't Achterom 9a,
5491 XD Sint Oedenrode
Tel. 0413-490387
Fax. 0413-490386
AANTEKENEN.
Gedeputeerde Staten
van Limburg,
afd. Vergunningen,
Postbus 5700,
6202 MA Maastricht.
Tevens verstuurd per fax 043 - 3618099/3897659
Ons kenmerk: SBL/19083/bz. Sint
Oedenrode, 28 september 2003.
Betreft:
-
Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn,
Nunhem en naaste omgeving, Holstraat 17, 6082 BA
Buggenum.
-
J. Hoebers, Haelenerweg 9, 6082 AA
Buggenum.
-
J. Rulkens, Dorpsstraat 94, 6082 AR
Buggenum.
-
P. Topeeters, Neel Doffstraat 18, 6082 AE
Buggenum.
-
H. Slabbers, Galgenberg 35, 6082 AZ
Buggenum.
-
L.G.G.M.
Mom, Bergstraat 13, 6082 AJ Buggenum.
-
H.P.J. Vissers, Holstraat 6, 6082 BC
Buggenum.
-
A.M. Schreuder, Thorbeckestraat 24, 6042 CR
Roermond.
-
J. Schuermans, Roermondseweg 92, 6081 NW
Haelen.
-
C.J. Schreuder, Eikendreef 23, 6081 EA
Haelen.
-
C.J.M. Wijers, Poelakkerweg 3, 6082 NC
Buggenum.
Nadere
motivering van ons bezwaarschrift d.d. 19 augustus 2003 tegen uw besluit van 15
juli 2003, kenmerk: 2003/30062, op ons handhavingsverzoek d.d. 30 mei 2003,
kenmerk: SBL/30053/vz, inzake Nuon Power Buggenum B.V.
Geacht college,
Namens opgemelde stichting en personen hierna te
noemen: appellanten, laten wij u hierbij de volgende nadere motivering op ons bezwaarschrift
van 19 augustus 2003, kenmerk: SBL/19083/bz, toekomen.
Nadere
motivering bezwaarschrift.
Gedeputeerde Staten van Limburg hebben ons
handhavingsverzoek van 30 mei 2003 afgewezen op grond van de volgende
overwegingen:
Overweging 1.
Gedeputeerde Staten van Limburg schrijven hierin
letterlijk het volgende:
- Bij
besluit d.d. 20 mei 2003, verzonden 26 mei 2003, kenmerk 03/19292, hebben wij,
met inachtneming van ons gedoogbeleid en de daarbij aangegeven overwegingen,
beslist om niet over te gaan tottoepassing van de ons ten
dienste staande bestuursrechtelijke sancties met betrekking tot het door Nuon,
zonder de daarvoor benodigde vergunning krachtens Wm, verrichten van proeven
met het meevergassen van secondaire brandstoffen binnen de betreffende
inrichting aan de Roermondseweg 55 te 6081 NT Haelen. Aan dit (gedoog)besluit
is een aantal strikte voorschriften verbonden, zowel in algemeen
milieuhygiënische zin, alsook op het gebied van reststoffen, veiligheid, lucht
en geluid.
-
Daarnaast is de geldigheid van het gedoogbesluit in de tijd beperkt
totdat de beschikking op de aanvraag om revisievergunning krachtens de Wm d.d.
25 maart 2002 van kracht is geworden dan wel tot de datum waarop de Voorzitter
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak doet naar
aanleiding van een eventueel verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening. Aangezien het gedoogbesluit moet worden aangemerkt als een besluit
in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is
daarbij tevens melding gemaakt van de mogelijkheid daartegen bezwaar te maken en
- in voorkomend geval - daarnaast de Voorzitter van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken den voorlopige
voorziening te treffen.
Deze overweging kan nooit in stand blijven en wel
op grond van de volgende feiten.In tegenstelling met hetgeen Gedeputeerde Staten van
Limburg schrijven is het in geding zijnde besluit tot stand gekomen in strijd met de op 14 januari 1997
door GS vastgestelde gedoognota en wel op de volgende punten:
- Het in geding zijnde gedoogbesluit loopt van 21 mei
2003 tot 1 januari 2004. Dit is 7 maanden en 10 dagen.
De gedoognota schrijft een maximaal gedoogtermijn van 6
maanden voor (zie bijlage 1) Het termijn
van 7 maanden en 10 dagen is in strijd met deze gedoognota.
