De Nederlandse advocatuur onder vuur. Schokkend, onthullend, tragisch is het boek van Stichting Jurilet..!!

Alle hoeders van het recht duiken weg voor verantwoordelijkheid
Letselschade . . Inspraak . . Klokkenluider <==> SDN . . Antecedenten juristen . . Recht . . Bijbanen

Het boek is goed ontvangen. Het is besproken in het Nederlands Juristenblad

Harry Teernstra presenteert zijn derde boek over juridisch letsel. Juridisch letsel is pijn, verdriet en machteloosheid die ontstaat door fouten van juristen, advocaten en rechters. Thema van het boek is het droevige feit, dat mensen als het gaat om fouten van advocaten, curatoren, rechters en andere hoeders van het recht niet voor recht in aanmerking komen bij gebrek aan een advocaat

Het boek is goed ontvangen. Het is besproken in het Nederlands Juristenblad (NJC) en zal uitgebreid besproken worden in het februarinummer van 2005 van het Tijdschrift voor Insolventierecht en ook in het advocatenblad. Delen ervan worden als verplichte leerstof voorgeschreven aan studenten van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid te Tilburg. De Vereniging van Insolventieadvocaten INSOLAD, waarvan de betrokken curatoren geen lid zijn, heeft Teernstra gevraagd om mei 2005 aan een symposium bij te dragen waarbij de faillissementsproblematiek aan de orde gesteld zal worden.

Het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht te Tilburg heeft kennisgenomen van de in het boek aangegeven structurele problemen rondom aansprakelijkheid van de curatoren. Vele juristen en geïnteresseerden hebben het boek aangeschaft.

De eerste druk van het boek is weggevlogen. De tweede druk is in voorbereiding. Er zijn vele reacties van herkenning op het boek gekomen: lezers/justitiabelen herkennen de onvrede, machteloosheid en woede van Teernstra. Juristen en rechtswetenschappers hebben begrip voor zijn voorstellen tot verbeteringen in het rechtsbedrijf. Desalniettemin zwijgen de media dit boek compleet dood, zoals zovele boeken, en ernstige feiten, die ons Recht en de verslaggeving ervan betreffen. Dat is voor de SDN reden om ook dit boek op haar site te plaatsen en alle feiten en zeker de 'rekening" van de betreffende curatoren (pagina ... ) openbaar te maken.

Lees mijn boek RECHT IN DE OGEN GEKEKEN, waaruit blijkt dat de advocatuur, rechtbanken, gerechtshoven en tuchtraden een aaneengesloten kartel vormen dat zich richt tegen de burger die schade geleden heeft door elitaire bolwerken als het medisch circuit, banken, verzekeraars en vooral de Staat der Nederlanden. Dit als het directe gevolg van de oekaze van de oud-voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak mr. Bert van Delden: "Dat onder alle omstandigheden geen jurisprudentie mag ontstaan waarbij het advocaten strafbaar verboden wordt om te liegen, bedriegen, misleiden, lasteren, smaden vervalsen, karaktermoord en meineed te plegen in een rechtsprocedure in het belang van hun cliënt. Zie: Advocatenorde


    UITGEVERIJ JURILET: documentatie juridisch letsel
    BERICHT VOOR DE MEDIA :

    DERDE BOEK OVER JURIDISCH LETSEL

    Jur Terharte : Een faillissement dat nimmer went, zolang geen hoeder van mijn Recht zijn ongelijk erkent: (200 pagina's - prijs € 15, - voor wie dat bedrag kan betalen)

    Na 'Een ongeluk komt zelden alleen' en 'Recht in de ogen gekeken [1] een nieuw, verontrustend verhaal van Jur Terharte, dat :

    • de opmerkelijke gang van zaken beschrijft in een 'faillissementszaak' vanaf een door het Gerecht te Zutphen gemaakte fout.
    • uiteenzet dat het Gerecht die fout wel erkent, maar een oordeel over de schadelijke gevolgen van die fout overlaat aan de rechter, dat wil zeggen aan een advocaat.
    • gedetailleerd verslag doet van het opmerkelijke feit dat en hoe vervolgens 23 advocaten, onder wie niet de geringste, weigeren de onafhankelijke rechter om dat oordeel te vragen.
    • de vinger legt op de zere plekken van het rechtsbedrijf en laat zien en voelen wat er fundamenteel mis mee is.
    • tot op het bot het onvermogen van Justitie duidelijk maakt om met haar eigen fouten om te gaan
    • de rechteloosheid laat spreken van alle slachtoffers van Justitie.
    • niet goed verkocht, maar goed door de juiste mensen gelezen moet worden en daarom verplichte literatuur zou moeten zijn voor studenten Recht en voor rechters, advocaten en andere personen die zich beroepshalve met recht en onrecht bezig houden........
    • kortom een boek dat geschreven is vanuit de diepgewortelde overtuiging dat er andere gewichten in de schaal van ons Recht moeten en dat daarvoor een brede maatschappelijke discussie bitter hard nodig is. De volksvertegenwoordiger / oud-rechter mr. A. Wolfsen en de wetenschapper / oud-rechter, prof.mr. A.F.M. Brenninckmeijer hebben met het voorwoord en nawoord hun naam aan het boek verbonden.

    De tekenaar Bert Witte heeft zich door het boek laten inspireren en er 5 prachtige spotprenten voor gemaakt. Alle exemplaren van de eerste beperkte druk zijn de deur uitgevlogen. Een nieuwe druk is in voorbereiding. Bestellingen bij de uitgever per e-mail : Advocadur@hetnet.nl of per telefoon: 0314 - 681196.

    Net als deel 1 en 2 zal dit boek (uitgebreider) geplaatst worden op Internet en wel op de site van de onvolprezen stichting Sociale Databank Nederland, die belangeloos domicilie verleent aan vele rechteloze mensen. Daarnaast zal het aan de landelijke bibliotheekdienst worden aangeboden, zodat zoveel mogelijk mensen er kennis van kunnen nemen.

    Nadere informatie: Uitgeverij JURILET
    documentatie: juridisch letsel
    Keppelseweg 27 - 7031 AR WEHL
    Tel/fax : 0314-681196
    E-mail: Advocadur@hetnet.nl

    P.s.: Deze boeken zijn momenteel slechts via de bibliotheek te leen.

    EEN FAILLISSEMENT
    DAT NIMMER WENT

    zolang geen hoeder van mijn Recht
    zijn ongelijk erkent

    a

    Met Recht een ander gewicht in de schaal 4

    Uitgeverij Jurilet

    Motto: Niets went zo snel als het onrecht bij een ander

    Voor alle hoeders van ons Recht.

    Voor alle mensen die tevergeefs naar Recht zoeken.


    © Uitgeverij Jurilet
    Keppelseweg 27, 7031 AR WEHL
    Tel. / fax: 0314 - 681196.
    E-mail: Advocadur@hetnet.nl

    Ontwerp omslag: uitgeverij Jurilet
    Foto omslag en tekstadviezen: Vrienden Stichting Advokater
    Grafische vormgeving: uitgeverij Jurilet
    Drukwerk: Uitgeverij Jurilet
    ISBN 90-805373-3-0
    Nugi 691

    Alles uit deze uitgave kan, mag of beter moet worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, nadat u de uitgever daarvan schriftelijk op de hoogte heeft gesteld.

    INHOUD :

    • Voorwoord
    • Verantwoording
    • Wat vooraf gaat





      EERSTE DEEL :

      • Gang van zaken in mijn faillissement

      TWEEDE DEEL :

      • Formeel verzet tegen de gang van zaken in mijn faillissement. Appèl op appèl.

      DERDE DEEL :

      • Faillissementen: theorie en praktijk

      BIJLAGEN :

      1)  Verklarende woordenlijst

      2)  Bronnen

      3)     Artikelen, stukken, documenten, brieven, waarnaar verwezen wordt

       4)  Ingezonden brieven over juridische onderwerpen

      5)    Lijst met namen van personen en instanties aan wie een reactie op                          

            en/of een standpunt over dit boek is gevraagd

      6)    Reacties op het boek  

      Voorwoord

      Je proeft een zekere bitterheid in de titel van het boek. Dat wordt nog wat aangezet door het stevige mannelijk volrijm. Het stelt daarom gerust om in het boek te lezen: 'Nu het op papier staat kan ik het loslaten.' En: 'Ik ben niet cynisch, noch verbitterd'. Deze geruststellende mededelingen sporen met de inhoud van de gesprekken die ik met Jur heb gevoerd. Hij is strijdbaar, maar niet bitter. Toen Jur mij vroeg voor dit voorwoord heb ik dan ook onmiddellijk 'ja' gezegd. Al was het alleen al, omdat ik zijn vorige boek, Recht in de ogen gekeken, in een adem had uitgelezen.

      Wel herkende ik bij mezelf een soortgelijke reactie als vorige keer, toen ik het concept op mijn bureau had liggen. Je stelt het lezen uit, juist omdat je weet dat je het ook nu weer in een ruk zult uitlezen. En je stelt het ook uit, omdat je weet dat je ook nu weer zult lezen over zijn woede en machteloosheid. En ook, omdat je weet dat je niets meer zult kunnen doen aan dat wat hem is overkomen. Maar, toch moet het gelezen worden. Juist om lering te kunnen trekken uit zijn ervaringen met het recht en met iedereen die daarin professioneel een rol speelt. Daarom moest het ook geschreven worden.

      Voor juristen is de Faillissementswet duidelijk en eenvoudig. Schuldenaars die 'in een toestand verkeren dat ze hebben opgehouden te betalen', worden failliet verklaard. De failliet verklaarde verliest daardoor de beschikking en het beheer over zijn vermogen, de curator neemt het beheer over en vereffent de boedel en een rechter-commissaris houdt toezicht. Bij dat beheer hoort ook dat de curator alle post mag openen.

      Na het lezen van dit boek denk je echter (met een knipoog naar een gedicht van Roland Holst): 'Ze hebben het opgeschreven, tezamen en blij. Maar wat het voor mensen betekent, vergeten zij.' En zeker als het niet gaat over rechtspersonen, maar over mensen met een gezin en kinderen, denk ik daar dan bij. 

      Jur beschrijft zijn ervaringen met zijn faillissement. Een woord dat 'geen enkel beeld bij hem oproept' voordat het hem overkwam. Daarom is het zo goed juist zijn ervaringen te lezen. En om te lezen - nee, ik ga niets verklappen over de inhoud - hoe ontzettend belangrijk het is om fatsoenlijk en tijdig te worden opgeroepen voor de zitting waarop het faillissement zal worden uitgesproken. En over het belang van het hebben en kunnen vinden van een goede en begripvolle advocaat. Want als je voor de eerste keer in je leven naar de rechtbank in Zutphen gaat, naar een zitting die ertoe kan leiden dat je het beheer over je spullen en je post volledige kwijt kunt raken, dan heb je er recht op om goed en fatsoenlijk te worden bejegend door iedereen die professioneel een rol speelt in deze procedure. Ik ben er uiteraard niet bij geweest, maar uit de inhoud van dit boek leid ik af dat dat hier niet steeds het geval is geweest. En als er een keer iets mis gaat, wat altijd en overal kan gebeuren, past een welgemeend excuus.

      Zelfs als de betrokkene, Jur in dit geval, zelf mild en begripvol start. Een detail dan: Als hij arriveert voor die eerste zitting blijkt dat die 'gewoon' geen doorgang zal vinden. Dat kan en wil hij zelf dan nog billijken met de gedachte: 'Vergissen is menselijk', ondanks het feit dat hem daarover geen enkel bericht heeft bereikt. Maar dat laat onverlet dat de 'schuldigen' daar wel op moeten reageren met welgemeende excuses. Verderop in de procedure wordt hij minder mild... Lees en huiver.

      Ook over de wijze waarop wordt omgegaan met klachten en kritiek. Los van de vraag of kritiek terecht is of niet; iedere klager heeft altijd recht op een fatsoenlijke bejegening en op een eerlijk antwoord. Kort en goed: Dit boek is een must voor iedere rechtenstudent en iedereen die beroepshalve betrokken is bij het faillissementsrecht.

      Het eindigt positief met een reeks aan voorstellen. Het is hier niet de plaats om die allemaal afzonderlijk te bespreken. Maar daar zitten zeer zinvolle suggesties bij. Want er moet inderdaad een openbare discussie komen over de positie en de taak van de advocatuur (ook in het faillissementsrecht. Mijn collega Klaas de Vries heeft daar al een aanzet toe gegeven door daarover een uitspraak van de Tweede Kamer te initiëren, die ook door de minister zal worden uitgevoerd), mediation moet 'normaal' worden in het recht, de samenstelling van de raden van toezicht moet anders en beter, de verplichte procesvertegenwoordiging kan inderdaad zo goed als zeker worden afgeschaft en de wetgever moet garanderen dat rechtshulp altijd goed en betaalbaar blijft!

      'Hoop doet leven', schrijft Jur aan het slot van zijn boek. Dat is waar. Hoop en verwachting inspireren tot mooie gedachten en goede voornemens.

      Aleid Wolfsen

      Verantwoording

      Persoonlijk en als lid van de landelijke, ideële stichting Advocadur[1] heb ik het Recht meer dan 10 jaar recht in de ogen gekeken. Uit de opgedane ervaringen en de daarover geschreven artikelen en boeken[2] volgt de zorgwekkende conclusie:

      Ons Recht schiet fundamenteel tekort en blijkt daardoor niet alleen mij, maar vele mensen levenslang op te zadelen met een gevaarlijke onvrede, waarvoor geen uitweg bestaat en die daarom explosief is.

      Heel de gang van zaken in en na het faillissement waarin ik terecht ben gekomen bevestigt die verontrustende conclusie zo duidelijk en illustratief dat ik het verhaal van mijn faillissement al veel eerder had moeten vertellen. Maar ik wilde en kon dat niet. De woede, de verbijstering, de vernedering, de machteloosheid, de rechteloosheid, de tegenzin, kortom de onvrede was te groot en te heftig en sloeg me lam.

      Na alles wat mij al met mijn Recht is overkomen wilde ik niets liever dan me bevrijden van dit onrecht. Het liefst wilde ik het laten vallen als een glas en de scherven in de glasbak donderen, het nooit meer zien en voelen. Maar ook wilde ik het ervaren onrecht niet verloren laten gaan, juist omdat ik er van overtuigd was dat het verhaal over mijn faillissement tot lering kan strekken van de mensen die verantwoordelijk zijn voor de verontrustende staat van ons Recht of daar veranderingen in aan kunnen brengen.

      Ook besefte ik in de loop der jaren steeds meer dat ons Recht en zeker het faillissementsrecht niet of nauwelijks beschreven en bestudeerd wordt vanuit het perspectief van de mens, die met dat recht te maken krijgt. Tevens raakte ik er door de feiten en ervaringen van lotgenoten/slachtoffers van ons Recht meer dan ooit van overtuigd dat openbaarmaking en verdieping van die feiten onontbeerlijk is voor de veranderingen die ons Recht bitter hard nodig heeft.

      Ik verkeerde jaren in een duivels dilemma, waaruit ik me uiteindelijk heb kunnen bevrijden. Daar ben ik in geslaagd, gedreven door de overtuiging dat het met ons Recht/ Faillissementsrecht anders en beter moet en dat ik daaraan kan en moet bijdragen. Door die overtuiging, waarin ik van geval tot geval en van dag tot dag bevestigd word heb ik drie jaar na mijn faillissement mijn tegenzin overwonnen. Ik heb de moed gevonden en de tijd vrijgemaakt om de feiten toch te laten spreken. Ik noem de mensen, met wie ik door het faillissement te maken heb gekregen met naam en toenaam ter verantwoording. Omdat mijn naam niet ter zake doet, heb ik dit boek, net als de twee eerdere boeken, onder het pseudoniem Jur Terharte geschreven.  Ik heb er echter geen enkele moeite mee mijn naam aan dit boek en de overtuiging, die er uit spreekt te verbinden.

      De onvrede, die de gang van zaken in mijn faillissement teweeg heeft gebracht, is dezelfde onvrede die ik in mijn eerdere boeken al beschreven heb. Ik heb dan ook waarachtig geprobeerd om me tot de beschrijving van de feiten te beperken. Het is geen smeuïg verhaal, maar dat zijn de feiten ook niet. Die feiten spreken wel voor de onvrede die mij en al die mensen treft aan wie geen recht wordt gedaan. Op de feiten in dit boek word ik graag aangesproken. Ik sta open voor commentaar en reacties. Op niet ter zake doende feiten of ongemotiveerde beschuldigingen of diskwalificaties ga ik niet in.

      Uitgaande van al die gevallen waarin de vrijheid van meningsuiting niet wordt beperkt en rekening houdend met de jurisprudentie daarover en gegeven de openbaarheid van ons recht, kan ik mij niet voorstellen dat dit boek geen recht op openbaarheid zou hebben. Maar mochten advocaten of andere hoeders van mijn Recht - zoals al vaker en eerder [3] - proberen om de openbaarmaking en verspreiding van dit boek in een Kort Geding door de rechter te laten verbieden, dan reken ik geruggensteund door de beschreven feiten op hulp van journalisten, advocaten, rechtswetenschappers, volksvertegenwoordigers en zeker van lotgenoten en geestverwanten.

      Voor het geval die hulp uit mocht blijven, is er een aantal mensen dat vanwege het belang van openbaarmaking van de feiten dit verhaal onder hun naam en toenaam wil uitbrengen.Ik heb het verhaal omwille van de invoelbaarheid grotendeels in de ik-vorm geschreven. Zonder de hulp van vrienden in en buiten de stichting Advokater i.o. [4]  was dit boek er nooit gekomen.

      Omdat ik, geholpen door de stichting Advokater i.o. kritisch ben blijven vragen en schrijven en tot het bittere einde een appèl heb gedaan op mijn curatoren, mijn rechter-commissaris, mijn rechters, mijn president en mijn bestuur van de Rechtbank te Zutphen, mijn Procureur-generaal bij de Hoge Raad, mijn Nationale Ombudsman, mijn Commissie voor de Verzoekschriften, mijn Vaste Kamercommissie voor Justitie, mijn Minister van Justitie, op mijn rechtswetenschappers en op mijn volksvertegenwoordigers, is er een enorme correspondentie ontstaan. Die correspondentie vormt een boek, c.q een naslagwerk op zich en is te omvangrijk om in zijn geheel af te drukken.

      Anderzijds is die correspondentie zo tekenend en illustratief voor de wijze waarop de hoeders van mijn/ons Recht hun tekortschieten proberen te bemantelen, dat de geïnteresseerde lezer/jurist/ politicus/wetenschapper/journalist er kennis van moet kunnen nemen. Daarom, en om Recht en het onrecht zo openbaar mogelijk te maken staat voor degene die daar om vraagt de gehele correspondentie in kopie of op CD-rom ter beschikking.

      De bekende tekenaar Bert Witte heeft zich door een door mij ingezonden brief over een faillissement laten inspireren en een prachtige tekening gemaakt over een inhalige curator. Brief en tekening werden gepubliceerd. Mijn verzoek aan Bert Witte om zich door mijn boek nogmaals te laten inspireren is gehonoreerd met een viertal goed getroffen tekeningen die ter illustratie tussen de regels zijn afgedrukt. Hetzelfde geldt voor een aantal collages van kritische woorden/ uitlatingen uit artikelen van mijn hand over juridische onderwerpen, die door kranten en tijdschriften zijn gepubliceerd. Om zoveel mogelijk mensen in kennis te stellen van dit boek zal het boek net als deel 1 en 2 aangeboden worden aan de Nederlandse Bibliotheekdienst. Ook zal het op Internet (www.stoa.nu) en ( www.sdnl/advocadur.htm) gezet worden.

      De politicus/oud-rechter, de heer mr. Aleid Wolfsen, heeft het  voorwoord  geschreven, de rechtswetenschapper/oud-rechter, de heer Prof. mr. A.F.M Breeninckmeijer het nawoord. Twee mensen met naam en gezag in de wereld van Politiek en Justitie hebben hun naam aan mijn boek - of beter -  mijn  overtuiging met Recht verbonden.

      Daarvoor ben ik hen zeer erkentelijk. Hetzelfde geldt voor een aantal vrienden, die mij even enthousiast als belangeloos geholpen hebben om van mijn tekst een boek te maken.

      20 mei 2004 , Jur Terharte [5]

      Wat vooraf gaat

      In 1970 word ik, 24 jaar jong, terwijl ik voor een rood stoplicht sta te wachten buiten mijn schuld in volle vaart aangereden door een in slaap gevallen chauffeur van een vrachtwagen vol met zwijnen. Ik ben bijna een week in coma en heb maandenlang een verlaagd bewustzijn. De diagnose wordt door de behandelende neuroloog gesteld op contusio cerebri (hersenkneuzing).

      Door ernstige fouten van vooral de voor de verzekeraar keurende neuroloog, wijlen de heer dr. G. Schouwink uit Arnhem en de psycholoog B. Kuypers

      uit Grubbenvorst worden de post-contusionele klachten (na de hersenkneuzing) niet aan de hersenkneuzing toegeschreven, maar aan mijn 'premorbide (al gevormde) karakterstructuur'. Door dat onmogelijke, mij niet bekend gemaakte, mijns inziens misdadige, oordeel, waarvoor twee neurologen in 1979 door het medisch tuchtcollege veroordeeld (gewaarschuwd en berispt) worden, mag ik jarenlang niet zijn wat ik ben: een patiënt met een ernstig hersenletsel. De sociale, medische en juridische gevolgen daarvan zijn catastrofaal. Over hoe een hersenbeschadiging voelt en wat de jarenlange ontkenning van mijn klachten in mijn leven teweeg heeft gebracht, schreef ik een boek. [6]

      In 1981 krijg ik dankzij de uitstekende diensten van de advocaat mr. J.E.F.F.M. Duynstee, met wie ik een bijzonder goed contact had en uitstekend kon samenwerken, na een lange rechtsstrijd, van de verzekeringsmaatschappij Holland van de vrachtwagenchauffeur een klein gedeelte van mijn totale schade vergoed en wel een bedrag van f 180.000. Dat bedrag is de helft van de toenmalige maximale dekking. De andere helft gaat naar het kind dat naast mij in de ongeluksauto zat en dat net als ik onder de gevolgen van een ernstige hersenkneuzing lijdt. In overleg met de heer Duynstee besluit ik om 'uitgaande van de schadevergoeding leven en werk te proberen en om de neurologen pas aan te spreken als dat nodig mocht zijn'.

      In de loop van de tijd na 1981 ga ik tegen wil en dank beseffen dat de jarenlange ontkenning van de klachten voor de ontwikkeling van mijn leven en werk ernstigere gevolgen heeft dan ik me wilde en kon voorstellen. Daarom wil ik alsnog erkenning van de neurologen en een redelijke vergoeding van de aangerichte schade.

      In 1991 kom ik daar aan toe.

      Ik wend me weer tot mr. J.E.F.F.M. Duynstee. Deze blijkt echter raadsheer te Den Bosch geworden te zijn. Maar zijn neef, de advocaat mr. A.F.M. Duynstee, wil me wel bijstaan. Met deze advocaat heb ik geen goed contact, met hem kan ik niet goed samenwerken.

      De advocaat A.F.M. Duynstee brengt nota bene vanuit Mexico - in plaats van één - vier dagvaardingen uit bij drie verschillende rechtbanken, terwijl het om vorderingen gaat, die met elkaar verknocht zijn en er overduidelijk sprake is van een meervoudige causaliteit. Hij verzuimt belangrijke stukken in het geding te brengen en noodzakelijke rechtsmiddelen in te zetten. Hij maakt tal van andere fouten. De twee advocaten, mr. J. Sneep en mr. H.A. Schenke, die ik in al de jaren daarna in moet schakelen, zetten de fouten van hun voorganger niet recht en voegen daar slechts andere fouten aan toe. Een van de advocaten (mr. J.C. Sneep) wordt dubbel berispt door de tuchtrechter.

      Klachten over de andere twee advocaten wachten op het oordeel van de tuchtrechter. Samen veroorzaken mijn advocaten een juridische ramp van de eerste orde, waardoor de kans op de erkenning die ik nodig had en heb, verkeken lijkt.  Woede, onvrede, ontgoocheling en het gevoel dat ik lotgenoten moet hebben, zetten mij aan tot het plaatsen van een advertentie in een aantal kranten, waarin ik als 'freelance journalist /auteur' van een te schrijven boek 'Boef met Bef' vraag om 'opmerkelijke ervaringen met advocaten'.

      Mijn gevoel blijkt meer dan juist. De postbode in mijn dorp maakt overuren. Ik word overspoeld met honderden ervaringen van mensen, die vaak veel ernstiger blijken te zijn dan de mijne. Ik kom in contact met vele slachtoffers van advocaten. Uit die contacten komen de landelijke, ideële stichting Advocadur en de uitgeverij Jurilet [7] voort. Ik kijk het Recht recht in de ogen, tien jaar lang. In het boek 'Recht in de ogen gekeken' [8] doe ik daar uitgebreid verslag van. Dat boek staat in zijn geheel op Internet ( www.sdnl.nl/advocadur.htm).

      In de loop van 1997 en 1998 gaan de vier door mr. A.F.M.Duynstee ingezette procedures verloren door zijn fouten en die van zijn confraters.

      Naast de enorme advocaatkosten ben ik veroordeeld tot betaling van de geliquideerde gerechtskosten. (Ongeveer f 14.000 per procedure). Het gaat om 'executoriale vonnissen uitvoerbaar bij voorraad', hetgeen betekent dat ik als verliezende partij direct moet betalen en dat die betaling, indien nodig, via beslagen of een openbare veiling van goederen kan worden afgedwongen. Desalniettemin gaan de neurologen en de psycholoog in de jaren die volgen niet over tot invordering van de gerechtskosten. Ik hoor nooit meer iets. Ik ga er daarom vanuit dat zij geen betaling vorderen, omdat ze eindelijk begrijpen dat ik niets aan hen, maar zij veel meer aan mij verschuldigd zijn.

      Een en ander ervaar ik als een gebaar van goede wil, dat helpt om een weg te vinden voor mijn woede en onvrede.De jaren gaan voorbij. Ik neem afstand van een immens, haast levenslang onrecht. Er komt eindelijk wat rust en vrede.

      Op 26 oktober 2000 stuurt Advocadur mr. A. Bolt, de advocaat van de inmiddels overleden neuroloog Schouwink ter informatie het boek 'Een ongeluk komt zelden alleen'. In de begeleidende brief deelt de stichting namens mij mede dat: 'Terharte de erven Schouwink niet wil belasten met iets, wat wijlen de heer G. Schouwink tijdens zijn leven goed had moeten maken'.  Zoals te doen gebruikelijk reageert de advocaat mr. A. Bolt niet op wat  ik vind en voel, denk ik.

                 Eerste deel:

      gang van zaken in mijn faillissement

      1.  8 november 2000: verzoekschrift van de advocaat, mr. A. Bolt /erven G.Schouwink 'strekkende tot mijn faillietverklaring'

      Op 9 november krijg ik per aangetekende post en van deurwaarderskantoor C. Schmitz uit Terborg een schrijven van de Rechtbank te Zutphen. Ik lees de namen dr. G. Schouwink en mr. A. Bolt. Alleen al die namen roepen onmiddellijk het onrecht en de onvrede op die ik in 'Wat vooraf gaat' en in mijn eerdere boeken heb proberen te verwoorden.

      Dan lees ik dat ze mij failliet willen laten verklaren 'teneinde hun vordering van zo'n f 14.000 betaald te krijgen', een vordering waarover ze drie jaar met geen woord hebben gerept en die ze nimmer hebben opgeëist. Ik heb schriftelijk noch mondeling ooit te kennen gegeven niet te willen betalen. Omdat mijn advocaat, mr. H.A. Schenke van advocatenkantoor de Mul/Zegger uit Nijmegen en ook ik drie lange jaren niets van Schouwink en Bolt horen, zijn hij en ik er van uit gegaan dat de erven Schouwink geen betaling meer vorderen.[9] Ik dacht dat ze eindelijk begrepen hadden dat ik niets aan hen, maar dat zij - of beter wijlen de heer Schouwink - veel meer aan mij verschuldigd waren. Het feit dat Schouwink jaar in jaar uit die betaling niet heeft opgeëist heb ik in de loop van die jaren ervaren als een gebaar van goede wil, dat mij helpt om een weg te vinden voor mijn woede en onvrede. Maar door het faillissementsverzoek barsten die woede en onvrede weer in mij los, alsof ze nooit weg zijn geweest. Ik voel me weer in staat van oorlog.

      Ik word lees ik: 'opgeroepen om op DONDERDAG de ZEVENDE DECEMBER, des voormiddag om 9.30 uur, te verschijnen ter Raadzitting van de Arrondissementsrechtbank te ZUTPHEN, Meervoudige Civiele Kamer, als dan en aldaar gehouden wordende in het Paleis van Justitie aan de Martinetsingel 2 te Zutphen teneinde te worden gehoord op het verzoekschrift, strekkend tot faillietverklaring van de voornoemde gerekwireerde. (dat ben ik)

      Het woord failliet roept geen enkel beeld of gevoel bij mij op. Ik heb nog nooit met een faillissement te maken gehad. Ik weet dan ook amper wat een faillissement inhoudt en helemaal niets van de gang van zaken bij een faillissement. Wat ik wel weet is dat ik hoe dan ook niet failliet verklaard wil worden. Ik wist en weet dat ik zal moeten betalen, omdat er sprake is van een executoriaal vonnis.

      Maar na overleg met vrienden / leden van Advocadur wil ik de kans aangrijpen om de rechter te wijzen op het feit dat het doen en nalaten van advocaten bepaald niet alleen in mijn geval tot in wezen onhoudbare executoriale vonnissen leidt, zoals ik dat in mijn boeken uiteen heb gezet. We besluiten te proberen die boeken ter informatie van de rechter in het geding te brengen, in de hoop dat die actie publiciteit oplevert voor de boeken en voor de stichting Advocadur. Ook besluiten we dat ik, wanneer de rechter mij failliet verklaart, onmiddellijk tegen zijn vonnis in beroep zal gaan. Dat besluit ligt geheel in de lijn van de doelstelling en overtuiging van de stichting Advocadur om zoveel mogelijk juristen en dus óók de hogere rechter informatie te verschaffen over de problemen die mensen met hun Recht ondervinden.

      2.  Vanaf 8 november 2000: appèl op mr. A. Bolt en haar cliënten, de erven van de neuroloog G. Schouwink en op dhr drs. B.R.M. Kuypers, NIP-psycholoog

      Het verzoekschrift roept allerlei vragen op. Ik wil weten wat de reden is dat de erven Schouwink bijna vijf jaar na het executoriale vonnis van 16 januari 1996 mij plompverloren failliet willen verklaren en of dat de wens van wijlen hun vader was. Ook wil ik weten of en zo ja welke rol mijn boek en de advocaat mr. A.Bolt daarbij hebben gespeeld. Ook wil ik een antwoord op de vraag waarom mijn advocaat noch ik op de hoogte zijn gesteld vanhet faillissementsrekest en naar wie het geld gaat als ik betaal: naar de advocaat Bolt of naar de erven Schouwink.

      Deze en vele andere vragen stel ik aan mr. Bolt, advocaat bij het advocatenkantoor Nysingh Dijkstra en De Graaf te Arnhem. Ik wijs er op dat door dit rauwelings ingediende faillissementsverzoek de strijd tussen mij en Schouwink weer zal doen oplaaien. Daarom vraag ik om een gesprek, waarin de duidelijkheid verschaft kan worden, die ik wil. Ik schrijf brief na brief en krijg geen antwoord. Ik schrijf nieuwe brieven en doe die aangetekend op de post. Weer krijg ik geen antwoord.

      Dan richt ik mij direct tot de erven Schouwink. Ik appelleer aan de redelijkheid van mensen die ik niet ken en die zich niet bekend willen maken. Ik dring aan op een gesprek, op surséance van betaling, op een akkoord. Mijn appel blijkt keer op keer vergeefs en stuit af op de advocaat Bolt die bot weigert een antwoord te geven op fatsoenlijke vragen. Nu haar eigen doen en nalaten in het geding is, blijken voor de advocaat Bolt de mogelijkheden van mediation, die haar beroepsgroep en ook haar kantoor hoog in het vaandel zeggen te hebben staan, niet te gelden. Conform de gedragsregels dient mevr. mr. A. Bolt 'een regeling in der minne boven een rechtszaak te laten prevaleren'. Dat is de theorie. De praktijk is dat mr. Bolt niets, maar dan ook niets doet om tot een regeling in der minne en daarmee tot een oplossing van ons geschil te komen.

      3.    16 november 2000: informatie Rechtbank Zutphen over de sanering van mijn schuld

      Op 16 november stuurt de griffier van de rechtbank mij een brief waarin hij mededeelt dat ik 'binnen 14 dagen na datering van deze brief een verzoek kan indienen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling'. Omdat ik er van overtuigd ben dat ik niet failliet verklaard word, omdat ik immers moet en wil betalen, maak ik geen gebruik van die mogelijkheid.

      4.    7 december 2001: hoorzitting Rechtbank Zutphen

      Op 7 december ga ik met een aantal leden van de stichting Advocadur, vrienden en belangstellenden voor de eerste keer van mijn leven naar de rechtbank te Zutphen 'teneinde ter zitting gehoord te worden over het verzoek strekkende tot mijn faillissement'. Het is een oud, imposant, in een mooie rode steen opgetrokken, donker gebouw, waar een nieuw modern gedeelte aan vast is gebouwd. Al het glas, al het licht en alle ramen in dat nieuwe gebouw suggereren een openheid en doorzichtigheid, die ik in de jaren die volgen niet zal mogen ervaren.

      De entree van het gerechtsgebouw is een statige deur, waarvoor je komt te staan na de beklimming van een hoge, stenen trap. Achter de deur aan de rechter zijde is de receptie en de portier, die mij doodleuk mededeelt dat 'de zitting verdaagd is en derhalve geen doorgang kan vinden en er een nieuwe zitting uitgeschreven zal worden, waarvan ik ongetwijfeld bericht krijg.'

       'Van het feit dat de zitting van vandaag geen doorgang kan vinden heb ik echter geen enkel bericht gekregen en daarom zijn wij hier met zijn allen voor niets gekomen'. Dat houd ik de man voor. 'Dan moet u zich tot de rechtbank en niet tot mij wenden' is zijn commentaar. 'Vergissen is menselijk' denk ik en ik laat het er maar bij.

      Op 21 december 2000 krijg ik van de griffier een brief waarop staat dat 'de zitting om gehoord te worden op het verzoekschrift, strekkende tot faillietverklaring van u/uw bedrijf is aangehouden tot 22 december 2000'. Voor de zekerheid bel ik ditmaal naar de rechtbank om van een zekere mevr. van Loon te horen 'dat mijn zaak wederom is aangehouden en nu tot 4 januari 2001'.

      Op 27 december 2000 krijg ik van deurwaarder Schmitz een nieuwe oproep om ter rechtszitting te verschijnen en inderdaad op 'DONDERDAG, de VIERDE JANUARI TWEEDUIZEND EN EEN, des voormiddag om 9.00 uur.'

      5.  4 januari 2001: alsnog hoorzitting bij Rechtbank te Zutphen i.v.m het faillissementsverzoek / pleidooi

      Dit keer kom ik niet voor niets. Om 9.10 uur worden de vijf mensen, die mij vergezellen, en ik door een bode uitgenodigd in een grote zaal. Achter een bureau op een verhoging zit de rechter mr. W.H. Westhuis en links naast hem de griffier, de heer E. Teunissen. Voor mij liggen mijn beide door veel bibliotheken aangeschafte boeken naast mijn goed voorbereide pleidooi, waarin ik uitgebreid heb aangegeven wat mijn bezwaren zijn tegen het verzoek om mij failliet te verklaren. Mr. Westhuis geeft kort en zakelijk het faillissementsverzoek weer en vraagt mij of ik de vordering bestrijd.

      Ik antwoord dat ik weet wat een executoriale vordering is, dat ik weet dat ik moet betalen en dat ik ook zal betalen. Dan pak ik mijn pleidooi. Aan de hand van dat pleidooi stel ik mr. Westhuis op de hoogte wat er aan de schuldvorderingen vooraf is gegaan en wijs hem op de twee boeken die ik daarover geschreven heb. Ik wijs hem erop dat de vordering van Schouwink al vanaf 16 januari 1996 bestaat, dat ik nooit geweigerd heb te betalen, maar dat Schouwink en zijn advocaat geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om het vonnis te executeren.

      Ook deel ik mede dat ik van de andere in het faillissementsrequest genoemde schuldeiser, de NIP-psycholoog, drs. B.R.M. Kuypers uit Grubbenvorst, wiens vordering als steunvordering is aangegeven, in alle jaren na het executoriale vonnis ook nooit een verzoek heb gekregen om te betalen. Ik wijs de rechter op de mogelijkheid dat mijn schuldeiser daarom zijn rechten verwerkt heeft.

      Ik wijs er tevens op dat en waarom het verzoek om mijn faillissement zinloos en nodeloos is, daar ik immers wil betalen, moet betalen en zal betalen. Ik doe daarom een appèl op het in ons recht bestaande beginsel van redelijkheid en billijkheid en verzoek mr. Westhuis gebruik te maken van zijn onafhankelijkheid en uitgaande van mijn argumenten het verzoek af te wijzen. Het valt me op dat de griffier, die met een verbouwereerd gezicht weliswaar vol belangstelling kijkt en luistert, toch maar heel weinig opschrijft van hetgeen ik uitgebreid naar voren breng.

      De rechter onderbreekt mij niet. Ik krijg alle kans om te spreken en om mijn woorden toe te lichten. Dan kom ik aan het laatste punt van mijn pleidooi toe.

      Ik zeg dat ik hoop dat de rechter het nodeloze verzoek om mij failliet te verklaren, afwijst, maar dat, wanneer hij dat niet mocht doen en mij failliet verklaart, ik zoals door het bestuur van de stichting Advocadur besloten, onmiddellijk in beroep zal komen.

      Ik zeg dat ik in dat geval gebruik wil maken van de mogelijkheid om de hogere rechter te informeren over mijn ervaringen met advocaten en die van al die mensen die zich al jaren tot Advocadur wenden. Tot slot verzoek ik mr. Westhuis om de boeken, die voor me liggen in ontvangst te nemen, zodat hij als rechter van de inhoud daarvan kennis kan nemen.

      Dat weigert de rechter Westhuis. Hij stelt geen enkele vraag. Wel zegt hij in het bijzijn van alle aanwezigen dat 'de boeken voor zijn oordeel over het faillissementsverzoek niet ter zake doen, dat hij over mijn pleidooi na zal denken en dat ik van hem hoor'.

      6.  Vrijdag 12 januari 2001, 18.00 uur: telefoon van mijn 1e curator mr. Vestiens

      De dagen verstrijken. Ik hoor niets van rechter Westhuis. Daarover maak ik mij geen enkele zorg. Ik weet niet beter dan dat vonnissen van de rechter per aangetekende post met bericht voor ontvangst verstuurd worden of via de deurwaarder betekend worden. Hetzelfde blijkt te gelden voor berichten van de rechtbank, zoals bijvoorbeeld voornoemde oproep om ter hoorzitting te verschijnen of berichten over de mogelijke sanering van mijn schuld. Uit mijn eigen ervaringen en die van de stichting Advocadur blijkt dat rechters minimaal zes weken tot soms jaren de tijd nemen om tot een vonnis te komen.

      Ik verwacht het vonnis van rechter Westhuis dan ook nog lang niet en denk bij mezelf dat het goed is dat hij de tijd neemt om over mijn argumenten na te denken.

      Maar op vrijdag 12 januari 2001 om ongeveer 18.00 uur gaat de telefoon van de stichting. Er meldt zich een advocaat, een zekere mr. P.H. Vestiens van advocatenkantoor de Jonge Peters & Remmelink te Doetinchem. Als te doen gebruikelijk, wanneer een advocaat wat zegt pak ik het schrijfblok en mijn pen. Advocaat Vestiens meldt mij zonder enige emotie dat mr. Westhuis mij op 4 januari 2001 failliet heeft verklaard en dat hij tot mijn curator is benoemd. Even ben ik sprakeloos.

      Dan dringen de woorden stuk voor stuk tot mij door. 'Op 4 januari 2001, 4 januari 2001, failliet, failliet', dreunt het door mijn hoofd, waar de ene vraag na de andere zijn kop opsteekt. 'Waarom heeft niemand mij daarvan in kennisgesteld?'. 'Waarom heb ik zoals te doen gebruikelijk geen vonnis thuisgekregen'. 'Waarom heeft die rechter Westhuis zich niet aan zijn woord gehouden? 'Hij zei toch, wat we met vijf man gehoord hebben luid en duidelijk: 'U hoort van mij'. 'Waarom stelt die advocaat/curator mij pas nu op de hoogte? Kan ik nog wel wat ik wilde en wil in hoger beroep komen?'

      Die vragen laat ik op mr. Vestiens los. Die antwoordt echter op ongeïnteresseerde toon als uit een juridisch boek genomen dat 'zulks hem niet regardeert' en dat 'voor zover zijn kennis reikt, de potentiële failliet zelf naar het vonnis van de rechter dient te informeren en indien en voor zover hij in hoger beroep wenst te komen, zelf zorg dient te dragen voor een procureur die voor hem dat beroep instelt'.

      'Waarom heeft de griffier, die mij wel informeerde over het faillissementsverzoek, de hoorzitting, de schuldsanering mij niet op die noodzaak gewezen?', dien ik hem logisch van repliek.

      'Dat strekt zich niet uit tot mijn verantwoordelijkheid' is de reactie van mr. Vestiens. 'En waarom heeft u mij dat niet gezegd? 'En hoe kom ik aan een advocaat/procureur, die hoger beroep aantekent? vraag ik aan de advocaat/curator'. 'Ook dat alles behoort niet tot mijn verantwoordelijkheid' zegt hij. Wel is hij bereid om 'mij per fax het vonnis van de rechter te sturen, zodat ik zwart op wit kan lezen dat ik failliet verklaard ben en dat hij mijn curator is'.

      Tot slot zegt dat 'hij zich binnenkort bij mij zal melden ten einde te overleggen en zijn werkzaamheden ter hand te nemen'. Op 17 januari 2001 belt hij om een afspraak te maken. Op mijn schrijfblok schrijf ik: 'ten einde u nader over het faillissement te informeren'. We spreken af op 22 januari 2001 op het kantoor van de stichting Advocadur.

      7.  Vanaf vrijdag 12 januari 2001, 18.06 uur: geleur om een procureur / failliet of niet

      Op vrijdag 12 januari 2001 om 18.06 uur rolt dus het vonnis uit de fax, waaruit blijkt dat ik op 4 januari 2001 failliet verklaard ben, tevens het bewijs dat ik pas op vrijdagavond om 18.06 uur het vonnis onder ogen krijg. Bij de bibliotheek in Wehl vind ik in de Verzamelde Nederlandse Wetgeving van Vermande de faillissementswet. Ik lees dat de termijn om in hoger beroep te komen acht dagen bedraagt. 'Die termijn verstrijkt dus vandaag en in ieder geval op maandag aanstaande', besef ik. Als een razende bel ik met zo'n tien advocatenkantoren in en buiten het arrondissement Zutphen, die zonder uitzondering gesloten zijn. De dames en heren advocaten vertoeven kennelijk elders. Het enige contact dat ik met een advocaat kan leggen is via een antwoordapparaat. Ik spreek op veel antwoordapparaten mijn rechtsvraag in en dat is, dat ik voor het hoger beroep dat ik in wil en moet stellen een advocaat/procureur nodig heb.

      Dan kom ik op het idee mr. Vincent Hetterscheidt uit Doetinchem te bellen, advocaat en vader van een van de vriendinnen van mijn oudste dochter. Die man heb ik een paar keer op ouderavonden op school gezien en ook leren kennen in verband met naar hem verwezen zaken van mensen, die zich in hun juridische nood tot de stichting Advocadur gewend hebben. Nu is mijn eigen juridische nood tot grote hoogte gestegen. We noemen elkaar bij de voornaam. Ik heb zijn telefoonnummer. Tot mijn geluk neemt hij op. Ik leg Vincent mijn probleem voor.

      'Je moet als de wiederweerga in hoger beroep, want anders gaat het vonnis in kracht en gezag van gewijsde' hoor ik hem zeggen, terwijl ik die woorden opschrijf. 'Wat wil dat zeggen?' vraag ik. 'Dat betekent dat het faillissementsvonnis dan definitief is en je er niets meer tegen kunt doen,' zegt hij gewichtig en met grote nadruk. Maar mr. V. Hetterscheidt, die het zo mooi zegt, wil niet de procureur zijn, die ik nodig heb. Ik vraag hem natuurlijk waarom niet. Maar mr. V. Hetterscheidt zegt geen ja en geen nee op mijn toch duidelijke vraag. In de woorden van een van de mensen die zich in hun nood tot de stichting Advocadur hebben gewend: 'Hij duikt in een emmer met snot en hij glibbert'. Hij draait er om heen. Een ding is mij volslagen duidelijk en dat is dat hij mij niet wil helpen.

      Daarom zeg ik 'Ik betaal je goed voor je werk en ik zal het hoger beroep zelf schrijven. Dat kan ik volgens mij prima'. Dan bid en smeek ik hem om alleen maar formeel in beroep te komen zonder verder als advocaat op te treden, zodat in ieder geval de termijn niet overschreden wordt en ik niet failliet word verklaard. Ik houd hem voor dat ik dan ondertussen in alle rust een advocaat kan zoeken. Ook dat wil hij niet. Wat ik ook zeg, ik heb geen advocaat en dus geen procureur.

      Op maandag 15 januari 2001 zet ik in alle vroegte mijn geleur om een procureur voort. Ik bel allerlei mij niet bekende meesters /advocaten - procureurs. Maar als ik verteld heb wie ik ben, wat ik wil en waarom, haken ze allemaal stuk voor stuk af. Of het komt, doordat ze mij en mijn kritische artikelen in kranten en tijdschriften, mijn negatieve uitspraken in de media over advocaten en hun tuchtrecht kennen, of omdat ze een hekel hebben om een rechter uit hun arrondissement tegen te spreken, ik weet het niet.

      Ik benader de Raad van Toezicht en de deken in het arrondissement Zutphen en Arnhem met een klemmend verzoek om een procureur, maar 'zulks dient schriftelijk te geschieden en bovendien moet ik bewijzen verstrekken voor het feit dat minimaal twee advocaten niet in mijn rechtsvraag hebben willen voorzien'. Ook benader ik op maandag 15 januari 2001 de Raad voor Rechtsbijstand. Die Raad stelt zich op het standpunt dat 'het gaat om een vonnis dat in kracht en gezag van gewijsde is gegaan en waar dus geen beroep meer tegen mogelijk is'.

      Heel de maandag hoop ik dat de boodschap, die ik op vrijdag op zo'n tien antwoordapparaten van advocatenkantoren heb ingesproken tot een reactie leidt. Ik heb het faxnummer, het e-mailadres en de beide telefoonnummers van Advocadur ingesproken. Heel die maandag regent het zoals alle dagen telefoontjes, fax- en e-mailberichten van slachtoffers van advocaten, maar geen advocaat reageert op mijn noodkreet. Wat ik ook probeer, het blijkt allemaal tevergeefs. Ik blijf het proberen totdat ik weer net als vrijdagavond alleen nog maar antwoordapparaten aan de lijn krijg. Om een uur of zes, 's avonds, eindigt mijn geleur om een procureur.

      Vervolgens informeer ik het gerechtshof te Arnhem per brief en per fax met de mededeling dat 'ik hoe dan ook in beroep wil en moet komen tegen het vonnis van mr. Westhuis, dat ik van vrijdag 18.06 uur tot maandagmiddag geprobeerd heb een advocaat/procureur te vinden, dat me dat niet gelukt is en dat ik daarom zelf formeel in beroep kom en dat de gronden waarop mijn beroep berust medegedeeld zullen worden wanneer ik een advocaat/procureur gevonden heb'. Per brief krijg ik een paar dagen later het even kille als formele antwoord dat 'een gewone burger niet in beroep tegen een gerechtelijk vonnis kan komen en dat die middels een advocaat/procureur dient te geschieden' [10].

      Zelfs het aanbod van een vrouw, sympathisant van Advocadur, die de achtergronden van mijn faillissement kent, om 'alle advocaatkosten voor haar rekening te nemen', helpt mij niet aan een procureur/advocaat.

      Ik ben, wat ik nooit wilde zijn: failliet. Een dringend appèl op een tweetal cassatieadvocaten om cassatie tegen het faillissementsvonnis aan te tekenen, leidt slechts tot duidelijkheid over hun rekening, maar niet over de mogelijkheden van cassatie of over het inzetten van andere rechtsmiddelen. Ik blijf failliet.

      .      15 januari 2001 : failliet

      Nooit heb ik iets met faillissementen te maken gehad. Ik ken dus de gang van zaken niet. Ik weet niet meer van faillissementen dan dat bedrijven dat kan overkomen, die niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Maar ik heb geen bedrijf en geen schulden. Het feit dat ik failliet ben roept dan ook aanvankelijk geen enkel gevoel bij mij op. Dat verandert echter gauw.

      In een van de Gelderse kranten heeft een advertentie gestaan, waarin melding wordt gemaakt van mijn faillissement. Ik heb die niet gezien. Ik lees nooit advertenties over faillissementen. Maar vrienden, mensen uit mijn dorp en ver daarbuiten wel. Ze hebben gelezen dat ik failliet ben verklaard, ' Het is het gesprek van het dorp. Niemand begrijpt waarom. Ik heb immers geen bedrijf en sta ook niet te boek als iemand die schulden maakt of zijn financiële verplichtingen niet nakomt.

      Heel mijn gezin en ik worden op het faillissement aangesproken. Mensen vragen wat eraan de hand is. We worden geconfronteerd met een probleem, dat helemaal geen probleem had hoeven te zijn, wanneer het gerecht te Zutphen simpel de fout had rechtgezet, gemaakt door de griffier en/of de curator, die mij niet op de hoogte stelden van het faillissementsvonnis noch van de noodzaak om daar zelf naar te informeren. Over de verloren juridische procedures tegen de neurologen en de daaruit voortvloeiende kostenveroordeling en enorme advocatenrekeningen hebben mijn vrouw en ik onze kinderen niet ingelicht. We vonden het nog niet nodig om ze daarmee te belasten.

      Door het faillissement worden we gedwongen om de kinderen, die inmiddels allemaal rond de twintig zijn, zo goed en kwaad als mogelijk te informeren. Daar slagen we in, zeker omdat ze geïnteresseerd zijn. Maar de mensen in en buiten mijn dorp die wil ik niet informeren. Ze weten niets over mijn ongeluk en alle gevolgen daarvan. Voor hen ben ik wie ik ben. Dat wil ik graag zo houden. Daarom spreken we met de kinderen af dat we alle vragen over mijn faillissement afdoen met de mededeling dat 'Niet ik, maar de stichting Advocadur failliet is en dat een aantal advocaten en een griffier daar schuld aan hebben'.

       9.  Vanaf 15 januari 2001: postblokkade en blokkade van mijn bankrekening.

      Omdat ik failliet ben verklaard wordt mijn rekening bij de postbank onmiddellijk geblokkeerd. Er staat een bedrag op van f 5000 dat ik er, volledig overvallen door mijn faillissement, niet vanaf heb gehaald. Dat bedrag en mijn maandelijkse AAW-uitkering verdwijnen zoals afgesproken naar de bankrekening van de curator Vestiens. Ook wordt alle op mijn naam gestelde ' en aan de curator doorgestuurd. Dus ook post gericht aan mijn vrouw, mijn kinderen of aan de stichting Advocadur gaat naar de curator. De curator laat mij weten dat 'ik bij zijn secretaresse naar mijn post dien te informeren en die, nadat die door hem is gezien, kan ophalen'.

      De postblokkade is volledig zinloos. Ik heb immers geen andere inkomsten dan een aan mijn ongeluk te danken AAW-uitkering, die - zoals afgesproken met mijn 1e curator - onmiddellijk naar hem gaat. Er bereikt mij nimmer zakelijke of financiële post. Ik doe niet in commerciële zaken en heb behalve de erven Schouwink en/of mr. Bolt geen enkele schuldeiser. De enige zaak waarvoor ik mij al tien jaar inzet, is een ideële zaak, en wel die van de stichting Advocadur, tot wie zich vele slachtoffers van advocaten en van andere hoeders van ons Recht wenden. Ten behoeve van die stichting gebruik ik al jaren een deel van de AAW-uitkering. De andere post die mij bereikt, is privé.

      De curator wordt dus keer op keer geïnformeerd over privé-zaken van mijn vrouw, van mij, mijn kinderen of van Advocadur die hem als persoon noch als curator aangaan.

      Ik laat alle emoties weg, maar beperk mij tot de constatering dat het bijzonder pijnlijk is dat een volslagen vreemde man van dag tot dag in jouw zit te neuzen. De postblokkade draagt op geen enkele manier, met geen eurocent, bij aan de betaling van de schuld en dient dus geen enkel doel. Er is kortom alle reden om de postblokkade op te heffen. Daarom verzoek ik de curator per brief om een eind aan die flauwekul van de postblokkade te maken. Dat verzoek wordt per brief zonder opgaaf van redenen afgewezen. Vervolgens verzoek ik de curator om mij door hem gecontroleerde post onmiddellijk door te sturen, omdat er brieven tussen kunnen zitten, die snel een antwoord behoeven. Ook dat verzoek wordt formeel, zonder opgaaf van redenen afgewezen. Ik moet en zal mijn post na overleg met de secretaresse persoonlijk afhalen.

