak nr. 200202376/1 van 16 april 2003 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (5 pagina's)
  2. Presentielijst van de hoorzitting gehouden op 25 september 2003 om 13.30 uur voor de Awb-commissie bezwaarschriften van de provincie Limburg (1 pagina).





      16 mei 2003

      ====================================================================

       

       

                                                                        Per fax 043-3618099.

                                                                        Gedeputeerde Staten

                                                                        van Limburg,

                                                                        afd. Vergunningen,

                                                                        Postbus 5700,

                                                                        6202 MA Maastricht.

      Ons kenmerk: SBL/19083/bz.        Sint Oedenrode, 30 september 2003.

       

      Betreft:

      -          Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving, Holstraat 17, 6082 BA Buggenum.

      -          J. Hoebers, Haelenerweg 9, 6082 AA Buggenum.

      -          J. Rulkens, Dorpsstraat 94, 6082 AR Buggenum.

      -          P. Topeeters, Neel Doffstraat 18, 6082 AE Buggenum.

      -          H. Slabbers, Galgenberg 35, 6082 AZ Buggenum.

      -           L.G.G.M. Mom, Bergstraat 13, 6082 AJ Buggenum.

      -          H.P.J. Vissers, Holstraat 6, 6082 BC Buggenum.

      -          A.M. Schreuder, Thorbeckestraat 24, 6042 CR Roermond.

      -          J. Schuermans, Roermondseweg 92, 6081 NW Haelen.

      -          C.J. Schreuder, Eikendreef 23, 6081 EA Haelen.

      -          C.J.M. Wijers, Poelakkerweg 3, 6082 NC Buggenum.

       

      Correctie op onze bij brief van 28 september 2003 toegezonden nadere motivering van ons bezwaarschrift d.d. 19 augustus 2003 tegen uw besluit van 15 juli 2003, kenmerk: 2003/30062, op ons handhavingsverzoek d.d. 30 mei 2003, kenmerk: SBL/30053/vz, inzake Nuon Power Buggenum B.V.

       

       

      Geacht college,

       

      Namens opgemelde stichting en personen hierna te noemen: appellanten,  laten wij u hierbij de volgende correctie op onze bij brief van 28 september 2003 nadere motivering op ons bezwaarschrift van 19 augustus 2003, kenmerk: SBL/19083/bz, toekomen.

       

      Op blz. 4, regel 17 t/m 19 van ons bezwaarschrift staat geschreven:

       

      'zo ook is het geureffect onderzocht van een proef met een mix van hout en koffie werd tijdens de zitting verklaard door zowel de heren Balendonck en Beek namens GS van Limburg'.

       

      Dit moet zijn: 'Desgevraagd door de bezwarencommissie is door de heer Pastoors van Nuon toegegeven dat er o.a. ook een proef met een mix van hout en voor consumptie ongeschikte koffie is uitgevoerd'

       

      Wij verzoeken u deze correctiebrief aan het dossier toe te voegen.

       

      Hoogachtend,

       

      Ecologisch Kennis Centrum B.V.

      voor deze,

       

      Ing. A.M.L. van Rooij,

      Directeur.