- Gedeputeerde Staten van Limburg misbruiken hun
bevoegdheden om hun vastgestelde gedoogbeleid te ondermijnen. Zij gaan daarbij als volgt te werk:
Bij besluit van 17 oktober 2000 geven Gedeputeerde
Staten een eerste gedoogbeschikking af voor het meevergassen van afval (zie bijlage 2). Daarna geven zij een
2e gedoogbeschikking en een 3e gedoogbeschikking af voor
het meevergassen van afval. Zij noemen afval geen afval maar secundaire
brandstof dan kunnen zij die 2e en 3e gedoogbeschikking
'veranderingsvergunningen' gaan noemen, terwijl het voor het meevergassen van afval gedoogbeschikkingen
zijn gebleven. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft
als zodanig geoordeeld en bij uitspraak van 16 april 2003, nummer
200202376/1/M1, de laatste veranderingsvergunning van 12 maart 2002 vernietigt (zie bijlage 4). Ondanks deze
wetenschap geven Gedeputeerde Staten op 20 mei 2003 toch nog een4e gedoogbeschikking af, zijnde het in
geding zijnde gedoogbesluit.
Al deze opeenvolgende
gedoogbesluiten worden door Gedeputeerde Staten gedurende een korte
termijn afgegeven en wel bewust en wel om de volgende
redenen:
-
dit in een poging om steeds te kunnen voldoen aan hun
eigen gedoognota.
-
dit om de behandeling van het beroep daartegen steeds
te kunnen laten beginnen nadat de gedoogperiode is verstreken. Dit met de
wetenschap dat het ingediende beroep daartegen op grond van vaste jurisprudentie
wordt verloren.
Voor feitelijke onderbouw daarvoor verwijzen wij u naar
de inhoud van onze bijgevoegde pleitnotitie d.d. 25 september 2003, kenmerk:
SBL/05073/B (zie bijlage 3). Wij
verzoeken u de inhoud daarvan, alswel de inhoud van de daarin genoemde stukken
die reeds in uw bezit zijn, hier als herhaald en ingelast te beschouwen.
Met deze constructie hebben Gedeputeerde Staten van
Limburg een gedoogtermijn weten te realiseren vanaf 17 oktober 2000 tot 1
januari 2004. Dit is maar liefst 3 jaar, 2 maanden en 13 dagen. De op 14 januari 1997 vastgestelde gedoognota schrijft
een maximaal gedoogtermijn van 6 maanden voor (zie bijlage 1). Het termijn van 3 jaar, 2 maanden en 13
dagen is grof in strijd met deze gedoognota.
- In voorschrift 1 van de op 20 mei 2003 afgegeven
gedoogbeschikking staat letterlijk het volgende:'De proeven
dienen plaats te vinden conform het gestelde in de aanvraag om een
veranderingsvergunning van 05-12-2001'.De veranderingsvergunning waarvoor op 05-12-2001 is
aangevraagd is in werkelijkheid een gedoogbeschikking (zie onder punt
B).Deze veranderingsvergunning d.d. 12 maart 2002 heeft de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 16 april
2003, nummer 200202376/1/M1, vernietigd (zie bijlage 4). Het doen van de in geding zijnde proeven
vindt dus plaats op een vernietigende vergunning. Dit is grof in strijd met de
op 14 januari 1997 door GS vastgestelde gedoognota.
- De MER-rapportage die onderdeel uitmaakt van de op 25
maart 2002 ingekomen aanvraag om een Wm-revisievergunning waarvoor op 1 juli
2003 het ontwerp-besluit is afgegeven staat het meevergassen van vier
stoffen toe. Tijdens de hoorzitting op 25 september 2003 vanaf 13.30 uur heeft
de heer J. Balendonck namens G.S. tegenover de Awb-commissie bestaande uit de
leden drs. J.L.H.D. Eyck (voorzitter), mr. P.M. Boels (lid) en drs. A.A.M.
Keyzers (lid) in het bijzijn van H. Slabbers, C.G. Klein, G.M. Klein
(toehoorders) en J.T.W. Pastoors (Nuon) (zie bijlage 5) en J. Beek (provincie
Limburg, staat niet op de lijst) verklaart dat proeven werden gedaan met alle
mogelijke stoffen en dat men zich daarbij niet beperkte tot de vier in de MER
onderzochte stoffen waarvoor Wm-vergunning is aangevraagd.