      10.  Vanaf 15 januari 2001: vergeefs appèl op de rechter, de griffier en de curator.

      Mijn lijf en ziel schreeuwen om gerechtigheid. Er moet voor mij wat recht gezet worden. Mij moet recht worden gedaan. Het onrecht moet stoppen. Die alleszins logische en uit de feiten volgende wens drijft mij tot acties. Ik schrijf brief na brief aan rechter mr. W.H. Westhuis, die zich niet aan zijn woord heeft gehouden, aan de griffier, dhr. E. Teunissen en aan mijn curator, dhr. mr. Vestiens.

      Mijn verzet richt zich op dat moment logischerwijs nog enkel en alleen op het feit dat ik niet op de hoogte ben gesteld van het vonnis en van de klaarblijkelijke noodzaak om zelf naar dat vonnis te informeren. In alle toonaarden wijs ik erop dat ik daardoor niet in beroep heb kunnen komen en schuldeloos in een voor mij beschamend faillissement terecht ben gekomen. Ik vraag om het proces-verbaal van de hoorzitting, dat me niet verder helpt dan de conclusie dat de griffier niet heeft opgeschreven dat rechter Westhuis heeft gezegd dat ik van hem zou horen.

      Ik doe op grond van de feiten een klemmend appèl op voornoemde hoeders van mijn Recht. Ik appelleer aan hun gevoel voor redelijkheid en billijkheid en verzoek hen om maatregelen te nemen die er toe zullen leiden dat ik alsnog in beroep kan komen. De antwoorden die ik krijg komen er kort samengevat op neer dat voornoemde hoeders van mijn recht hun verantwoordelijkheid op elkaar afschuiven of hun toevlucht nemen tot klinkklare leugens. Een daarvan is dat de heer mr. H. Peters [11] toenmalig medewerker van de stichting, maar zonder enige kennis van en ervaring met faillissementszaken, tot mijn juridisch adviseur wordt verheven en ik tot zijn cliënt. Die verkeerde voorstelling van zaken is door de griffier in de juridische wereld geholpen en daar nooit meer uit gekomen. Aan die leugen wordt onder andere door mijn rechter mr. W.H. Westhuis in zijn brief d.d 18 januari 2001 de conclusie verbonden dat deze 'juridische adviseur eerder telefonisch naar de uitspraak had kunnen informeren'.

      In diezelfde brief gaat mr. Westhuis zich te buiten aan een andere leugen met zijn uitspraak 'temeer daar u, zoals u zelf schrijft in uw brief van 16 februari 2001 - wist dat mogelijk nog de dezelfde dag uitspraak zou worden gedaan'.

      Een tweetal verklaringen van mr. Peters zelf waarin hij de stellingen van de griffier en mr. Westhuis als onwaar bestempelt, vinden geen gehoor. Een stroom van brieven maakt duidelijk dat de rechter, de griffier, de rechter-commissaris en de curator geen antwoorden geven op vragen, feiten ontkennen en verdraaien, kortom dat ze niet bij machte zijn om een, door één van hen, veroorzaakt probleem op te lossen. Er ontstaat een lange correspondentie, die te uitgebreid is om in dit verhaal op te nemen, maar wel zo sprekend is dat die aangeboden wordt aan wie daarin geïnteresseerd is.

      11.  Vanaf 15 januari 2001: vergeefs appèl op de president van de Rechtbank te Zutphen en de P.G van de Hoge Raad te Den Haag

      Omdat ik van degenen die in mijn rechtsgevoel de eerste verantwoordelijkheid dragen voor mijn faillissement, de griffier, de rechter en de curator nul op mijn rekwest krijg, wend ik mij tot de president/bestuurder van de rechtbank. Deze blijkt er niet te zijn. Zijn hoge ambt wordt waargenomen door mr. A.C. de Visser. De wet spreekt met geen woord over de noodzaak om in tegenstelling tot alle andere vonnissen, ingeval van een faillissementsvonnis zelf naar het vonnis te informeren.

      Maar met betrekking tot. de bevoegdheden van een president van een rechtbank biedt de wet wel soelaas.

      Art. 14 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (WRO) stelt duidelijk:

      De presidenten zijn bevoegd, ambtshalve of op de vordering van het openbaar ministerie, aan de leden van hun college, de gerechtsauditeurs, de griffiers, substituut-griffiers en waarnemend griffiers, die de waardigheid van hun ambt, hun ambtsbezigheden of ambtsplichten verwaarlozen, of die zich schuldig maken aan overtredingen in art. 11, onder c bedoeld … de nodige waarschuwing te doen',

      Art. 11, c spreekt over:

      Handelen en nalaten ernstig nadeel toebrengt aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak of aan het in haar te stellen vertrouwen.

      Maar waarnemend president mr. A.C. de Visser doet niet de nodige waarschuwing, ook al ligt het er duimendik bovenop dat het feit dat ik niet over het faillissementsvonnis geïnformeerd ben, schade heeft toegebracht aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak en aan het in haar te stellen vertrouwen.

      Art. 192 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering:

      Getuigenverhoor

      Indien bewijs door getuigen bij de wet is toegelaten, beveelt de rechter een getuigenverhoor, zo vaak een der partijen het verzoekt en de door haar te bewijzen aangeboden feiten betwist zijn en tot de beslissing der zaak (misbruik van procesrecht, etc.) kunnen leiden. Hij kan dit ook ambtshalve doen.

      Mijn verzoeken om getuigen te horen vinden geen gehoor. Ik ben voor de waarnemend president klaarblijkelijk geen partij. De waarnemend president hoort mij niet, hij roept geen deskundige getuigen op om zich een beeld te vormen over de gang van zaken in mijn faillissement. Hij verricht geen enkel onderzoek, gaat voetstoots uit van de juistheid van de gegevens die de griffier, de rechter, de curator en de R.C hem aanreiken.

      Ik heb tal van klachten over de wijze waarop ambtenaren van een rechterlijk college zich jegens mij gedragen. Weer lijk ik de wet aan mijn zijde te hebben.

      Art. 14 a van dezelfde wet WRO zegt:

      Degene die een klacht heeft over de wijze waarop een ambtenaar van een rechterlijk college zich jegens hem heeft gedragen, kan de procureur-generaal bij de Hoge Raad verzoeken een vordering in te stellen bij die Hoge Raad tot het doen van een onderzoek naar die gedraging.

      Ik wend me dan ook onmiddellijk tot de Hoge Raad en wel tot de procureur-generaal (p.g), de heer mr. Th. B. ten Kate, zij het met weinig vertrouwen.Dat komt, omdat uit gegevens van de stichting WORM (Wetenschappelijk Onderzoek Rechterlijke Macht) blijkt dat de procureur-generaal mr. Th. B. ten Kate van de 317 klachten over handelingen van rechters, die in de periode 1991-1994 werden ingediend in geen enkel geval 'een verzoek tot het instellen van een vordering tot het doen van onderzoek bij de Hoge Raad heeft ingesteld'. Uit de gegevens die de stichting Advocadur bereiken blijkt dat er in het beleid van de procureur-generaal óók na 1994 geen enkele verandering is gekomen. [12]]

      Voornoemde procureur-generaal wijst mijn klachten dan ook net als de waarnemend president van de rechtbank simpel met leugenachtige brief af. Geen gesprek, geen onderzoek, niets. Kortom de wet is duidelijk, maar degenen die er voor betaald worden die wet uit te voeren doen er niets mee. : 'bij juristen zo incestueus diep in hun genen woekert dat geen sterveling zijn gelijk behaalt'.

      12.  22 januari 2001: bezoek van de 1e curator

      's-Middags om 15.00 uur staat mijn 1e curator, de heer mr. P.H. Vestiens, advocaat bij advocatenkantoor Remmelink te Doetinchem voor de deur. Na de rechter en de griffier is hij de eerste mens in mijn faillissement, die ik wat langer en wat minder formeel te zien krijg. Een voorwaar keurige man, van middelbare leeftijd.

      Onder de arm van zijn lange, beige regenjas houdt hij een aktetas. De jas gaat uit en er komt een keurig, herfstig bruin pak met dito stropdas te voorschijn. Ik nodig hem uit op het kantoor van Advocadur, waarop dat moment de medewerker, de heer mr. H. Peters, aanwezig is. Mr.Vestiens laat nieuwsgierig zijn ogen gaan langs de twee witte bureaus, de computers, telefoons, papieren, boekenkasten en de vier grote dossierkasten, gevuld met menselijke drama's waar stuk voor stuk advocaten verantwoordelijkheid voor zouden moeten dragen. Hij bekijkt ons kantoor en vraagt niets.

      Hij accepteert de aangeboden koffie, die hij zich goed laat smaken. Rustig en ontspannen leunt hij achterover. Dan komt uiteraard het faillissement ter sprake. In uiterst algemene termen legt hij uit wat de taak   van   de   curator   in   een   faillissement  is.  Het woord faillissement roept bij mij onmiddellijk onvrede en verzet op, die zich vanzelfsprekend richt op de curator.

      Ik wijs hem erop dat heel het faillissement en zijn bezoek niet nodig waren geweest, wanneer hij mij gewoon op tijd op de hoogte had gesteld van het faillissementsvonnis. Mr. Vestiens reageert met de opmerking dat 'het niet op de weg van de curator ligt om de failliet over het vonnis van de rechter te informeren, maar dat de failliet zulks zelf dient te doen'. Van die kille, formele zin maak ik snel een notitie, omdat ik hem niet verloren wil laten gaan. Als die zin op papier staat, stel ik daar het argument tegenover dat niemand mij gewezen heeft op de noodzaak om zelf te informeren naar het vonnis van de rechter. Ook vraag ik hem of die noodzaak bij wet of op een andere manier geregeld is. Mr. Vestiens vraagt of hij mag roken, maar gaat niet in op mijn argument noch op mijn vraag.

      Vervolgens vraag ik hem - wat ik me heb voorgenomen en wat ik al geformuleerd voor me op papier heb liggen - of 'hij als curator/ advocaat een kennelijk onredelijke opdracht, die niet in het belang is van zijn cliënt of van wie dan ook kan weigeren'. Tot mijn verwondering beaamt mr. Vestiens mijn vraag volmondig.

      Dan houd ik hem voor dat 'de uitvoering van het faillissementsvonnis onredelijk is, omdat ik door zijn nalatigheid niet in hoger beroep heb kunnen komen'. Dat feit ontkent mr. Vestiens niet en hij bevestigt het ook niet. Vervolgens pak ik de beide boeken, die door de bibliotheekdienst in een keurige harde kaft zijn gestoken, druk ze onder zijn neus en zeg dat 'ook uit die beide boeken volgt dat uitvoering van het faillissementsvonnis onredelijk is en een goed advocaat of curator niet betaamt'.

      Mijn curator vindt dat 'hij slechts een opdracht van de rechter uitvoert'. Ik wijs hem op zijn persoonlijke verantwoordelijkheid, zijn advocateneed, die hem verbiedt mee te werken aan een zaak, van de redelijkheid waarvan hij in gemoede niet overtuigd is. Ook wijs ik hem - mijn aantekeningen herlezend - op de noodzaak eerst de boeken te lezen en dan pas te beslissen over de redelijkheid van de faillissementszaak. De reacties van mr. Vestiens en zijn weigering om kennis te nemen van de informatie uit de boeken zijn zo algemeen en zo formeel dat ik van verdere discussie afzie. Ik beperk  me ter vermijding van nog meer ergernis maar tot de wijze waarop het faillissement op de snelst en meest aanvaardbare wijze mogelijkerwijze kan worden afgewerkt. Op de vragen van mijn curator over mijn financiële middelen antwoord ik daarom frank en vrij zonder enig voorbehoud. Ik stel hem op de hoogte van de gezamenlijke rekeningen van mijn vrouw en mij bij de Rabobank en de ING te Wehl.

      Ook wijs ik hem er op dat ik in 1996 vóórdat de schulden in rechte vaststonden conform art. 109 t/m 113 (oud Burgerlijk Wetboek, boek 1, titel 8 en Nieuw Burgerlijk Wetboek, boek 1) afstand heb gedaan van mijn deel in de huwelijksgoederengemeenschap en dat die afstand door de rechtbank te Breda bij vonnis is bevestigd. Op grond van die opheffing van de gemeenschap bezit ik naar mijn overtuiging dus niets meer dan de door mijn curator al geleegde bankrekening en een AAW-uitkering, die naar die bank wordt overgeschreven.

      Mr. Vestiens zegt mij toe dat hij zo spoedig mogelijk zijn standpunt zal bepalen met betrekking tot die afstand. Vervolgens stelt hij zelf voor om 'wanneer mocht blijken dat mijn deel van de huwelijks-goederengemeenschap buiten het faillissement blijft, mijn uitkering van maand tot maand rechtstreeks in de faillissementsboedel te laten vallen, totdat er voldoende geld is om de gehele schuld te betalen'. Omdat ik die volzin niet zo snel kan noteren, vraag ik de curator om die te herhalen. Dat doet hij. Dan gaat hij verder met de woorden: 'Op die wijze kan dit faillissement zonder nodeloos leed voor alle betrokkenen kan worden afgewikkeld'.

      Dat voorstel spreekt mij aan. Mijn 'schuldeisers' krijgen door dat voorstel immers voorlopig mijn geld nog niet en ik krijg tijd en rust, die ik wil gebruiken om mij meer kennis eigen te maken over de gang van zaken bij faillissementen en ook om mijn 'schuldeisers', die immers een ereschuld bij mij hebben in te lossen, op redelijke gedachten te brengen.

      Rekening houdend met voornoemd voorstel zijn er naar mijn overtuiging van toen geen andere werkzaamheden dan het door de curator te bepalen standpunt over de afstand die ik gedaan heb van mijn aandeel in de goederengemeenschap.Het feit dat mijn geld automatisch overgemaakt wordt naar de faillissementsrekening levert geen werk op. Met geen woord rept hij over andere door hem te verrichten werkzaamheden.

      Mr. Vestiens praat gezellig, gaat de discussie niet uit de weg en drinkt nog een kopje koffie. Maar hij geeft mij schriftelijk noch mondeling informatie over het feit dat hij mij als curator voor iedere minuut, die hij zich met mijn faillissement bezighoudt, geld in rekening brengt. Zijn uurloon komt niet ter sprake.

      Dat zijn bezoek mij een vermogen kost, daarvan ben ik mij op dat moment niet bewust. Ik weet niet beter dan dat een curator een door de rechtbank benoemd en bezoldigd persoon is, die belast is met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Ik weet niet beter dan dat een curator iemand is die helpt, die 'cureert', iemand die werken verricht die een algemeen belang dienen, die net zoals de griffier, de leden van de Raden- en het Hof van Discipline taken uitvoert, die van overheidswege betaald worden. Klagers over advocaten hoeven immers ook niet te betalen net zoals verdachten de officier van Justitie noch de rechter hoeven te betalen.

      Ik begin nog een discussie over de zinloosheid van de postblokkade. Mr. Vestiens zegt dat 'het niet aan hem maar aan de rechter-commissaris is om daarover een beslissing te nemen', maar hij zegt niet dat iedere door hem te openen brief mij een vermogen zal gaan kosten.

      Hoe het ook zij, ik weet niet dat ik die man in zijn bruine pak moet betalen. Ik weet niet dat ik de duurste koppen koffie van mijn leven aanbied en het duurste gesprek en discussie ooit voer. De curator zelf, maar ook de rechter, de griffier, de rechter-commissaris informeren mij schriftelijk noch mondeling over het financiële gevaar dat mijn curator is. Als ik mij van dat gevaar bewust geweest was, was ik ter besparing van reiskosten naar de man toegegaan en als hij naar mij gekomen was had ik hem zo snel mogelijk bij zijn bruine pak gepakt en hem desnoods met kop en kont mijn huis uitgezet. Maar ik ben mij van geen gevaar bewust. Tot 12 maart 2001 hoor ik niets meer van mijn curator. Op die dag belt hij mij op met de mededeling, die ik letterlijk opschrijf:

      'Ik heb mij met de rechter-commissaris op het standpunt gesteld dat uw vraag aan mij met betrekking tot de gevolgen van de boedelafstand niet aan de orde is, omdat ik in verband met de hoogte van de schuld inmiddels besloten heb het inkomen van uw vrouw niet aan te spreken.'

      13.  Vanaf 22 januari t/m 19 april 2001: de rechter-commissaris: mr. D. Vergunst

      Door de onwrikbare opstelling van de erven Schouwink, de griffier, de rechter, de procureur-generaal van de Hoge Raad en de curator, die zich niet ontvankelijk tonen voor het probleem waarin ik schuldeloos terecht ben gekomen, besef ik dat ik zal moeten accepteren dat ik failliet ben en zal moeten betalen. Maar ik wil het de mensen die mijn faillissement hebben aangevraagd en die niet voor rede vatbaar blijken te zijn, zo moeilijk mogelijk maken. Ik heb er begrijpelijkerwijs enorm veel moeite mee om geld te betalen aan de erven Schouwink en hun advocaat, die als gezegd in mijn rechtsgevoel enorm veel meer aan mij verschuldigd zijn. Iedere mogelijkheid om de betaling van dat geld uit te stellen, wil ik dan ook aangrijpen.

      In overleg met vrienden/leden van de stichting Advocadur besluit ik - nu ik failliet ben verklaard - mijn huid zo duur mogelijk te verkopen en de confrontatie aan te gaan met de curator en de rechtbank, die mij immers niet wezen op de noodzaak om zelf naar het vonnis van de faillissementsrechter te informeren.

      Conform de doelstelling van de stichting willen we registreren en documenteren hoe justitie zich gedraagt en dat geldt dus ook voor faillissementen. Op de gang van zaken in mijn faillissement is op dat moment al heel wat aan te merken. Op die gang van zaken dient de rechter-commissaris acht te slaan. De curator, de griffier, de rechtbank, niemand wijst mij op die taak. Daar moet ik op eigen krachten achterkomen.

      Daarom vraag ik de rechter-commissaris op 31 januari 2001 om uitstel van de werkzaamheden van de curator en daarmee om opheffing van de postblokkade totdat de procureur-generaal van de Hoge Raad op mijn klacht heeft beslist. De rechter commissaris antwoordt op 2 februari 2001: 'er is geen wettelijke bepaling die mij de mogelijkheid biedt om de curator een bevel te geven om zijn werkzaamheden op te schorten'.

      Op 8 februari 2001 dien ik hem van repliek met onder andere de stelling 'De rechter-commissaris is geen automaat, maar een mens die onafhankelijk van 'wettelijke bepalingen' tot een oordeel kan komen en/of de rechter daarom kan vragen, zeker wanneer de redelijkheid en billijkheid hem daartoe aanleiding geven'.

      Op mijn repliek gaat de rechter-commissaris niet in. Hij schuift mijn verzoek en mijn repliek door naar de rechter, die zich net als de rechter-commissaris op het ontbreken van een wettelijke bepaling beroept en mijn verzoek op 22 februari 2001 afwijst. Ik ben en blijf dus veroordeeld tot die zinloze postblokkade. Ook op 22 februari 2001 haal ik noodgedwongen mijn post op. Er zitten drie brieven tussen, die niet voor mij maar voor andere 'faillieten' bestemd zijn. Ik maak geen gebruik van de mogelijkheid om het gebrek aan accuratesse van mijn 1e curator breed uit te meten, maar ik stuur die brieven op 24 februari 2001 keurig terug.

      Mijn 1e curator is immers per slot van rekening dezelfde man, die mij gezegd en in zijn faillissementsverslag geschreven heeft, en van wie ik dan nog denk dat die 'er voor gekozen heeft de woning van de heer Terharte niet te executeren en het inkomen van uw echtgenote niet aan te spreken nu er weinig schuldeisers zijn en de schuldenlast relatief klein is'. Dezelfde man die vindt dat 'een dergelijke aanpak immers snel een einde zou maken aan het faillissement, maar mede een grote impact op de gezinsleden van de heer Terharte en hem zelf heeft', dezelfde man, die vindt dat ' indien de uitkering van de heer Terharte geheel in de boedel valt, dat dit faillissement zonder nodeloos leed voor alle betrokkenen kan worden afgewikkeld'.

      Daarom maak ik een gebaar van bereidheid tot vrede en daarom verzoek mijn 1e curator om 'in het vervolg net als op sommige andere advocatenkantoren te doen gebruikelijk mijn post direct even door te sturen en mij daarmee een reis naar Doetinchem en andere ellende te besparen'. Op mijn verzoek wordt niet gereageerd. Het wordt dus niet gehonoreerd. Mijn vredesgebaar wordt afgewezen. Ik ben en blijf dus gedwongen om de aan mijn vrouw, kinderen en aan mij gerichte post en brieven op te halen. Al die post heeft nimmer met het faillissement te maken en bevat nooit een woord, waarmee de curator en mijn schuldeiser Schouwink hun voordeel zouden kunnen doen. Ik heb mijn curator immers volledige opening van mijn financiële zaken gegeven.

      Ik herhaal daarom op 23 februari 2001 mijn verzoek aan de rechter-commissaris om de onzinnige postblokkade op te heffen. Daarnaast vraag ik op 20 maart 2001 op grond van mijn geringe financiële middelen - een AAW-uitkering - en omdat de 1e curator besloten heeft ' het inkomen van mijn vrouw niet aan te spreken en het huis niet te executeren', om toepassing van de schuldsaneringsregeling, waarop de griffier mij in november 2000 gewezen heeft.

      Een groot deel van mijn uitkering stop ik al jaren in de stichting Advocadur. Van die uitkering betaal ik allerlei kosten en indien nodig de reiskosten van de medewerkers, onder wie de heer mr. H. Peters. Door het faillissement kan ik deze betalingen niet meer verrichten. Al mijn geld gaat immers naar de curator.

      Om het - als gezegd - de erven/schuldeisers Schouwink zo moeilijk mogelijk te maken en om betaling te kunnen uitstellen, maar ook omwille van de financiering van de activiteiten voor Advocadur richten de heer mr. Peters, toenmalig medewerker van de Stichting Advocadur, en de stichting zelf in goed overleg met mij op 4 april 2001 een verzoek tot de rechter-commissaris om als schuldeiser erkend te worden. Daarbij baseren zij zich op het standpunt dat zij betaling willen van de kosten die ik placht te betalen.

      Volgens art. 64 van de faillissementswet 'houdt de rechter-commissaris toezicht op het beheer en de vereffening van de faillieten boedel'. De wet laat zich niet uit over de eisen die aan dat toezicht gesteld dienen te worden. In mijn faillissement wordt duidelijk dat de rechter-commissaris bij dat genoemd toezicht klaarblijkelijk een grote mate van vrijheid toekomt. Conform art. 66 is de rechter-commissaris 'Bevoegd ter opheldering van alle omstandigheden het faillissement betreffende, getuigen te horen of een onderzoek van deskundigen te bevelen'. Er worden nog altijd geen getuigen of deskundigen gehoord. Mijn vrouw noch ik worden gehoord 'ter opheldering' van de droevige 'omstandigheden' zoals die van de postblokkade, de gevolgen van het niet doorsturen van belangrijke brieven en klinkklare leugens, etc.

      Zoals hiervoor aangegeven heb ik in 1996 op advies van een bevriende notaris om op geld beluste advocaten van mijn lijf te houden conform art. 109 e.v. van het Nieuwe Burgerlijke Wetboek afstand gedaan van mijn deel in de huwelijksgoederengemeenschap. Dat feit heeft logischerwijs alles te maken met het beheer en de vereffening van de failliete boedel, waar de rechter-commissaris toezicht op moet houden. Voor dat toezicht dient de rechter-commissaris uiteraard over objectieve juridische informatie te beschikken. Uit alles blijkt dat de rechter-commissaris niet over die informatie beschikt.

      Maar desalniettemin roept hij, om een juridisch pasklaar antwoord te krijgen op de vraag wat de juridische gevolgen zijn van voornoemd art. 109, geen als objectief en onafhankelijk aan te merken getuigen en deskundigen op ter opheldering van de vraag of en zo ja wat die afstand voor mijn faillissement betekent. Wat de rechter-commissaris daarentegen wel doet is dat hij mijn verzoek om voor een schuldsanering in aanmerking te komen, net als sommige andere verzoeken, doorspeelt naar mijn 1e curator, die op grond van zijn, mij later gebleken, grote financiële belangen bij mijn faillissement bepaald niet objectief blijkt te zijn.

      Als een volleerd advocaat geeft de curator in zijn brief d.d. 5 april 2001 - ondanks zijn eerdere beloftes - toch uitgebreid zijn mening over de door mij gedane afstand van mijn deel uit de huwelijksgoederengemeenschap. Al zijn bespiegelingen rondom die afstand zijn bovendien in tegenspraak met wat hij me op 12 maart 2001 telefonisch mededeelde en in voornoemde brief van 5 april 2001 schrijft. In die brief en ook in zijn faillissementsverslag bevestigt mijn 1e curator de met mij gemaakte afspraak met nota bene de al eerder aangehaalde woorden:

      'Ik heb er voor gekozen de woning van de heer Terharte niet te executeren en het inkomen van zijn echtgenote niet aan te spreken nu er weinig schuldeisers zijn en de schuldenlast relatief klein is. Een dergelijke aanpak zou immers snel een einde maken aan het faillissement, maar heeft mede een grote impact op de gezinsleden van de heer Terharte en hem zelf. Indien de uitkering van de heer Terharte geheel in de boedel valt kan dit faillissement zonder nodeloos leed voor alle betrokkenen worden afgewikkeld'.

      Verder maakt hij gebruik van de klinkklare leugen dat ik 'geweigerd zou hebben hem gegevens over het inkomen van mijn vrouw te geven'.

      Immers, toen mijn 1e curator in zijn keurige, bruine pak bij mij was, heeft hij mij al naar onze banktegoeden en naar het inkomen van mijn vrouw gevraagd. Daarover heb ik hem toen geïnformeerd. Dat is de 1e curator klaarblijkelijk vergeten. En bij zijn bij mij peperduur in rekening te brengen 'studie, lezing, ontwerpen, rangschikken en opstellen van stukken, etc' is hij klaarblijkelijk niet toegekomen aan zijn door hen zelf ingevulde en op 14 februari 2001 ondertekende 'Vragenlijst voor curatoren', waarop hij onder punt 2 keurig het door mij opgegeven inkomen van mijn vrouw invult.

      Nu ik een op juridische gronden (afstand van mijn deel in huwelijksgoederengemeenschap) gebaseerd verzoek indien om in aanmerking te komen voor een sanering van mijn 'schuld', houdt de curator zich niet meer aan zijn woord. Er is geen andere dan de droevige conclusie dat het toezicht van de rechter-commissaris zich óók niet tot voornoemde leugens en verbroken beloftes heeft uitgestrekt.[13]

      Gedurende al mijn contacten met mijn 1e en later met mijn 2e curator moet ik constateren dat zij namen, feiten en argumenten door elkaar gooien. Dat blijkt bijvoorbeeld uit voornoemde brief d.d. 5 april 2001, die mijn 1e curator aan de rechter-commissaris mr. W.H.H. Westhuis richt. Mijn rechter-commisaris is echter de heer Vergunst. Mr. Westhuis was de rechter die beloofde 'om over mijn woorden na te denken en van zich te laten horen'.

      Mijn verzoek voor het saneren van mijn schuld wordt vervolgens door de rechter-commissaris d.d 9 april 2001 afgewezen. Voor die afwijzing is naar mijn overtuiging een beslissing over de juridische gevolgen van mijn verklaring van afstand van mijn aandeel in de huwelijksgoederengemeenschap noodzakelijk, met andere woorden een beslissing over de juridische vraag of mijn vrouw al dan niet gehouden is om op te komen voor mijn schulden. Die beslissing neemt mijn rechter-commissaris niet. Zonder nader onderzoek en zonder mij of een objectieve ter zake deskundige te informeren volgt de R.C. mijn 1e curator. In zijn brief d.d. 9 april 2001 schrijft hij: 'Ik ga ervan uit dat uw echtgenote voldoende inkomsten geniet om in het levensonderhoud van u en uw gezin te voorzien'. De uiteindelijke beslissing op mijn verzoek om mijn faillissement om te zetten naar de schuldsaneringsregeling laat hij over aan de rechtbank. Daaruit en ook uit het navolgende blijkt de willekeur van het handelen van mijn rechter-commissaris.

      Ook mijn verzoek om de werkzaamheden van de curator stop te zetten totdat de procureur-generaal bij de Hoge Raad op mijn klacht heeft beslist wordt in een daarvoor op 15 maart 2001 belegde hoorzitting besproken. Die zitting, waarvoor een rechter, de griffier en de curator zich vrij gemaakt hebben, blijkt volledig onnodig. Dat komt doordat de curator verzuimt om mij de post door te sturen, c.q mij niet op de hoogte stelt van belangrijke, aan mij gestuurde brieven. Een belangrijke brief is die van de procureur-generaal bij de Hoge Raad d.d. 14 februari 2001. Die brief bevat namelijk de afwijzing van mijn verzoeken aan de procureur-generaal en had de hoorzitting van 15 maart 2001 geheel en al overbodig gemaakt, wanneer ik er kennis van had kunnen nemen.

      Het enige argument van de procureur-generaal in zijn brief d.d 14 februari 2001 is de leugen, die de door de griffier in de wereld is geholpen. Die leugen is dat 'ik kon beschikken over een juridische adviseur die mij op de noodzaak om zelf naar mijn faillissementsvonnis te informeren had kunnen wijzen'.

      Die klinkklare leugen leidt samen met de botte afwijzing van mijn verzoek om de postblokkade op te heffen en de even botte afwijzing van mijn andere verzoeken weer tot nieuwe brieven aan en van de procureur-generaal, de griffier en de rechter - commissaris, die niet in staat blijken voornoemde leugen uit de juridische wereld te helpen. Ik vraag de rechter-commissaris er op toe te zien dat de curator belangrijke brieven op tijd doorstuurt.

      Met name vraag ik de rechter-commissaris waarom sommige van mijn verzoeken, zoals het stopzetten van de werkzaamheden van de curator en het verzoek om een schuldsanering, aan de rechter worden voorgelegd en andere verzoeken zoals het stopzetten van de postblokkade, niet. Die en vele andere vragen worden niet beantwoord. Op mijn argumenten gaat de belangrijkste toezichthouder en hoeder van mijn Recht, de rechter-commissaris, niet in. Op mijn verzoeken wordt niet beslist of er wordt een beslissing genomen die op feitelijke gronden onmogelijk is. Dat leidt weer tot een reeks van vragen die ook niet worden beantwoord.

      Bij brief d.d 11 april 2001 stel ik mijn rechter-commissaris wederom een aantal concrete vragen. Met name vraag ik hem voorde zoveelste keer om 'een bindende uitspraak te doen over de vraag of alle vermogensbestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap nou wel of niet in de faillissementsboedel vallen'.

      Van die uitspraak wil ik op de hoogte zijn, voordat de rechters een beslissing nemen over mijn verzoek om een schuldsaneringsregeling. Er komt geen antwoord. Weer vraag ik om mondeling overleg, ook al is dat al de vorige keren dat ik daarom vroeg, niet gehonoreerd.

      14.   19 april 2001: uitnodiging voor een gesprek met de R.C., mr. D. Vergunst

      Tot mijn verwondering nodigt de rechter-commissaris mij uit voor een gesprek en wel op 19 april 2001 in de namiddag in de rechtbank. In een grote zittingszaal zie ik mijn rechter-commissaris voor de eerste keer.

      Mr. Vergunst komt kennelijk van een zaak, want hij heeft zijn toga nog aan en zijn bef nog om. Mr. Vergunst zit ver van mij af achter een grote tafel op een verhoging. Hij lijkt een beminnelijk man en hij kijkt me vriendelijk aan. Rechts naast hem zit de griffier, die net als bij de hoorzitting aantekeningen van het gesprek maakt. Mijn blocnote houd ik als te doen gebruikelijk in de aanslag om goed notitie te nemen van wat er gezegd zal gaan worden.

      De R.C. houdt een lange inleiding, die er samengevat op neerkomt dat hij 'grote bewondering heeft voor het zeker noodzakelijke werk van Advocadur/Advokater i.o., maar dat ik in de faillissementszaak tegen windmolens vecht, een gevecht dat bovendien kosten met zich meebrengt'. Het woord kosten jaagt de schrik door mijn lijf. 'Hoezo kosten', vraag ik bezorgd.

      Drie en een halve maand na het faillissementsvonnis word ik uit mijn droom geholpen dat mijn verzet tegen het faillissement net als bij het tuchtrecht voor advocaten of het bestuursrecht kosteloos zou zijn. 'De curator dient voor al zijn werkzaamheden betaald te worden' zegt mr. Vergunst, terwijl hij mij nog steeds vriendelijk en zelfs een beetje vaderlijk aankijkt.

      In mijn geheugen staat het bezoek van de curator in zijn keurige bruine pak voor eeuwig gegrift. Ik zie hem weer zitten, ontspannen achterover leunend, genietend van zijn koffie en zijn sigaretje. Ik hoor hem weer zijn woorden kiezen, die hij keurig en nadrukkelijk uitspreekt, alle tijd van de wereld nemend, zonder mij op de hoogte te stellen van zijn kosten. 'Maar over zijn kosten heeft hij met geen woord gerept', gooi ik er woedend uit. 'En ook de griffier, de rechter en ook u, de rechter-commissaris,hebben mij nooit gezegd of geschreven dat de curator zijn werkzaamheden in rekening zal brengen en hoeveel mij dat gaat kosten. Ik ben dus ronduit misleid en belazerd', laat ik mij ontvallen. 'Ik neem aan dat u mij bij de aangifte van misleiding en bedrog wel behulpzaam zult zijn' laat ik er sarcastisch op volgen.

      De R.C. doet er het zwijgen toe, maar ontkent mijn laatste beschuldigingen niet. Ik doorbreek de stilte en vraag op de man af 'Hoeveel gaat die curator mij in godsnaam kosten?'

      Mr. Vergunst kijkt mij nog altijd vriendelijk aan en zegt: 'Het is niet aan mij om daarover een oordeel uit spreken'. Mijn vraag 'aan wie dat dan wel is en of hij op grond van zijn ervaring bij benadering aan kan geven hoeveel de curator in rekening brengt' blijft onbeantwoord in de grote rechtszaal hangen. Daarom herhaal ik mijn klacht dat hij, de griffier en de rechter, mij nooit hebben gezegd of geschreven dat de curator zijn werkzaamheden in rekening zal brengen en hoeveel mij dat gaat kosten. De rechter-commisaris reageert met de woorden: 'Indien en voor zover u zich met de gang van zaken en de gegeven informatie niet kunt verenigen, kunt u zich daarover bij de rechtbank beklagen'. Van die typische juristenvolzin maak ik snel een notitie, om die niet te vergeten.

      De woorden en de argumenten van de rechter-commissaris leiden naar het pijnlijke besef dat al mijn protesten al geld gekost hebben en dat nieuwe protesten nog meer geld zullen kosten. Ik maak me ernstige zorgen en leg die aan de rechter-commissaris voor. Hij reageert vriendelijk op mijn zorg en slaat weer erg menselijke tonen aan. Hij raadt mij met klem en veel overtuigingskracht aan om 'ter voorkoming van verdere curatorkosten zo snel mogelijk mijn verzet op te geven en mijn schuld te betalen' en zegt dan dat 'de rekening van de curator wel mee zal vallen'. Zijn woorden klinken echt en gemeend en hij kijkt er ook erg serieus bij.

      Ik meen zelfs enige bewogenheid te ontwaren. De griffier knikt instemmend. Ik reageer op de menselijke signalen die de rechter-commissaris en de griffier uitzenden. Daardoor ontstaat er zowaar een ontspannen,  ongedwongen, vriendelijke atmosfeer. In die atmosfeer raadt mr. Vergunst mij aan om 'zo snel mogelijk te betalen en om daartoe de curator te vragen om een specificatie van zijn rekening'. 'Curator om specificatie vragen en dan betalen' schrijf ik met grote letters op mijn schrijfblok.

      Dan zegt hij: ' indien en voor zover u kritiek en commentaar op de rekening van de curator mocht hebben, raad ik u aan om mij daarvan in kennis te stellen, zodat ik als R.C. met het een en ander rekening kan houden'.

      Die woorden klinken mij als muziek in de oren en werken als een kompres op mijn rechtsgevoel, dat na zovele uit de lucht gegrepen torenhoge advocatenrekeningen, nu ontstoken is door de angst voor de rekening van mijn advocaat/curator. Die angst steek ik niet onder stoelen en banken van de grote zittingszaal. Maar mr. Vergunst reageert daar menselijk op. En de griffier knikt bevestigend en vriendelijk. Er ontstaat een informeel, eerlijk en open gesprek, waarin ik de rechter-commissaris uitgebreid kan informeren over de juridische nood waarin zovele mensen door met name het doen en laten van advocaten in terechtkomen.

      We praten over lekenrecht, de verplichte procesvertegenwoordiging, die de toegang tot de rechter blokkeert, over mijn boeken, die de rechter-commissaris na de afhandeling van mijn faillissement zegt te willen lezen. Kortom, ik denk een mens te vinden die ik kan vertrouwen, een mens die niet alleen een graad in de rechtsgeleerdheid heeft, maar ook een graat in zijn rug, een vent die het als dat nodig mocht zijn op durft te nemen tegen de curator.

      De rechter-commissaris maakt een sympathieke indruk op mij en ik vertrouw hem op zijn woorden. Daarom laat ik mij door hem overtuigen. Daarom zeg ik dat ik mijn verzoek om in aanmerking te komen voor de sanering van mijn schuld intrek. [14] Daarom zeg ik dat ik mijn verzet op zal geven en dat ook de door de curator toch al niet erkende concurrente schuldeisers, mr. H. Peters en de stichting, waarvan ik de voorzitter ben hun 'schuldvorderingen' zullen intrekken. Dan zeg ik dat ik de curator om diens gespecificeerde rekening zal vragen en zal betalen. Tenslotte zeg ik tegen de R.C. dat hij geen antwoorden meer hoeft te geven op mijn vragen in mijn brief van 11 april 2001 op één voorwaarde, 'en die is' vraagt de rechter-commissaris. 'Die is dat u mijn schuldeisers, de erven Schouwink en de psycholoog drs. B.R.M. Kuypers vraagt of zij volledig achter het faillissement staan, of ze door hun advocaat zijn geïnformeerd over het verzoek mij failliet te verklaren en of mijn geld, als ik betaal, naar hen of naar hun advocaat gaat.' 'Na alles wat die mensen mij hebben aangedaan, moet ik dat weten', zeg ik uit de grond van mijn hart Mr. Vergunst stemt toe en zegt mijn schuldeisers aan te zullen schrijven.

      15.  Voorjaar / zomer 2001: de curator geeft geen antwoord en de R.C. is op verlof

      Mr. H. Peters en de bestuursleden van stichting Advocadur stel ik op de hoogte van het gesprek met de R.C. en de met hem gemaakte afspraken. Eenstemmig zijn we het er over eens dat we het verzet tegen het faillissement en ook de schuldvorderingen van mr. H. Peters en de stichting op moeten geven.

      Per brief d.d 19 april 2001 bevestig ik alle met de rechter-commissaris gemaakte afspraken en bedank hem nogmaals voor zijn interventie. Ook mr. H. Peters meldt de rechter-commissaris dat hij, na overleg met mij op grond van mijn gesprek op 19 april 2001 met de rechter-commissaris net als de stichting Advocadur afziet van zijn vordering op mij. Dan volg ik het advies van de rechter-commissaris op en vraag de curator Vestiens om een gespecificeerde rekening van zijn werkzaamheden tot op dat moment. Voor mij was en is op 19 april 2001 mijn faillissement beëindigd, omdat ik, overtuigd door mijn rechter-commissaris, mijn schuld wil betalen. Maar mijn curator geeft geen antwoord. Ik herhaal mijn verzoek per brief. Er komt nog geen antwoord. Ik geef mijn wens door aan de secretaresse van mijn curator. Maar mijn 1e curator antwoordt niet en blijft niet antwoorden.

      De erven Schouwink en hun advocaat geven geen antwoord op de vraag van de rechter-commissaris of zij achter het faillissement staan en ook niet of ze door hun advocaat zijn geïnformeerd over het verzoek mij failliet te verklaren. Maar op 2 mei 2001 schrijft de heer Kuypers onder andere: 'ik ben niet betrokken geweest bij de faillissementsaanvraag, noch daarover geïnformeerd door de erven Schouwink'. Tevens ' Die brief ontvang ik pas op 13 juni 2001.

      Op 15 juni 2001 wend ik mij tot de rechter-commissaris met een achttal vragen die de brief van Kuypers oproepen. Vraag 1 luidt: 'Is volgens vaste rechtspraak/jurisprudentie tot een verzoek tot faillietverklaring een steunvordering als die van Kuypers noodzakelijk?

      Op die vraag antwoordt hij volmondig 'ja'. Op de vraag of een advocaat/schuldeiser, die om een faillietverklaring verzoekt, verplicht is om te onderzoeken of de schuldeiser, wier vordering hij als steunvordering opgeeft, die vordering nog geldend wil maken. Op die vraag geeft mr. Vergunst een opmerkelijk antwoord: 'Dat weet ik niet; dat moet u bij een advocaat informeren. De rechtbank toetst dit niet'. Klaarblijkelijk is mijn rechter-commissaris vergeten dat ik hem al drie keer geschreven heb dat ik geen advocaat kan vinden om mij bij te staan.

      Uit de woorden van de R.C. volgt geen andere conclusie dan dat geen van de hoofdrolspelers bij een faillissement hoeft te onderzoeken of er daadwerkelijke sprake is van de bij wet verplicht gestelde steunvordering. Op de vraag of het juist is dat ik, nu Kuypers zijn vordering niet geldend maakt, mijn schuld niet hoeft te betalen antwoordt de rechter-commissaris: 'Als Kuypers zijn vordering niet ter verificatie aanbiedt hoeft u niet te betalen'.

      Van zijn antwoorden stuurt hij een kopie naar mijn 1e curator, de advocaat mr. Vestiens. Die is dus op de hoogte. De antwoorden van de rechter-commissaris roepen nieuwe vragen op. Met name de vraag of het faillissementsverzoek, rekening houdend met het feit dat de heer Kuypers schrijft zijn vordering, op dit moment niet in te willen brengen, wel rechtsgeldig is, houdt mij bezig. Ook de vraag wie dan wel dient te onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van een steunvordering speelt mij parten. Ik leg mijn vragen schriftelijk voor aan enige advocaten en rechtsgeleerden. Ik krijg geen antwoord.

      Ik leg mij daar maar bij neer, omdat ik snak naar het einde van al het eerloze gedoe rondom mijn faillissement. Ik wil er vanaf. Daarvoor moet en wil ik betalen. Maar ik weet nog steeds niet hoeveel. Wat ik ook doe, ik krijg niet de specificatie van de kosten, die de curator in rekening gaat brengen. Daarom kan ik niet doen wat ik van 19 april 2001 wil doen om van alle ellende af te komen en dat is: betalen.

      Daarom wend ik mij in arren moede maar weer tot mijn rechter-commisaris en wel op 29 juni 2001. Ik krijg geen antwoord op mijn vragen. Daarom neem ik telefonisch contact op met de rechtbank. Daaruit blijkt dat mijn rechter-commissaris met verlof is. De griffier kan of wil mij niet zeggen wanneer hij terug komt en wie zijn vervanger is. Ik herhaal mijn vraag per brief d.d. 2 juli 2001.

      Weer wijs ik de rechter-commissaris of diens plaatsvervanger op art. 64 van de faillissementswet dat duidelijk zegt: 'de R.C. houdt toezicht op het beheer en de vereffening van den faillieten boedel'. Ook wijs ik weer op art. 66, dat inhoudt dat R.C. 'bevoegd is ter opheldering van alle omstandigheden het faillissement betreffende, getuigen te horen of een onderzoek van deskundigen te bevelen'.

      Bij 'die omstandigheden' hoort het feit dat mijn curator weigert de door de rechter-commissaris verlangde specificatie te verstrekken. Maar mijn rechter-commissaris is er niet. Wie ik ook vraag, niemand van het Gerecht te Zutphen zegt mij wanneer hij terug komt of wie zijn plaatsvervanger is.

      Op 6 juli 2001 krijg ik een brief, die niet door de rechter-commissaris is ondertekend, maar door iemand anders, namens hem. In die brief deelt hij mij niet mede dat hij mijn curator heeft opgedragen om mij eindelijk de gespecificeerde rekening te sturen. Wel schrijft hij: 'Ik kan u mededelen dat ik de verificatievergadering heb bepaald op 18 september 2001 te 14.00 uur'.

      16.  18 juni 2001: telefoon van mijn 2e curator mr. Doon

      Op 1 juni 2001 schrijft mijn 1e curator mij dat 'hij wegens vertrek naar een ander advocatenkantoor de behandeling van mijn faillissement heeft overgedragen aan zijn kantoorgenoot, mevr. mr. A.M.T. Onmiddellijk vraag ik haar om de gespecificeerde rekening waar ik al zo lang om vraag. Ik krijg geen antwoord.[15] Op 18 juni 2001 dient niet mr. Weersink, maar mr. J. Doon, advocaat bij advocatenkantoor Remmelink te Doetinchem zich zonder nadere uitleg telefonisch als mijn 2e curator aan. Hij 'stelt mij voor om een afspraak met mij te maken 'teneinde zich voor te stellen en mij te informeren over de stand van zaken in het faillissement'.

      'De stand van zaken is dat uw voorganger mij schriftelijk noch mondeling informatie heeft gegeven over het feit dat hij als curator voor iedere minuut, dat hij zich met mijn faillissement bezighoudt geld kost en zijn uurloon niet ter sprake heeft gebracht. De stand van zaken is dat zijn bezoek aan mij in rekening wordt gebracht tegen een bedrag waarvan ik de omvang bij gebrek aan informatie van uw kantoor niet ken. De stand van zaken is dat uw voorganger en heel uw kantoor mij al vanaf 20 april 2001 geen specificatie verstrekt van de kosten van de curator, zodat ik kan betalen; de stand van zaken is dat uw voorganger mijn vragen en brieven onbeantwoord laat. De stand van zaken is ook dat uw bezoek mij ongetwijfeld geld gaat kosten, waarvan ik de omvang niet ken, de stand van zaken is dat ik met mijn 1e curator de ter besparing van kosten de duidelijke schriftelijk vastgelegde afspraak heb gemaakt dat mijn uitkering van maand tot maand in de faillissementsboedel valt tot de schuld is afgelost'.

      De in maanden haast stelselmatig opgebouwde onvrede schiet er uit. Ik eindig mijn litanie met de woorden: 'Mijn 2e curator, mr. J. Doon reageert niet op mijn woorden, maar maakt er zich vanaf met een volzin, waarvan ik een notitie heb gemaakt: 'Uw woorden volgend lijkt het mij niet aangebracht u op te zoeken'. 'Dat lijkt mij ook niet', zeg ik met een diepe zucht, waarmee ik mijn hart een beetje lucht.

      17.  Vanaf 18 juni 2001: het doen en laten van de 2e curator mr. Doon

      Van 18 juni t/m 17 september 2001 laat de rechter-commissaris, met uitzondering van de aankondiging van de verificatievergadering niets van zich horen.

      In die tijd neemt mijn 2e curator mr. Doon allerlei werkzaamheden ter hand, waarmee hij de schriftelijk door zijn voorganger mr. Vestiens vastgelegde afspraak breekt om 'mijn uitkering van maand tot maand in de faillissementsboedel te laten vallen tot dat de schuld betaald kan worden'. Een daarvan zijn de kontakten met de Rabobank te Wehl.

      Een medewerker van die bank heeft in de krant over mijn faillissement gelezen en neemt geheel buiten mij om contact op met de curator. Deze begint vervolgens een discussie met de Rabobank over de vraag of de gezamenlijke rekeningen van mijn vrouw en mij in de faillissementsboedel dienen te vallen. Over die vraag wordt op mijn kosten tegen een nog altijd onbekend uurloon over en weer geschreven en getelefoneerd. Ik wil dus niets liever dan een eind maken aan de poppenkast van mijn 2e curator, die mij in ieder geval geld gaat kosten.

      Daarom herhaal ik met klem mijn verzoek om de gespecificeerde rekening, zodat ik kan betalen en mijn eventuele bezwaren tegen die rekening onder woorden kan brengen. Ook van de 2e curator krijg ik geen antwoord, ook niet op mijn herhaalde verzoeken. Ik krijg geen rekening. Ik kan niet betalen, omdat ik niet weet wat ik moet betalen. Wel krijg ik op 5 juli 2001 een brief met betrekking tot 'de financiële stand van het faillissement'. In die brief staat letterlijk: 'Dat standpunt herhaalt hij in zijn brief d.d 31 juli 2001. Duidelijk is dus dat de psycholoog Kuypers op die datum zijn vordering niet heeft ingediend en ik dus zijn vordering niet hoef te voldoen.

      Met geen woord rept mijn 2e curator over de 'schuldeisers' Peters en de stichting Advocadur, wiens vordering, zoals hij dat uitdrukt in zijn brief van 6 april 2001 aan mr. Peters en aan de stichting Advocadur 'hij niet kan plaatsen op de lijst van voorlopig erkende concurrente crediteuren nu uw vordering betrekking heeft op de periode van voor 4 januari 2001, zijnde de datum van het faillissement'. Ook daarom ga ik er dus van uit dat de rechter-commissaris heeft doorgegeven dat deze schuldeisers van hun schuld afzien. Dat heb ik immers met hem afgesproken en die afspraak heb ik schriftelijk bevestigd.

      Wat mr. Doon wel doet is mij brieven schrijven, waarin hij niet ter zake doende standpunten inneemt over de gezamenlijke rekening van mijn vrouw en mij bij de Rabobank. Ik schrijf mijn 2e curator dat met mijn 1e curator de afspraak gemaakt is om ter vermijding van kosten de rekening bij de RABO en de ING ongemoeid te laten en de gehele uitkering in de faillissementsboedel te laten vallen. Het helpt niets. Hij gaat gewoon door met zijn correspondentie met de Rabobank. Mijn verzoeken aan de R.C. om de 2e curator te dwingen zich te houden aan de met de 1e curator gemaakte afspraak halen niets uit.

      18.    Vanaf augustus 2001: ander doen en laten van de 2e curator mr. Doon

      Ook weidt mijn 2e curator uit over een met de schuldeiser Schouwink te sluiten akkoord, ook al heb ik dat al vele malen aangeboden en is dat resoluut afgewezen. Verder bestookt hij met brieven over zijn kosten en over tal van andere onderwerpen, die niet ter zake doen. Het enige dat ter zake doet en dat ik hem diverse keren schrijf is dat ik op 19 april 2001 met de rechter-commissaris heb afgesproken dat ik ga betalen om op die wijze het faillissement en ook de werkzaamheden van de curator te beëindigen en dat ik daarom moet weten wat ik inclusief zijn kosten moet betalen.

      Bij brief d.d 2 augustus 2001 laat hij mij eindelijk weten: 'Het is enkel en alleen aan de rechtbank om mij een salaris toe te kennen. De tarieven daarvoor liggen vast in de richtlijnen. Het is ook aan de rechtbank om te oordelen over de rechtmatigheid, doelmatigheid, etc, van de door mij uitgevoerde werkzaamheden. Ik zal derhalve niet ingaan op uw verzoek om die werkzaamheden aan u te specificeren'.

      Daarmee levert de 2e curator Doon het zoveelste bewijs dat hij als een echte advocaat slechts ingaat op feiten, die hem welgevallig zijn. Hij gaat immers geheel en al voorbij aan het feit dat het niet om mijn verzoek gaat, maar om dat van de rechter commissaris. Hij gaat ook niet in op mijn argument of beter dat van de rechter-commissaris, dat betaling van mijn schuld een einde maakt aan het faillissement, verdere kosten vermijdt en de verificatievergadering niet nodig maakt.

      Op 10 augustus 2001 stuurt mr. Doon de stichting Advocadur en mr. Peters een brief waarin hij in tegenstelling tot zijn eerdere brieven d.d. 6 april 2001 en 5 en 31 juli 2001 de een en de ander tot schuldeiser verheft, dit met het oog op de verificatievergadering te houden op 18 september 2001 om 15.30 uur in het gerecht te Zutphen. Die brief aan mr. Peters is gericht aan het adres van de stichting Advocadur. Mr. Peters, een ons inziens door doen en laten van de Orde van Advocaten in zijn arrondissement getraumatiseerde en uit de orde gestoten advocaat, is echter met de noorderzon vertrokken, zonder een adres of telefoonnummer achter te laten, waarop wij hem kunnen bereiken.

      Maar deze mr. Peters heeft voor zijn overhaast vertrek net als de leden van de stichting besloten van zijn schuldvordering af te zien. Dat weet de rechter-commissaris. Dat heb ik hem en alle mensen om mij heen gezegd en ik heb het hem diverse keren geschreven.

      Ook mr. Peters heeft het de toezichthouder in mijn faillissement, mijn rechter commissaris, geschreven en wel op 23 februari 2001. Mijn 2e curator heeft kennelijk geen contact gehad met de rechter commissaris, die immers al vanaf 19 april 2001 weet dat de stichting Advocadur en mr. H. Peters hun schuldvorderingen intrekken.

      Uitgaande van de hierboven genoemde feiten is er voor mijn curatoren geen enkele reden om aan te nemen dat 'mr. Peters en de stichting hun 'schuldvorderingen' door zouden willen zetten'. Eén brief met de duidelijke vraag of voornoemde 'schuldeisers' hun vordering al dan niet handhaven zou genoeg zijn geweest om de verificatievergadering te voorkomen. Mijn curatoren schrijven op mijn kosten vele nodeloze brieven, maar díe brief niet. Dat alles laat ik de toezichthouder op de goede gang van zaken in mijn faillissement, mijn rechter-commissaris weten. Die antwoordt echter niet. Daarom wend ik mij maar weer tot de man met brieven d.d 6, 13 augustus en 11 en 17 september 2001, waarin ik hem onder andere wijs op de onwil van de curator om mijn zijn gespecificeerde rekening te sturen en op de onnodige acties van mijn 2e curator richting Rabobank Wehl.

      Mijn rechter-commissaris geeft echter geen antwoord. Ik weet niet waar de man is. Ook weet ik niet wie hem vervangt. Niemand van de rechtbank wil mij daarover informatie geven. De verificatievergadering wordt daarom niet afgeblazen. Hij gaat gewoon door. Ik leg me daar bij neer. Uiteraard wil ik de geschetste minne gang van zaken duidelijk aan de orde stellen op die verificatievergadering.

      Ik heb van mijn levensdagen nog nooit van een verificatievergadering gehoord en raadpleeg de Koninklijke Vermande uit onze niet genoeg te prijzen dorpsbibliotheek. Daarin lees ik wat de zin en de bedoeling van zo'n, verificatievergadering is. Dan valt mijn oog op art. 108.

      Ik lees: 'De R.C. bepaalt uiterlijk binnen 14 dagen nadat het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan':

      1)     den dag waarop uiterlijk de schuldvorderingen moeten worden ingediend;

      2)     dag, uur en plaats waarop de verificatievergadering gehouden zal worden.

      Ik ben 4 januari 2001 failliet verklaard maar de rechter-commissaris heeft pas op 18 september 2001 den dag bepaald waarop uiterlijk de schuldvorderingen moeten worden ingediend en den dag, het uur en de plaats waarop de verificatie gehouden zal worden.

      Aan dat artikel heeft de R.C. zich hoe dan ook niet gehouden.

      Art. 109 is ook duidelijk:

      'De curator geeft van deze beschikkingen onmiddellijk aan alle bekende schuldeischers bij brieven kennis'. Maar mijn curator stelt de 'schuldeischers' niet 'onmiddellijk', maar pas op 10 augustus 2001 in kennis van een en ander. Mr. Peters wordt helemaal niet in kennis gesteld, omdat de 1e en de 2e curator niet de moeite hebben genomen zich er van te vergewissen of mr. Peters nog bij de stichting werkzaam is.

      Verder stelt de wet allerlei eisen met betrekking tot 'het onderzoek door de curator', 'door de gefailleerde te geven inlichtingen bij de verificatievergadering', 'verdaging van de vergadering', 'de eedsaflegging', 'verwijzing naar de Rechtbank bij betwisting van een vordering', 'betwisting door de gefailleerde van een vordering', 'het op te stellen proces-verbaal', etc, etc. Maar mijn curator, mijn R.C. en mijn griffier houden zich aan geen van deze en andere in wetsartikelen omschreven eisen.

      Ik wil - ik kan het niet genoeg herhalen - al vanaf 19 april 2001 betalen. Er hebben zich geen andere schuldeisers aangemeld dan de erven Schouwink. Op 19 april 2001 heb ik de R.C. gezegd en geschreven dat ik al zijn adviezen zou opvolgen en zou betalen. Ik heb de rechter-commissaris gezegd en geschreven dat de stichting Advocadur en mr. Peters hun schuldvorderingen intrekken.

      De curatoren weigeren om gespecificeerd aan te geven wat ik aan hen moet betalen. Ik kan derhalve niets doen wat een einde maakt aan mijn vermaledijde faillissement en dat is betalen. De verificatievergadering dient daarom geen ander doel dan verkwisting van tijd, die de rechtbank te Zutphen beter voor andere doeleinden had kunnen gebruiken; geen ander doel dan het spekken van de beurs van mijn 1e en 2e curator met een voor mij nog altijd onbekende hoeveelheid geld. Dat en nog veel meer schrijf ik en ook de stichting Advocadur aan de rechter-commissaris op 11 september 2001. Maar deze antwoordt niet, is kennelijk nog altijd met verlof en zijn plaatsvervanger is nog altijd onbekend.

      Pas op 17 september 2001 laat de rechter-commissaris weer van zich horen met een brief waarin hij op mijn verzoek mededeelt: 'de verificatievergadering is openbaar en de kosten van de curator behoeven niet geverifieerd te worden'. Ook schrijft hij dat de brief van 11 september 2001 nog beantwoord zal worden. 'Geen specificatie, geen verificatie van de kosten van de curatoren'.

      De moed zakt me samen met tal van onbeantwoorde vragen in de schoenen. Al vele maanden snak ik naar het einde van mijn faillissement. Maar dat einde komt maar niet. De dag van de verificatievergadering nadert. Mijn onvrede stijgt van dag tot dag en van slapeloze nachten tot slapeloze nachten. Die onvrede steek ik samen met mijn vrienden van Advocadur in een pleidooi, waarin ieder woord op zijn plaats valt.

      19.   18 september 2001: de verificatievergadering

      Om 15.15 uur zitten mijn vrouw, twee vrienden/leden van Advocadur in de wachtkamer voor de zittingszaal, waar om 15.30 uur de verificatievergadering zal beginnen. Buiten schijnt er een vriendelijk zonnetje. In geen velden of wegen is een van mijn schuldeisers te bekennen. Een minuut voor 15.30 komt mijn 2e curator, die ik herken, omdat ik hem een keer op de televisie heb gezien als advocaat en pleitbezorger van slachtoffers van de vuurwerkramp te Enschede.

      In die TV-uitzending komt de advocaat/curator die zich in mijn faillissement kil, koud en niet ontvankelijk voor mijn problemen opstelt, over als een gevoelig en ontvankelijk mens, die vastberaden is om de belangen van zijn gehavende cliënten goed te dienen.

      Ik kijk hem strak aan en voel de onvrede door mijn bloed jagen. Mr. Doon loopt door totdat hij ons niet meer kan zien. Als te doen gebruikelijk bij onze overbelaste rechtbanken begint de zitting niet op tijd. We wachten en mr. Doon dus ook. 'Maar wel op mijn kosten en hoeveel zou hij kosten', denk ik.

      Om 15.59 nodigt de griffier ons binnen. Het achterste gedeelte van de rechtszaal is verhoogd. Daar zit mr. Vergunst in toga met bef achter een tafel. Hij is dus eindelijk terug van verlof. De griffier Teunissen gaat rechts naast hem zitten. Mr. Doon en ik worden uitgenodigd om vooraan in de zaal plaats te nemen. Ik zit rechts. Mijn vrouw mag rechts naast mij plaatsnemen.

      Achter ons in de zaal zitten mijn twee vrienden / leden van het bestuur van Advocadur, die ik voor alle zekerheid als getuige van de loop van de juridische zaken tijdens de verificatie heb meegenomen. Mijn rechter-commissaris opent de vergadering. Hij kijkt en klinkt vriendelijk. Hij prevelt een paar algemeenheden die het faillissement betreffen, maar dan hoor ik hem zeggen: 'als schuldeisers hebben zich gemeld: de erven Schouwink, de heer drs. B.R.M. Kuypers'.

      Ik ben met stomheid en onbegrip geslagen. De vragen schieten als pijlen door me heen. 'Kuypers, maar die heeft toch aan mr. Vergunst geschreven dat hij 'zijn vordering van zo'n f 14.000 nu niet geldend wilde maken'. Ik heb hem er nog voor bedankt en hem geschreven dat ik dat feit als een gebaar van goede wil beschouwde, dat me helpt een punt te zetten achter een vijandschap en een strijd van een half leven. Maar de rechter-commissaris zegt dat hij zijn vordering op mij wel heeft ingebracht. Wanneer heeft hij die ineens wel ingebracht en waarom? En waarom hebben de rechter-commissaris, de griffier en de curator mij daarvan niet op de hoogte gebracht'.

      Langzaam dringt het besef door dat ik ook moet betalen aan de man die net als Schouwink mijn halve leven door elkaar gejaagd heeft, die in mijn rechtsgevoel de dood van mijn vader en een heleboel andere ellende op zijn geweten heeft, die ik in twee boeken heb beschreven, die vijf jaar lang nooit om betaling heeft gevraagd, sterker nog, op 2 mei 2001 aan de rechter-commissaris schrijft: 'ik ben niet betrokken geweest bij de faillissementsaanvraag, noch daarover geïnformeerd door de erven Schouwink' en ook: 'ik prefereer om mij moverende redenen de vordering op de heer Terharte thans niet geldend te maken'.

      'En nou wel, zo'n f 14.000 moet ik betalen aan die man, die net als Schouwink zijn vuile zaakjes door advocaten van zijn verzekeraar heeft laten opknappen en zich nimmer voor welke rechter dan ook heeft hoeven te verantwoorden? Waarom? Waarom?

      Mijn hoofd gloeit en draait op volle toeren. Uiteraard hebben die verdomde advocaten te maken met die plotselinge ommekeer van Kuypers. Ik heb immers klachten ingediend tegen mr. Bolt, de advocaat van de erven Schouwink, omdat die Mr. Bolt, alvorens mijn faillissement aan te vragen Kuypers en diens advocaat niet gevraagd heeft of hij zijn vordering op mij, dat wil zeggen de noodzakelijke steunvordering, nog handhaaft. Mr. Bolt heeft er ter ontzenuwing van die klacht belang bij dat Kuypers zijn vordering op mij alsnog indient. Natuurlijk heeft zij overleg gevoerd met haar confrater, de heer mr. J. Ekelmans sr. uit Den Haag, de advocaat van mijn schuldeiser Kuypers. Om kritiek van mij te voorkomen, heeft curator Doon mij niet geïnformeerd over de plotselinge ommekeer van Kuypers [16].

      En ook mijn rechter-commissaris, die acht moet slaan op de goede gang van zaken bij mijn faillissement, heeft mij niet op de hoogte gesteld. Hij was op verlof en hij heeft deze verificatievergadering zo laat uitgeschreven. Maar juist daarom hebben de advocaten alle gelegenheid gekregen om Kuypers te bewegen zijn vordering alsnog in te dienen.

      Daarom krijg ik onvoorbereid van de nog weliswaar vriendelijk pratende rechter commissaris. te horen dat ik óók aan Kuypers een bedrag verschuldigd ben vanzo'n f 14.000'.

      Allerlei gedachten jagen door mijn kop. De stukken van de puzzel van het onrecht dat mij wordt aangedaan, vallen stuk voor stuk samen. Ik voel de woede in mij tot grote hoogte stijgen. Mijn hart bonst. Ieder woord met mijn woede onderstrepend vraag ik de rechter-commissaris 'waarom hij mij niet heeft geïnformeerd en vooral waarom hij in tegenstelling tot. wat de wet (art. 118 faillissementwet) toch duidelijk zegt, de verificatievergaring zo laat heeft uitgeschreven en de laatste dag, waarop mijn schuldeisers hun vordering konden indienen, zo lang voor zich heeft uitgeschoven'.

      Ik vraag 'waarom hij zich niet aan de wet heeft gehouden'. Ik krijg geen antwoord en vraag daarom 'de griffier in zijn proces-verbaal op te nemen dat ik geen antwoord op mijn vragen krijg.' Ik zie dat hij de rechter-commissaris vragend aankijkt, maar niets opschrijft. Omdat ik geen enkel heil van mijn rechter-commissaris te verwachten heb, richt ik me tot mijn 2e curator, mr. Doon.

      Ik vraag hem of 'hij contact heeft gehad met zijn confraters Ekelmans en Bolt en waarom hij me niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat Kuypers tegen alle feiten en redelijkheid in, ineens mijn schuld betaald wil zien'. Hij antwoordt dat 'hij jegens mij niet gehouden is om die vraag te beantwoorden'.

      Die woorden, de blik en de houding van de man, die mij al maanden tart met zijn verschrikkelijke brieven, zijn postblokkade, zijn onwil om mij de gespecificeerde rekening of belangrijke brieven te sturen, de man die zich niet houdt aan de afspraken met mijn 1e curator, die man, zijn betweterigheid, zijn gebrek aan menselijkheid, zijn arrogantie, etc, roepen een verschrikkelijke woede en onvrede op, die geen kans krijgen om te exploderen.

      Want de rechter-commissaris gaat verder met wat de verificatievergadering moet voor stellen. Uiterst formeel maakt hij zich van mijn verwijten af met de stelling dat 'de schuldeisers het recht hebben om wanneer dan ook alsnog hun vorderingen in te brengen'.

      Dan zegt hij dat 'verder de heer mr. Peters en de stichting Advocadur zich als schuldeiser gemeld hebben en door de curator op de lijst van voorlopig betwiste concurrente schuldeisers geplaatst zijn'. Ik weet niet wat ik hoor. 'Ik heb hem toch op 19 april 2001 gezegd en daarna geschreven dat ik zijn advies zou opvolgen en dat de stichting en mr. Peters af zouden zien van hun 'schuldvorderingen'. Dat schreeuw ik luid en woedend de zittingszaal in. Mijn vrouw maant mij tot kalmte en zegt wat ik nog niet wil weten: 'het heeft allemaal geen zin, laten we maar betalen'.Ik denk: 'hoeveel en vooral, hoeveel aan de curator?

      Maar ik heb amper tijd om te denken. Want dan richt de rechter-commissaris zich tot de twee aanwezige bestuursleden van de stichting Advocadur met de vraag of 'de stichting haar vordering in wil trekken'. Opnieuw steekt mijn woede de kop op. Ik schreeuw tegen de rechter-commissaris: 'Uiteraard willen ze dat. Dat hebben ze al gedaan. Dat heb ik u toch gezegd en geschreven. Ook mr. Peters heeft de curator en u geschreven dat hij afziet van zijn vordering. Dat bent u klaarblijkelijk vergeten. En tijdens uw verlof heeft u daar al helemaal niet aangedacht en uw plaatsvervanger ook niet, want die was er niet, net als die verdomde curatoren die het verdommen om uw advies van 19 april 2001 op te volgen. U was het toch die mij toen aanraadde om ter vermijding van meerdere kosten zo snel mogelijk te betalen en daarvoor de curator een gespecificeerde rekening te vragen? Of bent u dat ook vergeten? En waarom is mr. Peters niet aanwezig, zodat hij kan getuigen dat wat ik zeg juist is. Is mijn juridische 'adviseur', althans volgens de griffier, mr. Peters, wel uitgenodig?. Moet mr. Peters volgens de wet hier niet aanwezig zijn?

      Kan er wel zonder mr. Peters geverifieerd worden?'. Ik schreeuw mijn woede en al mijn vragen eruit. Wat opvalt is dat ik niet één keer onderbroken word en dat de griffier geen woord opschrijft Wat ik ook vraag, ik krijg geen antwoord. Wat ik ook zeg, het helpt allemaal niets, het stuit allemaal af op de rechter-commissaris die klaarblijkelijk al voor de verificatievergadering heeft besloten hoe die zou verlopen. De agenda blijkt vast te staan. Ik mag er geen enkel punt op zetten.

      Het recht neemt niet zijn beloop langs de weg van de feiten naar de waarheid. De rechter-commissaris werkt de vergadering af. Ik blijf proberen de feiten en de waarheid de rechtszaal in te brengen. Ik vraag hem 'te bevestigen dat hij mij het advies heeft gegeven te betalen en daartoe de gespecificeerde rekening aan de curator te vragen, van wanneer tot wanneer hij op verlof is geweest en wie zijn vervanger was, wanneer de postblokkade kan worden opgeheven'.

      De rechter-commissaris knikt, maar geeft geen antwoord. Ik vraag mijn 2e curator mr. Doon 'waarom hij mij niet de gespecificeerde rekening heeft gestuurd', waar de rechter-commissaris om vroeg en stel hem andere concrete vragen, die ik hem al maanden lang stel, en die daarom letterlijk in mijn hoofd zitten. Maar ook mijn 2e curator mr. Doon zwijgt in alle tongen en talen. Woedend vraag ik hem of 'zijn zwijgen ook geld oplevert'. Dan vraag ik 'de griffier acte te nemen van het feit dat de curator en de rechter-commissaris mijn vragen niet beantwoorden'.

      Het is allemaal tevergeefs. De rechter-commissaris, de man, die het grootste deel van de verantwoordelijkheid voor mijn opwinding en woede draagt, maant mij tot kalmte. Maar de bespottelijke gang van zaken tijdens verificatievergadering brengt mij keer op keer in alle staten van opwinding, omdat het een nutteloze bijeenkomst is waar niet vergaderd wordt, waarin de feiten niet in hun onderlinge samenhangend verband worden beoordeeld, een bijeenkomst waar niet geverifieerd wordt, maar die gedicteerd wordt door de rechter-commissaris die kost wat kost zijn eigen falen en dat van de curatoren niet ter zitting wil laten komen. Al om 15.45 uur maakt hij een eind aan de poppenkast, die men ten onrechte de naam vergadering gegeven heeft, die in een vloek en een zucht voorbij is en zo kort geduurd heeft dat ieder weldenkend mens niet kan begrijpen waarom die niet veel eerder belegd had kunnen worden.

      Ik voel me, of beter, ik ben bedrogen door de rechter-commissaris die zich niet aan zijn woord heeft gehouden, die ondanks het feit dat hij wist dat ik wilde betalen de zaken maar voor zich uit en over zijn verlof heen heeft geschoven. Mijn rechter-commissaris probeert tijdens de vergadering als een echte advocaat zijn verbroken beloftes en zijn ongelijk te bemantelen met soms zalvende dan weer vermanende woorden en vriendelijke blikken.

      Ik heb mij voorgenomen de woede, de onmacht en de onvrede die heel de gang van zaken in mijn vermaledijde faillissement oproept niet in dit verhaal in woorden te vangen. Dat moet ook voor de even rechteloze als potsierlijke vertoning van de verificatievergadering gelden. Ik beperk mij tot de vaststelling dat het dagen en nachten duurt voordat het onrecht dat in mij tekeer gaat, weer een beetje tot rust komt.

      Pas dan schrijf ik brief na brief aan de rechter-commissaris, in een poging begrip te vinden. Ik wijs hem op de woorden van prof. Kortmann in de media: 'Waar het mij om gaat is duidelijk te maken dat de wetgever aan de rechter-commis­saris een van de hoofdrollen heeft toegekend. Hij is een hoofdrolspeler die in de eerste plaats toezicht moet houden op het beheer en de vereffening door de curator teneinde er voor te waken dat de belangen van alle betrokkenen naar behoren worden behartigd. Daarnaast is hij tot op zekere hoogte 'medebeheerder' van de boedel en geschillenbeslechter.'

      Ik wijs hem er op dat en waarom hij die hoofdrol niet waar heeft gemaakt en dat hij naar mij toe wat goed te maken heeft. Wat ik ook schrijf, hoe ik het ook schrijf, ik vind geen begrip.

      Ook over de verificatievergadering ontstaat er een lange correspondentie, die me steeds meer moeite kost. Ik ben blij dat ik heb volgehouden. Want óók die correspondentie legt de vinger op het onrecht en spreekt voor wie horen wil.

      20.   26 september 2001: de rekening van de curatoren

      Mijn rust is van korte duur. Op 26 september 2001 krijg ik te langen leste de rekening van de curatoren, dat wil zeggen krijg ik een 'uitgebreid dossieroverzicht', waarin op acht pagina's de werkzaamheden van de 1e en de 2e curator tot en met 14 augustus 2001 worden opgesomd. Van de R.C. heb ik tijdens ons gesprek op 19 april 2001 begrepen dat ik de curatoren moet betalen. 'Hoeveel?, dat kon hij mij niet zeggen, zelfs niet ten naaste bij '. Uit mijn berekeningen, die ik baseer op de met de 1e curator duidelijk gemaakte afspraak heb ik gerekend op werkzaamheden van een uur of 5, die mij tegen een voor mij nimmer bekend gemaakt uurtarief in rekening gebracht zullen worden.

      Maar op 26 september 2001 lees ik dat het uurloon van mijn 1e curator € 147,16 of te wel f 327 en voor de 2e curator € 170, 18 of te wel f 378 bedraagt.

      Ik weet niet wat ik lees. Het telefoontje van mijn 1e curator op 12 januari 2001, dat te laat komt om in beroep te komen tegen het faillissementsvonnis, wordt mij wel voor € 36,87 in rekening gebracht. Het bezoek op 22 januari 2001 van mijn 1e curator, waarbij hij alle tijd nam en de koffie en zijn sigaretje goed liet smaken, kost daarom € 258,09.

      Voor de reis per auto van Doetinchem naar Wehl en terug naar Doetinchem (afstand 14 km) rekent mijn 1e curator € 73,74.

      Voor het openen van een aan mijn vrouw, aan mij of aan de stichting Advocadur ter attentie van mij gestuurde brief, berekent mijn 1e curator 5 minuten. Dat kost per brief € 12,29, exclusief de BTW. De postblokkade, die tot 3 oktober 2001 duurt levert met 41 brieven € 503,89 op.

      Telefoongesprekken van derden leveren € 167,32 op. Door de curator gevoerde gesprekken kosten € 172,06. Samen studeren mijn curatoren op mijn faillissement. Die studie kost € 867,70. Aan 'voorbereiden, voorbereiden conferenties en verhoren' hangen mijn curatoren een prijskaartje van € 592,19.

      Voor 'ontwerpen, opstellen stukken' en 'O/O (ontwerpen en opstellen) andere stukken' wordt € 612, 62 in rekening gebracht. Uit het 'uitgebreide dossieroverzicht' blijkt dat mijn curatoren op mijn kosten 'telefoneren, corresponderen, intern overleggen, confereren, brieven openen, de ontvangen gegevens, literatuur en jurisprudentie bestuderen, in het algemeen voorbereiden, maar ook conferenties en verhoren voorbereiden, stukken opstellen en ontwerpen, zittingen bijwonen en reizen'.

      Voor de door de Rabobank in Wehl in gang gezette werkzaamheden brengt mijn 2e curator mij € 579.34 in rekening.

      Mijn curatoren hebben zich van 8 januari 2001 t/m 14 augustus 2001 34.30 uur met mijn vermaledijde faillissement beziggehouden. Op de laatste pagina lees ik dat mijn curatoren hun werkzaamheden in rekening hebben gebracht tegen het onvoorstelbare bedrag van € 5271,18. Dat bedrag zal in verband met werkzaamheden na 14 augustus 2001 zoals 'nakosten, BTW, 'kantoor- en publicatiekosten' (€ 675,53) nog oplopen tot € 7251.

      Ik ben compleet overdonderd. In tegenstelling tot de geruststellend woorden van 19 april van de rechter-commissaris 'valt de rekening helemaal niet mee'. Heel de rekening is een aanfluiting van Recht, die van kostenpost tot kostenpost tegen mijn rechtsgevoel en dat van vele andere mensen indruist.

      De emoties, die de rekening oproept, laat ik, zoals ik me heb voorgenomen, weg. Ik beperk mij tot de vaststelling dat de rekening inslaat als een bom en dat lezing van die rekening tot de dag van vandaag verontwaardiging, woede, machteloosheid, kortom onvrede teweegbrengt, die duidelijk worden uit het navolgende commentaar en kritiek op de rekening.

      21.    Commentaar en kritiek op de rekening van de curatoren

      1)      Bij het 'uitgebreide dossieroverzicht' prijkt van pagina tot pagina de kolom: 'Niet declarabel'. Die kolom blijkt van pagina tot pagina leeg, dit in tegenstelling tot. de kolom 'gedeclareerd', die overvol blijkt.

      2)      Ook blijkt dat de heer Vestiens mij op 12 januari 2001 voor de eerste keer belt en dat gesprek, dat hij 15 minuten laat duren, in rekening brengt voor € 36,87.

      3)      Vele werkzaamheden zoals: 'telefoon, ontwerpen, studie, niet eerder genoemd, intern overleg, etc', worden niet nader gespecificeerd, maar wel in rekening gebracht.

      4)      Het uurloon, dat mij tot 26 september 2001 niet wordt genoemd bedraagt voor de 1e curator € 147, 16 en voor de 2e € 170,18. Mevr. mr. A. Weersink van hetzelfde kantoor heeft zich ook even met mijn faillissement beziggehouden en wel tegen een uurtarief van € 171,48. Dat maakt een verschil uit van € 24,32, in guldens van f 54,- met het uurloon van mijn 1e curator en van 30 eurocenten met het uurloon van de 2e curator Die opmerkelijke verschillen in uurloon worden niet verklaard.

      5)      De eerste curator rekent voor iedere 'brief aan derden' steevast 5 minuten (€ 12,29), maar de tweede curator 10 minuten (€ 28,36) of meer dan tien minuten. Ook dat verschil blijft onverklaard.

      6)      Het simpele handwerk van openen en de lezing van alle brieven van derden wordt zonder enig onderscheid, kritiekloos tegen een bedrag van € 12,20 excl. BTW in rekening gebracht. Het maakt mijn 1e en mijn 2e curator niet uit van wie de brieven afkomstig zijn. Een brief van Super de Boer met de reclame van de week of over de soepkippen in de aanbieding, van prof. B. Smalhout, met wie ik over mijn 3e boek overleg voer, van National Geographic, de ANWB, de Rabobank, het GAK, van een vriend, van de belasting, de gemeente, en zo voort, voor de curatoren maakt het geen verschil.

      Iedere brief wordt opengemaakt, ingekeken en vervolgens voorzien van een plakkertje met daarop de hoogstaande tekst: 'akkoord' en de handtekening van mijn curator, die van brief tot brief goed is voor minimaal € 12,20 excl. de BTW.

      7)      Mijn eerste curator bestudeert op 23 januari 2001 45 minuten de literatuur en de jurisprudentie. Kosten: € 110,81. Hij geeft niet aan waar die studie en jurisprudentie zich op richten. Op 5 mei 2001 stort mijn 1e curator zich tegen de gemaakte afspraak in op de 'studie van de literatuur en de jurisprudentie afstandsverklaring' en hij schrijft daarover een brief aan de R.C. Een en nader neemt volgens de curator twee uur in beslag en kost mij € 294,96. Er blijkt nog niet genoeg gestudeerd te zijn over die afstandsverklaring want op 10 mei 2001 en op 25 mei zet mijn 2e curator, mr. J. Doon zich aan dezelfde studie. Die studie neemt twee uur in beslag. Bovendien begint mr. Doon een briefwisseling over die afstandsverklaring met de Rabobank, dit tegen de afspraak in, die de 1e curator en ik daarover maakten. Studie en briefwisseling kosten mij € 510,44. Dan hebben zich nog de heren/dames G.W. Wullink en A.M. Veldhuis 1,5 uur met de afstandsverklaring beziggehouden tegen een tarief van € 120,61. Ondanks alle studie en kosten is er nimmer een duidelijk, met redenen omkleed, standpunt gekomen.

      8)      Het nodeloos openen en lezen van brieven, die, zoals ik de curator en de R.C. keer op keer schrijf, stuk voor stuk niet met het faillissement te maken hebben, kost mij € 503,89. Het mij niet tijdig in kennis stellen van belangrijke brieven van de procureur-generaal, uit Spanje of van andere brieven kost mij een niet nader te omschrijven kapitaal aan emoties en geld. Desalniettemin slaat mijn 1e curator mij bovendien aan voor € 24,58, omdat hij 'op 13 februari 2001 de poststukken geordend heeft'.

      9)      Uitgaande van art. 68, lid 1 van de faillissementswet is 'de curator belast met het beheer en de vereffening van de faillieten boedel'. Uitgaande van de in de wet omschreven taak hebben mijn curatoren naast voornoemde taak tal van werkzaamheden uitgevoerd en in rekening gebracht die niets met die taak te maken hebben.

      Mijn schuldeisers zijn er geen cent rijker van geworden. Los daarvan hebben beide curatoren zich niet gehouden aan tal van andere van toepassing zijnde wetsartikelen en hebben ze zich diverse keren verrekend. Bijvoorbeeld in de uitdelingslijst verrekent mijn 2e curator zich ten nadele van mij met € 74,80.

      Als de griffier mij naar behoren had geïnformeerd, dan was er geen faillissement en geen curatorenrekening geweest. Als de rechter-commissaris de moed gehad zou hebben om de curatoren op de vingers te tikken, zouden de kosten van de curatoren tot een minimum beperkt zijn gebleven. Hetzelfde geldt wanneer de curatoren zich aan hun woord hadden gehouden en de rechters verder hadden gekeken dan de mening en het advies van de rechter-commissaris over de rekening van de curatoren.

      Op pagina 1 van het dossieroverzicht staat linksboven als 'verantwoordelijke voor het dossier' mijn 2e curator mr. J.M.J.M. Doon vermeld. Bovenstaande kritiek en alle andere kritiek op de curatorenrekening is dus in eerste instantie gericht op U mr. Doon.

      € 7251 voor verbroken beloftes, voor het niet tijdig doorsturen van brieven, waardoor ik schade geleden heb en zal lijden, voor het openen van niet ter zake doende brieven, kortom een kapitaal geïnd voor onnodige, niet logische, niet redelijke, onbillijke werkzaamheden.

      Al de mensen die ik tot nu de rekening van mijn beide curatoren heb voorgelegd, vinden net als ik die rekening van € 7251 euro's onverantwoord. Toch wens ik mijn curatoren veel geluk met mijn van minuut tot minuut afgetroggelde geld.

      En mocht u, mr. Doon, en ook u, mr. Vestiens, of u, medewerkers van advocatenkantoor Remmelink, uit eten gaan van de € 7251 die u mij afhandig heeft gemaakt, dan wens ik u allen smakelijk eten. Mocht u van mijn geld op reis gaan, wens ik u een fijne reis, mocht u een glas bier drinken van mijn geld, dan hoop ik dat het u smaakt.

      De vraag of u met een gerust hart en geweten van mijn geld kunt eten, drinken, reizen of anderszins kunt genieten, wordt beantwoord door de feiten die ik hierboven heb aangegeven en hieronder zal aangeven. Het antwoord blijkt ook uit uw eigen rekening of 'uitgebreide dossieroverzicht', waarvan hieronder de helft, die al genoeg zegt,  is afgedrukt. De totale rekening staat ter beschikking voor wie daar om vraagt en te zijner tijd op Internet.

      22.   2 oktober 2001: tweede gesprek met de R.C.

      De mijns inziens schaamteloze rekening van de curatoren, de bespottelijke en pijnlijke gang van zaken bij de verificatievergadering, de door de rechter-commissaris, mr D. Vergunst en de 2e curator, mr. J. Doon verbroken beloftes en afspraken, het ontbreken van informatie, waardoor ik failliet ben verklaard, de flauwekul met de postblokkade, kortom heel de gang van zaken in mijn faillissement, brengt mij in alle staten van verzet. Ik wil erkenning van de curatoren, de griffier en de R.C. voor de gevolgen van de door hen gemaakte fouten. Ik wil mijn eer terug en het geld dat mijn beide curatoren in mijn rechtsgevoel gestolen hebben.Tot mijn curatoren durf ik mij, nu ik eindelijk hun uurloon ken en weet hoe zij aan hun uren komen, niet meer te wenden.

      Mijn faillissement is nog altijd niet beëindigd, ook al schrijft de rechter-commissaris in zijn brief van 12 juni 2001: 'Ten vervolge op uw brief d.d. 27 april 2001, ga ik er van uit dat u thans in overleg met de curator beziet op welke wijze het faillissement op zo kort mogelijke termijn beëindigd kan worden'. Maar er valt niet te overleggen met mijn advocaten/curatoren, die er nooit voor mij zijn, die geen antwoord geven op mijn brieven en telefoontjes en die geen antwoord geven op de vraag hoe ik een einde aan mijn faillissement moet maken, maar wel op mijn kosten: 'telefoneren, corresponderen, intern opverleggen, confereren, brieven openen, de ontvangen gegevens, literatuur en jurisprudentie bestuderen, in het algemeen voorbereiden, maar ook conferenties en verhoren voorbereiden, stukken opstellen en ontwerpen, zittingen bijwonen en reizen'.

      Omdat mijn blik zich inmiddels als vanzelf hecht aan mededelingen in de krant over faillissementen lees ik om de haverklap dat mijn rechter Westhuis talrijke keren tot rechter-commissaris wordt aangesteld. Dat betekent dus dat mr. Westhuis als rechter-commissaris en als rechter in faillissementszaken optreedt. Dat kan betekenen dat hij heeft moeten oordelen over zaken waarin hij opgetreden is. Zeker is dat rechter-commissaris Westhuis als rechter geoordeeld heeft over het salaris van mijn 1e en 2e curator en tevens over het toezicht van de rechter-commissaris daarop. Deze vermenging van functies lijkt mij niet bevorderlijk voor de onafhankelijkheid van de rechter en dus niet in mijn belang. In arren moede wend ik mij daarom maar weer tot mijn rechter-commissaris. Als lid van de stichting Advocadur bestook ik hem met brieven, waarin we feitelijk kritiek leveren op de curatoren en we hem keer op wijzen op de noodzaak om als rechter-commissaris in dit vermaledijde faillissement op te treden tegen de curatoren en hun rekening en ook tegen de voornoemde vermenging van functies door mr. Westhuis.

      Onze kritiek op de rechter-commissaris steken we niet onder stoelen of banken. Er komt geen feitelijk reactie op onze argumenten en klachten en er komt geen bevredigende reactie van de rechter-commissaris. Wel nodigt hij mij net als op 19 april 2001 op 2 oktober 2001 uit voor een gesprek. Omdat de rechter-commissaris zich niet gehouden heeft aan de in ons eerste gesprek d.d 19 april 2001 gemaakte afspraken neem ik dit keer mijn vriend/lid van de stichting Advocadur/collega free-lance journalist, Th. Gerritsen, als getuige mee.

      Weer doet de rechter-commissaris vriendelijk. Weer toont hij sympathie voor het werk van de stichting Advocadur en de door ons uitgegeven boeken. Weer toont hij begrip voor mijn problemen. Hij is zelfs bereid om een eind te maken aan de postblokkade en te bevorderen dat het faillissement eindelijk beëindigd kan worden. Weer zegt hij dat hij de rekening van de curatoren en mijn kritiek en commentaar daarop kritisch zal bekijken en de rechter van zijn oordeel in kennis zal stellen.

      Maar van zijn fouten die we hem voorhouden, van de door hem verbroken beloftes, wil hij niets weten. Al mijn kritische vragen als 'van wanneer tot wanneer was u op verlof en wie was uw plaatsvervanger? Waarom heeft u - wat u nu zegt te willen doen - in de afgelopen maanden niet één keer bevorderd dat het vermaledijde faillissement eindelijk beëindigd kon worden', worden niet beantwoord.

      Als een volleerd advocaat, probeert hij zich vrij te pleiten. Er ontstaat een discussie die van het begin af aan gedoemd is op niets uit te lopen. Wij vragen namelijk iets van mr. D. Vergunst waartoe hij kennelijk niet in staat is en dat is een ruiterlijk onomwonden erkenning van zijn eigen fouten en tekortkomingen en die van de curatoren. Van het vertrouwen dat hij bij mij op 19 april 2001 won blijft niets meer over. Ik weet zeker dat ook de rechter-commissaris in de rij geplaatst moeten worden van juristen die niet de moed hebben om op te treden tegen hun falende collegae, in dit geval de curatoren, en niet het vermogen hebben om met hun eigen fouten om te gaan. Dat wordt volstrekt duidelijk in ons gesprek. We raken pijnlijke plekken van Justitie. De rechter-commissaris en ik zijn uitgesproken. Het onrecht, waarvoor hij en de curatoren verantwoordelijk zijn, blijft en zal nimmer wennen, zolang ook deze hoeders van mijn Recht hun ongelijk niet erkennen. Ik ga uit van levenslang.

      23.  3 oktober 2001: einde postblokkade

      Op 3 oktober 2001, een dag na ons gesprek, schrijft de rechter-commissaris de 2e curator, mr. Doon: 'Indien u daar tegen geen bezwaar heeft, mag u wat mij betreft de postblokkade opheffen'.

      Mijn 2e curator heeft ineens kennelijk geen bezwaar meer, want op 10 oktober krijg ik - na 274 dagen van nodeloze ergernis en onkosten - mijn post weer thuis. De postblokkade heeft van meet af aan (15 januari 2001) geen enkele bestaansreden gekend. Die blokkade diende geen enkel ander doel dan het spekken van de rekening van de advocaten/curatoren. Ik heb mijn beide curatoren en de R.C. keer op keer gevraagd om redenen te noemen die de geldverslindende postblokkade zouden kunnen rechtvaardigen. Er is nimmer een antwoord gekomen op mijn vraag.

      De even plotselinge als ongerijmde opheffing van de postblokkade legt de willekeur ervan bloot. De postblokkade heeft bij mij een enorme onvrede veroorzaakt en me duizenden euro's gekost. Het was niet nodig geweest, wanneer beide curatoren hun verstand hadden gebruikt en de rechter-commissaris gewoon zijn bij wet gegeven taak had uitgevoerd.

      We wijzen de rechter-commissaris op de willekeur en zijn gebrek aan optreden.

      Als te doen gebruikelijk reageert de rechter-commissaris niet op een hem niet welgevallig onderwerp. Na ons gesprek van 2 oktober 2001 worden de talrijke geschillen alleen nog maar schriftelijk behandeld, voor zover je daarbij van behandeling kunt spreken.

      24.  19 april 2002 : einde faillissement?

      Onweersproken staat vast dat ik op 19 april 2001, overtuigd door en op sterk advies van de R.C., heb toegezegd dat ik ter vermijding van verdere kosten van mijn curator op de meest korte termijn wil en ga betalen. Die toezegging bevestig ik per brief d.d 19 april 2001 aan de R.C.; op 23 april 2001 stuurt de R.C. een afschrift van mijn brief aan mijn curator. Mijn R.C. en mijn curator zijn dus beide vanaf 23 april 2001 op de hoogte dat ik wil betalen, c.q een einde wil maken aan de kostbare en vernederende gang van zaken en mijn vermaledijde faillissement wil beëindigen. Maar ik ben en blijf failliet.

      Daaraan helpen al mijn brieven en verzoeken niets. Ik wil betalen, maar kan niet betalen, omdat ik de gespecificeerde rekening, die ik daarvoor nodig heb niet van de 1e en ook niet van de 2e curator krijg. Al mijn bij herhaling geschreven brieven waarin ik de R.C. met steeds meer klem verzoek om de curator te bewegen mij zijn rekening te doen toekomen, laat de R.C. onbeantwoord. Op mijn verzoek om de noodzakelijke discussie over de rekening van de curatoren te scheiden van het faillissement gaat de R.C. niet in. Daarom ben en blijf ik na 19 april 2001 failliet.

      Vanaf 19 april 2001 t/m 31 juni 2001 brengt mijn 1e curator voor door hem als werk aangeduide bezigheden, die 130 minuten in beslag hebben genomen € 367,22 in rekening en mijn 2e curator van 31 juni 2001 t/m 14 augustus 2001 € 1730,17 voor 610 minuten werk.

      Voor werkzaamheden van 14 augustus 2001 t/m 3 januari 2002 brengt mijn 2e curator mij € 1542,24 in rekening en voor 'afwikkelingskosten' € 362,88.

      De postblokkade, die tot 3 oktober 2001 duurt en de hierboven aangegeven zinloze werkzaamheden van mijn curatoren brengt in totaal nog eens zo'n € 820 in het curatoren/advocaten laatje. Na mijn op 19 april 2001 mondeling en schriftelijk uitgedrukte wens om alles te betalen wordt mij door mijn curatoren nog eens € 4822,51 (f 10705,97) in rekening gebracht.

      De R.C. staat er bij en kijkt er naar, maar hij legt de curatoren die zich naar mijn overtuiging en die van vele andere mensen ongerechtvaardigd verrijken [17] geen strobreed in de weg. Een advocaat om deze mijns inziens even mateloze als ongerechtvaardigde zelfverrijking aan de rechter voor te leggen vind ik niet.

      Op 3 januari 2002 krijg ik van mijn 2e curator eindelijk de rekening die ik moet betalen en die ik al vanaf 19 april 2001 wil betalen. Ik betaal onmiddellijk, omdat ik mij en mijn gezin wil verlossen van alle onrecht en onvrede, waarmee het verdomde faillissement ons al zo lang opzadelt. Maar ik voel geen verlossing. Integendeel. Want het beslag op mijn rekening blijft. Nog altijd kan ik niet aan mijn geld komen. Weer krijg ik bij mijn bank nul op mijn rekest.

      Van dat zoveelste probleem dat mij treft, stel ik de griffier en de rechter-commissaris op 7 juni 2002 telefonisch en schriftelijk in kennis. De rechter-commissaris stelt zich 11 juni 2002 op het standpunt dat 'er met betrekking tot mijn probleem met mijn bankrekening formeel voor hem geen taak is weggelegd'. Vervolgens wend ik mij tot mijn 2e curator mr. Doon. Deze stelt zich in zijn brief d.d. 13 juni op het standpunt: 'ik behoef niet zorg te dragen voor het opheffen van beslagen'. Ik kan dus nog steeds niet aan mijn geld komen en ontvang geen bankafschriften.

      Op 2 juli 2002 schrijft UWW/GAK aan mij: 'Hierbij delen wij mee dat van De Jonge, Peters, Remmelink (het kantoor van mijn 2e curator) bericht hebben ontvangen dat het faillissement inmiddels is beëindigd. Wij zullen de uitkering weer aan u overmaken'. Dat gebeurt per augustus 2002

      Hieruit blijkt dat mijn curator tóch de taak had zorg te dragen voor het opheffen van het beslag op mijn rekening. Van die taak heeft hij zich maanden te laat en pas na druk van mij en/of de rechter-commissaris gekweten. Formeel komt er op 3 augustus 2002 een einde aan de gevolgen van het faillissement, dat op 12 januari 2001 begon. Maar in mijn hoofd en hart blijf ik zitten met een faillissement, dat nimmer went zolang geen hoeder van mijn Recht zijn ongelijk erkent.

      25.  Laatste appèl op mijn curatoren

      Vanaf 12 januari 2001 stel ik vragen aan mijn curatoren, richt ik verzoeken aan hen, breng ik feiten en argumenten in het geding en doe ik appèl op appèl op hun verstand en hun gevoel voor redelijkheid en billijkheid. Na het gesprek met mijn R.C. op 19 april 2001, waarin deze mij wees op de kosten van de curatoren, richt ik mij, ter voorkoming van kosten, alleen maar tot mijn curator indien dat noodzakelijk is.

      Vanaf het moment dat zij mij hun discutabele werkzaamheden niet meer peperduur in rekening kunnen brengen leg ik mij geen beperking meer op. Ik vraag hun het hemd van het lijf, ga met versterkte krachten uitgebreid de discussie aan over hun informatieplicht, de postblokkade, de boedelafstand, de vragen die zij onbeantwoord hebben gelaten, de ten onrechte opgevoerde schuldeisers mr. Peters en de stichting Advocadur, hun ongemotiveerde weigeringen mij de gespecificeerde rekening te doen toekomen, kortom ik wijs hen op hun fouten en tekortkomingen, die uit dit boek spreken.

      Ik vraag keer op keer om de voor mij ontstane schade op basis van redelijkheid en billijkheid in overleg met mij op te lossen. Maar mijn 1e en 2e curator willen niets van fouten en tekortkomingen weten, laat staan van schade.

      Zoals al die falende advocaten die wij/ik in de afgelopen jaren zijn tegengekomen vinden ook mijn curatoren dat hun niets valt te verwijten en dat zij het gelijk aan hun kant hebben. Ze schrijven brief op brief, zoeken naar argumenten, waarmee ze hun doen en nalaten proberen te rechtvaardigen. Maar mijn kritiek blijft naar mijn overtuiging en die van redelijke mensen om mij heen, die in staat zijn om te oordelen en te beoordelen, recht overeind.

      Vanaf 12 januari 2001 ontstaat er een omvangrijke correspondentie, die eindigt met een brief van de stichting Advocadur d.d 31 januari 2003 aan de curator Doon, waarin een aantal vragen gesteld worden, die de curator niet beantwoordt. De correspondentie bestaat uit 89 pagina's van A4 - formaat. Deze correspondentie staat voor wie daarin geïnteresseerd is ter beschikking.

      Op 16 december 2002 schrijft de advocaat/curator mr. J.M.J.M. Doon de stichting Advocadur:

      'Zoals ik u al aangaf geef ik u geen toestemming om gebruik te maken van mijn naam noch de naam van mijn kantoor, noch geef ik u toestemming om gebruik te maken van de feiten, waarop u kennelijk in uw schrijven doelt. Doet u zulks desondanks toch dan stel ik vast dat u in uw berichtgeving onjuist, onheus of onzorgvuldig bent, dan zal ik niet aarzelen tegen uw stichting en degene, die van uw stichting bij de publicatie betrokken zijn de mij ter beschikking staande rechtsmiddelen te gebruiken'.

      In mijn berichtgeving over de gang van zaken in mijn faillissement heb ik me laten leiden door de feiten. Die berichtgeving is naar mijn overtuiging niet alleen 'juist, heus en zorgvuldig' maar ook noodzakelijk, hetgeen af te lezen is uit dit boek en uit heel de correspondentie met mijn curatoren.

      Desalniettemin heb ik mijn curatoren op de hoogte gesteld van de inhoud van dit boek en de daarbij horende correspondentie en verzocht aan te geven of en zo ja waar en waarom ik in mijn berichtgeving: 'onjuist, onheus of onzorgvuldig' ben geweest, zodat ik daar rekening mee kan houden bij de uiteindelijke publicatie.

      Ik wacht op antwoord.

      26.  Laatste appèl op mijn rechter-commissaris

      Vanaf 31 januari 2001 richt ik mij tot de R.C. met vragen over het doen en laten van de curatoren.

      Ook met mijn R.C. ga ik uitgebreid de discussie aan. Ik stel hem op de hoogte van alle feiten, die uit dit boek spreken. Ik voer argumenten aan en stel vragen, waarvan er vele onbeantwoord blijven.

      Ik formuleer klachten over het doen en laten van mijn curatoren en vraag hem om die klachten te behandelen. Ik vraag hem om de kritiek op de rekening van de beide curatoren, waarvan hij de rechters, die daarover dienden te oordelen niet in kennis heeft gesteld, als nog aan die rechters te doen toekomen. Ik vraag hem twee jaar lang om, alvorens te beslissen over al mijn vragen en verzoeken, getuigen te horen, die deskundig zijn met betrekking tot de problemen die ik hem voorhoud. Ook hem vraag ik het hemd van het lijf en ook op hem doe ik appèl op appèl om tot een redelijke en billijke oplossing te komen.

      Mijn R.C schrijft brief op brief, waarin hij naar argumenten zoekt, waarmee hij zich probeert te rechtvaardigen. Het zijn gezochte argumenten, waarmee mijn vragen niet beantwoord worden en de klachten over de curatoren niet behandeld worden. Hij schrijft vier keer dat 'hij de correspondentie definitief beëindigd', maar gaat toch telkens weer in op de feiten en argumenten die ik hem voorhoud.

      Hij schrijft dat ' maar onderneemt niets tegen die beschuldigingen. Hij schrijft en blijft schrijven en hij blijft praten. Maar het is praten tegen een dove en drukken tegen een deur die niet open wil. Ook mijn R.C. wil niets van fouten en tekortkomingen weten. Ook mijn R.C. vindt dat hem niets te verwijten valt en dat hij het gelijk aan zijn kant heeft. Maar naar mijn oprechte overtuiging en die van redelijke mensen om mij heen, die in staat zijn om te oordelen en te beoordelen blijft mijn kritiek recht overeind.

      Vanaf 31 januari 2001 ontstaat er een omvangrijke correspondentie, die eindigt met een brief van de stichting Advocadur d.d. 3 december 2002, waarin voor de zoveelste keer op rij vastgesteld wordt dat de rechter - commissaris 'niet ingaat op feiten en stellingen en een groot aantal vragen open laat'. De correspondentie bestaat uit 157 pagina's van A4 - formaat. Voor wie daarin geïnteresseerd is, zal die correspondentie spreken.

      Op 5 november 2002 schrijft mijn rechter commissaris de stichting Advocadur: 'Ten aanzien van het aangekondigde verslag en de drukproeven volsta ik met een verwijzing naar artikel 7 van de Grondwet: Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens iedere verantwoordelijkheid voor de wet'. Van die vrijheid heb ik noodgedwongen gebruik gemaakt.

      In mijn verslag over de gang van zaken in mijn vermaledijde faillissement heb ik naar eer en geweten mijn 'gedachten geopenbaard'. De 'gevoelens' van woede, machteloosheid en al die andere onvrede die het doen en nalaten van mijn rechter-commissaris, de heer mr. D. Vergunst, bij mij hebben opgeroepen heb ik proberen weg te laten'. Die gevoelens spreken uit alle beschreven feiten en uit al de informatie die voor wie daarom verzoekt, ter beschikking staat.

      27.  Vrijdag 27 december 2002: een uit het hart gegrepen tekening

      Op 27 december 2002 neemt de Telegraaf een door mij ingezonden brief op. Die brief schrijf ik naar aanleiding van een artikel d.d. 12 december 2002 over onjuiste declaraties van een omstreden topcurator.[18]

      Mijn woorden over mijn zich rijk rekende curatoren inspireren de tekenaar van de Telegraaf, de heer B. Witte, tot een spotprent, die prachtig verbeeldt hoe ik mijn curatoren voor me zie. Miljoenen mensen lezen kort samengevat wat ik in mijn vermaledijde faillissement heb meegemaakt en zien een beeld, dat naadloos aansluit bij het beeld en de gevoelens, die beide heren bij mij hebben opgewekt.

      Zoals altijd bij kritische woorden over ons rechtsbedrijf krijg ik ook dit keer vele, vaak hartverscheurende reacties, die mijn overtuiging dat er structurele oorzaken ten grondslag liggen aan de ellende die mensen met hun Recht ondervinden, keer op keer bevestigen.

      De tekening doet me zo goed dat ik die de lezers van dit boek niet wil onthouden. Een kopie van de publicatie en de tekening heb ik aan mijn curatoren en aan de rechter-commissaris doen toekomen, met het verzoek om mijn in het openbaar afgedrukte beschuldiging tegen te spreken. Er volgt geen reactie.

       

      Tweede deel:

      Formeel verzet tegen de gang van zaken in mijn faillissement / Appèl op appèl

      In deel 1 heb ik aangegeven dat en waarom al mijn pogingen om de rechter-commissaris en de curatoren tot een redelijke oplossing te bewegen. op niets zijn uitgelopen. Al mijn brieven blijken voor niets geschreven, de gesprekken voor niets gevoerd, de geïnvesteerde tijd en moeite, alle in het geding gebrachte feiten en argumenten, het lijkt allemaal voor niets geweest. Justitie blijkt een slechte verliezer.

      Ook mijn rechter-commissaris heeft mij weliswaar een grote hoeveelheid brieven geschreven, twee keer met mij gesproken, maar ook hij heeft mijn klachten over de curatoren niet behandeld, ook al schrijft de griffier in zijn brief d.d 13 juli 2002: 'Voor klachten over de curator kunt u bij de rechter-commissaris terecht'. Mevr. Van Haaften van de Raad van Toezicht van Advocaten in het arrondissement Zutphen, schrijft op 11 juni 2002: 'Tot slot bericht ik nogmaals dat de heer Terharte klachten over de wijze waarop de curator zijn faillissement afwikkelt kan indienen bij de rechter-commissaris in faillissementszaken'.

      Maar bij mijn 'rechter-commissaris in faillissementszaken' kan ik niet terecht. Hij weigert getuigen te horen. Hij wil zijn licht niet opsteken bij de door mij genoemde deskundigen in faillissementszaken. Hij regelt allerlei zinloze zittingen, waarmee mijn curatoren zich louter door hun aanwezigheid kunnen verrijken, maar nimmer een zitting, waarin de curatoren en ik gehoord worden over mijn klachten. Mijn smeekbeden om de zinloze, mijn geld verslindende postblokkade op te heffen worden negen maanden niet gehoord en dan ineens zonder enige verklaring wel. Al mijn kritiek op het doen en nalaten van de curatoren wordt niet gewogen. De rechter-commissaris wijst mijn kritiek simpel af. De excessieve rekening van mijn curatoren keurt hij zonder slag of stoot in zijn geheel goed. Mijn goed onderbouwde kritiek van zeven pagina's op de curatorenrekening, die veel verder en dieper gaat dan de kritiek in dit verhaal, wordt niet ter harte genomen.

      Mijn rechter-commissaris heeft op al datgene waarvoor de curatoren naar mijn overtuiging diep bij mij in de schuld staan, niets aan te merken. Mijn verzoeken om mijn kritiek op de rekening in een mondelinge hoorzitting ten overstaan van een onafhankelijke rechter te laten spreken, worden afgewezen. Zonder mij te horen keurt uiteindelijk de rechter mr. Westhuis de rekening goed.