Zo ook is het geureffect onderzocht van een proef met
een mix van hout en koffie werd tijdens de zitting verklaard door zowel de heren
Balendonck en Beek namens GS van Limburg. Tegenover bovengenoemde Awb-commissie en aanwezigen
hebben de heren Balendonck en Beek, namens GS, toegegeven dat de op 25 maart
2002 aangevraagde Wm-revisievergunning waarvoor op 1 juli 2003 een
ontwerpvergunning is afgegeven alle mogelijke chemische stoffen mogen worden
meevergast zonder voorafgaand MER-onderzoek en zonder voorafgaande Wm-aanvraag.
Hiermee kunnen dus honderdduizenden verschillen chemische stoffen onbeperkt
worden meevergast zonder voorafgaand onderzoek. Daarmee is de Willem Alexander Centrale
uniek geworden.
Wat nergens in de wereld mag worden opgestookt
(meevergast) mag wel in de Willem Alexander Centrale. De omwonenden tot in de
verre omgeving worden daarbij als proefkonijn gebruikt. Ondergetekende dacht dat
een dergelijke vorm van genocide op grote groepen mensen in Nederland onmogelijk
was. In Limburg kennelijk niet. Dergelijke genocide-proeven op grote
groepen mensen zijn in strijd met de op
door GS vastgestelde
gedoognota.
Overweging 2.
Gedeputeerde Staten van Limburg schrijven hierin
letterlijk het volgende:
- Het
gedoogbesluit is voorbereid met inachtneming van de van toepassing zijnde
bepalingen van hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Meer in het bijzonder zijn naar aanleidingvan ons voornemen tot het nemen
van het betrokken gedoogbesluit vanwege diverse natuurlijke- en rechtspersonen
zienswijzen ingediend. Bij brief d.d. 28 april 2003 is onder meer een
zienswijze kenbaar gemaakt door de Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum,
Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving. Daarenboven is namens verzoekers
dienaangaande bij brief d.d. 6 mei 2003 een zienswijze naar voren gebracht. In
het gedoogbesluit zijn wij genoegzaam gemotiveerd ingegaan op de diverse
vanwege verzoekers en anderen ingebrachte zienswijzen.
Ook deze overweging kan nooit in stand blijven en wel
op grond van de volgende feiten:In tegenstelling met hetgeen
Gedeputeerde Staten schrijven is het gedoogbesluit niet voorbereid
overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.1 van de Algemene
wet bestuursrecht en in strijd met de op 14 januari 1997 door GS vastgestelde
gedoognota en wel op de volgende punten:
- Het in geding zijnde gedoogbesluit is niet bekend
gemaakt aan de omwonenden van de Willem Alexander Centrale. Ook is hiervan
geen kennisgeving gedaan in een of meerdere huis-aan-huisbladen. Dit is in strijd met de op 14 januari 1997
vastgestelde gedoognota en de Algemene wet bestuursrechtspraak.
- Het in geding zijnde gedoogbesluit is in werking
getreden op de dag na verzending van het besluit aan Nuon Power Buggenum B.V.
Dit betekent dat aan derden-belanghebbenden geen
mogelijkheid (termijn van 6 weken) is gegeven om daartegen bezwaar aan te
tekenen bij Gedeputeerde Staten van Limburg en de voorzitter van de Afdeling
bestuursrechtspraak om voorlopige voorziening te verzoeken. Juist om die reden hebben appellanten hun onderliggend
handhavingsverzoek van 30 mei 2003, kenmerk: SBL/30053/vz, in moeten dienen. Deze
voorbereiding is in strijd met hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.1 van de
Algemene wet bestuursrecht en de op 14 januari 1997 vastgestelde
gedoognota.
- Het in geding zijnde gedoogbesluit staat toe dat
zonder de daarvoor vereiste Wvo-vergunningen van de staatssecretaris van
Verkeer en Waterstaat en van het dagelijks bestuur van het Zuiveringschap
Limburg afval wordt meevergast in de Willem Alexander centrale.
Voor de feitelijke onderbouw verwijzen wij u naar de
inhoud onder 'feit 2' van onze bijgevoegde pleitnotitie d.d. 25 september 2003,
kenmerk SBL/05073/B (zie bijlage 3).