      Naar het oordeel van mijn rechter-commissaris, die toezicht heeft moeten houden op de gang van zaken in mijn faillissement, hebben de curatoren zich gedragen zoals dat goede curatoren betaamt en treft hen geen enkele blaam. Alle ellende die het faillissement teweeg heeft gebracht en die ik hiervoor beschreven heb, heb ik naar het oordeel van mijn curatoren en mijn rechter-commissaris '

      De houding, de opstelling en al die verschrikkelijke brieven van mijn curatoren en mijn rechter-commissaris leiden tot de woede, de verbijstering, de vernedering, de machteloosheid, de rechteloosheid, kortom tot de grote en heftige onvrede, waaraan ik - zoals voorgenomen - geen woord vuil wil maken. Maar het feitelijk onrecht dat ik in het faillissement ondervind, wil ik laten spreken. Daarom wil ik me zo goed mogelijk informeren en laten informeren. Ik wil de mening horen van deskundigen.

      Ik vind dat ik recht heb op een objectief oordeel over de gang van zaken in mijn faillissement, een oordeel waaraan mijn curatoren, de rechter-commissaris en mijn rechters niet zijn toegekomen. Daarom teken ik samen met de Stichting Advocadur, waarvan ik de voorzitter ben, formeel verzet aan. Daarom formuleren we negen klachten over het functioneren van mijn curatoren en veertien over de rechter-commissaris.[19]

      We zijn vastbesloten om ook vast te leggen hoe het bestuur van het Gerecht en de Deken/Raad van Toezicht van de orde van advocaten met onze klachten omgaan. We worden gedreven door de overtuiging dat een zorgvuldig oordeel over mijn klachten bij zal dragen aan de verbetering van de rechtspositie van failliete mensen zoals ik.

      Hieronder doe ik verslag van de ervaringen, die wij/ik opdoen.

      1.    Appèl op rechtswetenschappers om een standpunt in te nemen

      Alvorens mijn klachten officieel in te dienen doe ik een appèl op een aantal rechtswetenschappers om een standpunt te bepalen over de gang van zaken in mijn faillissement. Daartoe benaderen de stichting Advocadur en ik een aantal wetenschappers, dat zich met het faillissementsrecht of met - zoals dat in wetenschappelijke kringen ook wel genoemd wordt - het insolventierecht bezighoudt. We formuleren een elftal vragen over onder andere:

      *  de informatieplicht en de taak van de rechter, de griffier, de rechter-commissaris en de curatoren;

      *  de voor een faillissement vereiste steunvordering;

      *  de bij wet gegeven plicht om binnen veertien dagen, nadat het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan:

      1)      den dag te bepalen, waarop uiterlijk de schuldvorderingen moeten worden ingediend.

      2)      dag, uur en plaats te bepalen waarop de verificatievergadering gehouden zal worden.

      Ook stellen we vragen over de mogelijkheid om in dit geschil bemiddelend op te treden, hetgeen ik zielsgraag wil, kortom ik stel alle vragen waarop ik vanaf 12 januari 2001 geen antwoord krijg en die mij al zolang bezig houden.

      Op 22 april 2002 richt ik mij tot de heer mr. E. Loesberg van de faculteit der rechtsgeleerdheid aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen, tot mevr. mr. Van der Braak van de faculteit der rechtsgeleerdheid van de Universiteit te Utrecht en tot de heer prof. mr. R.D. Vriesendorp van de faculteit der rechtsgeleerdheid aan de Katholieke Universiteit te Tilburg. Niet één rechtsgeleerde geeft antwoord. Mijn elf vragen blijven dus onbeantwoord.

      Ook wend ik mij tot prof. mr. Carla J.M. Klaassen, hoogleraar Burgerlijk Recht en Burgerlijk Procesrecht met duidelijke en gerichte vragen over de aansprakelijkheid voor mijn vermaledijde faillissement en voor al het onrecht dat daaraan vooraf is gegaan. Mevrouw Klaassen neemt alle tijd om mijn boeken te lezen. Ze neemt de moeite om zich door mij in een gesprek nader te laten informeren over mijn vragen aan haar. Ze blijkt onder de indruk maar 'heeft vooralsnog geen tijd om tot een standpunt over de aansprakelijkheid in het faillissement te komen'.

      Op 28 november 2003 schrijft prof. mr. Bas Kortmann, hoogleraar Burgerlijk Recht aan de KUN in onder andere. de Gelderlander exact datgene wat ik in mijn faillissement ervaren heb. De kop van het artikel: ' Onvoldoende toezicht op faillissement' vat mijn kritiek prima samen. De heer Kortmann stelt:

      'De belangrijkste oorzaak van het gebrekkige toezicht is overbezetting van de rechters-commissaris. Door dat gebrek aan toezicht wordt de samenleving ernstig gedupeerd'. De hoogleraar verwijt 'de overheid onbehoorlijk bestuur, omdat zij ziende blind en horende doof is voor de werkdruk van de rechters-commissarissen en de problemen die daaruit voortkomen'. 'De rechters-commissarissen zijn bij gebrek aan ervaring vaak geen partij voor geslepen curatoren. Onder curatoren is volgens Kortmann veel kaf onder het koren. Sommigen zijn ondeskundig of hebben tegenstrijdige belangen'.

      Met deze en andere rake stellingen treft de heer Kortmann de pijn in mijn faillissement en geeft hij de aansprakelijkheid aan van mijn curatoren en rechter-commissaris voor het feit dat ik 'ernstig gedupeerd' ben. De heer Kortmann staat 'aan het hoofd van een door het Ministerie van Economische Zaken ingestelde commissie die aanbevelingen moet doen voor de hervormingen van de faillissementswetgeving'. Hij maakt echter zoals alle juristen een grote boog om de aansprakelijkheid en de schade van de slachtoffers. Hij rept met geen woord over het feit dat slachtoffers zoals ik bij gebrek aan een advocaat die schade niet kunnen verhalen en dat daardoor geen jurisprudentie ontstaat. Dat is een van de vraagstukken waarmee juristen zich klaarblijkelijk liever niet bezig houden.

      Ook het gebrek aan corrigerende zelfkritiek en kritiek op elkanders functioneren bij curatoren, rechters-commissarissen, rechters, presidenten van rechtbanken en andere bij faillissementen betrokken hoeders laat de hoogleraar onbesproken. Op grond van het een en het ander wend ik me tot de heer Kortmann met het aanbod om hem uitgebreid te informeren over mijn ervaringen in mijn faillissement en met die van mensen, die zich tot mij gewend hebben. Ik wil hem de feiten laten zien en hem meer vertellen dan wat ik in dit boek kan schrijven. Daarom vraag ik hem om een afspraak met hem te mogen maken.

      Op 1 december 2003 schrijft hij mij onder andere: 'Tot mijn spijt moet ik u laten weten de komende maanden geen ruimte te hebben in mijn agenda voor het maken van een afspraak'. Op mijn verzoek wanneer hij daarvoor dan wel tijd heeft, krijg ik geen antwoord. Vervolgens vraag ik hem beleefd om kennis te nemen van dit boek en om daarvoor - als hij dat wil - een voorwoord te schrijven.

      Op grond van zijn onderzoek en het feit dat hij voorzitter is van voornoemde commissie, lijkt hij daarvoor de aangewezen persoon. Uit de correspondentie die vervolgens ontstaat blijkt dat ook de wetenschapper Kortmann geen tijd en ruimte heeft voor de informatie die ik hem diverse keren aanbied, laat staan voor het schrijven van een voorwoord. Wel blijkt hij kort daarop tijd te hebben voor een bijdrage aan het TV-programma 'Twee Vandaag', waarin hij aan de hand van een concrete faillissementszaak zijn kritiek op de gang van zaken bij faillissementen wederom niet onder stoelen of banken steekt. [20]

      2.       Appèl op de Vereniging van Insolventieadvocaten INSOLAD om een standpunt in te nemen.

      In de staatscourant van 6 maart 2002 schrijft prof. mr. Bob Wessels een artikel dat de mij uit het hart gegrepen titel draagt: 'De faillissementscurator een zwak geregeld ambt'. In dat artikel geeft hij in theorie aan wat ik in de praktijk heb ervaren. Prof. mr. Wessels uit scherpe kritiek op het ambt van curator. Hij vindt dat 'het hoog tijd is dat de curator onder een eigen beroeps- en gedragsrecht valt en stelt een 'Kamer voor beheerders in insolventiezaken' voor'.

      Op dat artikel in de staatscourant reageert de heer mr. W. Aerts, voorzitter van de vereniging van insolventie advocaten, INSOLAD met een artikel in de staatscourant van 10 april 2002 dat de titel draagt: 'De faillissementscurator hoezo zwak geregeld?'. Mr. Aerts vindt het 'vanzelfsprekend dat de rechterlijke macht haar stempel drukt op de afwikkeling van faillissementen en daarbij toezicht houdt op de door haar aangestelde curatoren'.

      Mr. Aerts heeft de mond vol van de kennis, de kunde en de ervaring die men van de curator 'mag verwachten'. Ook maakt hij gewag van het feit dat 'INSOLAD aan een gedragscode werkt voor de curatoren, waaraan zo nodig het handelen van de curator door de tuchtrechter kan worden gemeten'. [21]

      In de staatscourant van 25 september 2002 dien ik beide insolventiespecialisten van repliek in een artikel met de mij op het lijf geschreven titel: 'Slachtoffer faillissement kan nergens terecht'. Ik wijs er op dat er bij de afhandelingen van faillissementen van alles mis is, waarom dat zo is en dat met name advocaten/ curatoren bijdragen aan die misstanden.[22]

      De vereniging van insolventieadvocaten INSOLAD zegt 'de kwaliteit van het werk van haar leden/curatoren te willen bevorderen'. [23]

      Daaruit maak ik op dat daar kennelijk behoefte aan is. Dat brengt mij tot de concrete vraag of mijn 1e curator mr. Vestiens en mijn 2e curator mr. Doon lid zijn van voornoemde vereniging. Dat blijken ze niet te zijn. Of aan dat feit conclusies verbonden kunnen worden met betrekking tot de kwaliteit van hun werk als curator in het algemeen, weet ik niet. Wat ik wel weet en voel tot aan de dag van vandaag is dat het in mijn faillissement aan die kwaliteit ontbroken heeft. Daarnaast stel ik een aantal andere concrete vragen aan de Vereniging INSOLAD en met name of 'deze vereniging bereid is om, uitgaande van haar kwaliteitsnormen m.b.t. de kwaliteit van het werk van curatoren een standpunt in te nemen over de kwaliteit van het werk van de curatoren Vestiens en Doon'.

      Die bereidheid is er niet en komt er niet, ook niet na een lange correspondentie. De vraag of INSOLAD een artikel van de stichting Advocadur of van mijn hand in haar Nieuwsbrief INSOLAD op wil nemen, wordt niet beantwoord. Op tal van vragen over de kwaliteit van het curatorenambacht heeft de kwaliteitsbevorderende vereniging INSOLAD simpel geen antwoord. Voor wie daarom vraagt staan de vragen en correspondentie tussen INSOLAD en de stichting Advocadur ter beschikking.

      3.       Appèl op curatoren en op griffiers en rechters-commissaris, advocaten / curatoren van andere rechtbanken om een standpunt in te nemen.

      Vanwege de mijns inziens ondermaatse wijze waarop het Bestuur van het Gerecht te Zutphen, de Deken/Raad van Toezicht en het Ministerie van Justitie (MvJ) mijn formele verzet tegen de gang van zaken in mijn faillissement behandeld hebben, ben ik van plan om mijn beklag bij de overheid te doen. Alvorens dat te doen richt ik mij op 7 juni 2002 tot griffiers en rechters-commissarissen van de rechtbanken te Assen, Arnhem, Breda, Den Bosch, Roermond, Den Haag en Amsterdam.

      Wij/ik verzoeken om antwoord te geven op drie vragen die de gang van zaken bij de behandeling van faillissementen betreffen:

      1)       Wanneer de rechter bij de mondeling hoorzitting over het verzoek een mens failliet te verklaren, ter zitting niet tot een beslissing komt, wat is dan de gang van zaken bij uw rechtbank?

      2)       Krijgt de potentiële failliet in het onder 1. omschreven geval schriftelijk of mondeling informatie, waaruit blijkt dat hij zelf naar het vonnis van de rechter dient te informeren?

      3)       Hoort het bij de goede taakuitoefening van de door uw rechtbank benoemde curator dat deze de failliet zo snel mogelijk op de hoogte stelt van diens faillissement en is dat in uw arrondissement te doen gebruikelijk?

      Van de aangeschreven rechtbanken geven slechts die van Roermond en Arnhem antwoord. De rechter-commissaris te Arnhem mr. B. Engbers meldt in zijn brief van 5 juli 2002: 'In antwoord op uw brief deel ik u mede dat het in deze rechtbank gebruikelijk is dat met betrekking tot faillissementsrekesten direct op de zitting uitspraak te doen. Dat neemt niet weg dat soms later uitspraak wordt gedaan.In die gevallen wordt een datum en tijdstip van de uitspraak bepaald'. 'Als een faillissement is uitgesproken zal de curator contact opnemen met de failliet. Hoelang het duurt, voordat dat contact tot stand komt, hangt van de omstandigheden van het geval af'. De rechter-commissaris van de rechtbank te Roermond, mr. H.H. Dethmers geeft in zijn brief d.d. 7 juli 2002 aan dat 'aldaar in haast alle gevallen ter zitting uitspraak wordt gedaan of in een enkel geval later op de dag' en dat dit 'de aanwezigen wordt aangezegd en dat er wordt gezegd / gevraagd om op een bepaald tijdstip naar de rechtbank te bellen om van de uitspraak op de hoogte te raken'.

      'Onze ervaring is dat de curatoren zo spoedig mogelijk contact opnemen met de bestuurders van de failliet'.

      De toenmalige voorzitter van de Faillissementscommissie van de Nederlandse Orde van Advocaten (de NOvA), de advocaat/curator, de heer mr. F. de Meeter schrijft mij op 7 juni 2002 dat hij het met mij eens is dat: 'bij een goede taakuitoefening van de advocaat/curator hoort dat deze zo snel mogelijk contact legt met de failliet' Ook schrijft hij mij dat 'er voor de deken een taak is weggelegd om te achterhalen welke verklaring ten grondslag ligt aan het feit dat de aangewezen curator zich pas acht dagen na dato tot de failliet gewend heeft'.

      Uit de antwoorden blijk dat het in ieder geval bij de rechtbanken te Arnhem en Roermond anders gaat. Uit de antwoorden blijkt helder en klaar dat deze rechtbanken een failliet te verklaren mens naar behoren informeren en dat de curator zo snel mogelijk - in ieder geval niet op de 8e dag na het faillissementsvonnis - op de hoogte stelt van het vonnis. Er is dus sprake van rechtsongelijkheid waarvan ik het slachtoffer ben geworden.

      Met deze antwoorden staan de fouten van het gerecht te Zutphen en de gevolgen daarvan vast. Daarvan stel ik mijn rechter-commissaris, mijn griffier, mijn Bestuur van het Gerecht te Zutphen, mijn curatoren en mijn Deken/Raad van Toezicht op de hoogte. Weer vraag ik om een oplossing in der minne. Niemand reageert. Alle voornoemde hoeders van mijn recht laten het afweten.

      Behalve op voornoemde rechtbanken, doe ik een appèl op een aantal rechters, wier namen in een aantal geruchtmakende faillissementszaken in de media verschijnen. Geen van hen geeft antwoord op mijn vragen, met uitzondering van de heer mr. J.W. Westenberg, die na veel aandringen reageert. Mr. Westerberg is behalve rechter/vice-president van de rechtbank te Amsterdam, een specialist op het gebied van faillissementen. Hij komt in de openbaarheid bij de mensonterende faillissements-zaak Solleveld[24], een van de vele zaken die het onvermogen van medewerkers van Justitie om met fouten om te gaan pijnlijk blootlegt.

      Mr. Westenberg schrijft mij onder andere: 'Hoewel het doel van uw stichting en hetgeen u ter toelichting verder schrijft mij op punten wel aanspreekt, dien ik mij bij de beantwoording van de voorgelegde vragen enige beperkingen op te leggen. Ik ben immers niet aangesteld om de door u aangeduide zaken in andere banen te leiden. Daartoe zoudt u zich eerder dienen te wenden tot de Nationale Ombudsman, dan wel de Commissie voor de Verzoekschriften van de Tweede Kamer'. Voor wat de schade betreft verwijst ook mr. Westenberg me in zijn brief naar een advocaat'. Die kan ik maar niet vinden.

      4.       Appèl op de Deken/Raad van Toezicht om mijn klachten over de curatoren te behandelen

      Klachten over het doen en laten van mijn advocaten/curatoren moeten ingediend worden bij de Deken/Raad van Toezicht van het arrondissement waarin de betrokken advocaat/curator werkzaam is. 'Om mijn zaken in andere banen te leiden' heb ik mij al op 14 juni 2001 gewend tot de Deken/Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem en Zutphen met het verzoek mij te helpen bij de formulering van mijn klachten over de beide advocaten die als mijn curator zijn opgetreden.

      Alle hierboven onder hoofdstuk 1, 2, 3 en 4 genoemde informatie die ik in de loop der tijd vergaar, doe ik aan de Deken/Raad van Toezicht toekomen. Voor lezers die de bestaande regeling bij klachten over advocaten/ curatoren niet kennen, wijs ik kort op het volgende: Bij klachten over het doen en laten van een advocaat, dient de rechtzoekende burger zich, zoals in de Advocatenwet staat, te wenden tot de deken.

      De Advocatenwet is van 23 juni 1953, die conform het Staatsblad 365 om het navolgende gaat: 'houdende instelling van de Nederlandse Orde van Advocaten alsmede regelen betreffende orde en discipline voor advocaten en procureurs'.

      Die orde en discipline gelden dus ook voor curatoren. De deken is de eerste bij wet aangewezen persoon om de orde en discipline van de advocaten in zijn arrondissement te bewaken. Een arrondissement is het rechtsgebied van een rechtbank. Mr. Vestiens valt onder het arrondissement Arnhem en mr. J. Doon onder arrondissement Zutphen. Beide Raden van Toezicht besluiten om mijn klachten over de advocaten/curatoren door één Raad van Toezicht en wel die in Zutphen te laten behandelen.

      De Orde van Advocaten in een arrondissement wordt vertegenwoordigd door de Raad van Toezicht, die geheel en al uit advocaten uit het betreffende arrondissement bestaat. De deken is een advocaat uit het arrondissement en hoofd van de Raad van Toezicht. De taken van een deken zijn vastgelegd in de al genoemde Advocatenwet.

      De Raad van Toezicht en dus ook de deken:

           'bevordert een behoorlijke uitoefening der praktijk en is bevoegd tot het nemen van allerlei maatregelen die daartoe kunnen bijdragen. Zij ziet toe op de naleving van de plichten van de advocaten' (art. 26). 'Verder dient de deken mensen die daar om vragen een advocaat aan te wijzen'. (art. 13).

      'Je kunt je ook tot de deken wenden en vragen of hij je wil helpen bij het formuleren van jouw klacht. (art. 46c lid 1).' Artikel 46c lid 4 zegt: 'De klacht wordt schriftelijk ter kennis van de deken gebracht'.

      Naast de in de Advocatenwet opgenomen regels ter waarborging van de kwaliteit van het werk van de advocaat, heeft de Nederlandse Orde van Advocaten een aantal gedragsregels opgesteld die aangeven:

       'Wat een advocaat uit een oogpunt van behoorlijke beroepsuitoefening al dan niet betaamt'.

      In het Ten geleide van deze gedragsregels uit 1992 staan prachtige volzinnen als:

      Een deugdelijke en zorgvuldige behandeling van de zaken is een eerste plicht van de advocaat.

      De advocaat wordt ook buiten het hem toegekende procesmonopolie door de maatschappij erkend als iemand die een wezenlijke rol vervult in de rechtsbedeling.

      Een goede beroepsuitoefening is een openbaar belang.

      Het klinkt allemaal zó mooi, net als de Kersttoespraak van de Koningin, dat er eigenlijk niets mis lijkt te kunnen gaan. Maar de schijn bedriegt!

      In de afgelopen twaalf jaar heeft de stichting Advocadur tientallen klachten over advocaten ter behandeling voorgelegd aan dekens en Raden Toezicht. Van geval tot geval blijkt er bij de behandeling van klachten over advocaten van alles mis te zijn. [25]

      De behandeling van mijn klachten over mijn advocaten/curatoren laat dezelfde tekortkomingen zien die de stichting Advocadur in meer dan tien jaar in vele gevallen heeft vastgesteld.

      De behandeling van klachten duurt ook in mijn geval jaren.

      De deken krijg ik nimmer te zien of te spreken. Ik weet dus niet eens hoe die man of die vrouw heet. Mijn brieven worden beantwoord door mevrouw mr. D. van Haaften, adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht. Het onderzoek door de Deken/Raad van Toezicht van mijn klachten over de curatoren reikt ook dit maal niet verder dan een briefwisseling tussen de curatoren en mij, waarbij de curatoren het zich kunnen veroorloven vraag op vraag onbeantwoord te laten of een verkeerde voorstelling van zaken te geven.[26]

      Juist daarom verzoek ik de Deken/Raad van Toezicht getuigen en deskundigen te horen en om mij met mijn curatoren in een gesprek met elkaar te confronteren om daardoor feiten boven tafel te krijgen.

      Op mijn verzoek wordt - net als bij zovele andere klachten over advocaten - niet gereageerd. Bij gebrek aan degelijk en voldoende onderzoek kan het niet tot het compromis komen, waar de advocatenwet over spreekt en waarnaar mijn voorkeur uitgaat.

      Eindelijk, op 5 augustus 2002 formuleert mr. D. van Haaften vijf klachten over het werk dat mijn beide curatoren hebben afgeleverd. In haar informatie aan de Raad van Discipline maakt zij - ondanks mijn uiitdrukkelijke verzoek - geen gewag van de hierboven genoemde standpunten van prof. mr. B. Wessels, van mr. F. de Meeter, van mr. J.W. Westenberg, en ook niet van de vereniging van curatoren INSOLAD. Die gezagsvolle bronnen leveren informatie op, die zonder meer van belang is voor mijn klachten over beide curatoren. Die informatie wil ik daarom aan de klachten toevoegen samen met het feit dat mijn 1e en mijn 2e curator geen lid zijn van INSOLAD. Ik slaag er echter niet in om die toevoegingen te bewerkstelligen. Zoals bij zovele Dekens/Raden van Toezicht het geval blijkt te zijn, gebeurt er ook met mijn klachten, buiten de briefwisseling met de curatoren, niets.

      De voorzitter van de Faillissementscommissie van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de advocaat/curator mr. F. de Meeter schrijft mij als gezegd weliswaar op 7 juni 2002 dat 'er voor de deken een taak is weggelegd om te achterhalen welke verklaring ten grondslag ligt aan het feit dat de aangewezen curator zich pas acht dagen na dato tot de failliet gewend heeft' Maar meer dan een jaar na indiening van mijn klachten is het antwoord op ook die vraag niet 'achterhaald:', omdat de deken zich niet van die taak kwijt.

      De tijd gaat voorbij. Er komt een nieuwe deken.

      Door de aanhoudende druk en door vragen van mij en de stichting Advocadur nodigt de laatst benoemde deken, de advocaat, heer mr. F. van Oss ons uit op 9 augustus 2003 voor een gesprek. In dat gesprek doet hij de toezegging om de klachten te herformuleren. Die herformulering laat op zich wachten tot 12 november 2003. Vervolgens geef ik volgens de gemaakte afspraak bij brief d.d. 21 november 2003 mijn commentaar op de opnieuw geformuleerde klachten, wat er op neer komt dat de deken aan moet geven dat uit zijn onderzoek blijkt dat mijn klachten over de curatoren niet of onvoldoende zijn behandeld door de rechter-commissaris en de president en het bestuur van het gerecht te Zutphen.

      Ook wil ik dat de deken in zijn omschrijving van de klachten het woord 'schriftelijk' opneemt waar het gaat om mijn klacht dat de curator, de griffier, de rechter of het Gerecht te Zutphen mij niet hebben geïnformeerd over het faillissementsvonnis en ook niet over de kolossale kosten van de curatoren. Met die toevoeging wil ik voorkomen dat de curatoren zich kunnen beroepen op, c.q zich kunnen verschuilen achter het vermeende toezicht van de rechter-commissaris en de president/bestuur van het Gerecht te Zutphen.

      Een negatief oordeel over rechters van het Gerecht te Zutphen lijkt voor de advocaat/deken te veel gevraagd. De volzin dat mijn curatoren en mijn rechter-commissaris, c.q zijn confraters/collegae mij schriftelijk noch mondeling die informatie hebben verschaft die voor mij essentieel was en die veel kwaad had kunnen voorkomen, komt niet uit zijn mond en ook niet uit zijn pen. Daartoe heeft het onderzoek van de deken zich niet uitgestrekt. Ook aan mijn keer op keer herhaalde verzoek om het declaratiegedrag van mijn advocaten/curatoren te onderzoeken, komt de deken niet toe. Er komt geen teken van leven van de deken, al mijn herinneringen ten spijt.

      Op 12 januari 2004 worden mijn op 14 juni 2001 ingediende klachten eindelijk naar de Raad van Discipline te Arnhem verwezen. In plaats van zelf de standpunten te onderzoeken, die uit mijn brief d.d. 21 november 2003 spreken, verzoekt deken Van Oss de Raad van Discipline om '2003' inhoudelijk mee te nemen in de procedure'. Ik ga daarmee maar akkoord in de hoop dat de Raad van Discipline mijn verzoek om mijn klachten over de curatoren terdege te onderzoeken wél zal honoreren.

      Op 18 februari 2004 word ik door de redactie van het TV-programma RTL-4 Boulevard telefonisch gevraagd om in hun programma van 19 februari kort een standpunt te formuleren over het tuchtrecht voor advocaten[27] Ze leggen die vraag aan mij voor, naar men zegt, vanwege mijn kritische stellingen en uitspraken over dat tuchtrecht, die zij in de Staatscourant en andere kranten en tijdschriften zijn tegengekomen. Ook zal de mening worden gevraagd van de deken van Amsterdam, de heer mr. Van Veggel. [28]

      Uiteraard doe ik mee. Alleen al in het belang van al die rechteloze slachtoffers van advocaten zoals ik, wil ik geen gelegenheid voorbij laten gaan om mijn kritiek op het tuchtrecht voor advocaten voor zoveel mogelijk mensen te laten spreken. Die kritiek of beter mijn overtuiging is kort samengevat dat de behandeling van klachten onmenselijk lang duurt, niet gericht is op het vinden van recht en waarheid, daarom de kwaliteit van de advocatuur niet waarborgt. Ik vind dat slachtoffers van een advocaat/curator er hoe dan ook geen baat bij vinden. Mijn van geval tot geval in meer dan tien jaar gegroeide overtuiging laat ik zin het TV-programma zo spreken dat de medewerkers aan het programma er 'recht voor gaan zitten'.

      Dan komt mr. A. Moszkowicz aan het woord. Ten overstaan van TV-kijkend Nederland doet hij mijn overtuiging af als 'onzin, die die man met die baard van Advocadur uitkraamt en als feitelijk onjuist'. Hij vindt dat 'het tuchtrecht prima werkt en hij vindt het goed dat het er is'.

      De befaamde strafpleiter vermeldt dat in de Raad van Discipline één rechter en vier advocaten als rechter plaatsvervanger de klachten beoordelen. Over de schijn van partijdigheid die opgeroepen wordt door het feit dat advocaten als Rechters moeten oordelen over collega-advocaten rept hij met geen woord.

      Op zijn misleidend optreden reageer ik op 20 februari 2004 per brief. Omwille van de waarheid en van zoveel mogelijk duidelijkheid over het tuchtrecht is die brief samen met reacties daarop, op Internet ( www.sdnl.advocadur.htm) geplaatst en hieronder afgedrukt:

      STICHTING ADVOCADUR   i.o                  UITGEVERIJ JURILET

         Belangeloze bijstand bij juridisch  letsel              documentatie  juridisch letsel

      De heer mr. A. Moszkowicz

      Uw kenmerk :

      Ons kenmerk : media77

      Wehl, 20 februari 2004

      Geachte heer Moscowicz,

      In het TV-programma RTL - boulevard van 19 februari 2004 deed u mijn kritiek - en die van vele andere om hun tuchtrecht verontruste burgers - op het tuchtrecht van advocaten lacherig, laatdunkend en misprijzend af als 'onzin en feitelijk onjuist', uitgekraamd door 'die man met baard van Advocadur '

      U stelt dat 'het tuchtrecht voor advocaten werkt en dat het goed is dat het bestaat'. Daarom wijs ik u op het volgende:

      Samen met andere leden van de stichting Advocadur heb ik me meer dan 10 jaar verdiept in feiten en achtergronden van mensen die slachtoffer van advocaten zijn geworden of nog zijn. Ik heb meer dan 10 jaar ervaring met de wijze waarop Dekens en Raden van Toezicht klachten over advocaten behandelen.

      Ik heb klachten voor vele mensen geformuleerd en de behandeling van die klachten door de Raden en het Hof van Discipline op de voet gevolgd. Ik heb in al die jaren van klacht tot klacht de overtuiging opgedaan dat het tuchtrecht voor advocaten 'niet werkt' en voor de slachtoffers van advocaten helemaal 'niet goed is' en aan de al bestaande onvrede slechts nieuwe onvrede toevoegt.

      Mijn overtuiging heb ik laten spreken in het boek ' Recht op Tuchtrecht, dat u bij uw beroepsvereniging de NOvA kunt bestellen en in het boek 'Recht in de ogen gekeken', dat u bij ons kunt bestellen of via uw bibliotheek kunt lenen. Mijn overtuiging over het tuchtrecht spreekt ook uit vele artikelen en tijdschriften en ook op Internet en wel op de site van de Sociale Databank Nederland, alwaar u overigens óók van het boek 'Recht in de ogen gekeken' kennis kunt nemen.

      In het licht van mijn uiterst negatieve ervaringen ervaar ik uw uitspraken in de TV-uitzending als zo misplaatst en misleidend dat ik u op de man afvraag op welke feiten, gegevens en ervaringen u zich baseert.

      Als u geen feiten en gegevens kunt noemen, verzoek ik u, zonodig sommeer ik u, om u schriftelijk en in een uitzending van RTL-Boulevard te excuseren. In dat geval is voor mij de kous af en beperk ik mij weer tot mijn ideële, maar zeker zo belangrijke werkzaamheden als uw commerciële activiteiten.

      Als u wel over feiten en gegevens beschikt, vraag ik u op de man af of u deze in een openbare discussie tegenover de feiten/gegevens, waarover ik beschik wilt plaatsen.

      Ik vraag u dat, omdat het in het belang van zoveel mensen, die bij gebrek aan een advocaat wanhopig recht zoeken voor datgene dat hun advocaat hen heeft aangedaan, bitter noodzakelijk is dat de waarheid over het tuchtrecht of beter over heel ons Recht aan het licht komt.

      Voor die discussie hebben we uiteraard meer tijd nodig dan de formule van RTL-boulevard toelaat. Als u niet of niet naar behoren reageert op deze brief kan ik in mijn volgende boek 'Een faillissement dat nimmer went, zolang geen hoeder van mijn recht zijn ongelijk erkent' in het hoofdstuk over het tuchtrecht voor advocaten/curatoren slechts vermelden dat u niet reageert op deze brief. Indien u niet of onvoldoende reageert is een klacht op zijn plaats. Die klacht is dat zeker een landelijke bekendheid genietende advocaat zoals u zich in het openbaar niet dient uit te laten over onderwerpen waar hij - voorzover ik nu kan beoordelen - geen verstand van noch voldoende ervaring mee heeft.

      Juist omdat ik na meer dan 10 jaar ervaring met het tuchtrecht weet wat voor een behandeling mij ingeval van een klacht tegen u te wachten staat, weet ik nog niet of ik de moed kan opbrengen een klacht in te dienen. Inmiddels ontving ik al vele reacties van mensen, die grote moeite hebben met uw onjuiste en misleidende uitspraken.

      Alvorens verdere stappen te zetten wacht ik eerst verdere reacties op de uitzending af.

      Op uw reactie, die wij/ik met zeer veel belangstelling tegemoet zien wacht ik een maand.

      Hoogachtend en vriendelijk groetend,

      Namens de stichting Advocadur en Jurilet

      Jur Terharte

      c.c:

      Redactie RTL-Boulevard

      Mr. van Veggel (deken RvT arr. A'dam)

      NOvA

      Sociale Databank Nederland

      Belangstellenden

      Media

      Mr. A. Mosckowicz geeft net zoals de redactie van RTL-boulevard en de NOvA geen enkele reactie. Een paar dagen na deze brief word ik er door een sympathisant op geattendeerd dat mr. A. Moszkowicz in zijn boek 'Recht in de ogen van Abraham Moszkowicz' op pagina 173 schrijft: 'Het is onbegrijpelijk dat zoveel advocaten een nevenfunctie als rechter-plaatsvervanger vervullen; als een advocaat ook af en toe rechter moet zijn, dan laadt hij minstens de schijn van belangenverstrengeling op zich'.

      Die stelling staat in tegenspraak met het feit dat mr. Moszkowicz in de TV-uitzending van RTL-boulevard te kennen gaf dat 'het tuchtrecht prima werkt en hij het goed vindt dat het er is'.

      In de Raad van Discipline hebben immers 'vier advocaten zitting, die af en toe Rechters moeten zijn en daarom minstens de schijn van belangenverstrengeling op zich laden'.

      Van die kennelijk tegenspraak stellen wij de advocaat in kennis. We vragen om een reactie. De vermaarde advocaat/strafpleiter mr. A. Moszkowicz geeft - net als al zijn confraters/zusters die wij met kritiek benaderen - op deze brief geen enkel antwoord.[29]

      Wel krijg ik weer vele reacties en steunbetuigingen uit heel het land die mijn kritiek op het tuchtrecht voor advocaten van geval tot geval pijnlijk bevestigen en die voer voor juristen, journalisten, wetenschappers en politici zouden moeten zijn. [30]

      Een van die reacties luidt onder andere:

      'Als advocaten zoals Bram Moscowicz (klik op zijn foto) zulke onzin verkopen in een programma als BOULEVARD krijgen vele Nederlanders opnieuw het gevoel dat Nederland zelfs nog een rechtvaardige staat is.

      Zelfs Prof. A. Tak van Maastricht heeft vele bedenkingen over de rechtvaardigheid van het Nederlandse Recht, tot zelfs aan de Raad van State toe', vr.gr. Paul Quekel senior.

      is een treffend gedicht van een anonieme klager, dat zo goed aansluit bij dit proza dat ik het alhier citeer:

      De advocaat

      Een sluwe vent, een uitgeslapen rakker,

      hij praat en draait met alle winden mee,

      het Recht kleeft aan de dikste portemonnee

      en roept zijn woordenrijke geestdrift wakker

      Hij is een aartsbedrieger en verlakker

      beladen met chicanes, goud op snee

      van buiten eerzaam als een dominee

      is er van geen den mammon zwakker.

      Blijf uit zijn buurt, zijn nagels zijn geslepen

      hij glimlacht, maar zijn klauw is snel en wreed

      En, vóór ge't weet heeft hij u vastgegrepen.

      De toga, die zijn fratsen zwart omkleedt,

      Moet eer, onkreukbaarheid, fatsoen beduiden:

      Wanneer hij nadert, ga d' alarmklok luiden.

      De behandeling van mijn klachten over de advocaten/curatoren laat - zoals alle klachten tegen advocaten - maar op zich wachten. Tot 23 maart 2004 mag ik niet nader van de Raad van Discipline vernemen. Daarom doe ik telefonisch navraag bij mevr. mr. Verhoeven, griffier van de Raad van Discipline te Arnhem.

      Mevrouw deelt mij mede dat 'mijn klachten over de advocaten/ curatoren (die ik op 14 juni 2001 heb ingediend) naar alle waarschijnlijkheid in de maand juni 2004 behandeld zullen worden, maar dat ze dat niet met zekerheid kan zeggen'. Uiteindelijk is die behandeling op 17 mei 2004.

      Op 16 augustus 2004 verklaart de Raad van Discipline mijn klachten over de curatoren ongegrond en wel als volgt:

      Mijn 1e curator heeft weliswaar onjuist gehandeld door mij niet te informeren, maar 'heeft - in een geval als het onderhavige, waarin klager zich liet bijstaan door een jurist niet de verplichting de gefailleerde uit eigen beweging te informeren over de termijn, waarbinnen hoger beroep moet worden ingesteld'.

      Klager stelt ter discussie dat de curator hem informatie diende te verstrekken over diens kosten. Deze discussie valt echter buiten het tuchtrecht, behalve indien gebleken zou zijn van zodanige omstandigheden dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad,waarvan echter niet is gebleken.

      Voor zover in het klachtonderdeel ook het verwijt valt te lezen dat de rechter-commissaris en de rechtbank meer onderzoek hadden dienen te verrichten naar de vereffening van de boedel en het gedrag van de curator merkt de Raad op dat de raad niet bevoegd is daarover een oordeel te vellen'

      Op 17 augustus 2004 stel ik hoger beroep in tegen de beslissing.

      Mijn belangrijkste grief is dat:

      het een Raad van Discipline, die niet of nauwelijks onderzoek verricht, die leugens in haar beslissing opneemt, (onder andere voornoemde 'bijstand van een jurist') die geen gebruik maakt van rechtsmiddelen als een getuigen / deskundigenverhoor en die uiterst marginaal toetst niet kan 'blijken van zodanige feiten en omstandigheden dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad'. [31]

      5.       Appèl op het bestuur van de rechtbank te Zutphen om  mijn klachten over de rechter-commissaris en de griffier te behandelen

      Op de folder van het Gerecht te Zutphen 'U heeft een klacht' staat:

      'Als u meent dat u door een gerecht niet behandeld bent zoals het hoort, dan kunt u een klacht in dienen'.

      Ik lees verder: 'eerst wordt gekeken of het gerecht uw klacht in behandeling kan nemen. Wanneer dat niet het geval is krijgt u zo snel mogelijk bericht'. [32]

      Op 15 april 2002 sturen wij/ik de veertien klachten over de rechter-commissaris samen met de negen over de curatoren naar het Bestuur van het Gerecht te Zutphen. Alle hierboven genoemde informatie die ik in de loop der tijd opdoe, doe ik aan het Bestuur van het gerecht te Zutphen toekomen.

      Op 26 april 2002 krijg ik tot mijn verwondering geen antwoord van het Bestuur van het Gerecht te Zutphen, maar van de president mr. G. Vrieze, voormalig president van het Gerecht te Leeuwarden.

      Mr. Vrieze schrijft onder andere: 'De behandeling van deze klacht vergt nogal wat tijd en studie' en 'ik wil u daarom niet meer beloven dan dat u vóór 1 juli 2002 nader bericht krijgt'.

      Uit die beide zinnen kan ik en een ieder die de Nederlandse taal enigermate machtig is, niet anders dan opmaken dat ik niet zoals de folder vermeldt 'zo snel mogelijk bericht heb gekregen dat het gerecht mijn klachten niet in behandeling kan nemen'. Ik lees bovendien dat ' mijn klachten gedurende twee maanden bestudeerd gaan worden' Nergens lees ik dat de klachten niet in behandeling genomen kunnen worden.

      Immers, wanneer mijn klachten niet in behandeling zouden worden genomen, zou ik immers zo snel mogelijk bericht gekregen hebben.

      Ik ga er dus van uit dat mijn klachten eindelijk in behandeling worden genomen.

      Bij brief van 29 april 2002 spreek ik dan ook mijn dank uit voor het feit dat mijn klachten onderzocht en behandeld worden. Op die brief volgt geen reactie. Daarom ben ik helemaal overtuigd dat mijn klachten behandeld gaan worden.

      Nu mijn klachten in behandeling worden genomen neemt het gerecht - aldus de folder - de volgende stappen:

      1)   het bestuur stelt de personen over wie u klaagt op de hoogte.

      2)   Zonodig wordt u verzocht om aanvullende informatie over de gebeurtenis te geven.

      3)   Vervolgens stelt het bestuur een onderzoek in.

      4)   U wordt in beginsel in de gelegenheid gesteld uw klacht toe te lichten bij het bestuur van het gerecht of bij een speciaal ingestelde klachtencommissie.

      5)   Tenslotte neemt het bestuur van het gerecht een besluit.

      De folder boezemt vertrouwen in.

      De tijd tot 1 juli 2002, vóór welke datum de president van het gerecht te Zutphen mij zal berichten, gebruik ik om me verder te verdiepen in de theorie en de praktijk van faillissementen. Die verdieping leidt tot verrassende inzichten, waarvan ik de president op de hoogte stel in een viertal brieven. Daarbij ga ik ervan uit dat die inzichten prima passen bij de door de president genoemde 'tijd en studie' van twee maanden. Ook leidt die verdieping tot een twintigtal vragen, die ik bij brief van 13 juni 2002 aan de president / het bestuur/de klachtencommissie voorleg.

      In de loop der jaren dat ik mij heb bezig gehouden met conflicten tussen mensen heb ik de ervaring opgedaan dat het stellen van heldere vragen, die de kern van het probleem raken, die duidelijkheid biedt, die kan bijdragen aan oplossingen. Om die reden heb ik de moeite genomen om voornoemde vragen te formuleren

      In tegenstelling tot. de belofte van de president krijg ik niet vóór 1 juli 2002, maar op 5 juli 2002 het navolgende 'nadere bericht': 'aangezien u een aanhoudende stroom van brieven stuurt, is het nog niet mogelijk gebleken die eerder te beantwoorden. U kunt echter binnenkort antwoord verwachten'. Met die brief zet de president de eerste 'suggestieve toon', die mij zorgen baart.

      Op 6 juli 2002 antwoord ik dan ook: 'Met uw opmerking 'een aanhoudende stroom van brieven' zet u een subjectieve en suggestieve toon die niet past bij de informatie in de 4 brieven, die wij u stuurden, onder andere. over nieuw klachtwaardig optreden van de curator.

      Ook leg ik voor de zekerheid uitdrukkelijk vast dat wij niet om een beantwoording van die 4 brieven hebben gevraagd, maar kort samengevat om een serieuze behandeling van de klachten, een met redenen omkleed standpunt over die klachten en om antwoorden op de door ons gestelde vragen'.

      Op 11 juli 2002 komt er een reactie van de president, niet van het bestuur van het gerecht.

      De president gaat slechts zeer gedeeltelijk en willekeurig in op de gestelde feiten en argumenten. De reactie van de president komt er kort samengevat op neer dat 'hij geen aanleiding ziet mijn klachten voor te leggen aan de klachtenadviescommissie, die zich net zomin als het gerechtsbestuur en ik een oordeel mogen aanmatigen over beslissingen van curator, de toezichthoudende rechter-commissaris en schuldeisers ter verificatievergadering'.

      De president schrijft bij herhaling dat hij 'de door mij gestelde feiten niet begrijpt, niet inziet'. Daarin ziet hij echter geen reden om zich nader te informeren. Hij schrijft zelfs: 'Ik acht het niet opportuun een mondelinge hoorzitting te beleggen voor behandeling van uw klachten, maar zet mij nu spoedshalve aan een beantwoording van uw vragen'.

      Die 'spoedshalve aanzet' leidt echter niet tot een beantwoording van alle vragen. Vele vragen blijven open staan. Uit ieder woord van de president blijkt dat hij / het bestuur van het gerecht niets voor mij wil doen. Voor de schade die ik door het doen en laten van de griffier, de curator en de rechter-commissaris geleden heb, wijst hij mij op de mogelijkheid van 'dagvaarding door een procureur' dat wil zeggen door een advocaat.

      Kennelijk heeft hij niet gelezen dat ik er vanaf het begin van het faillissement niet in geslaagd ben om een advocaat te vinden.

      Op 13 juli 2002 dien ik hem uitgebreid van repliek en vraag wederom om een gesprek.

      In zijn antwoord van 5 augustus 2002 herhaalt de president zijn standpunt: '

      door u gesignaleerde leemte in de uitspraak - regeling van de faillissementswet kunnen dichten; dat is te danken aan uw interventie, maar voor uw schadevergoeding en genoegdoening moet u bij de Haagse Rechtbank zijn'. Weer wijst hij een gesprek dat hem, c.q het bestuur van het gerecht meer duidelijkheid had kunnen brengen, af. Tot slot kondigt hij voor de eerste keer aan: '

      Mijn grootse klacht is dat de President van het Gerecht te Zutphen enerzijds onderkent dat er fouten zijn gemaakt, maar anderzijds de mogelijkheid afwijst om die fouten - via de bij het gerecht bestaande klachtenregeling te onderzoeken en in kaart te brengen. De oplossing van het door het Gerecht te Zutphen veroorzaakte probleem wordt in handen gelegd van een advocaat en is op grond van mijn ervaringen daarom verder weg dan ooit.

      Omdat ik me afvraag of een klacht over de griffier, de rechter-commissaris en de rechters ooit wel tot een onderzoek en een gesprek heeft geleid, vraag ik om een geanonimiseerd voorbeeld.

      Ik krijg geen antwoord.

      Nieuwe vragen aan andere rechtbanken, curatoren, rechters en rechtsgeleerden en aan de belangenvereniging INSOLAD (vereniging van insolventieadvocaten) over de gang van zaken bij faillissementen, leiden tot opmerkelijke inzichten, die weer leiden tot brieven en vragen aan het adres van het gerecht te Zutphen. Mijn negatieve ervaringen met en studie van het faillissementsrecht leiden tot een mening, die klaarblijkelijk voor kranten, tijdschriften, waaronder de Staatscourant, de moeite waard is. [33]

      Op grond van dat alles herhaal ik schriftelijk mijn vraag om een gesprek met het bestuur van het gerecht te Zutphen.

      Op 8 augustus 2002 om 12.12 uur neem ik telefonisch contact op met het Secretariaat van de President van het Gerecht. 'De president, c.q voorzitter van het bestuur is tot 9 september 2002 met vakantie', wordt mij medegedeeld.

      Daarom vraag ik naar diens plaatsvervanger. Dat blijkt de vice-president te zijn, mevr. mr. A.R. Borghof Mulder. Deze vrouw luistert naar mijn argumenten. Met name mijn argument dat uit de folder 'ik heb een klacht' van het gerecht te Zutphen blijkt dat ik recht heb op een gesprek, treft doel. De vice-president doet mij tot mijn grote genoegen de toezegging om op 18 september 2002 een gesprek in de rechtbank te voeren.

      'Eindelijk mag ik zeggen wat ik op mijn hart heb. Eindelijk krijg ik de kans om de feiten ook mondeling te laten spreken. Eindelijk krijg ik de mogelijkheid om het compromis dat ik zielsgraag wil sluiten mondeling te bepleiten', denk ik.

      Per brief d.d. 30augustus 2002 bevestig ik de gemaakte afspraak. In die brief 'stel ik voor een zo goed mogelijk verloop van het gesprek een agenda voor'. Heel de agenda is er op gericht om duidelijkheid te krijgen over datgene wat mij met mijn Recht bij het Gerecht te Zutphen is overkomen. Ik wijs weer op mogelijke getuigen zoals de eerder genoemde prof. mr. B. Wessels, de curator mr. F. de Meeter en de insolventiespecialist, rechtbankpresident mr. J.W. Westenberg.

      Ook verwijs ik naar INSOLAD, de vereniging van insolventieadvocaten, waarvan mijn curatoren geen lid zijn. Tenslotte wijs ik er op dat er naast mijn persoonlijk belang ook het algemeen belang van een goede behandeling van klachten over de gang van zaken in faillissementen in het geding is.

      Op 16 september 2002 laat niet de vice-president, die mij een gesprek toezegde, maar de president van het gerecht te Zutphen mij weten dat 'een gesprek geen zin heeft en herhaalt hij zijn standpunt dat ik desgewenst De Staat der Nederlanden aansprakelijk kan stellen'. De president blijft mijn klachten beperken tot 'de gang van zaken rond de uitspraak'.

      De toon en de inhoud van óók deze brief zijn dermate illustratief voor de manier van denken van vele juristen - ook over de stichting Advocadur - dat het de moeite waard is ook deze brief in zijn geheel te lezen. Een paar treffende volzinnen verdienen het om op deze plek geciteerd te worden.

      'Ik was bereid u en eventueel uw echtgenote naar aanleiding van haar eerdere cri de coeur aan te horen en daarvoor een uur in te ruimen in mijn agenda, maar nu de door u ingeschakelde Stichting wenselijk geachte 'belangeloze bijstand bij juridisch letsel' kennelijk gediend acht door correspondentie over klachtenbehandeling in het algemeen in plaats van de u ook door mr. Westenberg geadviseerde rechtsmaatregelen, trek ik de uitnodiging voor het gesprek in. U moet zelf maar weten of rechtsbijstand in goede handen is bij een actiegroep. [34] Ik wil u slechts adviseren, om de boven onder c bedoelde weg (aansprakelijk stellen van de Staat der Nederlanden) in te slaan en u daarvan niet te laten afleiden door genoegen te nemen met het surrogaat voor een voorlopig getuigenverhoor dat een klachtenbehandeling biedt. Voor genoegdoening voor de eventueel door u geleden schade moet u in Den Haag zijn, maar intussen is de rechtbank te Zutphen u erkentelijk voor het feit dat u ons er op geattendeerd heeft dat anderen mogelijk ook de dupe kunnen worden van een gebrekkige uitspraakaankondiging'.

      Die 'erkentelijkheid' brengt mij geen stap verder naar de 'genoegdoening', die ik inderdaad wil. Ik wil de Staat der Nederlanden helemaal niet aansprakelijk stellen.

      Ik wil dat het Gerecht te Zutphen mijn probleem, waar de griffier en de rechter-commissaris verantwoordelijk voor zijn, goed in kaart brengt en die verantwoordelijkheid duidelijk scheidt van die van de beide curatoren. Ook wil ik dat het Bestuur van het Gerecht te Zutphen duidelijk aangeeft wat de mogelijkheden van het Bestuur en de in te stellen Klachtencommissie zijn en hoever die reiken.

      Ik wil weten of er voor het Bestuur van het Gerecht een mogelijkheid bestaat om met mij een regeling in der minne te sluiten.

      Ik wil hebben dat het Bestuur van het Gerecht mijn klacht onderzoekt dat de griffier en de rechter-commissaris zoals aangegeven bij artikel 11 onder c RO (rechterlijke organisatie) 'de waardigheid van hun ambt, de ambtsbezigheden of de ambtsplichten hebben verwaarloosd'. De president antwoordt dat hij 'geen verwaarlozing ziet', maar gaat niet in op mijn argumenten of op mijn vragen Hij kijkt zogezegd kennelijk niet goed uit zijn doppen. Op grond van heel mijn verhaal over de gang van zaken in mijn faillissement door het gerecht te Zutphen, kan ik dat niet begrijpen. Hoe het ook zij, de klachtencommissie van het gerecht te Zutphen is niet in beweging te krijgen. Het enige dat het gerecht te Zutphen mij biedt is een procedure, die ik niet wil en waarvoor ik geen advocaat kan vinden.[35]

      In al mijn brieven dring ik aan op een redelijke en billijke oplossing. Nooit gaat de president daar op in. Mijn voorkeur ging en gaat, als gezegd, uit naar een regeling in der minne, gebaseerd op redelijkheid en billijkheid. Maar daarvoor moet je mijns inziens.met elkaar praten. En uitgerekend dat wil het Bestuur van het Gerecht niet. Over de mogelijkheid om te bemiddelen rept de president met geen woord.

      Op 21 november 2003 eindigt de correspondentie die ik op 15 april 2002 begon met het indienen van mijn klachten over de rechter-commissaris, de griffier en de curator. Die correspondentie omvat 83 pagina's van A4 formaat. De correspondentie staat ter beschikking voor wie daarin geïnteresseerd is.

      Uit heel de correspondentie wordt duidelijk dat ook de President/de leden van het Bestuur van het Gerecht te Zutphen niet om kunnen gaan met kritiek op de curator, de griffier en de rechter-commissaris.

      Ook wordt duidelijk dat het hun ontbreekt aan kritiek op zichzelf. Of dat gebrek aan kritiek en zelfkritiek in hun genen zit of veroorzaakt wordt door het feit dat zij allemaal deel uit maken van hetzelfde gerecht/arrondissement als de rechter-commissaris, de griffier en de curator, dat weet ik niet. [36]

      6)     Appèl op het Ministerie van Justitie/ Bestuur Gerecht te Zutphen om een standpunt en een regeling in der minne.

      Omdat de president van het Gerechtshof te Zutphen mij dat keer op keer adviseert, wend ik mij tot de persoon die de eindverantwoordelijkheid draagt voor de gang van zaken in mijn faillissement en voor de wijze waarop al de hoeders van mijn recht mijn formele protest daartegen behandelen: De Minister van Justitie.

      Als te doen gebruikelijk lever ik ook deze hooggeplaatste heer al de ter zake doende informatie. Op 5 december 2002 vraag ik uitdrukkelijk om een standpunt over de gang van zaken in mijn vermaledijde faillissement en de door mij geleden schade. In alle toonaarden wijs ik er op dat mijn voorkeur uitgaat naar een regeling in der minne.

      Op 19 december 2002 antwoordt het hoofd van de Sector Instrumentatie, Begroting en Verantwoording van het Directoraat-Generaal Wetgeving, Rechtspleging en Rechtsbijstand, namens de minister:

      'Ik ga er van uit dat iedere klacht, c.q brief over een nieuwe aangelegenheid door een gerecht in behandeling wordt genomen. Ik neem geen standpunt in ter zake veronderstelde gerechtelijke fouten'.

      Ook al is dat uitgangspunt compleet fout, de tijd gaat voorbij.

      In de maanden die volgen neem ik het eerdere advies van de president van het Gerecht te Zutphen volgend, telefonisch contact op met Ministerie van Justitie en wel met de heer mr. W.R. Ruitenberg. Tegenover hem maak ik gewag van mijn wens om te bemiddelen. Mr. Ruitenberg deelt mij mede:

      'De sinds 1 januari 2002 gegeven verzelfstandiging van de gerechten brengt met zich mee dat een justitiabel ingeval van een fout van de griffier /de rechter-commissaris voor wat betreft het beproeven van een poging om met betrekking tot die fout te bemiddelen niet meer bij de staat der Nederlanden, maar bij het bestuur van het betreffend gerecht dient te zijn'.

      Op grond van die mededeling wend ik mij weer tot het Bestuur van het Gerecht te Zutphen, dat wil zeggen het bestuur dat mij 'voor wat betreft de vergoeding van de geleden schade en voor de genoegdoening, die ik wil', via de president keer op keer naar het Ministerie verwijst. Ik dring aan op de regeling in der minne, waar het MvJ op wijst.

      Vanaf het faillissementsvonnis d.d 12 januari 2001 tot mijn brief d.d 12 december 2002 heb ik aangedrongen op een regeling in der minne.

      De curator, de griffier, de rechter-commissaris, de rechter, de president, het Bestuur van het Gerecht te Zutphen, niemand heeft gereageerd op mijn wens tot een regeling in der minne, niemand heeft gewezen op de mogelijkheid om met het gerecht te Zutphen tot een vergelijk te komen. In al zijn brieven heeft de president me telkens naar Den Haag verwezen.

      In zijn brief van 23 december 2002 schrijft hij: 'Ik vind het vervelend dat u van het kastje naar de muur gestuurd dreigt te worden', 'U doet er overigens wel goed aan, het Ministerie er uitdrukkelijk op te attenderen, dat volgens art. 42, lid 1 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren de staat aansprakelijk is voor de schade die u wegens volgens u gemaakte rechterlijke fouten stelt geleden te hebben vergoed wilt zien'.

      Het kan verkeren in ons recht, want in dezelfde brief van 23 december 2002 schrijft president mr. G. Vrieze: 'Alleen als die schadevergoeding binnen de perken blijft is een minnelijke regeling niet uitgesloten. Maar wat opvalt is dat u nog niet eens een schadeberekening heeft gemaakt'.

      Op 27 december 2002 stel ik het bestuur van het Gerecht een negen-tal concrete vragen, waarop de president in zijn brief d.d 13 januari 2003 geen antwoord geeft. Wel vraagt de president weer om een schadeberekening.

      Over die schadeberekening en over tal van andere klachten ontstaat een lange correspondentie. Uiteindelijk dien ik een schadeberekening in van € 12653,14, zijnde het salaris van de curator ad € 7456,85, kosten voor de onder andere door het verlof en het niet optreden van de rechter-commissaris veroorzaakte vordering van de psycholoog Kuypers ad € 5108,29 en voor telefoon, reis-, porto- en andere kosten: € 88. Van verdere schadevergoeding zie ik af.

      Die rekening vindt de president te hoog. De helft er van ook zoals uit zijn brief d.d 3 maart 2003 blijkt, waarin hij schrijft: 'Ik deel u mee dat het mij niet vrij staat om voor een dergelijk bedrag (de helft van € 12653,14 = € 6326,57) een regeling met u te treffen'.

      In mijn brief d.d 4 maart 2003 leg ik vast dat: 'het gerecht te Zutphen niet ingaat op feiten en stellingen, diverse vragen onbeantwoord laat, rechtsmiddelen ongebruikt laat wanneer haar eigen doen en nalaten in het geding is en een gesprek, dat toch de basis voor iedere regeling in der minne vormt, uit de weg gaat'. Wat ik ook vastleg, het wordt nimmer tegengesproken.

      Verder vragen wij het bestuur van het Gerecht te Zutphen: 'tegen welk bedrag staat u het wel vrij om een regeling te treffen'. Er komt geen antwoord.

      In de tijd die volgt verdiep ik mij verder in het faillissementsrecht. Trouw en nauwgezet leg ik overzichtelijk vast wat mij in mijn strijd om recht is overkomen en overkomt. Ik doe de ervaring op dat net als eerder de rechter-commissaris, de griffier en de curatoren óók de president/het bestuur van het gerecht niet of nauwelijks ingaan op mijn stellingen en argumenten of er een draai aangeven en me dus die informatie onthouden die ik wil hebben. Daarom beperk ik me tot zo concrete en duidelijke vragen, dat zelfs juristen er niet om heen kunnen.

      Met het oog op de rol die het bestuur van het Gerecht te Zutphen gespeeld heeft richt ik op 17 augustus 2003 vierentwintig concrete vragen tot het Bestuur van het Gerecht, met het verzoek daar met ja of nee op te antwoorden. Ook deze vragen blijven op twee na onbeantwoord.

      De president vindt volgens zijn schrijven van 2 oktober 2003 dat 'hij deze (tweeëntwintig) vragen niet met ja of nee kan beantwoorden', maar niet waar hij die opvatting op baseert. Op 4 oktober 2003 deel ik hem mede dat en waarom ik zijn opvatting niet deel.

      Op 20 november 2003 schrijft de president net als op 5 augustus 2002 en vele keren daarna: 'In uw brief van 4 oktober 2003 stelt u geen nieuwe gezichtpunten aan de orde. Uw brief zal gearchiveerd worden'.

      Vervolgens verzoek ik de leden van het bestuur van het Gerecht te Zutphen of zij volledig kennis hebben genomen van de wijze waarop de bestuursvoorzitter/president mijn klachten en vragen heeft behandeld. Letterlijk schrijft de stichting Advocadur /ik: 'Met het oog op het te schrijven verhaal over het vermaledijde faillissement van Terharte vragen wij u of de klachten van Terharte over de curatoren, de griffier en de rechter - commissaris aan u zijn voorgelegd, of u daarover een mening heeft uitgesproken of aan het papier heeft toevertrouwd.

      Ook leggen wij u de vraag voor of u zich al dan niet kunt vinden in de naar onze overtuiging uiterst willekeurige en autoritaire houding van de president, die hoe dan ook niet past bij de tonen over de voordelen van een buitengerechtelijke oplossing voor problemen die rechters plegen aan te slaan'.

      Ook vraag ik om de namen van de leden van het Bestuur en de Klachtencommissie van het Gerecht te Zutphen.

      Weer niet de bestuursleden, maar de President antwoordt: 'Het bestuur heeft zich akkoord verklaard met de wijze van klachtenbehandeling door de president. De klachtenadviescommissie is niet ingeschakeld.

      In het bestuur hebben zitting':

      *   Mr. G. Vrieze, president

      *   Mr. J.M.H. van Staveren, sectievoorzitter civiel recht tot 1-1-2003

      *   Mr. R.S. Croll, sectievoorzitter strafrecht

      *   Mr. H.R. Borgerhoff Mulder, sectievoorzitter Bestuursrecht

      *   Mr. J.M. Rowell van der Linde en mr. H.R. van Dorp, waarnemend sectievoorzitters sector kanton

      Voorzitter van de klachtenadviescommissie is:

      Mr. L.M.P. Lambooij, rechter sector bestuursrecht.

      Voornoemde met naam en toenaam genoemde bestuursleden en voorzitter zijn dus de mening toegedaan dat er met betrekking tot heel de gang van zaken in mijn faillissement (zie deel 1) en bij de behandeling van mijn klachten (zie deel 2) geen taak is weggelegd voor hen of voor de klachtenadviescommissie.

      Op 21 november 2003 vraag ik het e-mailadres van het Bestuur met het doel om de complete concepttekst van dit verhaal ter goedkeuring voor te leggen. Er komt geen antwoord. In dezelfde brief sluit ik de correspondentie en stel mijn laatste vragen:

      Vraag 27: Is uw archief net als het onze openbaar en kunnen de stukken in de zaak Terharte derhalve t.z.t. ingekeken worden door in hun Recht geïnteresseerde burgers?

      Vraag 28: Wilt u het conflict Terharte/Gerecht te Zutphen 'aanbieden voor de mediation, waarvan u op grond van uw uitspraken in het dagblad de Gelderlander een voorstander blijkt te zijn en opnemen in de proef, die uw rechtbank in december a.s wil uitvoeren?

      Voor het geval u voornoemd conflict niet voor mediation wilt aanbieden, wilt u dan met redenen omkleden waarom niet?

      Ook op deze laatste brief komt geen reactie en ook deze laatste twee vragen blijven dus onbeantwoord.

      Ik heb me voorgenomen om de emoties die Justitie bij mij heeft opgeroepen en oproept weg te laten.

      Ik beperk mij daarom tot een reactie van een vrouw, die door haar Recht is bedrogen. Ze schrijft de stichting: 'Verzet tegen Justitie helpt geen zier, het leidt slechts tot onkosten, onvrede en enorm veel papier'.

      Haar gelijk blijkt uit honderden bij de stichting Advocadur aanwezige dossiers van mensen die recht zoeken voor wat Justitie hen heeft aangedaan. Haar gelijk blijkt ook uit mijn lange papieren correspondentie met het bestuur van het gerecht te Zutphen en met het Ministerie van Justitie over de gang van zaken bij mijn vermaledijde faillissement. Die correspondentie met de president van het Gerecht te Zutphen beslaat 87 pagina's van A4-formaat en die met het MvJ 24 pagina's van hetzelfde formaat. De gehele correspondentie, die mijns inziens het onvermogen van Justitie om met haar eigen fouten om te gaan pijnlijk illustreert, staat ter beschikking van degenen die er om vragen.

      7.       Appèl op curatoren en het Bestuur van het Gerecht te Zutphen om mee te werken aan mediation.

      Op 20 november 2003 prijkt er in de Gelderlander, de krant die in de loop van meer dan tien jaar heel wat artikelen van mijn hand over juridische onderwerpen heeft opgenomen, een artikel over mediation. Er wordt gewag gemaakt van 'het grote voordeel van mediation ten opzichte van een gerechtelijke procedure': 'Het is sneller, het kost minder en het grootste voordeel is dat er twee partijen tevreden naar huis gaan'. Dat is precies wat ik al vanaf 14 januari 2001, het begin van mijn faillissement, wilde en nog altijd wil.

      Ik lees dat: 'bij vijf rechtbanken in Nederland geëxperimenteerd is met mediation ter vervanging van een rechtszaak en dat de proef onlangs als geslaagd uit de bus is gekomen'.

      Dan lees ik: 'Nu doen ook andere rechtbanken, waaronder Zutphen voorzichtige pogingen in de richting van mediation. In december 2003 wordt in Zutphen een speciale mediationweek gehouden. Er zullen zo'n vijfentwintig tot dertig zaken die normaal voor de rechter zouden worden uitgevochten, aangeboden worden voor mediation'.

      Op grond van dat krantenartikel hebben de stichting Advocadur en ik - zoals hierboven aangegeven - ons tot het bestuur van de rechtbank gewend met vraag 28: Wilt u het conflict Terharte/ Gerecht te Zutphen 'aanbieden voor de mediation, waarvan u op grond van uw uitspraken in het openbaar een voorstander blijkt te zijn en opnemen in de proef, die uw rechtbank in december a.s wil uitvoeren?

      Voor het geval u voornoemd conflict niet voor mediation wilt aanbieden, wilt u dan met redenen omkleden waarom niet?' Het gerecht heeft geen antwoord gegeven.

      In het artikel in de Gelderlander komt de mediator, de heer ir. Paul van Waning aan het woord.

      Op de foto bij het artikel staat het Gerechtsgebouw te Zutphen, waar mijn problemen liggen. Daarvóór staat de door de rechtbank aangewezen mediator.

      Door alle weigeringen van Justitie van laag tot hoog om een door haar zelf veroorzaakt probleem samen in der minne te regelen, geloof ik niet meer in mediation.

      Maar de woorden, de sympathieke blik in de ogen van de mediator leiden samen met mijn ongebroken wil om enige erkenning te krijgen voor wat mij in mijn faillissement is aangedaan, tot het besluit om hem te benaderen.

      Op 30 november 2003 neem ik telefonisch contact met de heer ir. Paul van Waning op. Ik wijs hem op het feit dat uit alle ervaringen, die de stichting Advocadur in meer dan tien jaar heeft opgedaan, blijkt dat advocaten, curatoren, rechters-commissarissen, het OM, officieren van Justitie, kortom alle beroepsacteurs van ons rechtsbedrijf, zich volledig afsluiten voor de mogelijkheden van mediation, als hun eigen fouten in het geding zijn.

      Omdat de heer Van Waning luistert en ontvankelijk blijkt te zijn voor wat ik te zeggen heb, ontstaat er een lang en goed gesprek. In dat gesprek stel ik hem uitgebreid op de hoogte van het feit dat vele hoeders van ons recht de door hen zelf veroorzaakte problemen en de daaruit voortkomende schade keer op keer afschuiven op de verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat/procureur, die vele mensen niet kunnen vinden of niet kunnen betalen. Ook maak ik hem duidelijk dat uit al onze gegevens blijkt dat aperte beroepsfouten, die zelfs niet door advocaten ontkend kunnen worden, steevast verwezen worden naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, die even steevast oordeelt dat er weliswaar sprake is van een beroepsfout, maar niet van schade. Op die manier zijn rechtzoekende mensen weer aangewezen op een advocaat, die ze niet kunnen vinden. Daardoor zijn en worden, zeg ik de heer Van Waning, vele slachtoffers van Justitie volledig rechteloos.

      Vervolgens wijs ik hem op mijn eigen rechteloosheid, die ik in dit verhaal probeer te verwoorden en op mijn oprechte wens om voor een buitengerechtelijke oplossing van mijn probleem in aanmerking te komen. [37]

      Ik zeg hem dat ik niet meer in mediation geloof, wanneer Justitie een van de strijdende partijen is. De heer Van Waning zegt dat er niets op tegen is om via hem een poging te doen om voor mediation in aanmerking te komen. Dat ben ik met hem eens.

      We spreken af dat ik kort mijn problemen met de gang van zaken in mijn faillissement op papier zet en de namen noem van de hoeders van mijn Recht met wie ik een oplossing via mediation wil bereiken.

      Ik maak die samenvatting en noem de namen van onder andere mijn 1e en 2e curator en die van het bestuur van het Gerecht te Zutphen.

      De heer Van Waning stelt mij op 3 december 2003 schriftelijk voor om een collega, die uitgebreidere ervaring in de juridische wereld heeft dan hij te benaderen. Daarmee ga ik uiteraard akkoord.

      Op 11 december 2003 stelt de heer Van Waning mij na overleg met zijn collega twee mogelijkheden voor, waar ik een keuze uit dien te maken:

      1:     U bepaalt zelf met wie u mediation wilt en waarover en u legt uw voorstel tot mediation zelf aan die partij voor. Ik voel me dan nog vrij genoeg om als uw mediator op te treden.

      2:     We overleggen samen over wie, hoe en met welk mediationvoorstel te benaderen en ik neem daarbij de rol van uw persoonlijke mediationadviseur aan. Dat betekent dan dat, mocht het tot een of meer mediations komen, ik nooit als mediator daarin op zal kunnen treden.

      Als ik voor mogelijkheid 2 koes, dan maken we - volgens het voorstel van Van Waning - een afspraak voor een persoonlijk gesprek, waarvoor hij geen kosten in rekening brengt, aangezien hij dit soort gesprekken ziet in het licht van de bevordering van het fenomeen mediation.

      Aan die bevordering werk ik graag mee, ook al ben ik er van overtuigd dat de inzet van de mediator Van Waning niet tot mediation zal leiden.

      Maar aan de mogelijkheid om óók via een erkend en gerespecteerd mediator vast te leggen dat mijn curatoren en het gerecht te Zutphen, ondanks de mediationweek bij het Gerecht te Zutphen, de mediation af zullen wijzen doe ik graag mee.

      Ik kies dus voormogelijkheid 2. Vervolgens komt er een gesprek op zijn kantoor in Zutphen, waarin de heer Van Waning en ik elkaar voor de eerste keer ontmoeten. Het gesprek en ook het daarop volgende neemt vele uren in beslag, omdat ik klaarblijkelijk tonen aansla, die voor de mediator Van Waning de moeite waard zijn.

      Na die gesprekken stellen we in goed overleg een brief samen, die de heer Van Waning op 9 december 2003 onder anderen aan de advocaat Bolt, aan mijn beide curatoren en aan het Bestuur van het Gerecht te Zutphen doet toekomen.

      Mr Bolt is als te doen gebruikelijk kortaf en wil van geen mediation weten. Mijn 1e curator, mr. Vestiens wijst het voorstel tot mediation zonder nadere uitleg af. Mijn 2e curator, mr. Doon, schrijft d.d 20 december 2003 een brief aan de heer Van Waning, waarvan hij 'uitdrukkelijk wil dat ook ik die lees'.

      Die brief maakt duidelijk dat mr. Doon zijn fouten en tekortkomingen nog altijd niet onder ogen wenst te zien en die - zoals uit heel dit verhaal blijkt - afschuift op - in zijn woorden - 'het juridische kader', dat wil zeggen de griffier, de rechter-commissaris, de rechter, het Bestuur van het Gerecht te Zutphen, de faillissementswet, de richtlijnen voor de betaling van curatoren, etc. Dat schrijf ik hem op 12 januari 2004.

      In diezelfde brief schrijf ik: 'Vooralsnog zullen wij in het boek dat zijn voltooiing nadert de feiten en de fouten laten spreken en - zoals aangekondigd de gehele correspondentie tussen u en de stichting Advocadur inclusief uw laatste brief ter kennis brengen aan wie daar om vraagt'. In de correspondentie die daarna ontstaat protesteert mr. Doon tegen: 'de door u voorgenomen publicatie en mede tegen de in uw bericht genoemde correspondentie, ook het publiceren, ongeacht door wie; tegen de publicatie van de zijde van uw stichting, haar medewerkers en sympathisanten, de heer Teernstra en uw brieven'. Mijn 2e curator, die op de rekening geboekt staat als 'de verantwoordelijke voor het dossier' schrijft zelfs 'Ook protesteer ik tegen publicatie van de factu(u)(ren) van mijn kantoor en beperkt mijn protest zich niet tot de brieven van mijn hand'.

      Uit die citaten en uit heel de correspondentie met de 2e curator worden een aantal feiten duidelijk:

      1)     De advocaat/curator Doon heeft moeite met kritiek op zijn functioneren in mijn faillissement en op de rekening van de curatoren.

      2)     De advocaat/curator Doon gaat wederom niet in op de gestelde feiten en argumenten en komt niet verder dan zijn protest.

      3)    Hij wil niet begrijpen dat hij protesteert tegen de vrijheid van meningsuiting, die 

      naar   mijn overtuiging en die van vele andere mensen óók met betrekking tot het doen en laten van  de hoeders van ons recht dient te gelden.

      4)     Door de openbaarheid van de rechtspraak niet te eerbiedigen en tevens door opening van zaken te verbieden laadt hij de schijn op zich dat hij en zijn collega/curator Vestiens wat te verbergen hebben. [38]

      Ook op het weloverwogen verzoek d.d 9 december 2003 van de mediator Van Waning, om samen met mij mediation te beproeven heeft het bestuur van het Gerecht te Zutphen telefonisch of schriftelijk met geen woord gereageerd.

      Als de verplichte inschakeling van een advocaat niet zou gelden, zou ik wel weten wat me in rechte te doen stond om het Gerecht te Zutphen tot een antwoord te bewegen of, wat krasser uitgedrukt, fatsoen bij te brengen.

      Over mediation gesproken. In het hiervoor genoemde boek 'Recht op tuchtrecht', waaraan ik een bijdrage mocht leveren, schrijft mevr. mr. M. Pel, projectleider landelijk project Mediation naast Rechtspraak, c.q vice-president van de rechtbank te Arnhem een artikel over het onderwerp 'Tuchtrecht en Mediation.

      Dat onderwerp gaat mij vanwege mijnpersoonlijke ervaringen zeer ter harte. Daarom wend ik mij tot mr. M. Pel om aan haar theorie signalen uit de praktijk te koppelen, c.q haar te wijzen op het feit dat en waarom mediation in geval van fouten van hoeders van ons Recht niet tot de mogelijkheden behoort. Ik vraag om een gesprek. Er ontstaat een correspondentie, waarin duidelijk wordt dat ook mevr. mr. Pel geen tijd heeft.

      Wel heft mr. M. Pel tijd om in de Staatscourant van 31 oktober 2003 onder andere te melden: 'Er is ruimte voor mediation binnen de justitiële infrastructuur' en 'Minister Donner van Justitie is een warm pleitbezorger van mediation'. Ook de voormalige Ombudsman, mr. M. Oosting en de voormalige Minister van Justitie, mr. W. Sorgdrager blijken volgens berichten in onder andere het AD en de Telegraaf van 3 december 2003 'een warm voorstander van mediation'. De NRC van 27 april 2004 doet kond van het voornemen van mr. Donner, de Minister van Justitie, om 'mediation in bepaalde gevallen verplicht te stellen'.

      Als te doen gebruikelijk reageer ik met een ingezonden brief, waarin ik er voor pleit om die verplichting zeker voor Justitie te laten gelden.

      Voor de brief is als te doen gebruikelijk 'geen ruimte' en 'er waren vele inzendingen' en 'de redactie heeft de voorkeur gegeven aan andere inzendingen, etc'. [39].

      Er wordt veel geschreven en gesproken over de zegeningen van mediation. Voor mij en al die andere slachtoffers van fouten van Justitie blijken die zegeningen niet te zijn weggelegd.

      Daarom wend ik me ook tot een aantal hoogleraren en politici om het belang van mediation te bepleiten, juist in gevallen van problemen die door Justitie zijn veroorzaakt.

      Oók van die kant blijkt er geen enkele belangstelling te zijn om in de discussie over mediation óók de brokkenmakende hoeders van ons Recht tot onderwerp te maken.

      Naar een vreemde eend in de bijt van ons Recht wordt - ook als het over mediation gaat - niet of nauwelijks geluisterd.

      In vele advertenties in kranten en ook op Internet www.justitie.nl maakt Justitie reclame voor zichzelf en geeft zij haar verantwoordelijkheid aan.

      Sinds jaar en dag geeft 'De nieuwe Directie Toegang Rechtsbestel, onderdeel van het Directoraat Wetgeving, Rechtspleging en Rechtsbijstand' aan dat zij óók 'verantwoordelijkheid draagt voor het bevorderen van alternatieve (buitengerechtelijke) wijzen van geschiloplossing, zoals mediation'. [40]

      Ook het recent uitgekomen boek: 'Effectief conflicten oplossen' (ISBN 90 254 2720 0) van onder andere prof. mr. M. Barendrecht en mevr. mr. M. Pel (vice-president Gerechtshof) besteedt 'extra veel aandacht aan de mogelijkheid om via mediation conflicten op te lossen'. 

      Het feit dat ook advocaten/curatoren en andere hoeders van ons Recht fouten maken en daardoor conflicten veroorzaken, die eveneens recht op mediation zouden moeten hebben, blijft in heel het boek onvermeld. 

      De redenen die daaraan voor de hoeders van ons Recht aan ten grondslag liggen worden echter m.n in hoofdstuk 2 duidelijk verwoord: 'angst',  'een eenzijdige blijk', 'gevoelens van morele superioriteit', aversie tegen verlies', geen afstand kunnen doen van wat men al heeft',  etc'.

      Tot slot, mevr. mr. Pach, rechter te Zwolle, geeft in onder andere het Doetinchems Vizier desgevraagd aan 'waarom mediation moet'. 'Omdat mediation op de toekomst gericht is en kansen biedt, terwijl een rechtszaak in het verleden duikt en kansen meestal afsluit'.

      Mevr. Pach en al onze andere rechters zouden eens moeten weten!

      8.       Appèl op de Commissie voor de verzoekschriften en de Nationale Ombudsman om de klachten over de griffier, de rechter-commissaris en de curatoren te behandelen.

      De Commissie voor de Verzoekschriften

      De curator, de rechter-commissaris, de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, de rechters, de vice-president, de president, het bestuur en de klachtenadviescommissie van het Gerecht te Zutphen, het Ministerie van Justitie en alle advocaten die ik tot op dat moment om hulp heb gevraagd, hebben het af laten weten. Mijn vragen worden niet beantwoord en mijn probleem wordt in het beste geval van de een naar de ander doorgeschoven.

      Mijn klachten krijgen een behandeling die niets met rechts- en waarheidvinding te maken heeft. Daarom zoek ik naar andere mogelijkheden om uit de verpletterende rechteloosheid te komen.

      In het Algemeen Dagblad lees ik hoe de toenmalige voorzitter van de Commissie voor de Verzoekschriften de VVD-er/politicus/ saxofonist mr. Dijkstal een loftrompet afsteekt over die commissie:

        'Het indienen van een klacht bij de volksvertegenwoordiging kan, mits goed gefundeerd een optimaal effect opleveren. Ik heb het als een essentiële en voldoening schenkende taak van een kamerlid ervaren om ook de individuele burger te hulp te schieten, wanneer de overheid faalde. Overigens hoeft falen in dit verband niet altijd te betekenen: in strijd met wet of norm. Het kan bijvoorbeeld ook betekenen: 'gebrek aan consideratie met een burger, die in een moeras van ellende dreigt weg te zinken''.

      Heel de juridische gang van zaken na mijn ongeluk en nu in dit faillissement is 'een moeras van ellende'. Het reglement van de Commissie voor de Verzoekschriften lijkt voor mij geschreven en legt in artikel 2 het onderzoek vast dat ik - en met mij vele andere failliet verklaarde mensen - al jaren wil. Met name de volgende volzin in artikel 2 spreekt mij aan:

      'De commissie kan in haar onderzoek mede betrekken de vraag of in bepaalde gevallen de overheid al dan niet een taak zal moeten gaan vervullen'.

      De griffier, de rechter-commissaris, de president en het Bestuur van het Gerecht te Zutphen worden in artikel 3 niet uitgesloten.

      Artikel 5 'Beperkingen' geven mij geen enkele reden om vanuit mijn 'moeras van ellende' niet een verzoek in te dienen.

      Integendeel, punt 2 van artikel 5 zegt: 'De commissie kan in afwijking van het in het eerste lid bepaalde een voorstel aan De Kamer doen om wel in te treden in een verzoek, indien uitzonderlijke omstandigheden, dan wel aan het Algemene Belang ontleende overwegingen haar daartoe aanleiding geven'.

      Dat geeft de burger moed!

      Ook herinner ik mij het advies van mr. Westenberg die mij immers op 18 juni 2002 schreef: 'Om door u aangeduide zaken in andere banen te leiden, zoudt u zich eerder dienen te wenden tot de Nationale Ombudsman, dan wel de Commissie voor de Verzoekschriften van de Tweede Kamer'. [41]

      De commissie voor de Verzoekschriften lijkt dus conform haar doelstelling de instantie bij uitstek waartoe ik mij dien te wenden.

      Op grond van dat alles richt ik mij eerst telefonisch tot de Commissie voor de Verzoekschriften met de vraag of 'de commissie het doen en laten van de curator, de griffier, de rechter-commissaris en de President en het bestuur van het Gerecht te Zutphen kan onderzoeken'. Op mijn aan diverse medewerkers gestelde vraag komt geen antwoord.

      Daarom herhaal ik de vraag schriftelijk op 2 juli 2002.

      Op 12 juli 2002 antwoordt de voorzitter van de commissie, de heer drs. F.M.H. van Dijk dat 'de rechter-commissaris tot de rechterlijke macht behoort en toeziet op de curator'. Daaruit leidt hij af dat er 'met betrekking tot het doen en laten van deze personen geen taak is weggelegd voor de Commissie'.'De griffies zijn daarentegen overheidsdiensten, waar ministeriële verantwoordelijkheid voor bestaat. Klachten daarover zijn in beginsel ontvankelijk, zij het dat de klachten uiteraard eerst voorgelegd moeten zijn aan de dienst zelf of aan een door de dienst ingestelde klachtencommissie'.

      Op mijn vraag of ik mij kan beklagen over de klachtencommissie geeft de heer van Dijk geen antwoord.

      Op 26 september 2002 verzoek ik de Commissie schriftelijk om 'mijn klachten over het functioneren van de griffier én de klachtencommissie te onderzoeken en om verder conform haar doelstellingen op te treden'.

      Op 2 oktober 2002 antwoordt de heer Van Dijk onder andere. 'Het merendeel van de van de in de bijlage genoemde klachten betreft het gerecht zelf en de klachten over de griffier lijken mij van volstrekt ondergeschikt belang.

      De Commissie behoudt zich het recht voor om op nadere brieven van uw kant niet meer te reageren'.

      De door nota bene het Gerecht te Zutphen erkende fout van de griffier lijkt drs. Van Dijk 'van volstrekt ondergeschikt belang'.

      Het is mij helemaal duidelijk dat de Commissie geen enkel onderzoek heeft gepleegd en er simpel gezegd geen zin in heeft om mij een hand toe te steken om mij uit mijn 'moeras van ellende' te trekken.

      Bij brief d.d. 5 oktober 2002 geef ik de heer drs. Van Dijk c.q de Commissie voor de Verzoekschriften met redenen omkleed duidelijk aan waarom de Commissie wel tot onderzoek dient over te gaan.

      Op die brief is tot nu toe geen antwoord gekomen.

      Heel de correspondentie met de Commissie voor de Verzoekschriften staat ter beschikking van de heer mr. Dijkstal, van andere politici en van degenen die daar om vragen. Wellicht is er 'één kamerlid, dat de essentiële en voldoening schenkende taak wil ervaren om ook de individuele burger te hulp te schieten, wanneer de overheid faalt'.

      De Nationale Ombudsman

      In de loop van de twaalf jaar dat de stichting Advocadur heeft bestaan hebben wij ons diverse keren tot de Nationale Ombudsman gewend met ernstige klachten over dekens/Raden van Toezicht, over de Nederlandse Orde van advocaten (NOvA), over het OM, over politiefunctionarissen en over andere overheidsdienaren.

      De ervaringen die wij daarbij met de Ombudsman hebben opgedaan baren ons net als onze geestverwanten grote zorgen. Antwoorden op brieven laten zeer lang op zich wachten. En als de Ombudsman eindelijk reageert, blijkt hij altijd wel een reden te hebben op grond waarvan hij meent niet te hoeven of te kunnen optreden. [42]

      Ons vertrouwen is dan ook tot een minimum beperkt.

      Dat wordt niet beter als hij schrijft: 'Ik deel u mede dat de Nationale Ombudsman niet bevoegd is om klachten over de Commissie voor de Verzoekschriften uit de Eerste of Tweede kamer te behandelen'.

      Om vast te leggen hoe de Nationale Ombudsman met mijn formele klachten over de griffier omgaat, wend ik mij toch, zij het tegen wil en dank, tot de Ombudsman en wel op 24 april 2002. Ik vraag hem om mijn klachten over de griffier en het Bestuur van het Gerechte te Zutphen te onderzoeken.

      Ik probeer hem duidelijk te maken dat hij en waarom hij dat volgens mij aan zijn stand verplicht is. Er ontstaat een lange correspondentie, die een voorlopig einde vindt met de brief van

      13 mei 2003 van de Nationale Ombudsman waarin deze veelbetekenend stelt:

      'Er bestaan met betrekking tot faillissementszaken geen wettelijke bepalingen (of nadere regelgeving) op basis waarvan de griffier verantwoordelijk is voor het bepalen van de dag van de uitspraak en het daarover mededelingen doen dan wel het informeren over de noodzaak om (telefonisch) te informeren naar de uitspraak van de rechter. Het beperken of vergoeden van een eventuele schade valt evenmin onder de verantwoordelijkheid van de griffier. Om die reden zal de Nationale Ombudsman uw klachten niet onderzoeken'.

      Ingevolge de Wet organisatie en bestuur gerechten is de Nationale ombudsman niet bevoegd klachten over het bestuur van een gerecht dan wel de door het bestuur ingestelde klachtencommissie in behandeling te nemen. Ik ben mij er van bewust dat ik door het opvragen van informatie zoals in de brief van 1 augustus 2002 en 16 januari 2003 een andere indruk bij u heb gewekt. Ik bied u hiervoor mijn excuses aan. Gezien het voorgaande zal de Ombudsman uw klachten over het Bestuur van het Gerecht te Zutphen niet behandelen.

      In goed Nederlands: De Nationale Ombudsman vindt in het niet bestaan van wettelijke bepalingen (of nadere regelgeving) een reden om niet op te treden. In mijn reactie stel ik daar tegenover dat daarin juist een reden zou moeten liggen om wel op te treden.

      Op 23 juli 2003 deelt de Ombudsman in antwoord op mijn schrijven mede:

      'Indien u van mening bent dat er ten onrechte wettelijke bepalingen ontbreken, kunt u dit voorleggen aan de Vaste Kamercommissie voor Justitie van de Tweede Kamer. [43]

      Uit alle woorden van de Ombudsman blijkt - waar ik al bang voor was - dat de griffier / het Gerecht te Zutphen op kennelijke fouten en gebleken rechtsongelijkheid niet anders aangesproken kunnen worden dan middels een advocaat.

      Ik heb nog een ijzer in het vuur en dat is de mogelijkheid om bij de Nationale Ombudsman te klagen over Dekens en Raden van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten.[44]

      Daarom richt ik mij weer tot de Nationale Ombudsman met nu het verzoek om onderzoek te verrichten naar redenen en achtergronden van het feit dat de Deken/Raad van Toezicht van het arrondissement te Zutphen mijn d.d. 14 juni 2001 ingediende klachten over mijn beide curatoren/advocaten niet of nauwelijks onderzoeken, geen getuigen of deskundigen horen en mijn klachten jaren lang onder zich houden en niet verwijzen naar de Raad van Discipline te Arnhem.

      Op grond van die brief en een aantal herinneringsbrieven 'legt de Nationale Ombudsman mijn klachten op 13 november 2003 aan de Deken/Raad van Toezicht voor'. Die interventie leidt er toe dat de deken belooft de klachten door te sturen. Dat gebeurt na lang aandringen van mij uiteindelijk op 12 januari 2004.

      Het tijdsverloop van bijna 3 jaar en het gebrek aan onderzoek door de Deken/Raad van Toezicht doen mij besluiten om de Ombudsman te vragen onderzoek in te stellen. In zijn folder lees ik:

      'De Nationale Ombudsman 'kan de betrokken medewerkers horen, deskundigen raadplegen en/of onderzoek ter plaatse doen'. Hij kan een verslag schrijven van zijn bevindingen en dat voorleggen aan de betrokken overheidsinstantie'.

      Hij kan een rapport schrijven met daarin een eindoordeel over de behandeling, een aanbeveling doen, die tot doel heeft om een soortgelijke behandeling in de toekomst te voorkomen'.

      Juist omdat uit alle ervaringen van de stichting Advocadur met Dekens/Raden van Toezicht blijkt, dat de behandeling van klachten wat de tijdsduur en kwaliteit betreft ernstig te wensen overlaat [45] is voornoemd 'onderzoek en verslaglegging daarvan' zonder meer geboden.

      Daarop wijs ik de Nationale Ombudsman bij brief d.d. 18 december 2003.

      Op die brief antwoordt de Substituut Ombudsman, mevrouw mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, op 20 februari 2004: 'De Nationale Ombudsman is op grond van het bepaalde in de Wet Nationale Ombudsman niet bevoegd te oordelen over gedragingen van Raden van Toezicht'.

      Er lijkt dus geen gedegen onderzoek te komen door de Ombudsman naar de wijze waarop de deken/RvT te Zutphen tussen 14 juni 2001 en 12 januari 2004 de klachten over mijn curatoren hebben behandeld.

      In een reactie d.d 25 februari 2004 vraag ik de Ombudsman om de mening van zijn Substituut ombudsman te bevestigen of te ontkennen.

      Tevens herhaal ik, met nog meer klem, het verzoek om de klachten over de wijze waarop de Dekens/Raad van Toezicht mijn klachten over de curatoren hebben behandeld te onderzoeken en vast te leggen. Ook vraag ik hem om aan de hand van de vele verontrustende signalen die de stichting Advocadur sinds jaar en dag bereiken over het niet of gebrekkig functioneren van de Dekens/Raden van Toezicht in andere arrondissementen 'in het Algemeen Belang uit eigen beweging onderzoek te verrichten'.

      In zijn brief van 19 maart 2004 corrigeert de Ombudsman voornoemde mening van de Substituut ombudsman met de zin: 'De Raden van Toezicht vallen wel onder de bevoegdheid van de Nationale Ombudsman'.

      Verder schrijft hij: 'Uw brief geeft mij geen aanleiding een dergelijk onderzoek te openen, nu u uw stelling over het gebrekkig functioneren van de Dekens/Raad van Toezicht 'niet nader heeft onderbouwd of toegelicht'.

      Tot slot bericht de Nationale Ombudsman dat hij 'niet uit eigener beweging tot onderzoek wil overgaan, omdat hem onvoldoende signalen over het gebrekkig functioneren van de Raden van Toezicht en de dekens bereiken'.

      Op 24 maart 2004 schrijven wij de Ombudsman:

      'Wij hebben u gewezen op het niet te weerleggen feit dat het Dekenaat / de Raad van Toezicht te Amsterdam en te Zutphen jaren hebben laten verlopen, alvorens de betreffende klachten in behandeling te nemen. Dat niet te weerspreken feit behoeft naar onze overtuiging geen 'nadere onderbouwing en toelichting' en is op zichzelf ernstig genoeg om onderzoek in te stellen.

      In zijn reactie van 15 april 2004 komt de Ombudsman op basis van een aantal zeer algemene argumenten over 'factoren die een rol spelen bij zijn afweging om tot onderzoek over te gaan' en over beleidsmatige aspecten tot de conclusie: 'U zult begrijpen dat ik niet in algemene termen kan aangeven aan welke criteria moet zijn voldaan, alvorens ik tot een onderzoek uit eigen beweging besluit'.

      Wij begrijpen er niets van!

      Ik ben er niet in geslaagd om in de woorden van de rechter mr. Westerveld 'mijn zaken via de Nationale Ombudsman in andere banen te leiden'. Talloze andere burgers die dezelfde ervaringen met Dekens/Raden van Toezicht opdoen, slagen daar evenmin in. De stichting Advocadur is er niet in geslaagd om de Nationale Ombudsman te bewegen om ten behoeve van het Algemene Belang onderzoek in te stellen naar de ondermaatse wijze waarop Dekens/Raden van Toezicht hun bij wet gegeven taak vervullen.

      Dat ligt niet aan mij, niet aan mijn geestverwanten, die zich tot de Nationale Ombudsman wenden, niet aan de signalen die hem bereiken.

      Dat ligt aan de Nationale Ombudsman, die alle verontrustende signalen negeert en alle kansen laat lopen om de feiten daadwerkelijk te onderzoeken en daarover te rapporteren. De jarenlange correspondentie tussen de stichting Advocadur/mij en de Nationale Ombudsman staat voor degenen, die daarin geïnteresseerd zijn, ter beschikking.

      9.       Appèl op 23 advocaten en 2 schaderegelingbureaus om op te treden en hun redenen om dat niet te doen.

      Al mijn appèls op de hierboven genoemde personen en om instanties, zoals INSOLAD, de deken, de Raad van Toezicht, het Ministerie van Justitie, de Commissie voor de Verzoekschriften en de Nationale Ombudsman blijken tevergeefs.

      Na bijna drie jaar heeft de tuchtrechter nog altijd niet geoordeeld over het doen en laten van mijn advocaten.

      Geen sterveling wil mij helpen de gemaakte fouten en het daaruit volgend onrecht in kaart te brengen, laat staan het uit de wereld te helpen.

      De door de rechterlijk macht en de advocatuur in het openbaar gepropageerde buitengerechtelijke oplossingen van problemen zoals een regeling in der minne, mediation, arbitrage blijken ook in mijn geval niet te gelden als het gaat om schadelijke fouten en tekortkomingen van de hoeders van mijn recht.

      Alle personen en instanties, tot wie ik mij heb gericht schuiven in het beste geval mijn probleem op elkaar af.

      Alle kritiek op Justitie slaat dood bij gebrek aan instanties, waar de burger daadwerkelijk gehoord en geholpen wordt.

      De enige mogelijkheid die mij geboden wordt is een advocaat.

      Na al mijn negatieve ervaringen met advocaten ben ik als ik het woord advocaat hoor direct op mijn hoede. Ik ben immers een kapitaal aan emoties en aan geld aan die rechtshelpers kwijtgeraakt voor hun niet op de feiten gerichte, ondermaatse en soms volledig foute werkzaamheden. Voor die foute werkzaamheden werden mijn vorige advocaten weliswaar door de tuchtrechter veroordeeld, maar mijn geld heb ik bij een gebrek aan een advocaat die me wilde helpen, nimmer teruggezien.

      Ik ben voorwaar door schade en schande wijs geworden. Als het om hulp van advocaten gaat heb ik goed bijgeleerd.

      Ik neem me daarom voor om niet meer onvoorbereid en vol vertrouwen naar een advocaat te gaan en aldaar een gesprek te voeren dat niet leidt tot duidelijkheid.

      Ik neem het weloverwogen besluit om eerst schriftelijk vast te leggen wat mij na het verkeersongeluk en vervolgens in mijn faillissement is overkomen, wie daarvoor verantwoordelijk zijn en wat mijn schade is. In een brief van drie kantjes vat ik alle feiten kort samen.

      Ik bundel de meest van belang zijnde informatie, geef aan welke personen hun fout erkennen en mij daarvoor naar hun beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar verwijzen, die als te doen gebruikelijk de geleden schade afwijst. Ik verwijs naar mijn eerdere boeken en naar dit boek. Ook noem ik een aantal namen van mensen die nadere informatie kunnen en willen geven. Ik beklemtoon dat 'ik snak naar het einde van de strijd, dat ik niets liever wil dan het strijdperk verlaten, maar wel met opgeheven hoofd'.

      Ik benadruk dat het mij niet om geld te doen is en dat daarom mijn voorkeur uitgaat naar een regeling die op redelijkheid en billijkheid is gebaseerd'. Ik laat die brief door verscheidene mensen lezen, vraag hun commentaar, pas waar nodig de tekst en de informatie aan totdat volstrekt duidelijk is wat ik wil: genoegdoening van de advocaten/ curatoren, de griffier, de rechter-commissaris, c.q het Gerecht te Zutphen, c.q de Staat der Nederlanden.

      Vervolgens besluit ik te wachten en mijn brief of beter gezegd mijn vraag om hulp pas te versturen wanneer er een advocaat op mijn weg komt, die gespecialiseerd is in letselschade en/of faillissementszaken en mijn vertrouwen wekt.

      Bij alle advocaten die ik in de loop van de tijd daarna benader heb ik eerst aan hun secretaresse telefonisch de vraag voorgelegd of 'de betreffende advocaat over voldoende tijd beschikt om een recht zoekend mens te helpen en of ik mij schriftelijk tot hem/haar mag wenden'.

      Alle advocaten antwoorden via hun secretaresse dat hun agenda tijd en ruimte toelaat en lezen op één uitzondering na mijn informatiebrief.

      Hieronder doe ik verslag van mijn ervaringen.

      * Verzoeken aan advocaten binnen het arrondissement Zutphen en Arnhem

      De 1e advocaat

      Eerst benader ik advocaten bij mij in de buurt, dat wil zeggen advocaten die werkzaam zijn in het arrondissement Arnhem en Zutphen.

      De eerste advocaat, die op mijn weg komt en die ik om raad en hulp vraag is de heer mr. V. Hetterscheidt uit Doetinchem, de vader van een vriendin van mijn dochter, over wie ik hiervoor al geschreven heb. Ik wend me opnieuw tot hem, omdat ik hem ken en ook omdat hij getuige is geweest van mijn radeloze zoektocht naar een advocaat/procureur, die voor mij in beroep tegen het faillissementsvonnis wilde gaan.

      Bovendien heb ik de hoop dat hij zijn eerdere weigering om voornoemd beroep in te stellen goed wil maken.

      Op 4 augustus 2001 beng ik hem persoonlijk voornoemde brief, de daarbij horende informatie en mijn boeken. Op 2 oktober 2001 herhaal ik mijn verzoek om hulp. Er komt geen antwoord. Ik herhaal mijn verzoek nog een paar keer.

      Pas op 13 september 2003 reageert de advocaat Hetterscheidt voor de 1e keer en wel als volgt:

      'Intussen zijn uw boeken door mij grotendeels gelezen.

      Het is mij opgevallen dat een advocaat inmiddels in uw ogen niets goeds meer kan doen en het heeft weinig zin dat ik daarover nog eens een mening ga geven, tenslotte kan ik deze onvrede niet bij u wegnemen. Wel weet ik dat in mijn praktijk de cliënten veelal wel tevreden zijn, zoals veel andere cliënten, bijgestaan door collega's.

      De boeken wil ik wel houden en gaarne ontving ik informatie over de koopprijs, zodat ik die aan u kan betalen. Het doet mij vreugd dat de kwestie van het faillissement is opgelost en ik zie niet in wat ik daar verder nog aan kan helpen door te verklaren over gesprekken, etc.

      Het lijkt mij dat u niet voldoende attent bent geweest bij de behandeling van de aanvraag van het faillissement, anderszins wens ik u veel succes bij uw verdere acties waarbij ik u als raadsman niet zal bijstaan.

      Mr. Hettertscheidt draait met niet ter zake doende, suggestieve en beschuldigende mededelingen om mijn verzoek om hulp heen en gaat er dus niet op in. Zelfs tot een gesprek is hij niet bereid.

      De boeken retourneert hij niet en de prijs van de boeken (30,80 euro) betaalt hij niet, ook niet na een viertal herinneringsbrieven. Ook de tussenkomst van de Deken/Raad van Toezicht van de Orde van advocaten in het arrondissement Zutphen haalt niets uit.

      Pas na dreiging met publiciteit en de kantonrechter betaalt hij

      d.d. 1 december 2003 de 100 euro, die ik van hem vorder voor de boeken, de postzegels en de vele telefoontjes. Alle ergernis en alle onvrede heb ik hem niet in rekening gebracht. Die is onbetaalbaar.

      De 2e advocaat

      De tweede advocaat tot wie ik mij d.d. 5 september 2001 richt. is de heer mr. W. Reinds uit Etten. Ik ken hem nog van de periode, waarin hij lessen Recht en ik lessen Duits gaf op de MEAO te Doetinchem. Bovendien is hij door de deken van de Orde van Advocaten aangewezen om mij te helpen.

      In zijn reactie van 1 november 2001, bijna twee maanden na mijn verzoek, geeft hij vanuit zijn 'praktijkervaring' uitgebreid college in het faillissementsrecht. Hij gebruikt de prachtigste woorden waarmee hij echter niet duidelijk maakt waarom hij niet zou dienen op te treden tegen de griffier/het gerecht te Zutphen, wiens fout/tekortkoming immers zelfs door het Bestuur van het Gerecht te Zutphen is erkend. Wel maakt zijn brief duidelijk dat hij niet bereid is om met mij mondeling van gedachten te wisselen.

      Mr. Reinds 'vindt weliswaar wel, dat, wanneer waar is uw bewering, dat mr. Vestiens, uw curator, u eerst op 11 januari j.l. bezoekt deze ten opzichte van u niet erg zorgvuldig heeft gehandeld. Van belang daarbij is overigens wel dat mr. Vestiens wel het recht heeft om aan te tonen wat hij gedurende die week heeft ondernomen om met u in contact te komen. Ik kan u echter niet aanraden om welke actie dan ook te ondernemen'.

      Kortom mr. Reinds wil me niet helpen, geen 'actie ondernemen' tegen de in zijn optiek 'onzorgvuldig handelende mr. Vestiens'.

      Hij wil mijns inziens de gang van zaken in mijn faillissement en de verantwoordelijkheid daarvoor van zijn confraters en collegae niet onder ogen zien. Mr. Reinds kent mij amper en hij kent de feiten niet of niet goed genoeg. Hij heeft mij gezien noch gesproken.

      Toch heeft hij er geen enkele moeite mee om een suggestieve mening over mij persoonlijk en over het faillissement ten beste te geven. Aan het slot van de brief schrijft hij namelijk de volgende volzin of beter onzin:

      'Tenslotte nog dit, ik schreef u al dat u een verbitterd mens bent. Dat vind ik triest voor u.

      Wat ik minstens even triest vind is, dat u in uw brief aan mij allerlei ernstige beschuldigingen uit over rechters, de advocaat van de aanvrager [46] van uw faillissement en uw curator, terwijl ik moet constateren, dat er voor die beschuldigingen hetzij geen grond is, hetzij niet de gevolgen hebben, zoals u die ziet.

      Heel zakelijk geredeneerd komt het er op neer, dat u procedures heeft gevoerd, die u verloren hebt en dat u stelselmatig weigert om onder ogen te zien dat verliezen van procedures financiële gevolgen heeft, te weten dat u proceskosten moet betalen. Het is het recht van iedere schuldeiser om alle wettige middelen, daaronder valt het aanvragen van uw faillissement, uit de kast te halen en u tot betaling te dwingen.'

      Mr Reinds blijkt in mijn geval een braaf jongetje uit de juristenklas, dat niet de moed heeft zijn vak uit te oefenen, nu het om zijn falende confraters gaat, en ook niet de moed heeft om over de in zeer algemene zin ontkende aansprakelijkheid de discussie aan te gaan.

      De stichting Advocadur en ik wijzen mr. Reinds op zijn gebrek aan kennis van de feiten, zijn daaruit voortkomende verkeerde conclusies en op zijn onjuiste observaties over mij persoonlijk.

      Er ontstaat een correspondentie, waarin mr. Reinds naar mijn overtuiging zijn gebrek aan kennis en moed blijft etaleren.

      Voor een oordeel over de juistheid van de bevindingen van en over de advocaat Reinds verwijs ik naar de in dit verhaal weergegeven feiten en naar de met mr. Reinds gevoerde correspondentie, die voor eenieder ter beschikking staat.

      De 3e advocaat

      De derde advocaat tot wie ik mij op 2 oktober 2001 wend is de heer mr. J.M. Snellink uit Eibergen, die net als zijn confrater Reinds door de Deken is aangewezen om mij te helpen.

      Mr. Snellink maakt zich 5 oktober 2001 van mijn verzoek om hulp af met een beroep op het feit dat ik in de aanhef van mijn brief per ongeluk mr. Reinds heb laten staan.

      De 4e advocaat

      De vierde advocaat is de heer mr. M. Bloemers van advocaten kantoor Bloemers/Vermunt uit Doetinchem

      Advocaat Vermunt van dat kantoor heb ik in een zedenzaak leren kennen, waarin de hem voorgaande advocaten de belangen van de verdachte P. uitermate slecht gediend hebben.[47]

      Deze advocaat heeft mij toevertrouwd dat zijn kantoorgenoot mr. M. Bloemers veel ervaring met faillissementszaken heeft. Daarom wend ik mij op 2 oktober 2001 tot mr. Bloemers, bevrijd van een grote zorg, omdat in die periode een zekere mevrouw D. Voogd mij beloofd heeft op te komen voor de kosten van mr. Bloemers of een andere advocaat, kosten, waartegen ik op grond van al mijn eerdere ervaring huizenhoog opzie.

      Op 8 oktober antwoordt mr. Bloemers: 'Het spijt mij de verzochte rechtshulp niet te kunnen verlenen. Extreme drukte hier ten kantore en een kleine bezetting nopen mij selectief te zijn bij het aannemen van nieuwe zaken. Conform uw verzoek deel ik u mede dat mevr. D. Voogd [48] inderdaad contact met mij gehad heeft en mij heeft medegedeeld heeft dat zij bereid is een nader overeen te komen bedrag bij te dragen in de kosten van rechtshulp'.

      Mr. Bloemers wil net als alle andere advocaten, die ik nog om hulp moet gaan verzoeken, ondanks de toegezegde financiële steun, niet helpen.

      De 5e advocaat

      Omdat ik geen advocaat kan vinden, die bereid is om mij bij te staan, wend ik mij wederom tot de Deken/Raad van Toezicht. Op 12 november 2001 krijg ik bericht van de adjunct-secretaris van die Raad dat 'Mr. J.H. van den Sigtenhorst zich bereid toonde mijn zaak te bestuderen' en dat zij mij aanraadt een afspraak met hem te maken voor een bespreking.

      Ik neem contact op met de 5e advocaat. Mr. J.H. van den Sigtenhorst uit Zutphen nodigt mij uit voor een bespreking te zijner kantore op 21 november. Vooraf stuur ik hem mijn brief met de daarbij horende informatie en mijn boeken.

      Hij toont zich ontvankelijk voor mijn problemen, maar mijn vragen over de aansprakelijkheid van de griffier, de curatoren, de rechter-commissaris/de Staat der Nederlanden gaat hij lange tijd uit de weg. Op 6 februari 2002 neemt hij na brieven over en weer uiteindelijk het standpunt in dat naar zijn mening 'slechts de curator Vestiens, die mij te laat op de hoogte heeft gesteld over het faillissementsvonnis, aansprakelijk te stellen is'. Mr. Sigtenhorst schrijft onder andere: ' Indien confrère Vestiens voor zijn stilzwijgen gedurende meerdere dagen aan uw adres, geen valide verklaring heeft, is zijn stilzwijgen op zijn minst onzorgvuldig te noemen'.