Wij verzoeken u de inhoud daarvan, alswel de inhoud van de daarin vernoemde
stukken die reeds in uw bezit zijn, hier als herhaald en ingelast te beschouwen.
Op grond van deze feiten hadden Gedeputeerde Staten hierover advies
moeten inwinnen bij de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en het
dagelijks bestuur van het Zuiveringschap Limburg en deze adviezen moeten
betrekken in het in geding zijnde gedoogbesluit. Nu dit niet is
gebeurd betekent dat de voorbereiding hierop in strijd met hoofdstuk 3
en hoofdstuk 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht en de op 14 januari
1997 vastgestelde gedoognota tot stand is gekomen.
- Het in geding zijnde gedoogbesluit staat toe dat
zonder een daarvoor aangevraagde milieuvergunning gevaarlijk afval wordt
meevergast in de Willem Alexander Centrale. Voor de feitelijke onderbouw
verwijzen wij u naar de inhoud onder 'feit 3' van onze pleitnotitie d.d. 25
september 2003, kenmerk SBL/05073/B en het daaraan ten grondslag liggende
deskundigenverslag, kenmerk StAB/36116/H, van 22 augustus 2003 van de
Stichting Advisering bestuursrechtspraak (zie bijlage 3). Wij verzoeken u de
inhoud daarvan, alswel de inhoud van de daarin vernoemde stukken die reeds in
uw bezit zijn, hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Op grond van deze
feiten hadden Gedeputeerde Staten hierover advies moeten inwinnen bij de
staatssecretaris van VROM en dit advies moeten betrekken in het in geding
zijnde gedoogbesluit. Nu dat niet is
gebeurd, betekent dat de voorbereiding hierop in strijd met hoofdstuk
3 en hoofdstuk 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht en de op 14
januari 1997 vastgestelde gedoognota tot stand is gekomen.
- Het in geding zijnde besluit van 15 juli 2003,
kenmerk 2003/30062, alswel het gedoogbesluit van 20 mei 2003 zijn 'anoniem'
ondertekend door de voorzitter en de wnd secretaris van Gedeputeerde Staten
van Limburg. Een dergelijke anonieme
ondertekening, zonder daarbij de namen te hebben vermeld, is in strijd met
hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht en de op 14
januari 1997 door GS vastgestelde gedoognota.
Overweging 3.
Gedeputeerde Staten van Limburg schrijven hierin
letterlijk het volgende:
- Het
voorliggende handhavingsverzoek bevat geen nieuwe feiten en/of omstandigheden,
die een ander standpunt rechtvaardigen dan wij hebben ingenomen bij ons
gedoogbesluit. Ook anderszins is niet gebleken van nieuwe feiten en/of
omstandigheden die tot een herziening van ons standpunt aanleiding (kunnen)
geven. In dit verband wijzen wij er tevens op dat wij d.d. 1 juli 2003, onder
kenmerk 2002/13207, een ontwerp-besluit hebben genomen naar aanleiding van de
onder 1 aangehaalde aanvraag van Nuon om revisievergunningkrachtens de Wm. Blijkens dit ontwerp-besluit zijn
wij voornemens de mede ten behoeve van het meevergassen van secundaire
brandstoffen in de betreffende inrichting aangevraagde vergunning te
verlenen, onder het verbinden van voorschriften ter bescherming van
het milieu.
Tegen deze achtergrond dient het verzoek van
verzoekers om handhavend op te treden tegen Nuon te worden afgewezen. Ter
motivering daarvan wordt in dit verband echter volstaan met een verwijzing naar
(de overwegingen die ten grondslag liggen aan) ons als bijlage 1 bijgevoegde
gedoogbesluit d.d. 20 mei 2003, verzonden 26 mei 2003, kenmerk 03/19292 alsmede
ons als bijlage 2 bijgevoegde ontwerp-besluit d.d. 1 juli 2003, kenmerk
2002/13207. Het daarbij gestelde in relatie tot (het doen van proeven met) het
meevergassen van secundaire brandstoffen, dient als hier herhaald en ingelast te
worden beschouwd.