      Om te beginnen zou ik u willen adviseren confrère Vestiens om opheldering te vragen waar het betreft zijn stilzwijgen. Komt die opheldering niet, dan wel weigert confrère Vestiens de door u te stellen vragen te beantwoorden, dan staat de weg open naar de Deken van de Orde van Advocaten'.

      Ook wijst hij er mij op dat ik mijn beklag kan doen bij de tuchtrechter. Mr. Sigtenhorst schrijft: 'Ik zou u dan ook willen adviseren, na mijn confrère te hebben aangeschreven, eerst de tuchtrechtelijke weg te bewandelen, indien daartoe aanleiding bestaat, nu u langs die weg middels tussenkomst van de deken de nodige informatie kunt vergaren, die wellicht te gebruiken is in de civielrechtelijke route'.

      Mijn vraag aan de heer Sigtenhorst of hij op die civielrechtelijke route mijn raadsman wil zijn wordt echter ontkennend beantwoord. Ik heb dus nog altijd geen advocaat. Oók de advocaat Sigtenhorst blijkt, zoals zovele advocaten en rechters, een compleet verkeerd beeld te hebben over de mogelijkheden via de Deken/Raad van Toezicht en het tuchtrecht om 'de nodige informatie te vergaren'.

      Bij gebrek aan 'tussenkomst' van de Deken en de adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht vergaar ik ondanks al mijn hardnekkige pogingen niet 'de nodige informatie, die ik in de civielrechtelijke route zonder meer kan gebruiken'.

      Voor die, door mr. Sigtenhorst aangeraden, civielrechtelijke route heb ik bovendien een advocaat nodig. Die kan ik maar niet vinden.

      Ik ben veroordeeld om verder te zoeken.

      De 6e advocaat

      In het dagblad de Gelderlander staat naar aanleiding van hun verhuizing naar een ander pand een wervend artikel over het advocatenechtpaar J. Willemse en G. Willemse-Schoemakers uit Ulft, een dorp vlak bij mijn dorp. Aangezet door dat artikel leg ik mijn hulpvraag voor aan de zesde advocaat. Mr. G. Willemse nodigt mij uit voor een gesprek, waarin hij tot de conclusie komt dat hij niet de advocaat is, die ik nodig heb. Hij verwijst me naar de letselschadeadvocaat, mr. Ruyzendaal.

      De 7e advocaat

      Na 6 vergeefse pogingen om in het arrondissement Zutphen of Arnhem een advocaat te vinden wend ik mij weer tot de Deken/Raad van Toezicht met wederom het verzoek om me een advocaat aan te wijzen. Mijn verzoek wordt gehonoreerd. De advocaat mr. Th. van Scheppingen uit Aalten wordt d.d. 14 november 2002 aangewezen.

      Deze zevende advocaat schrijft mij op 14 november 2002 onder andere: 'Van mw. mr. D. van Haaften van de Raad van Toezicht te Zutphen ontving ik heden een toelichting op uw verzoek om uw zaak, die de eventuele aansprakelijkheid van de faillissementscurator in uw inmiddels afgewikkelde faillissement betreft, wil aannemen. Hoewel ik dat in beginsel niet doe, omdat ik in dat soort gevallen een kansloze zaak kan verwachten, die vaak reeds door een of meer advocaten is behandeld, heb ik mw. Van Haaften in dit geval toegezegd de zaak in beginsel aan te nemen op de door mij gebruikelijke zakelijke voorwaarden'.

      Die zakelijke voorwaarden komen er op neer dat ik hem 'een voorschot dien te betalen van € 1.974 voor 10 uur studie'. Voor de zoveelste keer op rij word ik geconfronteerd met een advocaat die mijn rechtsvraag verkeerd weergeeft. Mijn zaak 'betreft immers niet alleen de aansprakelijkheid van de curator', maar ook die van de griffier en de rechter-commissaris, c.q de Staat der Nederlanden hetgeen ik duidelijk in mijn brief heb vermeld.

      Dat feit en het feit dat hij mij niet uitnodigt voor een gesprek, maar bot bijna 2000 vordert 'wegens: onderzoek aansprakelijkheid faillissementscurator met bijkomende werkzaamheden' draagt niet bij aan het vertrouwen dat een door zijn Recht gehavend mens als ik in een advocaat moet kunnen hebben.

      Omdat de 7e advocaat, die ik om hulp vraag begint met mijn zaken door elkaar te gooien, ben ik er nog meer dan ooit van overtuigd dat ik mijn rechtsvragen schriftelijk moet formuleren en dat het schrijven van dit verhaal de beste manier is om mijn advocaat te informeren.

      Bij brief d.d. 19 november 2002 dien ik mr. Van Scheppingen van repliek. Ik deel hem onder andere mede dat ik volledig op de hoogte ben van de feiten en dat een mondeling gesprek heel wat uren studie overbodig zal maken. Er ontstaat een correspondentie die er toe leidt dat mijn 7e advocaat zich bereid verklaart de voorgenomen tien uur studie te beperken tot een half uur en mij een gesprek van twee uur toestaat. Daartoe dien ik een voorschotnota van € 470,- te voldoen.

      Omdat de 7e advocaat mij nog niet voldoende vertrouwen geeft om met hem in zee te gaan, besluit ik om 'eerst de uitslag van de tuchtrechterlijke procedure af te wachten en heel het verhaal over mijn vermaledijde faillissement met alle gevolgen daarvan te schrijven'.

      Dat schrijf ik mijn 7e advocaat op 3 december 2002.

      Op 7 april 2004 is de tuchtrechtelijke procedure tegen mijn curatoren nog niet eens begonnen, maar mijn boek heb ik in concept klaar.

      Als het gedrukt is, zal ik mr. Van Scheppingen een exemplaar doen toekomen en ingaan op het voorgestelde gesprek van twee uur.

      De 8e advocaat

      Een verhaal uit de advocatenpraktijk, opgenomen in 'Rechtstreeks, een uitgave van Ross advocaten te Zevenaar, ook vlak bij mijn dorp Wehl, brengt mij tot Ross advocaten, alwaar, naar het Jaarboek voor de Advocaat vermeldt 'advocaten werkzaam zijn, die gespecialiseerd zijn in beroepsaansprakelijkheid en faillissementsrecht'.

      Ik heb dus goede hoop om bij Ross advocaten, de advocaat te vinden, die ik nodig heb.

      'Men heeft echter geen tijd en er zijn andere zaken, die op dit moment dienen te prevaleren'. Mijn achtste poging om een advocaat in

      het arrondissement Zutphen en/of Arnhem te vinden strandt.

      * rzoeken aan advocaten buiten het arrondissement Zutphen en Arnhem

      De 9e advocaat

      Enige tijd ben ik aangeslagen. Maar het onrecht dat in mij huist en de niet te breken wil om voor recht in aanmerking te komen blijven hun kop opsteken. Nog altijd denk ik dat ik een advocaat zal vinden, die me aan mijn recht helpt.

      In maart krijg ik het boek 'Oud zeer' in handen. Het boek verhaalt de ervaringen van de journalist Willem Oltmans met het Ministerie van Buitenlandse Zaken op weg naar zijn mijns inziens buitenproportionele schadevergoeding van f 8.000.000. Het boek is geschreven door de advocaat van Oltmans, mevrouw mr. Ellen Pasman, die de zaak Oltmans overnam van haar toenmalige kantoorgenoot mr. Nicolaï, die korte tijd voor prinses Margaretha en haar echtgenoot optrad.

      In het boek beschrijft advocaat Pasman de wijze waarop de tegenpartij van Oltmans, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, met zijn fouten omgaat. De ferme en hardnekkige wijze waarop zij, geruggensteund en betaald door de Nederlandse Vereniging van Journalisten de belangen van Oltmans heeft gediend, maakt grote indruk op mij.[49]

      Met name de arbitrage die een eind maakt aan het jarenlange conflict van Oltmans met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, spreekt mij aan. Ik heb immers een al jaren durend conflict met in wezen het Ministerie van Justitie, dat mij en met mij talloze andere slachtoffers net zo behandelt. Het boek geeft mij de moed om mij tot mijn negende advocaat te wenden. In mijn brief aan mr. Pasman dring ik aan op dezelfde arbitrage.

      Alvorens die op te sturen neem ik 25 april 2003 telefonisch contact met haar secretaresse op om als te doen gebruikelijk te vragen of mr. Pasman tijd en ruimte voor een nieuwe zaak heeft. Ik word echter met haar doorverbonden.

      Ik zeg haar dat ik graag zou willen dat zij net als voor de heer Oltmans ook voor mij optreedt, dat ik de feiten, de achtergronden van mijn verzoek en mijn rechtsvraag op drie A4-tjes heb samengevat en dat ik haar die schriftelijke informatie graag zou willen opsturen.

      Daarvan wil mevrouw Pasman echter niets weten. Ze wil dat ik mijn verzoek mondeling onder woorden breng. Ik zeg dat het veel beter is dat zij om te weten wat ik van haar wil eerst mijn brief en mijn samenvatting van drie pagina's leest. Mevr. blijft echter weigeren.

      Ze laat me geen andere keus dan om mijn verzoek op dat moment mondeling uiteen te zetten. Dat gaat me niet goed af, omdat ik daar niet goed op voorbereid ben en ook omdat mevrouw mij verscheidene keren op een toon en wijze onderbreekt, waar ik niet rustiger van word. Zo goed en kwaad als dat gaat wijs ik op de verantwoordelijkheid van de curator, de griffier en het Ministerie van Justitie. Ik probeer de overeenkomsten tussen de zaak Oltmans en de mijne duidelijk te maken. Ik praat als Brugman, maar voel van meet af aan dat mevrouw niet wil en dat mijn spreektijd ieder moment om zal zijn.

      Ik slaag er niet in om mevrouw Pasman naar behoren te informeren. Daarom herhaal ik mijn vraag om dat schriftelijk te mogen doen. Dat wil ze nog altijd niet. Ik wijs haar op de boeken die ik geschreven heb. Daar wil ze niets van weten. Ze wil niets van mij weten en zoekt voelbaar een argument om van mij en van mijn dringend verzoek aan haar af te komen. Ze zegt wat ook uit mijn aantekeningen blijkt onder andere dat 'mijn zaak te ingewikkeld is en dat ze daar geen tijd voor heeft'.

      Ik zeg dat 'ze dat pas kan beoordelen als ze goed weet waar het over gaat en dat haar secretaresse mij heeft medegedeeld dat ze nog tijd en ruimte in haar portefeuille heeft'. Dat noemt ze haar zeer aanzienlijke uurloon. Ik schrik me kapot, maar laat me daardoor niet afschrikken. Mevrouw Pasman wil me duidelijk niet helpen, maar maakt niet duidelijk waarom niet.[50]

      Wel noemt de negende advocaat tot wie ik mij om hulp wend, omdat ik haar daar zeer indringend om vraag twee confraters, die mij wellicht wel zouden willen helpen: mevr. mr. B. Böhler en mevr. mr. A.M. Willenborg.

      De 10 e en 11e advocaat

      Zoals bij al mijn verzoeken aan advocaten neem ik ook bij mijn 10 e en 11e poging om een advocaat te vinden eerst telefonisch contact op met de secretaresses van beide voornoemde advocaten mevr. mr. B. Böhler en mevr. mr. A.M. Willenborg.

      Beide advocaten hebben naar hun secretaresses mij zeggen, tijd en ruimte voor het aannemen van een nieuwe cliënt. Als ik zeg dat mevrouw Pasman mij heeft doorverwezen, word ik onmiddellijk doorverbonden.

      Uit de telefoongesprekken die ik met beide dames, c.q. de potentiële tiende en elfde advocaat voer, wordt mij snel duidelijk dat ik die nieuwe cliënt niet ben.

      Elf niet of slecht gemotiveerde afwijzingen van al dan niet aangewezen advocaten bevestigen wat ik als lid van de stichting Advocadur al jaren ervaar:

      Advocaten treden liever niet op tegen confraters en ook niet tegen collegae/juristen, laat staan tegen rechters/rechters-commissaris van wier oordeel zij in de zaken die zij bij de rechtbank voeren, afhankelijk zijn.

      Daarom zijn vele mensen, die zoals ik recht zoeken voor wat een advocaat, een curator, een rechter-commissaris, een rechter of een andere hoeder van hun recht hun heeft aangedaan, volslagen rechteloos.

      Al die afwijzingen geven mij de moed om verder naar een advocaat te zoeken en sterken me in mijn overtuiging dat het belangrijk is om mijn rechteloosheid en die van mijn lotgenoten vast te leggen.

      Hieronder doe ik verslag van datgene wat ik op mijn verdere zoektocht ga ervaren.

      De 12e advocaat

      De twaalfde advocaat, tot wie ik mij wend is de heer mr. P.A. Ruyzendaal uit Zeist, naar wie ik verwezen werd door de advocaat Willemse uit Ulft. Ik heb - herinner ik me - de heer Ruyzendaal leren kennen in de tijd dat hij in vaste dienst en ik als vrijwilliger voor de Stichting de Ombudsman werkten. Dat feit en de verwijzing door zijn confrater wekken bij mij vertrouwen. Op 7 mei 2002 wend ik mij tot de heer Ruyzendaal met mijn informatiebrief van drie kantjes, waarin ik mijn rechtsvragen heb geformuleerd.

      Hij wil eerst de processtukken bekijken. Die doe ik hem toekomen. Vervolgens nodigt hij mij voor een gesprek uit. Er ontstaat een uitgebreide discussie over de door mij gestelde aansprakelijkheid, waarin mr. Ruyzendaal het initiatief neemt en mij zijn zienswijze probeert op te leggen. Wat hij wil is duidelijk: hij wil niet. Mr. Ruyzendaal 'ziet geen mogelijkheden in schadevergoedingsacties en ook niet in de mediation of de arbitrage, waarnaar mijn voorkeur uitgaat'. Hij is echt heel aardig en hij neemt alle tijd en moeite om mij te overtuigen dat hij niet op wil treden.

      Maar ik hoor of lees in de correspondentie die na ons gesprek ontstaat, geen enkel argument dat mijn overtuiging wegneemt dat de advocaat die zonder enig overleg mijn faillissement aanvroeg, mijn griffier, mijn rechter-commissaris, mijn 1e en 2 e curator, mijn president en mijn bestuur van het Gerecht te Zutphen en tot slot mijn Ministerie van Justitie geen enkele verantwoordelijkheid dragen voor mijn faillissement en alle gevolgen daarvan.

      De 13e advocaat

      De dertiende advocaat tot wie ik mij op 7 mei 2003 wend is de landelijke bekendheid genietende advocaat mr. G. Knoops uit Amsterdam. In het Volkskrant magazine van 14 december 2002 doet mr. Knoops een aantal opmerkingen die een rechtzoekende burger als ik moed geven. Met name zijn opmerkingen: 'Advocaten op grote kantoren zijn alleen nog procesmanagers. Recht is een product, de gewone man komt er nauwelijks meer binnen. We moeten terug naar de basis: het bijstaan van de burger, etc' doen me besluiten mij tot hem te wenden.

      In tegenstelling tot de uitspraken van zijn secretaresse antwoordt mr. Knoops mij op 20 mei 2003.

      'Onder verwijzing naar uw schrijven d.d 7 mei 2003 waarin u mij verzoekt om een gesprek, bericht ik u hieraan, vanwege een overvolle agenda, geen vervolg te kunnen geven'. Op 4 juni 2003 schrijf ik: 'Ik vraag u of u mij, wanneer u weer over meer tijd beschikt, wel wilt helpen en of u een inschatting kunt maken wanneer dat het geval zou kunnen zijn. Mocht u helemaal geen mogelijkheid zien, zou u mij dan naar een collega kunnen verwijzen. Ik vraag u dat alles omdat het in toenemende mate onmogelijk blijkt een advocaat te vinden, die voor mij wil optreden'.

      Op die laatste brief komt geen antwoord. Daaruit maak ik op dat mr. Knoops niet voor mij wil optreden. Uit de media moet ik opmaken dat de heer Knoops inmiddels 'in zijn overvolle agenda' wel tijd heeft weten te vinden voor een aantal even geruchtmakende als bewerkelijke zaken, waaronder die van een drugshandelaar, die een gevangenisstraf uitzit.

      Ook vindt hij tijd om de belangen van de Nederlandse marinier in Irak te behartigen, tegen wie het OM in Nederland aangifte deed, omdat hij, daar hij zich bedreigd voelde, gebruik maakte van zijn wapen. Recent 'helpt de topadvocaat een vrouw, die door haar verzekeringsmaatschappij Klaverblad van brandstichting wordt beschuldigd'. Al deze zaken krijgen veel aandacht van de media.

      De 14e advocaat

      De veertiende advocaat tot wie ik mij op 5 juli 2003 wend is de heer mr. I. Sutorius uit Breda.

      Mr. Sutorius is een van mijn medeauteurs van het boek 'Recht op tuchtrecht', waarin ik op verzoek van een rechter een kritisch artikel heb geschreven over het tuchtrecht voor advocaten[51]. Mr. Sutorius is behalve advocaat ook Deken geweest van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda. In die functie heeft hij diverse keren de publiciteit gezocht en gevonden.

      Ik schrijf hem letterlijk: 'Uit artikelen van uw hand in kranten en tijdschriften en zeker uit uw artikel in het boek 'Recht op Tuchtrecht' maak ik op dat de kwaliteit van het werk van advocaten/curatoren u kennelijk net als mij ter harte gaat. Dat feit heeft mij er toegebracht mij tot u te wenden met het navolgende'.

      Ik stel hem net zoals de dertien confraters,die hem zijn voorgegaan op de hoogte van wat mij is overkomen en vraag hem om in mijn belang als mijn advocaat op te treden. Er komt geen antwoord. Op 2 augustus 2003 herhaal ik mijn brief. Er komt weer geen antwoord.

      Via zijn secretaresse hoor ik dat mijn brieven zijn aangekomen en herhaal ik telefonisch een aantal malen mijn verzoek. Er komt geen antwoord.

      Op 24 oktober 2003 wend ik mij tot de toenmalige deken in Breda. Die actie leidt tot resultaat.

      Op 27 oktober 2003 reageert mr.Sutorius op mijn brief van 5 juli 2003.

      Hij stelt onder andere: 'Als deken is de beroepsaansprakelijkheid van de advocaat uiteraard een onderwerp van mijn aandacht geweest, doch de inhoudelijke behandeling van deze civielrechtelijke aansprakelijkheid, zeker in een zaak als de uwe, dient door een advocaat met meer specifieke deskundigheid en proceservaring gedaan te worden'.

      Hij stelt de advocaat mr. Lietaert Peerbolte voor, uitgerekend de advocaat, met wie ik persoonlijk en als lid van de stichting Advocadur in zeer negatieve zin te maken heb gehad en heb.

      In aansluiting op zijn brief voer ik een even lang als aangenaam telefoongesprek met de heer Sutorius. In dat gesprek ervaar ik weliswaar sympathie voor mijn standpunten en die van de stichting Advocadur, maar ik moet constateren dat óók mijn veertiende poging om een advocaat te vinden, vastloopt.

      De 15e advocaat

      De vijftiende advocaat tot wie ik mij ook op 5 juli 2003 wend, is de heer mr. F. de Meeter. Mr. De Meeter staat bekend als een kundig en ervaren curator en advocaat.

      Hij is - zoals hiervoor geschreven - onder andere voorzitter van de Faillissementscommissie van de Nederlandse Orde van Advocaten, de NOvA; op grond daarvan heb ik mij al eerder tot hem voor informatie gewend. Hij is een bekend curator die in vele artikelen standpunten over faillissementsperikelen inneemt.

      In de affaire rond het omstreden declaratiegedrag van de curatoren/advocaten N. Wilke en H. du Pon van het grote advocatenkantoor CMS Derks Star is datgene gebeurd wat ik in mijn faillissement niet voor elkaar kon krijgen. In die zaak is het declaratiegedrag van beide curatorengrondig onderzocht en wel door de heer mr. F. de Meeter.

      Bovendien heeft hij blijk gegeven van de moed om met betrekking tot mijn faillissementsperikelen een standpunt in te nemen. Zoals hiervoor al vermeld, heeft mr. F. de Meeter mij op 21 juni 2002 geschreven dat 'hij het met mij eens is dat bij een goede taakuitoefening van de advocaat/curator hoort dat deze zo snel mogelijk contact legt met de failliet' en dat er 'voor de deken een taak is weggelegd om te achterhalen welke verklaring ten grondslag ligt aan het feit dat de aangewezen curator/advocaat Vestiens zich pas acht dagen na dato tot mij gewend heeft'.

      Kortom ik heb alle reden om me op 5 juli 2003 tot hem te wenden. Er komt geen antwoord. Omdat ik aan blijf dringen, reageert mr. De Meeter uiteindelijk op 17 november 2003. Hij schrijft onder andere: 'Ik ben bezig met werken als 65-plusser en ik begin niet meer aan een zaak als de uwe, waarvan duidelijk is dat er nog vele jaren mee gemoeid kunnen zijn. Bovendien betreft uw zaak een specialisme, waarmee ik nooit doende ben geweest'.

      Daarmee doelt de heer De Meeter kennelijk op het medisch letsel. Maar ik heb mr. De Meeter net als andere advocaten vooral en met name gevraagd om mij te helpen de gevolgen van het faillissement recht te zetten. Daarvoor leek hij mij een bij uitstek geschikte advocaat.

      Mr. De Meeter eindigt met de uiterst vriendelijke woorden: 'Ik hoop dat u er in slaagt om enige vrede in uw leven te vinden. Zo mogelijk zonder advocaat, maar indien dat naar uw mening niet anders kan, met een raadsman'. Ik schrijf mr. De Meeter dat alle pogingen om een oplossing te vinden voor de problemen, die ik in dit verhaal heb geschreven door degenen, die daar voor verantwoordelijk zijn worden afgewezen en dat zij mijn probleem telkenmale op de rechter afschuiven. Om de rechter te informeren heb ik echter een raadsman/advocaat nodig. Ik heb me voorgenomen om geen woorden te zoeken voor mijn onvrede.

      Ik beperk me daarom tot de conclusie dat die onvrede nog te groot is om de vrede te vinden, waar mr. De Meeter het over heeft. Ik zet mijn zoektocht naar een advocaat voort.

      De 16e advocaat

      In de staatscourant van 6 maart 2002 schrijft de hoogleraar en advocaat prof. mr. Bob Wessels een artikel dat de mij uit het hart gegrepen titel draagt:

      'De faillissementscurator een zwak geregeld ambt'.

      In dat artikel geeft de professor in theorie aan wat ik in de praktijk heb ervaren. 'De hoogleraar en advocaat Mr. Wessels uit scherpe kritiek op het ambt van curator. Hij vindt dat 'het hoog tijd is dat de curator onder een eigen beroeps en gedragsrecht valt' en stelt een 'Kamer voor beheerders in insolventiezaken' voor'. In de Staatscourant van 10 april 2002 stelt mr. W. Aerts, advocaat en voorzitter van de hiervoor genoemde Vereniging van Insolventieadvocaten INSOLAD in zijn reactie op Wessels onder andere dat 'curatoren eerder een gedragscode nodig hebben en de rechterlijke macht voldoende toezicht houdt op de door haar aangestelde curatoren'.

      In de Staatscourant van 25 september 2002 spreek ik als de freelance journalist, die ik tegen de verdrukking in geworden ben - beide heren/insolventiespecialisten tegen in het eerder genoemde artikel: 'Slachtoffer faillissement kan nergens terecht'. [53]

      De kritiek van prof. mr. Bob Wessels is mij uit het hart gegrepen en werkt om het eens beeldend te zeggen als een kompres op de open wond van mijn zwaar aangetaste rechtsgevoel.

      De woorden van de heer Wessels doen mij besluiten hem te vragen mij aan een oordeel van de onafhankelijke rechter te helpen. Behalve hoogleraar is hij immers advocaat. Ik besluit om hem persoonlijk op zijn artikel in de Staatscourant aan te spreken.

      Op 8 september 2002 voer ik een telefoongesprek met hem. Ik wijs op zijn artikel in de Staatscourant en op de reactie daarop van mr. Aerts en van mij.

      Ik stel hem kort op de hoogte van mijn ervaringen in mijn faillissement met mijn curatoren en zeg dat in het mijn geval het ambt van curator inderdaad zeer slecht geregeld was en dat ik daarvan het slachtoffer geworden ben.

      Dan lees ik de zin voor die ik voor alle zekerheid op papier heb gezet: 'In het licht van uw meer dan terechte kritiek op het ambt van curator en uitgaande van het feit dat u een gezaghebbend hoogleraar, auteur van vele boeken en artikelen over en een autoriteit op het gebied van faillissementszaken bent, bent u voor mij bij uitstek de advocaat, die ik nodig heb en/of de hoogleraar die een standpunt inneemt over de gang van zaken in mijn faillissement '.

      Prof. mr. B. Wessels is even stil. Dan vraagt hij me om hem schriftelijk over de gang van zaken in mijn faillissement te informeren. Dat doe ik op 8 september 2002 op de gebruikelijke wijze. Ik schrijf onder andere: 'Bijgaand treft u - conform uw verzoek - de belangrijkste feiten aan van het faillissement, waarin ik schuldeloos terecht ben gekomen.

       Ik stel het zeer op prijs wanneer u een standpunt inneemt over de voor mij vaststaande aansprakelijkheid van de griffier, de curatoren, de rechter-commissaris of andere personen'.

      Op 18 september 2002 antwoordt de heer Wessels van Holland Van Gijzen Advocaten te Amsterdam: 'De zienswijze van mr. De Meeter, verwoord in zijn brief van 21 juni j.l. aan u, komt me juist voor. Voor zover u de mogelijkheid zou willen beproeven om bijvoorbeeld de griffier of de r-c (rechter-commissaris) aan te spreken dan zou er rekening mee moeten worden gehouden dat in het algemeen de jurisprudentie leert dat bijvoorbeeld verkregen informatie niet kan afdoen aan hetgeen uit de wettelijke regeling aangaande termijnen voortvloeit, nog daargelaten mijn vermoeden dat u ter zake doende feiten zal moeten stellen en bewijzen.

      Hoewel ik begrip heb voor de positie waarin u volgens uw beschrijving verkeert, kan ik - indien u zulks met uw brief beoogde - deze zaak niet aannemen'.

      Ik beperk mij tot het commentaar dat de wetenschapper Wessels zich afsluit voor mijn signalen uit de insolventiepraktijk en dat de zestiende advocaat, de heer Wessels, zich naar mijn overtuiging van mijn probleem afmaakt met een meesterlijk Jantje van Leiden.

      Hij heeft er net als de vijftien confraters, die hem inmiddels zijn voorgegaan geen zin in zich in mijn belang tegen zijn confraters en collegae te richten

      De 17e advocaat

      Dan vat ik de moed op om mij tot de landelijke bekendheid genietende advocaat mr. Max Moszkowicz sr. te wenden, die conform het 'Jaarboek Advocatuur', een boekwerk vol informatie over advocatenzaken, gespecialiseerd in faillissementszaken blijkt te zijn. Zoals bij al de hiervoor genoemde advocaten bel ik ook nu eerst zijn secretaresse om te vragen of hij wel tijd heeft voor een nieuwe zaak. Die tijd is er, naar zij zegt. Ik kan me tot mr. Max Moszkowicz sr. wenden.

      Op 6 augustus 2003 schrijf ik hem letterlijk: 'Uit uw columns 'Recht voor zijn Raab, uit uw optreden in de media en ook uit uw boeken moet ik opmaken dat u een goed en integer advocaat en een goed mens bent.

      Van uw secretaresse krijg ik te horen dat ik mij schriftelijk tot u kan richten. Daarom en ook omdat u over kennis en ervaring met faillissementszaken beschikt vraag ik uw aandacht voor het volgende'.

      Ook mr. M. Moszkowicz sr. informeer ik helder en duidelijk over wat ik van hem vraag. Net als bij de zestien advocaten, die hem zijn voorgegaan vraag ik ook hem om een gesprek om me voor te stellen en om mijn rechtsvraag verder toe lichten. Zoals in al mijn brieven aan advocaten eindig ik met de woorden: 'Als u mij niet wilt of kunt helpen, of als u de mening bent toegedaan dat er geen sprake is van aansprakelijkheid, hoor ik graag van u waarom. Als u een advocaat kent, die past bij mijn rechtsvraag stel ik het op prijs, wanneer u mij zijn of haar naam noemt'.

      Mr. Max Moszkowicz sr geeft geen antwoord. Op 4 september 2003 stuur ik een herinnering. Er komt geen antwoord. Op 24 oktober 2003 richt ik mij per brief tot de toenmalige deken van de Orde van Advocaten te Maastricht, de heer mr. E. Teeuwen.

      Ik schrijf onder andere.: 'U dient - conform de advocatenwet - in uw arrondissement te waken voor een goede rechtsvoorziening. Daarbij hoort mijns inziens dat advocaten - en zeker advocaten die landelijke bekendheid genieten en door hun optreden in het openbaar verwachtingen wekken bij rechtzoekende mensen zoals ik - op een dringend verzoek reageren.

      Ik verzoek u dan ook om er als deken bij de heer mr. Max Moszkowicz sr op aan te dringen mijn verzoek van een reactie te voorzien'.

      Dat doet de deken op 28 oktober 2003. Hij schrijft aan mr. Max Moszkowicz sr. onder andere: 'Uitgaande van het adagium: 'chaque lettre polie demande une réponse', dien ik er bij mr. M. Moszkowicz op aan te dringen binnen twee weken na heden zijn reactie op de brief d.d. 6 augustus 2003 aan de heer Terharte te doen toekomen met afschrift aan ondergetekende.'

      Op 29 oktober 2003 schrijft de zeventiende advocaat, die ik om hulp vraag, mr. Max Moszkowicz sr., mij: 'U vraagt waarom ik aan uw verzoek om u als advocaat bij te staan, niet voldoe. De belangrijkste reden is dat mijn agenda dat niet toelaat.'

      De 18e advocaat

      Voor de serie in het advocatenblad: 'Het ethisch peil van ……' worden advocaten ondervraagd over 'hoe ze te werk gaan? Hoe ze denken over normen en waarden?' Van het interview wordt een artikel gemaakt.

      In Advocatenblad nr. 17 van 2003 is het de beurt aan mr. Martin de Witte, '.

      Mr. De Witte doet belangwekkende uitspraken zoals:

      ' Hij pleit er voor '

      'Het vertrouwen van mr. De Witte in de overheid is niet groot' en hij 'kiest zaken uit op de mogelijkheid om iets te veranderen'.

      'Ik ben in mijn denken en doen nog steeds rechtlijnig', zegt hij

      Ik heb een 'rechtlijnige' advocaat nodig, die mijn griffier, mijn curatoren en de overheid niet 'een hoge rekening hoeft te laten betalen, maar een lesje wil leren'. Ik heb een advocaat nodig die 'mijn zaak uitkiest op de mogelijkheid iets te veranderen'. [54] Daarom wend ik mij op 21 oktober 2003 tot mr. De Witte, de achttiende advocaat.

      Er komt geen reactie, ook niet op mijn herinneringsbrief. De moed om weer de Deken te vragen mr. De Witte normen en waarden of het fatsoen bij te brengen om op redelijke brieven te antwoorden heb ik niet meer op kunnen brengen.

      De19e en 20e advocaat

      Ik ben vergeten te vermelden dat ik mij direct na het faillissementsvonnis gewend heb tot twee cassatieadvocaten om hun standpunt te horen over de mogelijkheid om cassatie in te stellen of om mij op een andere wijze aan mijn Recht te helpen. Ook vraag ik om een gesprek waarin ik mijn verzoek toe kan lichten. Er komt geen duidelijk standpunt en mijn verzoek om een gesprek wordt afgewezen. Het enige wat duidelijk wordt is hun beider voorschotrekening.

      De 21e en 22e advocaat

      Na mijn zoektocht naar een advocaat buiten het arrondissement Arnhem en Zutphen heb ik nog een keer een appèl op de Raad van Toezicht van de Orde van advocaten in mijn arrondissement Zutphen gedaan om mij namen van advocaten te noemen, die over de kennis en ervaring beschikken die nodig zijn om de schade die ik door heel de gang van zaken in mijn vermaledijde faillissement geleden heb, voor de rechter te laten spreken.

      De adjunct-secretaris deelt mij mede: 'Naar ik u mededeelde is in dit arrondissement slechts een advocaat gespecialiseerd in beroepsaansprakelijkheid, te weten mr. M.T. Spronck te Apeldoorn. In het arrondissement Arnhem kunt u in verband met beroepsaansprakelijkheid de volgende advocaten raadplegen: De heer mr. J. Follender Grossfeld te Arnhem en de heer mr. P. van Wersch te Nijmegen'

      Mr. Spronck blijkt bij hetzelfde advocatenkantoor als de advocaat mr. Bolt te werken en valt dus af. Over blijven de advocaten mr J. Follender Grossfeld en mr. P. van Wersch. Eigenlijk heb ik op dat moment na al mijn ervaringen met advocaten al besloten om tijdens dit leven nooit meer aan een advocaat te vragen om mij te helpen.

      Maar om te voorkomen dat mij verweten wordt dat ik deze twee door de Raad van Toezicht geadviseerde advocaten niet geraadpleegd heb, wend ik mij op 30 maart 2004 tot hen met hetzelfde verzoek dat ik eerder aan twintig van hun confraters richtte.

      Mr. J.W.Th.M. Follender Grossfeld schrijft d.d. 19 april 2004: 'Aangezien ik specialist ben in familierecht en niet in aansprakelijkheidsrecht, kan ik u niet van dienst zijn'.

      De advocaat mr. Van Wersch antwoordt op vrijdagmiddag 9 april 2004 per telefoon. Als te doen gebruikelijk bij advocaten pak ik mijn schrijfblok, nu om op te schrijven wat mijn 22e advocaat te zeggen heeft. Mr. Van Wersch klinkt erg vriendelijk en zeer begaan met mijn lot. Hij kent de stichting Advocadur en weet dat ik vaker over juridische onderwerpen schrijf. Mijn bijdrage voor het boek Recht op Tuchtrecht kent hij en wil hij nog gaan lezen. 'Wat heeft u veel meegemaakt', laat hij zich ontvallen.

      Hij is de eerste advocaat, die mijn brief en de daarbij horende informatie duidelijk goed heeft gelezen en alle tijd neemt om mij van zijn bevindingen op de hoogte te stellen. Hij geeft een lange uiteenzetting, die langzaam, maar zeker tot de volgende conclusie leidt:

      'Het aansprakelijk stellen van de advocaten Duynstee, Sneep, Schenke, Bolt, de curatoren en/of de Staat der Nederlanden zal, zoals ik er nu tegen aan kijk, erg moeilijk zijn. Ik zal heel veel uren moeten studeren om te kunnen beoordelen wie ik met enige kans op succes aansprakelijk kan stellen en of dat in uw belang is. En als dat al het geval zou zijn, zal de verzekeraar onmiddellijk de gestelde schade betwisten'.

      Ik wil zeggen dat ik dat aan den lijve heb meegemaakt en nog steeds meemaak. Ik wil mijn overtuiging over de rechteloosheid van zovele mensen laten spreken, maar mr. Van Wersch vraagt me om eerst zijn verhaal af te mogen maken. Dan gaat hij verder:

      'Mijn uurloon bedraagt € 240. Ik ben lid van een commercieel advocatenkantoor en kan daarom niet onder die prijs werken. Kortom, gelet op de financiële, emotionele en juridisch risico's moet ik u al bij al zeggen dat ik deze zaak niet kan doen. Ik begrijp dat mijn boodschap teleur zal stellen, maar ik vind dat ik eerlijk tegen u moet zijn. Bovendien vraag ik mij af of het voor u wel verstandig is om een juridische procedure te beginnen'.

      Mijn reactie is dat ik zijn eerlijkheid op prijs stel, maar dat ik daarmee nog steeds geen advocaat heb. Ik stel de advocaat Van Wersch er van op de hoogte dat zijn falende confraters en hun beroepsaansprakelijkheidsverzekeraars mij en talloze andere slachtoffers geen andere keus laten dan een juridische procedure of om te berusten in hun onrecht.

      Mr. Van Wersch luistert. Daarom krijg ik de gelegenheid om hem duidelijk te maken dat advocaten altijd wel een reden weten te vinden om niet op te hoeven treden tegen confraters en collegae/ juristen en dat er daarom nauwelijks of geen jurisprudentie bestaat over de fouten die zijn confraters maken en de schade die ze daardoor veroorzaken.

      Ik wijs hem op de enorme rechteloosheid die de verplichte procesvertegenwoordiging in handen van commerciële advocaten veroorzaakt, en zeg wel een paar keer met nadruk dat er juist met betrekking tot die rechtsongelijkheid bij uitstek een taak voor de advocatuur is weggelegd.

      Ook zeg ik mr. Van Wersch dat er echt niet zoveel uren nodig zijn om mijn zaken te bestuderen, wanneer hij mijn boeken leest en wanneer hij gebruik maakt van mijn kennis van de feiten en vermogen om onrecht en rechtsvragen te verwoorden.

      In de hoop dat hij mij helpt om in ieder geval de door het Gerecht te Zutphen erkende fouten recht te zetten, zeg ik dat ik mijn verzoek aan hem tot de door die fout veroorzaakte schade wil beperken.

      Maar mr. Van Wersch zegt nogmaals dat het hem spijt dat hij me teleur moet stellen, maar dat hij echt geen mogelijkheid ziet om mij te helpen. Omdat ook mr. Van Wersch zich kennelijk niet tot de rechter wil wenden, vraag ik hem of hij mij dan wil helpen om net als de heer Oltmans een oplossing via arbitrage te bereiken.

      Mr. Van Wersch zegt dat 'voor arbitrage twee partijen nodig zijn en dat hij niet verwacht dat de betreffende beroepsverzekeraars daaraan mee zullen werken, maar dat hij los daarvan ook geen tijd en mogelijkheden ziet om mij bij een arbitrageprocedure van dienst te kunnen zijn '.

      Uit al zijn woorden kan ik niet anders dan opmaken dat hij me niet wil helpen.

      Ik wrijf mr. Van Wersch onder zijn neus dat zijn weigering en al die mij bekende weigeringen van advocaten om mensen te helpen, die slachtoffer geworden zijn van fouten van advocaten en van andere hoeders van ons Recht, mijns inziens op de noodzaak wijzen om van regeringswege hulp van een advocaat te waarborgen of om de verplichte procesvertegenwoordiging onder omstandigheden af te schaffen. Mr. Van Wersch spreekt mij niet tegen.

      We voeren al bij al wel een uur een zeer geanimeerd gesprek over arbitrage, het tuchtrecht voor advocaten en tal van andere juridische onderwerpen, maar alles blijft bij het oude en ik heb geen advocaat.

      Ik eindig met de mededeling dat ik in het boek 'Een faillissement dat nimmer went, zolang geen hoeder van mijn recht zijn ongelijk erkent' ons gesprek zal weergeven, zijn standpunten zal vermelden en hem een en ander ter beoordeling zal doen toekomen.

      De 23e advocaat

      De 23e advocaat, een letselschadeadvocaat van een groot en gerenommeerd advocatenkantoor, wordt mij met klem aangeraden. Zijn kwaliteiten worden zo geroemd, dat ik me ook tot hem richt. Na een paar dagen neemt hij telefonisch contact met mij op. Het lijkt een vriendelijke man. In een lang gesprek wordt mij duidelijk dat ook deze advocaat inderdaad vriendelijk is en begaan met mijn lot, maar mij niet van dienst wil zijn.

      Deze advocaat gebruikt als excuus voor het feit dat hij mij niet wil bijstaan het argument dat ' [55] Dan spreekt hij een zin uit die ik letterlijk heb opgeschreven: 'Daarmee dwingen ze u om een advocaat te nemen en dat gaat u veel tijd en geld kosten, die u niet heeft, maar de verzekeraar wel'.

      Per brief confronteer ik hem met zijn eigen uitspraken en attendeer hem er op dat ik zijn woorden in dit verhaal zal opnemen. De volgende dag belt hij me. Hij ontkent dat hij heeft gezegd wat ik hem heb geschreven en dat hij dat in ieder geval niet zo bedoeld heeft.

      Er ontstaat een lange discussie, waarin hij zich de volgende zin laat ontvallen: 'Mijnheer Terharte, ik wijs u er op dat ons kantoor ook werkzaamheden voor verzekeraars verricht en wanneer deze uw boek lezen en dus ook mijn door u geciteerde uitspraken over verzekeraars lezen, kan dat onder omstandigheden zeker consequenties voor ons kantoor hebben'. 'Zo zo', zeg ik op een toon waarvan de man kennelijk schrikt.

       'Zo letterlijk bedoel ik het niet', stamelt hij. Dan bezweert hij mij om 'zijn woorden over de verzekeraars niet op te nemen en als ik dat zou doen om zijn naam weg te laten'. Hij vraagt me een paar keer nog steeds vriendelijk om hem dat te beloven.

      Die belofte doe ik. Ik heb per slot van rekening niets tegen de man. Maar zijn uitspraken staan zwart op wit en daar sta ik voor in.

      Behalve aan deze drieëntwintig advocaten heb ik de hulp gevraagd van de advocaten die ik in het kader van de behandeling van klachten bij de Raden en het Hof van Discipline tegenover mij geplaatst zag. Ieder keer als ik bij de mondelinge hoorzitting in mijn pleidooi mijn rechteloosheid aan de orde stel, vraag ik kort en krachtig of zij de advocaat/procureur willen zijn, die ik nodig heb. Ze kijken me iedere keer vriendelijk aan, maar daarmee heb ik nog altijd geen advocaat.

      Tot slot wend ik mij tot ik mij tot twee 'Expertise- en schaderegelingbureaus / B.V's.

      Bureau TIJBOUT meldt mij bij monde van dhr. C.B. Tijbout op prachtig briefpapier onder andere:

      'Ons kantoor werkt niet op no cure no pay basis en ik zie bovendien geen mogelijkheden om de kosten, die wij eventueel in uw belang zouden moeten maken, op één van de in uw brief met bijlagen genoemde personen af te wentelen. Bezie ik uw beschrijving van alle ellende, dan zou het bestuderen van alle relevante stukken en aan de hand daarvan aangeven van een oordeel over de mogelijkheden om u wel of niet verder van dienst te zijn, flink wat dagen vergen'.

      Op even mooi briefpapier gebruikt GROOT Expertisebureau b.v. (onafhankelijke letselschade-experts) wat minder woorden om haar weigering om mij te helpen te verpakken:

       'Ons kantoor heeft geen experts/advocaten in dienst die u zouden kunnen bijstaan bij de overige 

          door u genoemde zaken'.

      Heel even heb ik overwogen, omdat ik Fries ben, de bekende, zeer vasthoudende, Friese advocatentweeling Anker te vragen mij te helpen, maar bij nader inzien heb ik besloten om beide heren een exemplaar van dit boek te sturen en vervolgens af te wachten of zij uit eigen beweging hun hulp aanbieden.

      Wat na mijn ervaringen met drieëntwintig advocaten, die me stuk     voor stuk niet willen helpen duidelijk wordt, is wat me eigenlijk al duidelijk was:

      Voor een landelijke bekendheid genietende crimineel worden advocaten aangewezen of staan ze in de rij, maar voor slachtoffers van het rechtsbedrijf 'hebben de heren en dames advocaten geen tijd, missen ze de noodzakelijke ervaring, is hun agenda ineens overbelast, vragen ze een onbetaalbaar uurloon, zien ze principiële bezwaren, komt hun advocateneed op de proppen', kortom treden ze niet op.[56]

      10.    Appèl op volksvertegenwoordigers.

      In de afgelopen tien jaar heeft de stichting Advocadur in talloze brieven de Nederlandse volksvertegenwoordiging kamerbreed geïnformeerd over de problemen, die mensen met hun recht ondervinden en over de structurele oorzaken daarvan. [57]

      We hebben vele (pers)berichten verstuurd over tal van ernstige juridische onderwerpen, zoals het tuchtrecht voor advocaten, de advocatenwet, artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, de gevolgen van de combinatie van de verplichte procesvertegenwoordiging met de commerciële advocatuur, waaronder de afsluiting van de weg naar de onafhankelijke rechter, etc.

      Aan de Vaste Kamercommissie voor Justitie hebben we al de verontrustende feiten en informatie, waarover wij in de loop van meer dan tien er komt geen antwoord.

      Onze informatie, boeken, artikelen, maar ook die van al onze geestverwanten worden 'ter kennisgeving aangenomen'. Er wordt niet of nauwelijks gereageerd en nimmer gaan onze volksvertegenwoordigers in op de feiten en de argumenten, die wij op hun politieke bord leggen. In het beste geval ontkent een volksvertegenwoordiger de verontrustende signalen die wij jaar in, jaar uit sturen.

      Soms worden er beloftes gedaan om ' maar die worden verbroken of van regeringsperiode tot regeringsperiode niet waargemaakt.

      We hebben vele politici persoonlijk aangeschreven. We hebben onze goed onderbouwde verzoeken aan volksvertegenwoordigers in sommige gevallen versterkt met namen van mensen met een reputatie, met gezag en autoriteit, die onze overtuiging met Recht delen.

      Wat we ook doen, als het serieus om ons Recht gaat, vertegenwoordigen onze volksvertegenwoordigers ons niet.

      Onze overtuiging over ons aller Recht krijgt niet de politieke steun, waar die overtuiging recht op heeft.

      Na tien jaar schrijven, telefoneren, informatie sturen, praten, kortom bedelen om politieke aandacht voor een ernstig probleem heb ook ík mijn vertrouwen in de politiek verloren.

      Desalniettemin heb ik nog één keer de moed opgebracht om me met betrekking tot de gang van zaken in het faillissement tot de politiek te wenden. Weer ontbreekt het aan reacties.

      Maar door een toeval [58] kom ik contact met het PvdA-lid, de oud-rechter, de heer mr. A. Wolfsen. Hij blijkt de eerste politicus die ontvankelijk is voor de problemen van mensen zoals ik. Hij heeft de moeite genomen om mij en leden van de stichting Advocadur te ontmoeten. We hebben hem geïnformeerd over wat mij en vele andere mensen met hun Recht is overkomen.

      Hij is de eerste politicus die het op heeft gebracht mijn 1e twee boeken te lezen en daarover een mening op papier te zetten. Hij heeft zich op de hoogte gesteld van datgene wat mij in mijn faillissement is overkomen. Ik heb hem gevraagd om een voorwoord voor dit boek te schrijven. Hij zegt mijn rechteloosheid en die van vele van mijn lotgenoten te onderkennen.

      Hij is op de hoogte gesteld van de structurele oorzaken die daaraan ten grondslag liggen. Hij zegt op te gaan treden.

      Er is dus weer hoop dat ons Recht op de politieke agenda komt en datde ernst van de staat van ons Recht tot zo veel politici doordringt dat eindelijk de veranderingen komen waar ons Recht recht op heeft. Hoop doet leven. De tijd zal het leren.

      Derde deel:

      Faillissementen: theorie en praktijk

      1.    De faillissementswet

      De ' bevat tal van onduidelijkheden en vaagheden. Daar doet het feit dat de wet 'laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 14 november 1996' niets aan af. Evenmin heeft die wetswijziging geleid tot hedendaags duidelijk, niet voor velerlei uitleg vatbaar Nederlands.

      Geen enkele van de 284 artikelen vermeldt dat de failliet zelf naar het vonnis van de rechter met betrekking tot de faillissementsaanvraag dient te informeren.

      Van artikel tot artikel blijkt dat óók in mijn geval de hoeders van mijn Recht zich niet aan de wet gehouden hebben.

      Bijvoorbeeld aan de voorwaarden voor faillietverklaring (art. 6.3) is niet voldaan. Immers op geen enkele wijze is gebleken dat ik 'de schuldenaar opgehouden zou zijn te betalen'. Uit de feiten had rechter Westhuis moeten blijken dat ik jarenlang niet 'opgeroepen werd om te betalen' en tevens dat ik wilde betalen, hetgeen ik op de zitting, waarop er over het verzoek mij failliet te verklaren, geoordeeld moest worden, diverse keren naar voren heb gebracht.

      Aan art. 14.1: 'De rechter die de faillietverklaring uitspreekt, geeft in de uitspraak tevens last aan de curator tot het openen van aan de gefailleerde gerichte brieven en telegrammen' heeft rechter Westhuis zich, hoe je diens uitspraak ook leest, niet gehouden. Voor criminelen wordt iedere vormfout - soms tot in het onredelijke - afgestraft. Voor mij niet.

      Art. 14.1 en geen van de andere 283 artikelen geven duidelijkheid over de vraag of en zo ja hoelang die postblokkade effectief en zinvol is.

      De faillissementswet zegt met betrekking tot de taak en de verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris niet meer en niet minder dan in art. 64: 'De rechter-commissaris houdt toezicht op het beheer en de vereffening van den faillieten boedel'.

      Artikel 64, lid 2 stelt onder andere: 'de rechter-commissaris gaat na of de curator zich houdt aan de grenzen van de wet, of hij handelt in het belang van de boedel en of hij zijn taak behoorlijk vervult. Het is de taak van de rechter - commissaris en de rechtbank om het beleid van de curator in volle omvang te toetsen' (Hoge Raad. 10 mei 1985). Tegenover dit artikel stel ik de feiten met betrekking tot de gang van zaken in mijn faillissement.

      Art. 65 zegt in een Nederlands van lang vervlogen tijden: 'Alvorens in eenige zaak, het beheer of de vereffening des faillieten boedels betreffende, eene beslissing te geven, is de rechtbank verplicht den rechter commissaris te horen'. Of de rechtbank zich aan deze verplichting gehouden heeft, waag ik te betwijfelen in het licht van de feiten in mijn vermaledijde faillissement en rekening houdend met de enorme hoeveelheid faillissementen, die zij onder haar beheer heeft. Waar ik zeker van ben is dat art. 65 niet spreekt van de verplichting de failliet te horen, hetgeen in het kader van de rechts- en waarheidsvinding toch voor de hand zou moeten liggen. Hoe het ook zij, ik ben nimmer gehoord over de feiten en achtergronden die tot mijn faillissement geleid hebben.

      Art. 61, lid 1 bepaalt dat 'de echtgenoot van de failliet is gerechtigd om alle goederen die hem (haar) toebehoren en die niet in de huwelijksgemeenschap vallen terug te nemen'.

      Er is nimmer onderzoek uitgevoerd naar of een oordeel uitgesproken over de vraag wat wel en niet in de huwelijksgoederengemeenschap valt.

      Art. 66 zegt: ' De rechter-commissaris heeft echter in de periode dat hij niet met verlof was nimmer getuigen of deskundigen gehoord.

      Art. 67 stelt: 'Van alle beschikkingen van den rechter-commissaris is gedurende 5 dagen hoger beroep op de rechtbank mogelijk'. Art. 67 spreekt echter met geen woord over het feit dat voornoemd hoger beroep hoge kosten met zich meebrengt, met name wanneer de curator daarbij betrokken wordt.

      Art. 69 stelt: 1) 'Ieder der schuldeischers en ook de gefailleerde kunnen bij verzoekschrift tegen elke handeling van de curator opkomen, of van dezen een bevel uitlokken, dat de curator eene bepaalde handeling verrichte of eene voorgenomen handeling nalate'.

      2) De rechter-commissaris beslist, na de curator gehoord te hebben binnen drie dagen.

      Dat is de theorie, waaraan de rechter-commissaris zich in de praktijk niet gehouden heeft. [59]

      Art. 71.1 stelt: 'Het salaris van den curator in elk faillissement wordt door de rechtbank vastgesteld'. Het artikel vermeldt echter niet hoe en wanneer en geeft generlei uitsluitsel over het uurloon of over het feit dat het salaris van de curatoren tot astronomische hoogtes kan oplopen, die de vordering binnen de kortste keren overtreffen'.

      Het artikel vermeldt ook niet of en zo ja wanneer en hoe de curator zijn rekening dient te specificeren.

      Art. 99.1 stelt: 'De curator opent krachtens de last in art. 14 brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht. Die, welke niet op den boedel betrekking hebben, stelt hij terstond aan den gefailleerde ter hand'.

      Mijn curatoren openen brieven gericht aan de stichting Advocadur of aan mijn echtgenote. Deze en andere brieven, die 'niet op den boedel betrekking hebben', worden bepaald niet terstond aan mij ter hand gesteld, zoals ik tot mijn schade en schande heb moeten ervaren.

      Art. 108.1 stelt: 'de rechter-commissaris bepaalt uiterlijk 14 dagen, nadat het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan:

      1) den dag waarop uiterlijk de schuldvorderingen moeten worden ingediend;

      2) dag, uur en plaats waarop de verificatie gehouden zal worden'.

      Ik ben 4 januari 2001 failliet verklaard maar de rechter-commissaris heeft pas op 18 september 2001:

      'den dag bepaald waarop uiterlijk de schuldvorderingen moeten worden ingediend en den dag, het uur en de plaats waarop de verificatie gehouden zal worden'.

      Aan dat artikel heeft de rechter-commissaris, die gedurende langere tijd op verlof was, zonder voor een vervanger zorg te dragen, zich hoe dan ook niet gehouden.

      Art. 109 bepaalt duidelijk:

      'De curator geeft van deze beschikkingen (uit art. 108) onmiddellijk aan alle bekende schuldeisers bij brieven kennis'. Maar mijn curator stelt niet 'onmiddellijk', maar pas op 10 augustus 2001 de schuldeisers in kennis van een en ander. Mr. H. Peters wordt niet in kennis gesteld, omdat de 1e en de 2e curator niet de moeite hebben genomen zich er van te vergewissen of mr. Peters nog bij de stichting werkzaam is.

      Art. 115 is ook van toepassing: 'Van de krachtens art. 114 gedane nederlegging der lijsten (art. 112, lijst met de betwiste en goedgekeurde vorderingen) geeft de curator aan alle bekende schuldeisers schriftelijk bericht....'. De tot en met de verificatievergadering - ten onrechte - als 'betwiste schuldeisers' aangemerkte mr. Peters en de stichting Advocadur 'krijgen nimmer schriftelijk bericht'.

      Art. 116 bepaalt: 'De gefailleerde woont de verificatievergadering in persoon bij, teneinde daar alle inlichtingen te geven over de oorzaken van het faillissement en den staat van den boedel te geven, die hem door den rechter-commissaris gevraagd worden'.

      Die 'oorzaken van mijn faillissement' liggen bij 1) de aanvrager, 2) de griffier en 3) de curator, zoals ik die in dit verhaal aangeef. Naar die oorzaken vraagt de rechter-commissaris niet. Hij vraagt mij helemaal niets.

      Verder stelt de wet allerlei eisen met betrekking tot 'het onderzoek door de curator', 'verdaging van de vergadering', 'de eedsaflegging', 'verwijzing naar de Rechtbank bij betwisting van een vordering', 'betwisting door de gefailleerde van een vordering', 'het op te stellen proces-verbaal', etc, etc. Maar mijn curatoren, mijn rechter-commissaris en mijn griffier houden zich niet aan voornoemde en andere bij wet gestelde eisen.

      Voornoemde en vele andere in theorie vast staande artikelen van de faillissementswet worden in de praktijk overtreden. Het zijn er teveel om er in dit verhaal melding van te maken.

      2.       Meningen van juristen / insolventiespecialisten

      Wie een blik werpt in de bibliotheek van een Faculteit der Rechtsgeleerdheid, wie bladert in de Catalogus Juridische uitgaven van de uitgeverij Kluwer, of wie bij een Internet - zoekprogramma het trefwoord 'faillissement, rechter - commissaris, griffier, curator, verificatievergadering' opgeeft, komt tot de conclusie dat er een enorme hoeveelheid boeken over de faillissementswet en het faillissementsrecht geschreven zijn.

      Daarnaast bestaat een enorme, zich almaar vergrotende hoeveelheid artikelen in juridische tijdschriften.

      De heren/dames insolventiespecialisten buitelen over elkaar heen met in hun ogen ongetwijfeld belangwekkende standpunten over de insolventiepraktijk, die mijn bloeddruk en ongetwijfeld die van lotgenoten tot cardiaal onverantwoorde hoogte doet stijgen.

      Bijvoorbeeld in het Tijdschrift voor Insolventierecht schrijft mr. R.R.M. de Moor naar aanleiding van de Wet N.G.A. (Wet Nodeloos gecompliceerde afwikkeling): 'Een faillissement begint als een avontuur: met grote snelheid moet de curator zich allerlei informatie eigen maken, afwegen en keuzes maken. De eerste dagen (soms weken) zijn uitermate hectisch en bruisend'. 'De rechter(commissaris), voor wie art. 11 Algemene Bepalingen 1829 ook geldt, heeft toe te zien op de uitvoering van de faillissementwet, ook als de curatoren dat niet leuk vinden'.

      In hetzelfde Tijdschrift voor Insolventierecht pleit de oud-voorzitter van INSOLAD, mr. W. Aerts voor 'meer inbreng vanuit de praktijk bij nieuwe regelgeving', maar hij beperkt die praktijk tot de hoeders van het faillissementsrecht.

      Mr. Aerts vindt het 'een (helaas onuitroeibaar) misverstand dat curatoren belang hebben bij de afwikkeling van faillissementen'.

      De jurist/advocaat, fiscalist, columnist, de heer mr. Ewoud Lietaert Peerbolte schrijft onder de naam Ed Sanders een aantal thrillers waarin hij geen misverstand laat bestaan over eigenbelangen van advocaten/curatoren en de leugens die ingezet worden om die eigenbelangen te dienen. In de 'Tyrrheense connectie' legt hij op pagina 25 de advocaat mr. Hoegen, die net van de rechter-commissaris te horen heeft gekregen dat hij in een faillissement tot curator wordt benoemd, de volgende voor zich zelf sprekende woorden in de mond: 'Toen hij de hoorn had neergelegd stootte hij een juichkreet uit. Hij maakt een rondedans en rende de gang op naar het kantoor van zijn secretaresse.

      Hij stak zijn beide duimen omhoog 'Een failliete jachtwerf!' riep hij. 'Weet je hoeveel we daar de vorige keer aan over hebben gehouden? Twee ton, drie ton?'

      Ik ben er van overtuigd dat voor die woorden de praktijk model heeft gestaan.

      In de anekdotenbundel van INSOLAD 'De curator (on)zeker' komen een aantal curatoren aan het woord.

      De advocaat/curator, de heer mr. Dolph Boddaerd schrijft: 'het feit dat ik de salarissen in mijn eigen faillissementen mocht houden vormde een directe prikkel om zo'n faillissement op correcte wijze en met bekwame spoed af te wikkelen'.

      In diezelfde bundel kwalificeert mr. Mart J.M. Franken de curator onder andere als: 'een alomvattend monster, onverbloemd voorzien van niet te temmen strijdbaarheid, behept met krasse creativiteit en tot mislukken niet of nooit gedoemd'. De curator mr. G.A.J.A.M. Molkenboer stelt: 'Ik heb het altijd belangrijk gevonden om direct na de aanstelling aan het werk te gaan'. Diverse andere curatoren geven in en buiten deze bundel meningen ten beste, die het bloed onder mijn nagels weghalen. Ik kan niet uitsluiten dat deze en andere curatoren uitstekend werk van een hoge kwaliteit afleveren.

      Maar duidelijk is dat geen enkele insolventiespecialist een mening ten beste geeft over de failliet.

      Geen van de boeken, artikelen, die ik in de loop der jaren lees, is geschreven vanuit het perspectief van de failliet. Diens mening, diens eer, diens gevoel, diens portemonnee doen er voor de schrijvende heren en dames insolventiespecialisten kennelijk niet toe.

      Al de kwistig rondgestrooide theorieën staan mijlenver af van de ervaringen die ik of failliet te verklaren of verklaarde mensen in de praktijk van een faillissement opdoen.

      Er wordt geen woord gewijd aan be/mishandeling, door curatoren en rechters-commissaris van failliete mensen. Rekeningen van curatoren worden niet besproken.

      De trefwoorden kritiek, woede, onvrede, etc, in combinatie met faillissement, curator, rechter-commissaris leveren bij zoekprogramma's op internet geen resultaat op.

      De Minister van Justitie speelt het zelfs klaar om al de misstanden, waarvoor curatoren en rechters-commissarissen verantwoordelijk zijn, bot te ontkennen.

      De Staatscourant van 28 februari 2003 meldt immers: 'ondanks de beweringen over 'zakkenvullerij' van curatoren en meineed plegende rechters benadrukt de Minister van Justitie, mr. J. Donner, in een brief aan de Kamer zijn vertrouwen in de rechterlijke macht'. Volgens de minister 'is de deskundigheid die een curator moet bezitten het beste gewaarborgd bij ter zake kundige advocaten'.

      De stichting Advocadur verzoekt de Minister om hem en zijn Ministerie te bedelven onder de feiten waaruit de onjuistheid van zijn misleidende uitspraken pijnlijk blijkt. De Minister antwoordt niet.

      Mijn collega freelance journalist Th. Gerritsen en ik verzoeken een aantal juridische tijdschriften zoals het Tijdschrift voor Insolventierecht en het tijdschrift van de Vereniging van Insolventieadvocaten INSOLAD om aan de hand van onze ervaringen een kritische bijdrage in hun tijdschrift te mogen schrijven, die voor wat meer evenwicht zorgt.

      Op ons verzoek wordt niet gereageerd.

      Op 3 januari 2004 plaatst het Ministerie van Justitie, geleid door de door vele burgers gedeelde overtuiging dat 'de samenleving veiliger moet worden' een kolossale advertentie met de oproep in kapitale, dik gedrukte letters: ZIE JE IETS VERDACHTS? MELDT HET.

      Voor alle verdenkingen en zelfs voor feitelijke beschuldigingen, die burgers zoals ik bij Justitie zien en waarvan zij keurig melding maken, sluit Justitie de ogen of steekt ze heel haar kop in het zand.

      3.    Anders bekeken: Meningen van leken / geestverwanten / lotgenoten

      In de loop der jaren nemen een aantal tijdschriften, sommige (met name regionale) kranten en ook de Staatscourant artikelen op van geestverwanten of van mijn hand. Er komen boeken in omloop, waarin ernstige kritiek op Justitie gedetailleerd en gedocumenteerd verwoord wordt.[60] Ik schrijf de hiervoor genoemde boeken 'Een ongeluk komt zelden alleen' en 'Recht in de ogen gekeken'. Ook in bijdragen voor andere boeken, onder andere het al genoemde boek 'Recht op tuchtrecht' verwoord ik mijn onvrede en draag ik feiten, argumenten en oplossingen aan.

      Net als zovele andere geestverwanten kijk óók ik klaarblijkelijk anders naar mijn/ons Recht. Vele mensen zien en voelen waar het recht krom is en waarom, en zien al het in het Recht ingebakken onrecht dat juristen niet zien of niet willen zien en waar ze kennelijk geen kritiek op hebben. Keer op keer geef ik lucht aan mijn kritiek op het rechtsbedrijf.

      In de loop der jaren verschijnen er zo'n vijftig artikelen van mijn hand en van de stichting Advocadur. Ik daag de hoeders van ons Recht uit en zet daartoe alle strijd - en stijlmiddelen in. Telkenmale vraag ik om tegenspraak voor mijn kritiek, argumenten en voorstellen of om bijval. Nooit ben ik tegengesproken en nooit heb ik bijval gekregen.[61]

      Juristen hebben klaarblijkelijk moeite met een vreemde eend in de bijt, met leken die anders en kritisch naar het Recht kijken.

      Dat geldt niet alleen voor mijn standpunten, maar ook voor die van mijn lotgenoten en geestverwanten, zoals van de heer J. Vonsteen van het Landelijk Meldpunt voor Verzekeringsgedupeerden, van de heer W. Wolbrink, lid van De Werkgroep Milieu Harmsveld, voor de standpunten van de Stichting Grondvest, etc, etc.

      Het geldt voor de Stichting Diensten aan Gefailleerden (STIDAG), het geldt voor vele andere op ons Recht gerichte stichtingen, werkgroepen en burgers die zich ernstig zorgen maken om de staat van ons Recht.

      Dat geldt voor het boek 'Het verdriet van de failliet'dat ook door een failliet, de heer Ing. Arnold N.M. van der Voort.[62]

      Geschreven werd en in eigen beheer is uitgegeven.

      De heer Van der Voort draait er niet om heen met een aantal aan de praktijk ontleende observaties die mij en vele lotgenoten uit het hart gegrepen zijn:

      'Advocaten, curatoren en rechters volharden in hun hautaine houding van onaantastbaarheid, gedekt door de wetgeving, door de orde, waarvan ze deel uitmaken en door hun hooggeplaatste vriendjes op strategische posities'.

      'De meeste rechtslieden ontwikkelen al snel een onuitstaanbare vorm van zelfingenomenheid'. 'Na negen jaar was er ruim € 40.000 in de boedel gestort, ruim voldoende voor het betalen van de schuld. Maar na negen jaar bleek het gehele bedrag te zijn opgegaan aan het salaris van de curator'. 'De rekening van de aangetreden curator was inmiddels opgelopen tot het 50-voudige van de betwiste hoofdsom'. Eigenbelang gaat boven alles, de toegebrachte schade aan de slachtoffers wordt schouderophalend genegeerd'.

      Het MBK blad 'Ondernemen'meldt in zijn tijdschrift van maart 2004 'Ondernemen!' bij een artikel van de hand van mevrouw Mieke Ripken onder andere: 'Niets menselijk is de curator vreemd. Fraude en onkunde bij faillissementen. Curatoren, die frauderen. Niemand ontkent dat het voor komt, maar op welke schaal, dat weet geen mens. Feit is dat curatoren een machtspositie hebben en dat de controle op hun functioneren tekort schiet'.

      Het juridische recherchebureau LAW WATCH spuit tot nu toe onweersproken kritiek op de gang van zaken in faillissementen in het artikel in de Financiële Telegraaf van 25 februari 2004 met de titel: 'Rammelend toezicht op curator is gat in markt'.

      Het boek: 'Poppenkast' van de journalist Peter Smolders en de ex-gefailleerde zakenman Gerry de Klerk [63] heeft niet zomaar als ondertitel: 'hoe politie en justitie in een strafzaak blunderen, manipuleren en hun macht misbruiken'.

      Ook dit boek laat zien hoe weinig zelfkritiek de betrokken, zelfingenomen, autoritaire advocaten, curatoren, rechters-commissaris aan de dag leggen; het laat zien hoe en dat er naar van alles en nog wat gezocht wordt, maar niet naar waarheid en recht.[64] Het boek legt het onvermogen van Justitie bloot om te gaan met een nota bene door haar zelf veroorzaakt probleem, dat diep heeft ingegrepen in het leven en werk van de heer De Klerk en diens gezin. Het boek leidt van feit tot feit tot één conclusie in de woorden van de auteurs: 'Hoe rechtshandhaving tot rechtsverkwanseling kan leiden'.

      Kritiek op 'geblunder, gemanipuleer en machtsmisbruik' van de hoeders van ons faillissementsrecht, zelfs de meest ernstige kritiek in voornoemde boeken, in artikelen, reportages in de media, op Internet,kritiek van hoogleraren, etc, wordt nimmer tegengesproken.

      Het geldt ook voor alle kritiek op het rechtsbedrijf van al die mensen die al sinds jaren op het Internet prijkt en op tegenspraak wacht. Wie zijn ogen en oren de kost geeft op de site van de Sociale Databank, www.sdnl.nl, op www.klokkenluideronline.nl, op www.klokkenluider.jouwpagina.nl, of op vele andere sites, hoort en ziet ellenlange kritiek op ons Rechtsbedrijf en zeker ook op griffiers, curatoren, rechters-commissaris.

      Het is ondoenlijk om aandacht aan al die mensen te besteden die slachtoffer zijn geworden van het falen van de hoeders van hun Recht.

      Eén mens wil ik met name noemen en wel de heer drs. Nico Burhoven Jaspers (MBA) [65] een man die al achttien jaar in een juridisch gevecht verwikkeld is met zijn ex-vrouw mevr. mr. M.C.M. de Kroon, voormalig gerechtsauditeur bij de Hoge Raad en thans raadsvrouwe bij de Belastingkamer van het Gerechtshof te Arnhem.

      Ik doe dat om een tweetal redenen. De eerste reden is dat de zaak Burhoven Jaspers/de Kroon uitstekend illustreert en bewijst tot hoever collusie en verstrengeling van belangen kunnen gaan, zeker wanneer het doen en nalaten van een confrère/collega in het geding is.

      Op de tweede plaats omdat de zaak Burhoven Jaspers/ de Kroon uitstekend gedocumenteerd is. Alle informatie over die zaak treft u aan op Internet www.sdnl.nl/burhoven.htm en op www.klokkenluideronline.nl. Wie kennis neemt van de tragedie van dhr. Burhoven Jaspers en van vele andere mensen, en wie beschikt over een beetje rechtskennis, voelt het spoedeisende belang om omwille van die mensen een billijk einde aan hun juridisch ellende te maken. Die ellende is zo groot en de rechteloosheid zo intens dat je niet kunt begrijpen waarom hun advocaten (als ze die al hebben) geen kort gedingen aanhangig maken.

      Als je bij de zoekmachine Google op internet de woorden 'curator, rekening en kritiek' invult, word je bedolven met informatie waar de kritiek van afspat.

      Op Internet regent het van klinkklare, zeer ernstige beschuldigingen aan het adres van al dan niet hooggeplaatste personen en instanties die wij betalen om voor ons Recht op te komen. Ze worden met naam en toenaam genoemd.

      Geen van de personen en instanties die in staat van beschuldiging worden gesteld spreekt de beschuldigingen en de kritiek tegen.

      Het feit dat het Ministerie van Economische Zaken een commissie heeft ingesteld onder leiding van prof. mr. Bas Kortmann om de gang van zaken bij faillissementen te bestuderen is een logisch uitvloeisel van de enorme hoeveelheid beschuldigingen over de gang van zaken in faillissementen.

      Justitie spreekt geen enkele beschuldiging tegen, zet advocaten noch rechtsmiddelen in om, als de beschuldigingen niet waar zouden zijn - uitdrukkelijk quod non - haar bezoedelde naam te zuiveren. Justitie doet er tot dusverre simpel het zwijgen toe.

      Het is een teken aan de wand dat Justitie zich niet tot de rechter wendt.

      4.       Conclusie en verantwoording

      Uit de gang van zaken in mijn faillissement blijkt dat de hoeders van mijn recht in mijn faillissement niet om kunnen gaan met hun fouten en tekortkomingen evenmin als met de kritiek daarop.

      Geen enkele hoeder blijkt in staat fouten van een collega/hoeder recht te zetten om daarmee verder onheil te voorkomen. De ene hoeder verschuilt zich achter de ander en indien nodig verschuilen ze zich samen achter hun macht en een hopeloos verouderde en onduidelijke faillissementswetgeving.

      Mijn formele verzet tegen de gang van zaken in mijn faillissement, een verzet dat ik tegen de verdrukking in heb volgehouden, is zinloos gebleken.

      Insolventiespecialisten, het Bestuur van het Gerecht te Zutphen, volksvertegenwoordigers, instanties als de Nationale Ombudsman, de Commissie voor de Verzoekschriften en zelfs het Ministerie van Justitie blijken geen standpunt in te nemen. Mijn klachten over de rechter-commissaris en de griffier blijken niet of nauwelijks behandeld te worden.

      Mijn klachten over het doen en nalaten van de curatoren wachten, bijna drie jaar nog op behandeling door het Hof van Discipline.

      Er zijn tot nu toe geen getuigen en ook geen deskundigen gehoord en andere voor de hand liggende rechtsmiddelen om de feiten en de waarheid aan de juridische oppervlakte te krijgen zijn niet ingezet. Daarentegen is geen middel om mij van mijn Recht af te houden ongebruikt gelaten.

      Het blijkt dat geen enkele hoeder van mijn Recht van een regeling in der minne, van mediation, van arbitrage of van een andere buitengerechtelijke oplossing van mijn probleem wil weten. Alle hoeders van mijn recht verwijzen mij voor de oplossing van het door hen veroorzaakte probleem naar een advocaat, die ik, zoals uitgebreid beschreven, niet kan vinden.

      Ik kan het niet genoeg herhalen:

      rechtsom of (s)linksom, dan overlopen ze de media en zetten ze zich voor het belang van hun cliënten in als vasthoudende pitbulls, die van geen loslaten willen weten.

      Omdat ik naar alle waarschijnlijkheid de hoeders van mijn recht in mijn vermaledijde faillissement niet via de rechter ter verantwoording kan roepen, heb ik dat in dit boek gedaan. Op grond van al mijn ervaringen met voornoemde drieëntwintig en vele andere advocaten heb ik een weloverwogen besluit genomen:

      Ik zal nooit meer van mijn levensdagen een advocaat om hulp vragen.

      Dit boek zal mijn enige genoegdoening zijn, zolang zich niet één van die 13.000 advocaten in dit land tot mij wendt met de mededeling: 'Mijnheer Terharte ik heb uw verhaal gelezen en ik stel er een eer in om in uw belang en het algemeen belang van het vertrouwen dat mensen in de advocatuur moten kunnen stellen u te helpen. Hoe zullen we uw zaak aanpakken?'

      In dit boek confronteer ik de hoeders van mijn Recht met de feiten.

      Kritiek en tegenspraak op dit boek zijn van harte welkom, wanneer die zich op de feiten richten.

      Met nadruk wil ik stellen dat mijn oordeel over mijn curatoren, mijn rechter-commissaris, mijn bestuur van het Gerecht, etc, niet een oordeel inhoudt over de kwaliteit van hun werk en hun ontvankelijkheid voor mensen en hun problemen in andere zaken.

      Uit alle gegevens van de stichting Advocadur in opheffing en de stichting Advokater in oprichting en ook uit die van onze talrijke geestverwanten blijkt dat mijn onrecht en de daaruit voortkomende onvrede en rechteloosheid bepaald niet op zich zelf staan.

      In ons Recht wemelt het van de fouten. Er is geen andere conclusie dan dat de oorzaken van die fouten en de tekortkomingen in de praktijk van ons faillissementsrecht, ja van heel ons Recht, structureel zijn.

      EEN FAILLISSEMENT DAN NIMMER WENT geeft niet alleen feiten weer over de behandeling van mijn faillissement. Het boek richt net als deel 1 en 2 uit de serie 'Recht in de ogen gekeken' ook de aandacht op de zwakke plekken in ons Recht.

      Ook dit boek is niet geschreven om vrouwe Justitia te vloeren, maar om haar de hand toe te steken om overeind te komen.

      Immers, wie Vrouwe Justitia recht in de ogen kijkt, ziet dat zij niet onafhankelijk is. Wie goed kijkt, ziet dat zij uit balans is, keer op keer struikelt en veel meer dan de schijn tegen heeft. Wie zijn blik scherpt, ziet dat Vrouwe Justitia zich laat verblinden, omdat zij haar blinddoek niet altijd voor haar ogen houdt,

      In ons land wordt terecht door advocaten opgetreden tegen de mishandeling van varkens en andere dieren, maar niet of nauwelijks tegen de behandeling van mensen door advocaten/ curatoren, rechters-commissarissen, rechters en andere hoeders van ons Recht, ook al is die soms bij de wilde zwijnen af.

      Uit de feiten en de verhalen die bij de Stichting Advocadur i.o. en Advokater i.o. binnenkomen, blijkt dat vele, ook gefailleerde mensen, met recht en reden op zoek zijn naar Recht, maar desalniettemin bij gebrek aan een advocaat, net als ik, niet voor een oordeel van de rechter in aanmerking komen. Te vaak blijkt dat Justitie niet aan 'een rechtvaardige, veilige en vreedzame samenleving bouwt' en geen 'oprechte koers vaart'.

      Telkens blijkt dat er een direct causaal verband bestaat tussen niet of nauwelijks geboden rechtshulp en de - soms - gevaarlijke onvrede, onrust, woede, wanhoop, machteloosheid, moedeloosheid, arbeidsongeschiktheid, ziekte, werkverzuim, enz.

      Van geval tot geval, van verhaal tot verhaal wordt duidelijk dat het door de samenleving, door ons dus, betaalde rechtsbedrijf problemen oplevert, voor de kosten waarvan diezelfde samenleving, wij dus, wordt opgezadeld.

      In vele gevallen zijn commerciële advocaten, curatoren en soms niet goed functionerende griffiers, rechters-commissarissen en rechters daar debet aan, waarmee hoe dan ook niet is gezegd dat zij in andere gevallen hun werk niet goed uitoefenen. Maar feit is en blijft dat te veel mensen ernstige problemen met hun (faillissements)recht ondervinden en daardoor schade lijden, welke bij gebrek aan een advocaat niet vergoed wordt.

      De werkelijke omvang en ernst van de problematiek rond faillissementen is net zoals de problemen waar het civiele-, het tuchtrecht, het bestuurs- en het strafrecht, mensen voor plaatst, onduidelijk. Die ernst en omvang zullen echter blijken uit de bestanden en de gegevens van de dekens, de Raden en het Hof van Discipline, de Raden voor Rechtsbijstand, de Bureaus voor Rechtshulp, het OM, de Rechtbank, de huisartsen, de GMD, de arbeidsbureaus, de Gemeentelijke Sociale Diensten, werkvoorzieningschappen, politieke partijen en zeker ook uit de gegevens van de stichting Advocadur, de STIDAG, de SDN, het Landelijk Meldpunt voor verzekeringsgedupeerden en uit de gegevens van al onze andere geestverwanten

      Omvang en ernst van het probleem zullen met name blijken uit de vergelijking van de gegevens en de koppeling van de bestanden van alle hulpverlenende instellingen.

      Bij dat onderzoek kan de rechtswetenschap en zeker ook de journalistiek goede diensten bewijzen. [66]

      Aan dat onderzoek en aan het bevorderen daarvan heb ik bij willen dragen met dit boek, dat ik aanbied aan alle personen en instanties die verantwoordelijkheid dragen voor de, naar mijn overtuiging en die van mijn geestverwanten, zeer ernstige problematiek en de oplossing er van.

      Ik heb duidelijk willen maken dat ook het faillissementsrecht net als heel ons Recht niet vanzelf spreekt en dat wij niet werkloos toe hoeven te zien dat ons Recht het niet alleen af kan. Ik heb met dit boek ook willen aangeven dat en waarom het met ons Recht beter en anders moet en dat het daarvoor de hoogste tijd is.

      Ik heb mijn tegenzin overwonnen en de moeite genomen om in dit boek het onrecht duidelijk te maken dat mij is aangedaan.

      Ik heb mijn verhaal met name geschreven voor al mijn lotgenoten, voor al die rechteloze slachtoffers die hun onrecht niet van zich af kunnen schrijven, het niet los kunnen laten, wie groter en vitaler onrecht is aangedaan dan aan mij.

      Dit is niet een commercieel boek. Ik stel de feiten niet anders en mooier voor. Ik beoog geen effecten, geen grote verkoopcijfers. Ik wil lezers niet behagen, opwinden, of voor de gek houden.

      Dit is een ideëel boek dat ik geschreven heb vanuit de hoop de juiste lezers te bereiken: advocaten, curatoren, rechters-ommissarissen, griffiers, rechtswetenschappers, kortom alle hoeders van ons recht, maar zeker ook journalisten en volksvertegenwoordigers.

      Nu het onrecht op papier, op Internet staat, nu dit boek naar ik hoop net als de twee voorafgaande en de boeken, die zullen volgen via de bibliotheek te leen zullen zijn, kan ik het loslaten. Ik laat het onrecht vallen als een glas. Een enorm glas valt in diggelen.

      De scherven donder ik definitief in de glasbak, in de hoop en de overtuiging dat dit boek voor dat onrecht en voor al het onrecht dat aan zovele rechtzoekende mensen wordt aangedaan, spreekt en blijft spreken.

      In 1948 schrijft prof. mr. J. van Kan, oud hoogleraar te Leiden en Batavia, in zijn 'Inleiding tot de Rechtswetenschap'[67]: 'In 1911 is een staatscommissie benoemd voor de herziening van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering van 1838. Zij heeft in 1920 een ontwerp van een nieuw wetboek aangeboden.

      Daarin worden met name drie zeer belangrijke en lang gekoesterde wensen van goed procesrecht vervuld: snelle procedure, vermindering van proceskosten en wijziging van de taak des rechters, in zooverre hij meer dan vroeger de materiële waarheid zal moeten en ook zal kunnen benaderen, zonder te zijn gebonden aan hetgeen partijen gelieven voor te dragen en zonder te zijn gehinderd door allerlei formalisme'.

      In 2004, ruim een halve eeuw later blijkt van geval tot geval dat voornoemde wensen bij wensen gebleven zijn.

      Op grond van de vele ernstige feiten met betrekking tot ons procesrecht en ons faillissementsrecht blijkt het keer op keer de hoogste tijd om een staatscommissie te benoemen die zorg draagt voor een goed procesrecht, dat aan de tijd en de mondige mens is aangepast.

      Prof. mr. F. Bruinsma e.a. concluderen in het boek 'De Hoge Raad van onderen' (ISBN 90 271 517 09) onder andere:

      'Het is voor het algemene vertrouwen in de Rechtsspraak maar goed dat zo weinigen tot de Hoge Raad doorprocederen'. 'Ons verslag over het consumentenperspectief op recht en rechtspraak moet in mineur eindigen' met de volgende antwoorden op de gestelde laatste twee vragen:

      'Is door het proces uw visie op de rechtspraak veranderd?' 'Ja.' 'U had eerst meer vertrouwen en nu minder?' 'Ja absoluut. Van procederen word je behoorlijk cynisch'.

      Ik heb in vier medische letselschadezaken geprocedeerd tot de Hoge Raad. Het kostte geen enkele moeite om advocaten te vinden.

      Na zeven zware procesjaren vergat de cassatieadvocaat mr. D. Koningen op tijd zijn cassatiegrieven in te dienen, waardoor het armzalige arrest van het Gerechtshof te Arnhem in de zaak Schouwink in kracht en gezag van gewijsde ging. Dat wil in goed Nederlands zeggen: Zeven jaar emoties voor niets; een kapitaal aan spanningen en geld weggegooid. Een aanslag van zeven jaar op jouw gezondheid en die van mensen om je heen.

      Toch oordeelde de verzekeraar de NATIONALE NEDERLANDEN als te doen gebruikelijk dat ik geen schade heb geleden en indien en voorzover ik die mening niet deel het mij vrij staat om me tot de rechter te wenden, dat wil zeggen tot een advocaat.

      De fout van de advocaat Koningen is slechts één van de vele fouten die mijn advocaten in zeven lange procesjaren maken. Om die fouten, die ik uitgebreid in het boek 'Recht in de ogen gekeken' beschrijf, recht te zetten vind ik ook geen enkele advocaat.

      In dit boek heb ik het onrecht aangegeven dat me in mijn vermaledijde faillissement is overkomen en dat desalniettemin drieëntwintig advocaten weigeren om een door het gerecht te Zutphen erkende fout voor de rechter te laten spreken.

      Toch ben ik cynisch noch verbitterd. Daar gaat het me te goed voor.

      Op cynisme en verbittering kun je geen beter Recht bouwen. Op feiten en op hoop wel. Die feiten heb ik en zal ik laten spreken.

      De hoop dat er op een redelijke termijn andere gewichten in de schaal van ons door ons zelf betaalde Recht komen, heb ik nog lang niet opgegeven.

      5.       Voorstellen en oplossingen

      Met ons Recht moet het anders en moet het beter. Na het Recht meer dan tien jaar recht in de ogen gekeken te hebben ben ik daar van geval tot geval, van drama tot drama in het leven van rechtzoekende mensen van overtuigd geraakt. In die overtuiging sta ik bepaald niet alleen.

      De Consumentenbond maakt in onder andere de Telegraaf van 10 april 2004 gewag van haar wens dat 'Nederland zo snel mogelijk een toezichthouder, een waakhond krijgt, die consumenten beschermt tegen oneerlijk handelspraktijken.

      De Consumentenbond blijkt echter keer op keer niet de waakhond te zijn die wij consumenten van het Recht nodig hebben. [68]

      Ook Rechtswetenschappers en rechters als prof. mr. J.M. Barendrecht, mr. T. Spronken, prof. mr. Tak, prof. mr. P.B. Cliteur, prof. mr. F. Bruinsma, prof. mr. J. Leijten, prof. F. van der Heijden, mr. H. Rottier, mr. B.J. Ascher en vele anderen geven in artikelen en boeken uitdrukking aan hun zorg om ons Recht.[69]

      Prof. mr. A. Brenninkmeijer zegt in Trouw van 29 oktober 1994 onder andere: '

      Daarmee doet een rechtswetenschapper de uitspraak dat een fundamenteel recht geschonden wordt.

      Titels van de bijdrage aan het hiervoor genoemde boek 'Recht op Tuchtrecht' van advocaten/medeauteurs, als 'Ethiek van het tuchtrecht', 'Tuchtrecht en mediation', 'Gedragsregels', 'Leemten in de advocatenwet', boeken van onder anderen de advocaten G. Spong, mr. P. de Vos, wijzen óók op enige verontrusting bij de advocatuur. [70]

      Een enkele journalist zoals Gerard van Westerloo, of een enkele politicus zoals J. Marijnissen of de heer Paul van Buitenen, uiten in woord en geschrift kritiek op het rechtsbedrijf. [71]

      De kritiek op ons rechtsbedrijf groeit van dag tot dag. In prachtige volzinnen geven een paar juristen en vele leken uitdrukking aan hun zorg om ons Recht.

      Toch zetten die kritiek en die zorg geen zoden aan de dijk. Al in 1994 stelde voornoemde prof. mr. A.F.M. Brenninckmeijer in het openbaar dat de commerciële advocatuur voor vele mensen de toegang tot de rechter blokkeert. Maar er verandert niets. Nu, tien jaar later wordt het fundamentele recht op een oordeel van de rechter nog altijd van dag tot dag voor mij en vele mensen geschonden.

      Recent maakte prof. mr. Bas Kortmann, zoals al eerder aangegeven, openbaar dat er '

      Maar er verandert niets.

      Advocaten, curatoren, griffiers en andere door ons betaalde medewerkers van ons Recht blijven fouten maken waardoor zij vaak vitale belangen van mensen raken. Het tuchtrecht voor advocaten treedt niet of onvoldoende tegen die fouten op. Bij gebrek aan de noodzakelijke advocaten ontstaat er geen jurisprudentie, die de daders tot voorzichtigheid maant en de armzalige rechtspositie van de slachtoffers verbetert. Slachtoffers van hoeders van ons recht zijn en blijven rechteloos.

      Wie goed luistert, hoort de tijdbom van de onvrede tikken.[72]

      Maar desalniettemin draaien de hoofdrolspelers in ons rechtsbedrijf, maar ook journalisten en volksvertegenwoordigers als katten om de te hete brij van ons Recht heen.

      Er zijn hoognodig oplossingen nodig voor de onvrede waarmee ons Recht vele burgers opzadelt. [73]

      De problemen van ons aller recht blijken van geval tot geval structureel.

      Daarom zijn er structurele en fundamentele oplossingen nodig.

      Naar mijn overtuiging komen die oplossingen niet of onvoldoende vanuit de advocatuur, de rechterlijke macht, de rechtswetenschap, en uit de politiek.

      Werkdruk, beslotenheid, machtsverstrengeling, collusie, angst om de nek uit te steken, gebrek aan zelfkritiek en kritiek op elkaar, gebrek aan kennis van de verontrustende feiten en aan gevoel voor de feiten zijn daar debet aan. De hoeders van ons recht luiden de noodklok niet over het recht. Als het om ons Recht gaat zijn niet zij, maar wij de klokkenluiders. [74]

      Ook al worden we niet of nauwelijks gehoord, toch zijn veranderingen in ons recht voor nu en morgen voor ons en onze kinderen bitter hard nodig.

      Al jaren stel ik ons Recht in staat van beschuldiging, al jaren doe ik mij beklag. Ik laat het echter niet bij klagen en kritiek. Ik doe ook nu weer de volgende voorstellen in de hoop dat die de discussie oproepen, die ons Recht bitter hard nodig heeft.

      *  Voorstellen, die bij kunnen dragen aan de oplossing van de 

          problematiek

      1) Een over de taak en de verantwoordelijkheid van advocaten, griffiers, curatoren, rechters-commissaris,

      de NOvA, het Tuchtrecht- en de inmiddels ingestelde klachten- en geschillencommissie voor advocaten[75], klachtcommissies bij rechtbanken, de Nationale Ombudsman, de Commissie voor de Verzoekschriften en het Ministerie van Justitie.

      Met mij gaan vele om hun Recht bezorgde leken/burgers graag de discussie aan met professionals van ons Recht, maar dan wel op grond van de feiten en liefst in het openbaar.

      2) naar de ervaringen van rechtzoekende mensen en in aansluiting daarop over de taak en verantwoordelijkheid van de onder 1 genoemde personen en instanties.

      3) Het waarborgen van de mogelijkheid van betaalbare voor alle slachtoffers van ons Rechtsbedrijf.

      4) Het instellen van een 'grievengerecht', een snelle, alternatieve rechtsgang zoals de politieke Partij Groen Links voor ogen staat, zeker óók voor slachtoffers van ons Rechtsbedrijf.

      5) Toevoegen van onafhankelijke leden / leken aan de bestaande Dekens /Raden van Toezicht, de Raden- en het Hof van Discipline, de besturen van de Gerechten, de Vaste Kamercommissie voor Justitie, de Nationale Ombudsman en aan de faillissementskamers[76]; leken, die beroepshalve noch anderszins belang hebben bij het rechtsbedrijf en die over tijd, geduld en andere kwaliteiten beschikken, waarmee ons Recht zijn voordeel kan doen.

      6) Wijzigingen in de advocatenwet, de Wet Tarieven Burgerlijke Zaken (WTBZ), de Wet op de Strafvordering en zonodig andere wetten.

      7) invoeren van lekenrecht, zoals dat in Duitsland en in andere landen al jaren naar ieders tevredenheid functioneert.

      8) garanderen van goede, snelle en betaalbare rechtshulp voor ernstige slachtoffers van ons Recht, met name in gevallen waarin jurisprudentie van belang is.

      9) vervangen van de griffier door geavanceerde opnameapparatuur.

      In mijn geval en in vele gevallen geeft de griffier om wat voor een reden dan ook niet of niet juist weer wat er ter zitting is gezegd. Een goed opnameapparaat zal de rechtspositie van vele burgers met sprongen omhoog doen gaan.[77] Mr. G. Spong wijst in zijn boek 'Leugens om Bestwil' (ISBN 90 5018 361 1) op pagina 217 op het 'court reporter'-systeem, zoals dat in de Verenigde Staten gebruikt wordt, een systeem dat woordelijk verslag doet van het besprokene.

      De strafpleiter concludeert dat '. Voor deze keer ben ik met hem eens.

      10) , eerst en vooral in die zaken, waarin advocaten, curatoren, rechters-commissarissen en andere medewerkers van ons Recht schadelijke fouten hebben gemaakt.

      Het recht voor een burger om in geval van fouten van Justitie zelf of via een persoon, in wie hij/zij vertrouwen heeft, ten overstaan van de rechter zijn belang te bepleiten is zo vanzelfsprekend dat niet te begrijpen is dat het nog niet bestaat.

      Immers, wanneer leken het recht wordt gegund om die fouten voor de onafhankelijke rechter te laten spreken, zal er eindelijk jurisprudentie ontstaan over de schade die advocaten, etc, aanrichten. Van een oordeel van de rechter, dat advocaten, etc, diep in hun eer en portemonnee raakt zal een sanctionerende werking uitgaan. Met voornoemde jurisprudentie kunnen slachtoffers van hoeders van ons recht hun voordeel doen.

      Ook zal er wat, het werk van advocaten/curatoren betreft, eindelijk enige concurrentie optreden; advocaten zullen geprikkeld worden om hun werk beter te doen.

      Dit laatste voorstel is zo logisch en de voordelen er van zijn zo voor de hand liggend dat - als geschreven - geleid door de overtuigingen en inzichten van de Franse Revolutie - de verplichting om een advocaat in te schakelen het al in 1788 enige tijd werd afgeschaft.

      Het is daarom op zijn minst opmerkelijk dat er door juristen meer dan 200 jaar verder in de tijd, waarin heel wat leken net als advocaten het woord machtig zijn, nauwelijks over de verplichte procesvertegenwoordiging gedacht, gesproken en geschreven wordt. Net zo opmerkelijk is het dat de burger ten overstaan van de kanton-, tucht-, straf- en bestuursrechter wél zelf zijn belang mag bepleiten.

      Als gezegd, rechtswetenschappers, zoals prof. mr. A.F.M. Breninckmeijer in 1994, maken wel melding van schending van het fundamentele recht op toegang tot de rechter door het doen en laten van de commerciële advocatuur. Maar over de daadwerkelijke oplossing op termijn van dat schrijnende probleem hoor je de rechtswetenschappers niet.

      In juridische kringen wordt slechts door een enkeling gesproken over de afschaffing van de verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat.

      In 1979 komt prof. mr. G.R. Rutgers in zijn academisch proefschrift tot de conclusie dat 'de verplichte procesvertegenwoordiging als beginsel van het burgerlijk procesrecht afgeschaft dient te worden'.

      De stem van prof. Rutgers blijkt die van een eenzame jurist in de woestijn van ons aller Recht.[78] In 1995 heeft de Interdepartementale werkgroep domeinmonopolie advocatuur het kabinet aanbevolen 'een studie te laten verrichten naar de mogelijkheden om tot herijking van de omvang van verplichte procesvertegenwoordiging te komen'.

      De toen ingestelde commissie 'herijking omvang verplichte procesvertegenwoordiging' heeft onderzoek verricht naar het wel en wee van die verplichte procesvertegenwoordiging.

      De conclusie van de commissie is echter niet dat het - net als in de tijden van de Franse Revolutie - vanzelfsprekend is dat leken zeker in het geval van fouten, tekortkomingen en schade veroorzaakt door advocaten, rechters en andere hoeders van ons recht, zelf hun belangen voor de Rechters moeten kunnen bepleiten.

      De commissie gebruikt in haar advies van 1997 'Gericht verplicht' woorden die mijlenver afstaan van de rechteloosheid van slachtoffers van het rechtsbedrijf.

      De conclusie van de commissie: 'Belangrijke argumenten zijn dat in civiele procedures deskundige bijstand dikwijls nodig is ter waarborging van een effectieve toegang tot de rechter, een eerlijk proces en een gelijkwaardige positie van partijen', staan haaks op de juridische werkelijkheid van vele rechtzoekende mensen zoals ik.

      Een dergelijke conclusie wijst er slechts op dat alle leden van de commissie jurist zijn en de juridische werkelijkheid niet willen of kunnen zien vanuit het perspectief van slachtoffers van ons rechtsbedrijf en hun rechteloosheid niet voelen.

      De commissie, onder voorzitterschap van A.H. van Delden bestaat dan ook louter uit rechtswetenschappers, rechters, advocaten en medewerker van Justitie. In de commissie was geen plaats voor een leek. Dat is dan ook te merken! [79]

      Het uitgangspunt dat een mondig burger, c.q slachtoffer van ons Rechtsbedrijf in beginsel zelf zijn belang moet kunnen bepleiten tegenover de rechter is zo evident dat er telkens weer stemmen zullen opgaan om de verplichte procesvertegenwoordiging af te schaffen, c.q te 'herijken'.

      Een van die stemmen is die van de heer prof. mr. M. Barendrecht, die in NRC van 21 maart 2004 met vele argumenten omkleed, stelt: 'De verplichte inschakeling van een advocaat bij een geschil zou op de helling moeten'. Daarnaast pleit hij 'iets wat mij en vele andere slachtoffers van advocaten onthouden wordt.

      Tenslotte pleit hij voor 'een toezichthouder die de kosten van het rechtssysteem in de gaten houdt en aanstuurt'. [80]

      De reactie van de algemene deken van de Nederlandse Orde van Advocaten, mr. J.H. Brouwer d.d 25 maart 2004 is zoals de advocatuur al decennia reageert. Hij wil niet van afschaffing van de verplichte inschakeling van een advocaat weten.

      Omwille van de duidelijkheid een beetje oneerbiedig uitgedrukt: 'hij praat als een kip zonder kop die op de gouden eieren zit'. Met de verplichte procesvertegenwoordiging is goud geld te verdienen. Dat is ongetwijfeld waar.

      Maar even waar is mijn stelling dat de prijs, die vele mensen daarvoor moeten betalen, veel te hoog is. Ik kan er voorwaar over meepraten en met de hand op mijn hart en een verwijzing naar al mijn boeken en artikelen over juridisch letsel de hartenkreet slaken: 'Als ik zelf mijn belang voor de rechter had mogen bepleiten of dat had mogen laten doen door een goede vriend, die de feiten kent en die  voor de rechter zou kunnen laten spreken, dan had mijn leven er geheel anders uitgezien'.

      Ik weet dat ik met die hartenkreet voor vele mensen spreek.

      Ook als advocaten wel optreden plaatsten ze vele mensen voor problemen.

      Immers van geval tot geval blijkt dat heel wat zaken bekort zouden of hadden kunnen worden of tot een compromis zouden/hadden kunnen leiden, wanneer ze niet door grijpgrage, commerciële advocatenhanden gegaan zouden zijn.

      Het is een niet te weerspreken feit dat vele advocaten ongestraft onnodige procedures aanspannen, procedures rekken, de rechter niet of niet juist informeren, zaken aannemen waarvoor hun de tijd en de noodzakelijke kwaliteiten ontbreken.

      Ook blijkt dat advocaten essentiële rechtsmiddelen niet inzetten. De feiten over de staat van ons Recht zijn zo verontrustend dat naar mijn overtuiging onderzoek geboden is. Graag werk ik daar aan mee.

      Net als over de verplichte procesvertegenwoordiging, een monopolie, waarmee de advocatuur kapitalen verdient, zwijgen de meeste juristen in alle tongen en talen over het inzetten van leken in ons Recht, zoals dat in de ons omringende landen gebeurt. In het onderwijs van onze kinderen, zeker zo belangrijk als ons Recht, worden, als dat nodig is, leken/onbevoegde leraren ingezet, al dan niet na een korte studie, c.q omscholing.

      Vele andere belangrijke instellingen en diensten in onze samenleving zouden niet zonder de diensten van vrijwilligers kunnen.

      Maar het mijns inziens zinvolle en praktische idee om werkloze mensen met vaak grote kwaliteiten en veel menselijke ervaring - na een korte omscholing - vrijwillig diensten voor Justitie te laten verrichten, dat is in ons land - nog - onbespreekbaar.

      Ons Recht blijkt een kaste van louter juristen en geen bedrijf, waarbij kwaliteit en efficiëntie voorop staan, of zelfs maar onderwerp van gesprek zijn.

      Het invoeren van een systeem zoals in Finland, waar verkeersovertreders een bekeuring krijgen, afgestemd op hun financiële positie, is een van de vele vernieuwende, oplossingsgerichte ideeën, waar Justitie op zijn minst over na zou kunnen denken. Justitie blijkt echter vaak te blijven zitten waar ze zit en ze verroert zich niet.

      Er blijken tal van onderwerpen te zijn waarover juristen niet of niet graag spreken, zeker niet met 'leken'.

      Justitie kijkt niet over de grenzen heen, die ze zich zelf oplegt.

      Juist daarom dienen aan de bespreking van, c.q een discussie over deze voorstellen behalve juristen ook leken deel te nemen.

      Van geval tot geval blijkt dat we ons recht niet louter aan juristen over kunnen laten. Dat hoeft ook niet.

      Het recht is immers niet alleen voor juristen. Het is van ons allen. De slechte staat van ons Recht gaat ons allen aan.

      Het belang van de voorstellen/wijzigingen is evident en volgt uit de niet te weerspreken feiten.

      De voorstellen/wijzigingen zijn er op gericht om op korte termijn voor de meest noodzakelijke veranderingen zorg te dragen.

      Bij de oplossing van de problemen van slachtoffers van ons Recht dienen de media en de politiek een sleutelrol te spelen.

      De media zouden veel meer dan tot dusverre ook verslag moeten doen over de problemen van justitiabelen en zeker over de oorzaken daarvan.

      De politiek is verantwoordelijk voor wetten, als de advocatenwet, de faillissementwet en andere, onduidelijke wetten uit lang vervlogen tijden, die in de praktijk niet of averechts blijken te werken.[81]

      Advocaten bekleden - als gezegd - een uiterst belangrijk publiek ambt, op grond waarvan hun een aantal privileges is toegekend..

      Er is niets op tegen wanneer een advocaat als een fox-terriër voor zijn criminele cliënt met een al dan niet crimineel vermogen vecht en het onderste uit de rechtskan haalt.

      Er is niets op tegen wanneer een advocaat zich inzet voor een lid van het koningshuis of met behulp van de media een enorme schadevergoeding in de wacht sleept voor een journalist als de heer W. Oltmans die zegt door het ministerie van Buitenlandse zaken jarenlang te zijn tegengewerkt.

      Er is echter alles op tegen of - in de woorden van Willem Oltmans - het is 'a bloody shame' wanneer advocaten zich niet of nauwelijks inzetten voor al die slachtoffers van advocaten, curatoren, griffiers, rechterscommissarissen en van andere hoeders van ons recht, slachtoffers aan wie geen recht geschiedt en die tegengewerkt worden door het Ministerie van Justitie.

      Met mij zijn er vele mensen van overtuigd dat te vele advocaten voor grote groepen minder machtige, minder vermogende burgers, voornoemd ambt noch zijn privileges waarmaken. [82]

      Dat geldt met name in zaken, die publicitair en/of financieel niet interessant zijn of die zich richten tegen confrères. Die overtuiging heb ik in dit verhaal laten spreken en zal ik laten spreken.

      Een veelgebruikte uitspraak van de bekende advocaat, advocaat-generaal bij de Hoge Raad, auteur van een serie boeken over juridische onderwerpen, de heer prof. mr. J. Leijten luidt:

      'Rechtspraak komt tot bloei door spraak en tegenspraak.

      Ik wacht dus op tegenspraak of bijval.

      Jur Terharte,

      Nawoord

      Geachte heer Teernstra,

      Ik heb uw geduld behoorlijk op proef gesteld met het pas op papier zetten van mijn reactie.

      Ik vond uw verhaal erg boeiend, interessant en op sommige momenten ook aangrijpend! Bij mij kwam soms de vraag op "Hoe is dit mogelijk?"

      Bij het vinden van een antwoord op deze vraag kwamen verschillende gedachten bij mij op. Als wetenschapper en ook als oud-rechter zou ik graag hoor en wederhoor toepassen. Daardoor zou voor mij een vollediger beeld kunnen ontstaan.

      Een andere reactie heeft mij lang bezig gehouden, en het op papier zetten leek mij niet eenvoudig, maar ik doe nu wel een poging. Als ik de opeenvolgende fasen in "het proces" overzie, dan bekijk ik die ook vanuit de conflicttheorie en vooral kijk ik naar de rol van partijen. Naar mijn indruk bent u steeds verder "van huis" gekomen. Bij mij kwam het beeld op van iemand die één voet in een moerras stak en vervolgens heftig bewegend er steeds verder in wegzonk. Had dat anders gekund? Daarmee beschrijf ik echter een éénzijdige impressie, die zich ook weer leent voor hoor en wederhoor. Een interessante vraag is natuurlijk of u zelf na deze ervaringen tot de conclusie bent gekomen: "Dat had ik misschien anders aangepakt!"

      Mocht u de tekst van mijn reactie willen gebruiken, dan geef ik u daarvoor mijn toestemming op de voorwaarde dat u de tekst integraal plaatst.

      Ik wens U veel succes met uw zoektocht in dit leven!

      Met vriendelijke groet,

      A.F.M. Brenninkmeijer

      Bijlage  1       Verklarende woordenlijst

      Postcontusionele klachten:                     Klachten die na een hersenkneuzing / coma optreden.

      Verknochte vorderingen:                       Vorderingen, die met elkaar verband houden.

      Gerekwireerde:                                      de gedaagde, degene, die voor een rechtbank gedagvaard wordt.

      Excecutoriaal vonnis:                             Een vonnis dat ingevolge een rechterlijk vonnis uitgevoerd moet worden.

      In kracht en gezag van gewijsde:           Een vonnis of beslissing waartegen niet meer kan worden opgekomen.

      Rechtsverwerking:                                 Een schuldeiser 'verwerkt zijn recht', wanneer hij de schuldenaar niet binnen een redelijke termijn laat weten dat hij zijn rechten zal uitoefenen.

      MvJ:                                                      Ministerie van Justitie.

      Quod non:                                              Latijn voor 'hetgeen niet', een veel door advocaten gebruikte uitdrukking om aan te geven dat een stelling of veronderstelling 'niet zo is'.

      Collusie:                                                 verstrengeling van belangen

      Insolventie - recht                                 faillissement - recht

      Acte nemen van:                               opschrijven, notuleren

      Bijlage  2         Bronnen

      *   Mr. B.J.Ascher: 'Rechters vragen niet om eerbied'; ISBN: 90 290 533 6

      *   Prof. mr. A.F.M.Brenninkmeijer: 'Rechtspleging'; ISBN: 90 6916 178 8

      *   Prof. mr. F. Bruinsma e.a.: 'De Hoge Raad van onderen'; ISBN: 90 271 517 09

      *   Prof. mr. F. van der Heijden: 'Het recht in de Ramsj'; ISBN: 90 5018 437 5

      *   Insolad Anekdotenbundel: De curator (on)zeker?'; ISBN: 90 268 3879 4

      *   Prof. M.J.Leijten: 'God houdt niet van rechters'; ISBN:905018516 9

      'Van mensen en dingen die niet voorbij zijn'; ISBN:90 7569 770 8

      *   Dr. E.W.A. Henssen: 'Twee eeuwen advocatuur in Nederland'; ISBN: 90 268 3252 4

      *   NOvA: 'Introductie in de advocatuur', 'Gedragsregels' (uitgave NOvA),

      Jonge Balie Congres 1994: 'Is cliënt Koning?'; ISBN 90 271 4053 7

      *   J. Marijnissen: 'Tegenstemmen'; ISBN: 90 254 0860 5

      *   J.Rooijmans: 'Het TONAR-dossier'; ISBN: 90 628 090 9

      *   Mr. H. Rottier: 'De rechter beslist'; ISBN: 90 284 1941 1

      *   Mr. Paul Ruys: 'We zien elkaar wel in de rechtszaal'; ISBN: 90-5911-011-0

      *   Mr. G. Spong: 'Leugens om bestwil'; ISBN: 90 5018 608 4

      'Vervolg ze tot in de hel'; ISBN: 90 5018 361 1

      *   Mr. P. de Vos: 'Achter de blinddoek van Vrouwe Justitia'; ISBN: 90-229-8368-4

      *   G. van Westerloo: 'Niet spreken met de bestuurder'; ISBN 90 234 0064x

      *   Jaarboek voor de advocatuur:

      Handboek voor advocaten, met adressen, specialisaties en andere gegevens over advocaten en met informatie voor advocaten. ISBN 90 271 4224 6

      *   Maurits Barendrecht, Peter Kamminga, Machteld Pelt, Marga Schreuder,Marike Kleiboer: 'Effecties conflicten oplossen'; ISBN 90 254 2720 0

      *   Prof. mr. A.F.M.Brenninckmeijer: 'Handboek mediation' Den Haag 2003

      *   Internet

      Bijlage  3         Artikelen, documenten, brieven, informatie waarnaar verwezen wordt.