Een dergelijke 'blabla' reactie op ons goed onderbouwd
handhavingsverzoek waarin wij o.a. feitelijk hebben onderbouwd dat in de mee te
vergassen secundaire brandstoffen (afval) de concentratie aan zware metalen,
afhankelijk van het soort metaal, maar
liefst 21 tot 1471 maal hoger zijn dan gemiddeld in kolen aanwezig is en dat
bij het meevergassen ervan de nadelige effecten voor de omwonenden en
het milieu veel groter zijn dan wanneer enkel kolen worden vergast. Dit
des te meer omdat zware metalen niet kunnen worden verbrand maar enkel
kunnen worden verspreid via uitstoot naar de lucht of via vliegas naar
bouwmaterialen.
Dit met de wetenschap
dat veel van die zware metalen 'zwarte lijststoffen' zijn die op grond van
Internationale, Europese en Nationale wetgeving via een maximale brongerichte
aanpak met de best bestaande techniek uit water, bodem en lucht moeten worden
geweerd. Hierop wordt door GS in het in geding zijnde besluit gewoonweg niet
gereageerd. Dit betekent dat het in
geding zijnde besluit tot stand is gekomen in strijd met hoofdstuk 3 en
hoofdstuk 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht en de op 14 januari 1997 door GS
vastgestelde gedoognota.
Overweging 4.
Gedeputeerde Staten van Limburg schrijven hierin
letterlijk het volgende:
- Rest
dat namens verzoekers is verzocht te besluiten tot het (gaan) vergoeden van
alle meteriele en immateriële schade, waaronder de milieu- en
gezondheidsschade, die met voornoemd gedoogbesluit wordt aangericht bij mensen
(omwonenden, bouwvakkers e.d.) alsmede de door verzoekers gemaakte kosten van
juridische bijstand als gevolg van dit gedoogbesluit.Op dit punt memoreren wij in
algemene zin dat er voor aansprakelijkheid van de Provincie Limburg in de zin
van artikel 6:162 van het Burgerlijk wetboek, het vergoeden van schade en/of
gemaakte kosten van juridische bijstand als gevolg van enig door ons genomenbesluit als
bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,
uitsluitend aanleiding kan bestaan (afhankelijk van de omstandigheden) voor
zover zodanig besluit door de bestuursrechter wordt vernietigd casu quo
onrechtmatig wordt geoordeeld. Nu van vernietiging van het betreffende
gedoogbesluit in elk geval op dit moment geen sprake is, zijn reeds tegen deze
achtergrond geen termen aanwezig om enige aansprakelijkheid te erkennen en/of
thans tot vergoeding van de door verzoekers gestelde schade en/of de door
verzoekers gemaakte kosten van juridische bijstand te besluiten.
Met hetgeen feitelijk staat verwoord onder
bovengenoemde overwegingen 1
t/m 3 en in onze bij brief van 5 augustus 2003, kenmerk SBL/25083/bd, ingediende
bedenkingen tegen het ontwerp-besluit d.d. 1 juli 2003, kenmerk: 2002/13207, kan
het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven en zal ons
handhavingsverzoek van 30 mei 2003 alsnog gegrond moeten worden verklaard. Alle
materiele en immateriële schade, waaronder milieu- en gezondheidsschade als
gevolg daarvan zal door u moeten worden vergoed. Het kan nooit zo zijn dat door
uw toedoen Nuon Power Buggenum BV, zonder de daarvoor vereiste Wm- en
Wvo-vergunningen, economische delicten en zelfs misdrijven mag plegen om zich
daarmee onrechtmatig te verrijken en dat appellanten en andere
derden-belanghebbenden de materiële en immateriële schade als gevolg daarvan
zelf moeten betalen. Appellanten staan
er daarom op dat door u die schade wordt vergoed.
Overweging 5.
Gedeputeerde Staten van
Limburg schrijven hierin letterlijk het volgende:
- Los
van het gestelde onder 4, hechten wij eraan te benadrukken dat van de door
verzoekers gestelde schade als resultaat van ons gedoogbesluit, naar ons
oordeel geen sprake is.Zoals onder
meer in het gedoogbesluit genoegzaam is toegelicht, wordt voldaan aan de daarbij
genoemde Europese dochterrichtlijnen alsmede aan de overige geldende en voor
handen zijn immissienormen en is er geen reden om aan te nemen dat desondanks
milieu- of gezondheidsschade zal ontstaan. Overigens stellen wij vast dat de
beweerdelijk in dit verband geleden en/of nog te lijden schade door verzoekers
of anderen ook geenszins aannemelijk is gemaakt. Meer in het bijzonder is niet
aangetoond dat er, zoals wordt gesteld, (duizenden) mensen ziek worden als
gevolg van ons handelen, laat staan dat is aangegeven wie welke schade lijdt of
heeft gelden
In tegenstelling met hetgeen door u wordt
gesteld, worden door u met het gedoogbesluit nagenoeg alle hierop
betrekking hebbende Internationale Europese en Nationale wet- en
regelgeving met voeten getreden. Ook wordt daarbij uw eigen op 14
januari 1997 vastgestelde gedoognota met voeten getreden. Ingevolge uw
eigen gedoognota mag gedogen geen schade aan derden-belanghebbenden
veroorzaken.
Op grond hiervan zult
u alle materiele en immateriële schade aan appellanten alswel aan andere
derden-gedupeerden moeten vergoeden. Hiervoor geldt een tegenovergestelde
bewijslast. Wij verzoeken u dat dan ook te doen en ondergetekende dat
schriftelijk te bevestigen.
CONCLUSIE.
Op
grond van hetgeen wij feitelijk hebben verwoord onder bovengenoemde overwegingen
1 t/m 5 richten wij aan u het nadrukkelijk verzoek:
I.
Het in geding zijnde besluit
van 15 juli 2003, kenmerk: 2003/30063, te vernietigen.
II.
Ons handhavingsverzoek d.d.
30 mei 2003, kenmerk: SBL/30053/vz, alsnog gegrond te verklaren.
III.
Nuon Power Buggenum B.V.
onder oplegging van een last onder dwangsom van € 1.000.000,- per dag tot een
maximum van
€ 100.000.000,- met onmiddellijke ingang te verbieden,
nog langer afval (secundaire brandstoffen) te laten meevergassen in hun
kolengestookte elektriciteitscentrale omdat dit bedrijf niet beschikt over de
daarvoor vereiste Wm- en Wvo-vergunningen.
In geval u vóór 5 juni 2003 geen positief besluit hebt
genomen op dit dwangsomverzoek, dan bent u zeer nadrukkelijk medeplichtig aan
dit door Nuon gepleegde misdrijf. Daarvan zal dan ook aangifte worden gedaan bij
de politie in Heythuysen.
IV.
Alsnog het besluit te nemen
dat bij het uitblijven van uw positief besluit vòòr 5 juni 2003, waarmee het
illegaal meevergassen van afval in de Willem Alexander Centrale met de oplegging
van een dwangsom van € 1.000.000,- per dag vanaf 5 juni 2003 wordt beëindigd, u
volledig verantwoordelijk en aansprakelijk bent voor de duizenden mensen
(omwonenden, bouwvakkers, wegwerkers e.d.) die als gevolg daarvan op termijn
(tot 40 jaar na de eerste blootstelling) ernstig ziek kunnen worden.
V.
Alsnog het besluit te nemen
dat u de door cliënten gemaakte kosten aan juridische bijstand die zij hebben
moeten maken voor het schrijven van dit dwangsomverzoek (incl. bijbehorende
studie en onderzoek) en alle nog te maken kosten aan juridische bijstand
volledig zult vergoeden. Het kan namelijk nooit zo zijn dat de
verzekeringsmaatschappijen als DAS, ARAG, en Stichting Rechtsbijstand, waarbij
cliënten zijn verzekerd, deze kosten van u niet krijgen vergoed. Dit omdat deze
kosten het gevolg zijn van het feit dat u met het in geding zijnde gedoogbesluit
hebt beslist dat Nuon de wet mag overtreden.
In
afwachting van uw spoedige
besluitvorming op dit bezwaarschrift, tekenen wij,
Hoogachtend,
Ecologisch Kennis Centrum B.V.
voor deze,
Ing. A.M.L. van Rooij,
Directeur.
Bijlage:
- Blz. uit de door GS op 14 januari 1997 vastgestelde
gedoognota
(1 pagina).
- Uitspraak nr. 200005436/1 van 18 december 2000 van de
Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(6 pagina's)
- Onze pleitnotitie d.d. 25 september 2003, kenmerk
SBL/05073/B, aan de Awb-commissie bezwaarschriften van de provincie Limburg
(11 pagina's)
- Uitspraak nr. 200202376/1 van 16 april 2003 van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (5 pagina's)
- Presentielijst van de hoorzitting gehouden op 25
september 2003 om 13.30 uur voor de Awb-commissie bezwaarschriften van de
provincie Limburg (1 pagina).
|