      Lezersbrief t.a.v de redactie van het Advocatenblad

      In Advocatenblad nr. 17 van 2003 is het in de serie 'Het ethisch peil van:......' de beurt aan mr. Martin de Witte, oud kraker en oud-marxist'. Diens kantoor doet onder meer de civiele zaak tegen de gemeente Enschede vanwege de vuurwerkramp'. Dat feit brengt de oud-kraker en oud-marxist mr. De Witte tot de krachtige uitspraak: 'Ik ben in mijn denken en doen nog steeds rechtlijnig'.

      Hij pleit er dan ook voor 'de gemeente Enschede een hoge rekening te laten betalen, dan leren ze er misschien nog wat van'.

      Die krachtige taal en de geëtaleerde rechtlijnigheid brengen ons er toe om in deze brief mr. De Witte en - als hij geplaatst mocht worden - alle lezers/ advocaten te vragen kennis te nemen van het navolgende:

      De toenmalige secretaris van de NOvA, mr. Van Heemskerk stelt in 1997 een aan haar gerichte brief van de ons niet bekende, boze advocaat F. Wolters ter hand van de free-lance jourmalist mr. Lex van Almelo. De inhoud van de brief wordt niet door mr. Heemskerk van de NOvA en ook niet door mr. Van Almelo geverifieerd. Zonder ons om een mening te vragen citeert Van Almelo uit die brief in een artikel over het tuchtrecht voor advocaten in het maartnummer van de Account. Wij worden daardoor in een tijdschrift dat door advocaten en rechters gelezen wordt afgeschilderd als:

      'een stichting van ontevreden cliënten van advocaten, die niet alleen hem, maar ook een handvol andere advocaten het leven zuur maken met onder meer smadelijke publiciteit en telefoonterreur'. Ook citeert Van Almelo het verzoek van mr. Wolters aan de Nederlandse Orde van Advocaten (NovA): 'Ik verzoek u te bevorderen en een aanzet te geven tot maatregelen die er toe strekken dat lieden als de stichting Advocadur het tuchtrecht niet langer kunnen misbruiken'.

      In aansluiting daaraan tekent mr. Van Almelo de reactie op van mr. Heemskerk, de secretaris van de NOvA:'De orde zwicht niet voor Wolters en de stichting Advocadur. Het is in het algemeen zo dat een aantal mensen in Nederland een ontevreden grondhouding heeft en kwistig gebruik maakt van de middelen om te klagen'.

      De nalatigheid van de NOvA en Van Almelo veroorzaakt 'een tendentieuze, nodeloos grievende berichtgeving', die ons veel schade heeft toegebracht.

      Bijna acht jaar na dato hebben wij geen advocaat kunnen vinden, die voor ons tegen de NovA en Van Almelo wil optreden.

      Op grond van zijn eigen uitspraken doen we dus een dringend appèl op mr. De Witte om op te treden tegen de NOvA en mr. Van Almelo. We doen een klemmend appèl op hem om 'rechtlijnig te denken' en zoals hij dat uitdrukt óók 'een civiele zaak te doen' tegen zijn beroepsvereniging, de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), en die orde 'een hoge rekening te laten betalen, zodat ze daar wat van leren'.

      Ook vragen wij hem om in het belang van al die slachtoffers van ernstige fouten van advocaten, op te treden tegen zijn falende confraters, en deze via de onafhankelijke rechter te dwingen aan hun slachtoffers een 'hoge rekening te laten betalen, zodat zij daarvan nog wat leren'.

      In ons bestaan van meer dan tien jaar blijkt keer op keer, van geval tot geval dat ernstige slachtoffers van advocaten geen advocaat vinden, die bereid is om op te treden tegen de gevolgen van fouten, die tal van confraters gemaakt hebben en/of maken.

      We kunnen het niet genoeg zeggen! Met betrekking tot juridische letselschade is er in tegenstelling tot medisch letselschade geen of nauwelijks jurisprudentie waar slachtoffers van advocaten hun voordeel mee kunnen doen. Brokkenmakende advocaten 'hoeven niet bang te zijn voor een claimcultuur en geen hoge rekening te betalen'. Fouten van advocaten en van andere hoeders van ons recht worden afgeschoven op de verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat, die vele rechte- en radeloze burgers niet vinden. Voor de schade die advocaten aanrichten bestaat geen claimcultuur. Voor hun slachtoffers is er geen hulp, geen slachtofferhulp, geen mediation, geen begrip, enz. Voor hen is er slechts onvrede.

      Fouten zijn fouten en schade is schade. Daarbij mag het - voor rechtlijnig denkende mensen, zoals mr. De Witte - niets uitmaken of die fouten zijn veroorzaakt door dokters, ondernemers, loodgieters, slagers, bakkers of door advocaten en andere hoeders van ons Recht. Wat op grond van vele onweerlegbare feiten, bitter hard nodig is, zijn advocaten die een begin maken met een claimcultuur die zich ook tegen hun eigen confraters richt.

      We verzoeken mr. De Witte het voortouw te nemen voor een claimcultuur, die zich ook op advocaten richt. De voordelen zijn legio:

      Met goed onderbouwde claims tegen advocaten zullen er vele 'dingen ten goede veranderen'. Er zal eindelijk jurisprudentie komen over schade die advocaten aanrichten.

      Het ethisch peil van de advocatuur zal met sprongen omhoog gaan. Het grootste voordeel is dat het verontrustend diep geschonden vertrouwen in advocaten en daarmee in ons Recht, zal toenemen.

      Het feit dat 'het vertrouwen van mr. De Witte in de overheid niet groot is' en 'hij zaken uitkiest op de mogelijkheid om iets te veranderen', versterkt onze hoop dat hij ons appèl honoreert.

      Maar mocht mr. De Witte of mochten al die andere advocaten, die deze reactie lezen, net als al die andere advocaten die wij daarom hebben gevraagd, niet op willen treden, dan dient - rechtlijnig gedacht - de verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat in m.n gevallen waarin advocaten ernstige fouten maken, afgeschaft te worden.

      Immers, ook een advocaat dient zich, zoals iedere burger, tegenover de onafhankelijke rechter te verantwoorden.

      Dat is zeker in een rechtstaat gewoon een kwestie van ethiek, waar de serie 'het ethisch peil van …' over gaat. Naast advocaten zijn er veel meer mensen, die een oordeel hebben over de ethiek van de advocaat. Ik ben slechts één van de vele justitiabelen, wier oordeel naar mijn bescheiden mening deel dient uit te maken van voornoemde serie.

      Het zou van journalistieke ethiek getuigen, wanneer het advocatenblad óók aan ons oordeel aandacht besteedt.

      Jur Terharte

      (free-lance journalist / klokkenluider met een bijzondere belangstelling voor het rechtsbedrijf en lid van Advocadur, een landelijke, ideële stichting i.o., die het rechtsbedrijf de tegenspraak biedt, die het oproept.

      MEDIATOR MOET ZEKER VOOR SLACHTOFFERS JUSTITIE

      De heer dr. S. Hogenhuis en de oud-strafrechter mr. A. Smolders, supervisors bij het experiment mediation in strafzaken in Amsterdam pleiten in de NRC van 21 april '04, uitgaande van de positieve resultaten van hun experiment, voor mediation in strafzaken.

      Uitgaande van de feiten waarover de stichting Advocadur en haar geestverwanten beschikken pleit ik voor mediation voor slachtoffers van fouten van Justitie en wel op de meest korte termijn.

      Net als gewone mensen maken met name advocaten, maar ook rechters, griffiers, curatoren en andere medewerkers van Justitie ernstige fouten, die verdriet, woede, pijn en schade, kortom ernstig juridisch letsel teweegbrengen. Justitie blijkt vele, vaak zeer ernstige slachtoffers te maken.

      Veel van die slachtoffers zijn redelijke mensen, die hun geschil met Justitie graag in der minne zouden willen oplossen en zonder meer gebruik zouden willen maken van de mediation, waarvoor Justitie, inclusief de minister zegt een voorstander te zijn.

      In de praktijk blijkt echter van zaak tot zaak, van geval tot geval dat mediation niet bestaat voor slachtoffers van fouten van Justitie.

      Justitie experimenteert met recht met mediation, maar in geen enkel experiment is Justitie zelf partij. Brokkenmakende advocaten en medewerkers van Justitie bieden nimmer mediation aan. Op verzoeken om mediation van slachtoffers of van mediators, tot wie die slachtoffers zich wenden, reageert Justitie niet eens. M.n advocaten, maar ook rechters, griffiers, curatoren en andere medewerkers van Justitie blijken niet met hun eigen fouten om te kunnen gaan. Zij blijken keer op keer hun fouten op de verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat af te wentelen of in het beste geval op hun beroepsaansprakelijkheidsverzekering, die vervolgens aansprakelijkheid schade betwist. Daardoor zijn slachtoffers vervolgens weer aangewezen op de hulp van een advocaat, die zij niet kunnen vinden. Uit een concreet geval bij bijvoorbeeld het gerecht te Zutphen blijkt dat het gerecht een gemaakte fout erkent, maar van mediation niets wil weten en het slachtoffer van die fout voor wat diens schade betreft naar een advocaat verwijst.

      Het feit dat nota bene 23 goed geïnformeerde advocaten, onder wie niet de geringste, botweg weigeren om die fout voor de rechter te laten spreken is een van de vele gevallen die wijzen op een even ernstige als structurele problematiek.

      Er is niets op tegen wanneer verdachten en benadeelden voor de zegeningen van mediation in aanmerking komen. Er is alles op tegen wanneer slachtoffers van Justitie van die zegeningen worden uitgesloten.

      Het is ook 'een gemiste kans' wanneer de Minister van Justitie m.n advocaten en ook andere medewerkers van Justitie niet 'stimuleert om naar een bemiddelaar te gaan'.

      Zolang Justitie geen orde op zaken stelt m.b.t de gevolgen van haar fouten, zolang Justitie haar vermeende imago laat prevaleren boven de rechten van haar slachtoffers, zullen die slachtoffers volslagen rechteloos blijven.

      Die rechteloosheid leidt keer op keer tot een enorme onvrede, waarvoor geen uitweg bestaat en die daarom explosief is.

      Voor vele slachtoffers van Justitie en zeker voor Justitie zelf is het de hoogste tijd voor mediation. Aan mediatoren, rechters, rechtswetenschappers, advocaten, volksvertegenwoordigers, journalisten en aan degenen, die daarin geïnteresseerd zijn lever ik graag alle feiten waarover we beschikken.

      Als Justitie de moed heeft om de verontrustende feiten onder ogen te zien en daarom een experiment mediation te starten voor die slachtoffers lever ik naast alle feiten en informatie graag een lange rij namen en adressen.

      Ik help Justitie graag mee haar fouten recht te zetten, omdat ik daarmee bijdraag aan het noodzakelijke vertrouwen dat haar slachtoffers en wij allemaal in ons Recht moeten kunnen hebben.

      Harry Teernstra

      (free-lance journalist met een bijzondere belangstelling voor het rechtsbedrijf en lid van Advocadur, een landelijke, ideële stichting i.o., die het rechtsbedrijf de tegenspraak biedt, die het oproept.

      Bijlage  4      

      Ingezonden brieven over juridische onderwerpen

      In de afgelopen tien jaar hebben mijn geestverwanten en ik honderden ingezonden brieven en artikelen over juridische onderwerpen geschreven, die mijns inziens stuk voor stuk behartigenswaardige stellingen, argumenten en verontrustende feiten bevatten, maar desalniettemin niet werden gepubliceerd.

      Ter informatie van de lezer die daarin geïnteresseerd is, heb ik één brief afgedrukt [83] over een zeer actueel onderwerp, dat in dit boek uitgebreid aan de orde komt en wel de onvrede, die met name advocaten oproepen

                 STICHTING ADVOCADUR                                   UITGEVERIJ JURILET

          Belangeloze bijstand bij juridisch letsel                              documentatie  juridisch letsel

      Advocatuur, onvrede en journalistiek

      Nederland werd op 4 juni 2004 opgeschrikt door een moord op een advocaat. De media hebben er uitgebreid melding van gemaakt en de reactie opgetekend van collegae/advocaten en vertegenwoordigers van de advocatuur en de rechterlijke macht. De Gelderlander van 5 juni (en ook andere kranten) maken melding van het dat 'de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de deken van de Orde van advocaten te Zutphen, mr. F. van Oss, hun afschuw en hun medeleven met de nabestaanden hebben uitgesproken' en via de media hebben benadrukt dat 'geweld tegen advocaten een redelijk zeldzaam verschijnsel is' en tevens dat 'de moord geen aanleiding vormt voor extra beveiligingsmaatregelen'.

      Mr. B. Vestiens, advocaat/curator uit Doetinchem meldt dat het beroep van advocaat er niet gewelddadiger op is geworden en zijn collega mr. V. Jongerius zegt dat 'dit overal kan gebeuren'De persrechter van de rechtbank te Zutphen, mr. Vergunst meldt dat 'het geweld een stukje dichterbij komt, vaker met geweld en agressie te maken te hebben, die je, als het om je eigen beroepsgroep gaat extra treft'. Collega mevr. mr. M. Sanders zegt dat 'dreigementen meestal van de tegenpartij komen en die niet zo serieus te nemen'.

      De deken, mr. Van Oss vindt tenslotte dat het werk van advocaten 'nu eenmaal gebonden is aan emoties, zeker in het civiele recht, waar sprake is van een wederpartij'. Verder vindt hij dat 'incidenten zich vrijwel nooit voor doen en bedreigingen uitzondering zijn'.

      De moord op een advocaat en ook de stellingname van de NOvA, de persrechter en die van de advocaten leggen een probleem bloot, waarop een reactie van een persoon die niet professioneel bij het rechtsbedrijf betrokken is, op zijn plaats is.

      Ik heb onderstaande reactie, die ik namens vele geestverwanten schrijf, niet geschreven in de hoop en de verwachting dat deze gepubliceerd wordt of aanleiding zou moeten zijn voor nader journalistiek onderzoek en/of publicatie. Die keuze laat ik graag aan journalisten over.

      Ik hen de reactie geschreven om een van de problemen van ons rechtsbedrijf duidelijk en hopelijk bespreekbaar te maken.

      Ik heb mijn reactie geschreven vanuit diep doorleefde en doorvoelde ervaringen met ons Rechtsbedrijf van meer dan tien jaar. Die ervaringen leiden stuk voor stuk tot de overtuiging, dat, als het om kritiek op ons Recht gaat, de journalistieke blik veel verder en dieper moet reiken dan de blik van advocaten, persrechter, dekens, de NOvA en van andere hoeders van ons Recht

      Dat moet uit onderstaande reactie blijken.

      Reactie:

      Op de eerste plaats gaan mijn gedachten en gevoelens uit naar de vrouw en de kinderen van de vermoorde advocaat. Ik wens hun alle troost, kracht en sterkte.

      Daarnaast ervaar ik het als mijn plicht er op te wijzen dat uit de tot nu toe bekende gegevens blijkt dat aan de moord grote onvrede ten grondslag gelegen heeft, onvrede over de inhoud van een brief van de advocaat aan de vader van de moordenaar en ook onvrede over het feit dat de advocaat weigerde het adres van zijn moeder te geven.

      Uit de vele, jarenlange ervaringen van de stichting Advocadur, van geestverwante instellingen en mensen en van mij zelf blijkt keer op keer een ernstige onvrede, die door advocaten en hun veelal polariserende wijze van werken wordt opgeroepen.

      In het boek Recht in de ogen gekeken, in de eerdere boeken en in veel artikelen, die ik geschreven heb en ook in alle brieven, die in de afgelopen 10 jaar aan het adres van onder andere de NOvA geschreven zijn wordt er telkenmale op gewezen dat die onvrede dermate explosief en gevaarlijk is dat die niet in het midden gelaten moet worden.

      Met name uit zedenzaken, echtscheidingszaken, faillissementszaken en uit zaken waar eer en principes in het geding zijn blijkt dat vele advocaten niet om kunnen of willen gaan met de vaak diep gewortelde, gecompliceerde, menselijke drama's die inherent zij aan die zaken.

      De feiten zijn dermate ernstig en verontrustend dat de vraag of dat soort zaken wel in handen van veelal commerciële advocaten hoort, zonder meer gerechtvaardigd is.

      De wijze van werken van advocaten blijkt voornoemde onvrede keer op keer op te roepen en mensen voor dilemma's te plaatsen. De starre toepassing van regels, principes, jurisprudentie met betrekking tot bijvoorbeeld de mate van vrijheid die de advocaat van de tegenpartij toekomt, de geheimhoudingsplicht van de advocaat, het honorarium van de advocaat, de verplichte procesvertegenwoordiging door de advocaat, etc, zadelt vele rechtzoekende mensen met een enorme onvrede op, waarvoor geen uitweg bestaat.

      In tegenstelling tot de mening van deken Van Oss, blijkt uit alle beschikbare feiten dat er zich vele 'incidenten voordoen en dat bedreigingen bepaald geen uitzondering zijn'.

      Overigens, de vraag waarop de deken zijn mening baseert komt niet aan de orde.

      Wat mij/ons duidelijk is, is dat er vele incidenten zijn, die de deken Van Oss, de andere dekens niet bereiken. Er is hoe dan ook een grote hoeveelheid onvrede, waar de advocatuur en de rechterlijke macht geen weet van hebben, c.q geen weet van willen hebben.

      De voorbeelden liggen voor het oprapen.

      Mr. Van Oss stelt in de NRC weliswaar: 'Dit werk is nu eenmaal gebonden aan emoties'. Maar hij zegt niet dat die emoties in vele gevallen opgeroepen worden door advocaten en door hun wijze van werken; hij zegt in diezelfde krant ook: 'Er zijn meer dan 12.000 advocaten in Nederland, die vele duizenden contacten hebben met cliënten en hun wederpartijen'. Maar hij maakt geen woord vuil aan het feit dat het volstrekt onduidelijk is waar de grens van de vrijheid van handelen van de advocaat van de wederpartij ligt.

      Uit al onze ervaringen blijkt dat die grens ernstig wordt overtreden en dat daardoor gevaarlijke onvrede wordt opgeroepen. De uitspraak van prof. mr. Hoefnagels (scheidingsbemiddelaar) dat één brief van een advocaat een levenslang drama kan veroorzaken is zonder meer juist.

      Uit onze ervaringen met het tuchtrecht voor advocaten blijkt dat de tuchtrechter die grens niet trekt.

      De jurisprudentie van de tuchtrechter reikt niet verder dan de algemene, veel gebezigde uitspraak dat 'de advocaat van de tegenpartij bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt over het algemeen een grote mate van vrijheid toekomt'.

      Uit al onze ervaringen blijkt dat de geheimhoudingsplicht, c.q zwijgplicht van de advocaat lang niet altijd zo vanzelfsprekend is als advocaten plegen te veronderstellen.

      Vaak blijkt dat het strikt en star toepassen van die plicht tot enorme drama's leidt of kan leiden.

      Voornoemd standpunt van mevrouw mr. M. Sanders: 'dreigementen komen meestal van de tegenpartij en die neem ik niet zo serieus' is illustratief voor het probleem, dat vele advocaten hun wederpartij niet serieus nemen.

      Immers om een afweging te kunnen maken of een advocaat het adres van een moeder of van kinderen aan de wederpartij bekend moet maken, een bepaalde brief niet of anders zou moeten schrijven, een compromis of een regeling in der minne zou moeten betrachten, etc, dient een advocaat de wederpartij uitermate serieus te nemen.

      In vele zaken die in handen van advocaten komen gaat het bij uitstek om problemen, die alle partijen raken en derhalve serieus genomen moeten worden.

      Voor de oplossing van die problemen zijn mensen nodig die beschikken over tijd, geduld, creativiteit, ervaring en een heleboel andere kwaliteiten, die sommige advocaten/advocatenkantoren simpel niet of nog niet in huis hebben.

      Of de vermoorde advocaat van 32 jaar opgewassen was tegen de echtscheidingsproblemen die op zijn weg kwamen is een vraag waarop ik het antwoord niet ken. Maar wat ik wel weet is dat vele advocaten/advocatenkantoren die vraag simpel niet stellen.

      De alleszins gerechtvaardigde vraag of een advocatenkantoor sommige zaken bij gebrek aan voornoemde kwaliteiten beter niet aan zou kunnen nemen, wordt door de collegae/advocaten, de persrechter, de NOvA en de deken niet gesteld.

      De alleszins redelijke vraag of een echtscheidingszaak niet beter behandeld kan worden door een ervaren advocaat of door een deskundige leek met veel tijd, geduld, menselijke ervaringen en voorzien van andere terzake doende kwaliteiten, blijft onuitgesproken. In plaats van dat te controleren wordt er van uitgegaan dat een advocaat goed werk aflevert.

      Een zaak betekent manuren en geld en wordt daarom simpel in portefeuille genomen. Dat is de praktijk, die aantoonbaar tot grote onvrede leidt.

      In de Gelderlander van 8 juni 2004 stelt advocaat mr. Grootjans: 'Natuurlijk zal de verdachte geen advocaat krijgen uit de directe omgeving van zijn kantoor, maar er zijn zeker advocaten te vinden, die de jongen willen bijstaan. Tegenover die stelling plaats ik de feiten waaruit blijkt dat mij bekende verdachten een advocaat kregen toegewezen in de directe omgeving van de advocaat die hun belangen volledig verprutst had.

      Advocaten blijken er keer op keer van uit te gaan dat zij en hun collegae foutloos en kwalitatief hoogstaand werk af leveren. Ook in het onderhavige geval stelt geen van de voornoemde juristen de vraag of de vermoorde advocaat en zijn kantoor goed gehandeld hebben. De alleszins gerechtvaardigde vraag of de jongen - als de feiten wijzen op fouten en tekortkomingen van de vermoorde advocaat en diens advocatenkantoor en aan de oppervlakte komen - een advocaat vindt die bereid is om die fouten en tekortkomingen ten volle tegenover de onafhankelijke rechter te laten spreken, komt niet aan de orde.

      Ook de vraag of de jongen zich in dat geval niet beter zou kunnen laten verdedigen door iemand die volkomen los staat van de advocatuur, blijft zoals zovele vragen die de advocatuur betreffen, onbeantwoord.

      De deken, mr. F. van Oss en de advocaten die aan het woord zijn gekomen komen, stellen dat er 'geen veiligheidsmaatregelen nodig zijn'.

      Uitgaande van de enorme en explosieve onvrede die wij/ik ik al meer dan tien jaar ervaren, spreek ik die stelling tegen.

      De beste veiligheidsmaatregel is naar mijn overtuiging bezinning op, en gericht onderzoek naar het doen en laten van een van de hoofdrolspelers van ons Recht: de advocatuur; en zeker onderzoek naar de effecten van hun doen en laten.

      Onderzoek is geboden, omdat de onvrede niet incidenteel is, maar naar mijn in vele jaren gegroeide overtuiging een ernstig structureel probleem vormt, waarvoor de advocatuur en de rechterlijke macht, de rechtswetenschap en de journalistiek ontvankelijk zouden moeten zijn. Die bezinning en dat onderzoek zullen ten goede komen aan de veiligheid van advocaten, en aan de rechtszekerheid van cliënten en hun verwanten en de onvrede doen afnemen. .Aan die bezinning en dat onderzoek draag ik graag bij, om te beginnen met deze reactie. Ik ben zeer geïnteresseerd in uw commentaar. [84]

      Harry Teernstra

      Bijlage  5   Verzoeken om een reactie /  Reacties

      Gebruikmakend van de mogelijkheden, die e-mail daartoe biedt heb ik - in de 3e en 4e week van mei 2004 - dit boek in concept doen toekomen aan:

      -          12 rechtswetenschappers / insolventiespecialisten

      -          11 journalisten

      -          3 programmamakers

      -          de Juridische Bibliotheek te Den Haag

      -          3 uitgevers

      -          2 mediatoren

      -          de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA)

      -          3 advocaten / advocatenkantoren

      -          1 schaderegelaar

              -     Verbond van Verzekeraars

      -          1 rechter-commissaris

      -          Stichting de Ombudsman

      -          De Consumentenbond

      -          De door het Ministerie van Economische Zaken ingestelde commissie onder leiding van prof. mr. B. Kortmann, die aanbevelingen moet doen voor de hervormingen van de faillissementswetgeving

      -          Verbond van Verzekeraars, Bordewijklaan 10, 2509 AN  Den Haag t.a.v: het Klachteninstituut/Ombudsman Verzekeringen en de Raad van Toezicht op het Verzekeringsbedrijf

      -          16 volksvertegenwoordigers, onder wie 9 leden van de Vaste kamercommissie van Justitie en 2 van de Commissie voor de Verzoekschriften.

      -          De Raad voor de Rechtspraak

      -      De Minister President

      Aan bovenstaande personen [85] en instanties heb ik per brief gemotiveerd om een reactie op het boek gevraagd en een gedrukt exemplaar van dit boek aangeboden.

      Bijlage 6      Reacties  :

      De reacties waren als volgt.

      *   Twee wetenschappers regeerden niet.  Prof. mr. A.F.M Brennincmeijer schreef het nawoord De andere tien wetenschappers hadden 'geen tijd', 'een te drukke agenda', 'een leerstoel, die te ver afstaat van het onderwerp van uw boek', of om andere uiteenlopende redenen 'geen gelegenheid' om te reageren. Geen enkele hoogleraar bestelde een boek.

      ----------

      *   De uitgevers schreven: 'Uw boek past niet in ons portfolio en komt derhalve niet in aanmerking voor publicatie binnen ons fonds'.

      ----------

      *   De NOvA: 'vat haar wettelijke taakopdracht niet zo ruim op dat daartoe ook te rekenen valt het inhoudelijk reageren op door justiabelen te publiceren geschriften'.

      ----------

       *    Het Verbond van Verzekerars schrijft o.a :

             'Met uw documentatie is weer eens duidelijk geworden dat de afwikkeling van 

             letselschade een bijzonder complex proces kan zijn, dat voor het slachtoffer niet

             altijd eenvoudig is te doorgronden en dientengevolge ook nogal eens tot zogenoem

             de secundaire victimisatie kan leiden. Het Verbond kan als brancheorganisatie voor

             verzekeraars niet veel voor u betekenen. Wat betreft de zaak rondom het uitgespro

             ken faillissement geven wij u het advies u te wenden tot de deken van de Nederland

             se Orde van Advocaten, ...'.

      ----------        

      *   De reactie van de mediator de heer ir. Paul van Waning:

      Beste Harry,

      Je vroeg me om een reactie/standpunt naar aanleiding van de kopij van je boek: "Een faillissement dat nimmer went".

      Ik heb me bij lezing van je boek geconcentreerd op het gedeelte over mediation omdat daar onze raakvlakken liggen.

      Wat mij destijds aansprak in je streven naar mediation was je behoefte om een einde te maken aan de conflicten waarin je verzeild was geraakt, en wel door persoonlijk met betrokkenen te kunnen praten. Dat was tot dusverre niet gelukt. Je hoopte zodoende uiteindelijk de conflicten achter je te kunnen laten en je leven een andere invulling te kunnen geven dan met je jarenlange strijd tegen het jou en anderen aangedane onrecht.

      Het is jammer dat de partijen die ik op jouw verzoek heb aangeschreven met het voorstel tot mediation allen niet of negatief hebben gereageerd. Maar je weet het: mediation berust op vrijwilligheid. De mediator informeert partijen zo goed mogelijk omtrent wat mediation is en wat zij van het instrument mogen verwachten. Daarna kiezen partijen zelf of zij op het voorstel tot mediation ingaan, zonder hun keuze te hoeven verantwoorden. Uit het feit dat in dit geval géén van de partijen vóór mediation heeft gekozen trek ik niet de conclusie dat mediation niet geschikt zou zijn voor conflicten waarbij "hoeders van ons Recht" betrokken zijn. Evenmin concludeer ik daaruit dat deze beroepsgroep a priori afwijzend zou staan tegenover mediation als het henzelf betreft. Ieder zal voor zijn afwijzing zijn eigen motieven hebben gehad.

      Je hebt me destijds aangegeven dat het schrijven van boeken waarin je onrecht en wanprestaties aan de kaak stelt je ook veel voldoening schenkt, als alternatief voor bijvoorbeeld een oplossing van je conflicten door middel van mediation.

      Ik hoop en wens je van harte toe dat de afronding van dit boek je inderdaad zoveel voldoening geeft dat je het boek daarna ook letterlijk en figuurlijk kunt sluiten.

      Niet eenvoudig, want het veronderstelt dat je kans ziet de innerlijke paradox te overwinnen tussen vasthoudend strijd willen leveren en berustend afstand willen nemen.

      Met vriendelijke groet,
      Paul van Waning.

      *  Van de 16 volksvertegenwoordigers reageerden :

      -  de heer mr. A.Wolfsen (zie voorwoord)

      -  De heer mr. B.Dittrich reageerde en wel - zoals uit andere brieven blijkt - standaard als volgt:'Dank voor uw bericht. Ik hoop er in de zomer aan toe te komen om uw boek te lezen. De inhoud ervan zal ik dan, als ik het er mee eens ben natuurlijk, bij de behandeling van de Justitiebegroting kunnen betrekken

      -  Eliza Rutting, lid Provinciale Staten Gelderland voorde PvdA schreef o.a :
      Vanmorgen weer thuis achter de computer vond ik jouw e-mail. Ik ben tot dit moment gekomen tot pagina 75 van je boek. Harry de moed zakt me in de schoenen en ik wil me niet eens verplaatsen in je gevoel van verdriet, vernedering en machteloosheid anders ben ik bang dat ik in bed kruip en er de eerste dagen niet uit kom.

      -  Toine Bergen, lid Provinciale Staten Gelderland voor de SP schreef o.a:
      'Diepgaand onderzoek naar het functioneren van de advocatuur, en ook de hele rechterlijke macht als geheel, lijkt ook mij belangrijk. Ik denk dan bijvoorbeeld ook aan de advocaten die tevens als rechter-plaatsvervanger optreden. Het werk van Advocadur vind ik daarbij zeer waardevol'.

      -  De Minister President antwoordde via het Contactcentrum Regering.nl als volgt:
      'Wij hebben uw e-mail met uw boek in goede orde ontvangen en doorgezonden
      aan het Bureau Beantwoording Burger - correspondentie met het verzoek de
      behandeling over te nemen.
      Met de beantwoording kan enige tijd gemoeid zijn. Wij hopen dat u hier
      begrip voor heeft. Hiermee hoop ik u een stapje verder geholpen te hebben'.

           Met vriendelijke groet,
          Contactcentrum Regering.nl

      Geachte heer/mevrouw Advocadur,

      Uw e-mail is in goede orde ontvangen bij de Stafdienst Voorlichting en ter kennisname door gestuurd aan alle fracties van de Tweede kamer.
      Mocht u hier nog vragen over hebben, dan kunt u contact opnemen met de fractie.

      De telefoon- en faxnummers van de fracties zijn:
      Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

      Met vriendelijke groet,

      Dorien Branderhorst
      Stafdienst Voorlichting Tweede Kamer der Staten-Generaal
      t +31 (70) 318 3040 --- f +31 (70) 318 2356

      Op 2 september antwoordde de Minister-President o.a: 'Helaas kan ik wegens drukke werkzaamheden niet op uw verzoek ingaan'.

      *  De Raad voor de Rechtspraak reageerde als volgt:

      Geachte heer Teernstra,

      Hartelijk dank voor het toesturen van uw boek.
      Als de inhoud aanleiding geeft tot een reactie, zullen we u daar te zijner tijd over berichten.

      Met vriendelijke groet
      Raad voor de rechtspraak
      Afdeling Communicatie

      * Van vrienden, lotgenoten en geestverwanten ontving ik vele hartverwarmende, bemoedigende en hartverscheurende reacties, teveel om af te drukken. Een reactie, die mij en ongetwijfeld vele andere recht zoekende mensen uit het hart gegrepen is, laat ik voor alle andere spreken. [86]

      Geachte heer Teernstra,

      Een sidderend misdaadverslag! De praktijk van het Nederlandse recht steekt de Spaanse wurgpaal - toen die nog in gebruik was - naar de kroon: adembenemend, mensonterend, en met expliciete instemming van regering en parlement.
      De rechteloosheid van de individuele, eerzame burger wordt verklaard door een Amerikaanse filosoof, die zegt: 'Er is niets dat het onrecht beter steunt, dan te zwijgen'. Talrijke Nederlanders op gezaghebbende posities kunnen zich dit persoonlijk aantrekken, ook veel in dit boek genoemde personen.

      Ik vind het een goede zaak dat je mede middels dit boek meer bekendheid wilt geven aan de problematiek, en daar heb je zelf al een begin mee gemaakt door het concept naar een aantal mensen te sturen die het in deze helemaal af laten weten, zoals kamerleden. Maar ik vrees dat er meer nodig is. Het gaat namelijk om macht en geld. Het gaat er om dat alle dieren gelijk zijn, maar de varkens meer gelijk (George Orwell; Animal Farm).
      Jouw hele verhaal ademt het uit: ze hebben geen boodschap aan jou of de individuele burger.
      Machthebbers laten zich niet met woorden aan de kant zetten, hoe fout ze ook zijn. Hoe fouter ze zijn, hoe moeilijker het wordt. Jouw verhaal is daarvan ook een bewijs.
      Om veranderingen door te voeren, zullen grote aantallen mensen nodig zijn die bereid zijn om aan grote, landelijke protesten deel te nemen.

      Ik vind dat je een geweldige prestatie hebt geleverd.

      Dat is een groot en welgemeend compliment waard: proficiat!

      Paul Disselhorst

      'ervaringsdeskundige'  Raad van Toezicht en tuchtrechtprocedures advocatuur.

      Bijlage 6 A : Andere,meer uitgebreide reacties op Internet

      Verzoeken om een reactie

      Aan een aantal personen en instanties, zoals  rechtswetenschappers, journalisten, volksvertegenwoordigers, heb  ik - gebruikmakend van de mogelijkheden, die e-mail daartoe biedt -  in de 3e en 4e  week van mei 2004 -   dit boek in concept doen toekomen.  Met onderstaande algemene brief die ik van persoon tot persoon en van instelling tot instelling  heb aangepast heb ik  een reactie op dit boek gevraagd.

      Zeer geachte mevrouw / heer, 

      Bij deze vraag ik uw welgemeende aandacht voor het navolgende:

      Begin 2001 ben ik door een fout / tekortkoming van de griffier en/of de advocaat/curator ongewild in een faillissement terechtgekomen, hetgeen mij een kapitaal aan geld  en aan onvrede heeft gekost.

           

      Over mijn ervaringen heb ik een verhaal geschreven, dat de titel draagt: "Een faillissement dat nimmer went, zolang geen hoeder van mijn Recht zijn ongelijk erkent'.

      Het is geen commercieel, maar een informatief en  ideëel boek, dat dus niet in grote hoeveelheden verkocht, maar door de juiste mensen gelezen moet worden.

      Het gaat om een voorlopige versie van 99 pagina van A 4 formaat. Het boek is geschreven vanuit het perspectief van een justitiabel

      De definitieve versie wordt uitgebreid met het voorwoord van een politicus/oud rechter, met tekeningen van de tekenaar Bert Witte en met  - naar ik hoop - met het standpunt van een aantal insolventiespecialisten en andere personen die zich professioneel met faillissementen en het faillissementsrecht bezighouden. Aan die personen heb  ik een reactie op, c.q een standpunt over de inhoud van het boek gevraagd.

      Omdat u professioneel te maken heeft met ons aller Recht doe ik het boek ook aan u per e-mail toekomen samen met de vraag om een reactie, c.q een standpunt.   

      Mocht u een persoon of een instantie weten, waar het boek eveneens op zijn plaats is, stel ik het op prijs wanneer u mij daarvan op de hoogte stelt.

      Als u niet wilt dat uw standpunt in het boek wordt opgenomen of als uw voorkeur er naar uitgaat dat uw standpunt anoniem blijft, vraag ik u mij dat te laten weten 

      Het boek wordt  uitgegeven door de stichting Jurilet, een ideële uitgeverij die boeken uitgeeft en heeft uitgegeven, waarin juridisch letsel centraal staat. Als  u een exemplaar wilt aanschaffen van de definitieve versie kunt u dat via mij bestellen.  

      Ik hoop van harte dat u reageert en dat uw reactie bijdraagt aan de verbetering van de rechteloze positie van failliet verklaarde en andere  mensen die vergeefs Recht zoeken. 

      Met name daarvoor heb ik het boek geschreven,

      Uiteraard lever ik u alle nadere informatie, waar u vraagt.

      Met veel interesse wacht ik op uw reactie.

      Hoogachtend en vriendelijk groetend,

      H.H.Teernstra

      Keppelseweg 27 7031 AR Wehl                                               

      Tel : 0314 - 681196

      E-mail :  Advocadur@hetnet.nl

      Lijst van personen en instanties, die ik om een reactie heb gevraagd

      1) Prof, mr.A.F.M. Brenninckmeijer, Faculteit der Rechtsgeleerdheid  te Leiden

      2) Prof, mr  J.M. Barendrecht,  Faculteit der Rechtsgeleerdheid  te Tilburg

      3) Prof. mr R.D.Vriesendorp, Faculteit der Rechtsgeleerdheid  te Tilburg

      4) Prof, mr. A.W.Heringa, Faculteit der Rechtsgeleerdheid  te Maastricht

      5) De heer mr. J.Hamers, Faculteit der Rechtsgeleerdheid  te Maastricht

      6) Prof, mr. A.I.M van Mierlo, Faculteit der Rechtsgeleerdheid  te Rotterdam

      7) Prof,  mr. C.J.M. Klaassen, Faculteit der Rechtsgeleerdheid  te Nijmegen

      8) Prof,  mr. F. Kortmann, Faculteit der Rechtsgeleerdheid  te Nijmegen

      9) Prof.Mr. U.Rosenthal, Faculteit der Rechtsgeleerdheid  te

      10) Mevr. Mr. S. van den Braak, Molengraafinstituut te Utrecht

      11) De heer Prof.mr F.F. van der Heyde,, rector magnificus Universiteit van Amsterdam en schrijver van het kritische boek:Het Recht in de Ramsj' (ISBN 90 5018 437 5)

      12) De heer Prof. dr. F. Bruinsma, rechtssocioloog en medewerker aan het boek 'De hoge

       Raad van onderen', met schrijnende, ontroerende verhalen van mensen opzoek naar recht'  

             .......................

      13) De heer mr. R.J.M.Goossens, bibliothecaris van de Juridische Bibliotheek te Den - Haag.

      14)  De heer G. Mogendorff, uitgeverij Kluwer

             Mevr.     Uitgeverij Walburg Pers

             ......................

      15) De heer Ir. P. van Waning, mediator te Zutphen

            .......................

      16) De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) te Den Haag

      17) Advocatenkantoor B.Niemann te Velp

      18) Advocatenkantoor Wieringa t.a.v de praktijkgroep Insolventierecht

      19) De advocaat, de heer mr. H.A. Schenke

             ......................

      20) Euroclaim

      21) Stichting de Ombudsman te Hilversum

      22) De Consumentenbond

      ...............................................

      23) De heer mr. J. de Wit, lid van de SP en van de Vaste Kamercommissie voor Justitie

      24) Mevr. F.Vergeer-Mudde, lid van de SP en van de Vaste Kamercommissie voor Justitie

      25) De heer A.Rouvoet, lid vande CU en van de Vaste Kamercommissie voor Justitie

      26) De heer K.de Vries, lid van het CDA en van de Vaste Kamercommissie voor Justitie

      27) Mevr.mr. F. Halsema, lid van Gr.Links en van de Vaste Kamercommissie voor Justitie

      28) Dhr.I.Aasted, lid van het CDA en van de Vaste Kamercommissie voor Justitie

      29) Dhr. J.Eerdmans, lid van de LPF en van de Vaste Kamercommissie voor Justitie

      30) De heer mr. A.Wolfsen, lid vande PvdA en van de Vaste Kamercommissie voor Justitie

      31) De heer Rijpstra ,lid vande VVD en van de Vaste Kamercommissie voor Justitie

      32) De heer J. Tichelaar, lid van de PvdA en lid van de Commissie voor de Verzoekschriften

      33) A.van Miltenburg. Lid van de VVD en  lid van de Commissie voorde Verzoekschriften

      34) De heer mr. B.Ditrich, lid van D'66

      35) Mevr. Dr. A. Kant, lid van de SP

      36) Mevr.L van der Laan, lid van D'66

      37) Mevr. M. de Pater, lid van het CDA

             ..............

      38) Mevr. Mr.R.J.M. de la Bursi Fransen van het Ministerie van Economische Zaken,

      39) De heer mr. P.Ruys, jurist, auteur en  bekend criticus van het rechtsbedrijf  

      40) De stichting  Sociale Databank Nederland

      41) De stichting WORM (Wetenschappelijk Onderzoek Rechterlijke  Macht)

      42) Het Nationaal Insolventie  Bijstands Team (NIBT)

      43) De Stichting Diensten aan gefailleerden  STIDAG t.a.d dhr. ir./d  Voort

                               .............

                         44) Het programma 'Zembla' van de Vara

      45) De heer Micha Kat, journalist

      46) De heer Peter Smolders, auteur en programmamaker

      47) Redactie RTL-Boulevard t.a.c mevr. M. Bongaarts

      43) Mevr. W. de Cort , journalist

      48) Dhr. A. de Groot, journalist

      49) De heer René Steenhorst, journalist  

      50) De redactie van Kleintje Muurkrant

      51) Mevr. I v/d Boom, justitieverslaggeefster Utrechts Nieuwsblad

      52) De heer F.Schrooten, verslaggever GPD

      53) De heer Sander Kuypers, verslaggever ANP

      54) De heer Stan de Jong, verslaggever HP/de Tijd

      55) Mevr. Danielle Pinedo, redacteur NRC   

      56) Redactie van het TV-programma Schepper & Co, t.a.v mevr. E.Bakker 

      57) Leden van de Redactie van het Nederland Juridisch Dagblad

      -----------

      58) De heer mr. H.H.Dethmers, rechter-commissaris te Den Bosch

           .......................

      59)  Verbond van Verzekeraars, Bordewijklaan 10, 2509 AN Den - Haag t.a.v het Klachteninstituut/Ombudsman Verzekeringen  en de Raad van Toezicht op het Verzekeringsbedrijf. 

      60) STOA (Stichting tegen Oneerlijke Ambtenaren, die lid zijn van de staande magistratuur)  

            ------------

      61) Mevr. Els Rutting, lid Provinciale Staten Gelderland  voor de PvdA

                        62)  De heer Toine Peters, lid Provinciale Staten Gelderland voor de SP    

      Op 13 augustus 2004 wendde ik mij tot de Minister President en wel met de navolgende brief

      Dr. mr. J.P Balkenende, minister - president

        Zeer geachte heer,

        Bij deze richt ik mij tot u met een verzoek, dat, zoals ik  op uw internet - site lees, op een A4 moet passen. 

      Ik  vraag dus kort en krachtig in kleine letters uw aandacht voor een groot probleem:

        17 Juni 1970, word ik, 24 jaar jong, net afgestudeerd, slachtoffer van een verkeersongeluk.

      Ik ben bijna een week in coma en heb maandenlang een verlaagd bewustzijn. De diagnose wordt door de behandelende neuroloog gesteld op contusio cerebri (hersenkneuzing) Door ernstige fouten van 2 voor de verzekeraar keurende neurologen en een psycholoog worden de post-contusionele klachten niet aan de hersenkneuzing toegeschreven, maar aan mijn 'premorbide (al gevormde) karakterstructuur'. Door dat onmogelijke, mij i.v.m het toenmalige 'medische geheim'  niet bekend gemaakte, m.i misdadige, oordeel, waarvoor  2 neurologen in 1981  door het medisch tuchtcollege veroordeeld worden, mag ik jarenlang niet zijn wat ik was en ben: een patiënt met een ernstig hersenletsel.Over hoe een hersenbeschadiging voelt en wat de jarenlange ontkenning van mijn klachten in mijn leven teweeg heeft gebracht schreef ik een boek. 1

      Voor de catastrofale gevolgen van die ontkenning heb ik erkenning nodig. Daartoe ben ik aangewezen op de diensten van advocaten, aan wie ik een kapitaal aan emoties en geld kwijt raak.

      Die maken namelijk fout op fout en veroorzaken een juridische ramp van de eerste orde, waarvoor ze door de tuchtrechter berispt worden, Die veroordeling helpt mij net als die van de medische tuchtrechter niets. Dat komt door het doen en laten van de betreffende verzekeraars en het gebrek aan een advocaat..In de loop van de tijd kom ik in contact met vele lotgenoten, met wie ik de ideële stichtingen Advocadur en Jurilet opricht 2

      Ik kijk het Recht recht in de ogen,  meer dan 10 jaar lang. Ik weet dus waar ik het over heb.  In de boeken 'Recht in de ogen gekeken' en 'Een faillissement, dat nimmer went'  3 en in enige artikelen voor kranten en tijdschriften doe ik uitgebreid verslag van het onrecht, dat mij met  mijn Recht is overkomen en wat vele andere mensen, die recht nodig hebben, overkomt. De door mij geschreven boeken hebben een ideëel doel. Het gaat er dus niet om er zoveel mogelijk te verkopen. Ze zijn dan ook vrijwel uitsluitend via de bibliotheken  te leen.

      Ook geestverwanten schrijven boeken. Op internet wemelt het van de informatie.  Alle feiten en alle informatie leiden tot de conclusie dat de oorzaken van de problemen die mensen met hun recht ondervinden structureel zijn. Daarom lopen rechtzoekende mensen steeds weer tegen dezelfde problemen op.

      De belangrijkste oorzaken liggen bij het doen en laten van  verplichte, commerciële advocaten en bij een ontstellend gebrek aan zelfkritiek  en kritiek op elkaar bij degenen, die verantwoordelijk zijn voor de staat van ons recht. (advocaten, rechters, rechtswetenschappers, de media en volksvertegenwoordigers) 

      Er zijn fundamentele waarden, zoals het recht op toegang tot de rechter in het geding. Hoeders van ons Recht overtreden wetten, regels en normen worden overtreden.       

        De onvrede die ons rechtsbedrijf teweegbrengt blijkt keer op keer explosief. Het is werkelijk de hoogste tijd dat de politiek de verontrustende feiten kent en daarnaar handelt. Voornoemd boek 'Een faillissement dat nimmer went' bevat naast verontrustende feitelijke kritiek op de staat van ons recht  ook  voorstellen en oplossingen ter verbering. Het is een boek vol met verontrusten signalen die volksvertegenwoordigers ter harte zouden moeten nemen. Daarom heb ik het in mei van dit jaar in concept  naar 12  volksvertegenwoordigers gestuurd, met het verzoek om een reactie, c.q standpunt. Er volgde geen enkele reactie, geen enkel standpunt.

      Over waarden gesproken!    

        U bent de minister president van 'normen,  waarden en verantwoordelijkheid', die mensen - zoals recent de ex-voetballer / journalist Jan Mulder durfde te spreken op zijn uitlatingen over de heer D. Advocaat, ex-voetbalcoach.

        Daarom spreek ik u aan om met name advocaten op hun  doen en nalaten aan te spreken

      U bent echt de laatste in een lange rij van advocaten,  hoogleraren, journalisten, politici,  etc. Ik spreek u niet aan om mij te helpen. Ik kan me weer goed redden.

      Ik spreek u aan om kennis te nemen, c.q te laten nemen  van in ieder geval voornoemd boek, waarin  de door vele mensen gedeelde overtuiging spreekt dat en waarom er hoognodig andere gewichten in de schaal van ons recht moeten. Ik spreek u op een Algemeen Belang aan en dat is de slechte  staat van ons Recht, die de kwaliteit van de rechtsstaat van nu en van morgen uitmaakt. Ik verzoek u om als voorzitter van het Kabinet  een transparant standpunt te formuleren, dat het boek het gezag en de bekendheid verleent waar het  recht op heeft.      

      Ik ervaar het als een eer om uw  reactie op deze brief in en voornoemd boek in de eerste of  in een volgende druk op te nemen. Rest mij u te zeggen dat het van zelf spreekt dat ik en ook mijn geestverwanten u gaarne alle nadere informatie verschaffen,waar u om vraagt.

      In afwachting van uw hopelijk snelle reactie,

      Drs. H.H.Teernstra

      _____________________________________________

      De reacties waren als volgt:

      * M.u.v. mevr. mr. S. van der Braak en prof. dr. F. Bruinsma  reageerden alle rechtswetenschappers. Ze hadden 'geen tijd', een te drukke agenda', 'een leerstoel, die te ver afstaat van het onderwerp van uw  boek',  of om  andere uiteenlopende redenen 'geen gelegenheid' om te reageren. Met Prof mr A.Q.C.Tak voerde ik een lang en aangenaam gesprek. Hij was de enige hoogleraar,die mij een collega verwees en wel naar prof. B. Kortmann. Die had  - als beschreven -  geen tijd.

      Geen enkele hoogleraar bestelde een boek    

      De Faculteit der Rechtsgeleerdheid te Til burg  reageerde als volgt: 

      FACU L T E I T  DE R   RECH TSGE L E ERDHE I D

      Datum

      27 oktober 2004

      Onderwerp

      Overname deel boek

      Datum uw brief

      27 oktober 2004

      Telefoon 013 466 28 12  - Telefax: 013 466 23 23

      E-mail

      G.vanDijck@uvt.nl

      Uitgeverij Jurilet

      H. Teernstra

      Keppelseweg 27

      7031 AR WEHL

      Geachte heer Teernstra,

      Als telefonisch afgesproken bericht ik u dat ik van plan ben een deel uit het boek 'Een faillissement dat nimmer went' (ISBN 90-805373-0) voor te schrijven aan studenten die de module 'Veranderende

      perspectieven in het insolventierecht' van het doctoraalvak 'Capita Selecta Privaatrecht' volgen.

      Deze module gaat van start (en eindigt)in de maand december (2004).

      Deze en andere literatuur heeft tot doel de student inzicht te geven in wat de bestaande rol van een curator is en welke kritische

      kanttekeningen daarbij kunnen en moeten worden geplaatst.

      Empirische gegevens over de ervaring en rol van de betrokkenen in

      het faillissementsproces ontbreken helaas. Dit is echter geen reden om

      de rol van betrokkenen te negeren; dat past niet bij een kritische

      bespreking. Om die reden heb ik het voornemen een deel uit uw boek

      voor te schrijven. Ik hoop dat het lezen ervan bijdraagt aan de kritische

      houding van studenten, die de rechtenfaculteit van de Universiteit van

      Tilburg hoopt bij te brengen.

      Zonder nadere berichtgeving ga ik ervan uit dat u nog altijd akkoord

      bent met de overname van delen uit uw boek.

      Met vriendelijke groeten,

      mr. G. van Dijck

      Onderzoeker

      Bijlage(n)

      0

                                                           Departement Privaatrecht

      Postbus 90153 • 5000 LE Tilburg • Bezoekadres > Warandelaan 2 • Tilburg • Telefoon 013 466 91 11

      Bankrekening 45 50 46 042 • Girorekening 10 77 496 • www.uvt.nl

      * De uitgeverij Kluwer zag geen mogelijkheden het boek uit te geven en verwees me naar collega/uitgeverij Walburg Pers, die ook geen mogelijkheden zag noch collegae/uitgevers kende met mogelijkheden.

      *De uitgever Wardani schrijft o.a: 

      Geachte meneer Teernstra,

      Vanuit juridisch perspectief kunnen wij geen standpunt innemen betreffende uw ervaringen met een groot aantal rechtskundigen. De door u aangeboden informatie geeft m.i. wel dringend aanleiding tot bezinning op de 'regenteske' rechtscultuur in Nederland. Uit uw verslag blijkt dat het recht op beroep u is ontnomen en dat uw aanspraak op het verkrijgen van dit recht is verkracht. Wanneer rechtspraak resulteert in onrecht lijkt het logisch dat middels het onrecht het recht wordt hersteld; recht en onrecht zijn immers twee zaken van hetzelfde: het recht van de een betekent het onrecht van de ander.

      Zoals u schrijft is uw verslag niet voor de commerciële verkoop bedoeld. De meeste uitgeverijen zijn (vanzelfsprekend) minder op de inhoud en meer op de commerciële belangen van een publicatie gericht. Dit is ook de reden waarom uitgeverij Wardani uw verslag in boekvorm niet aanneemt voor publicatie.

      Ik hoop dat uw voornemens tot publicatie zullen leiden tot verbeteringen in de rechtspraak,

      Met vriendelijke groet,

      Frank de Swart

      Uitgeverij Wardani - Haarlem /Yogyakarta

      * De mediator de heer ir. P.van Waning: 

      Beste Harry,

      Je vroeg me om een reactie/standpunt naar aanleiding van de kopij van je boek: "Een faillissement dat nimmer went".

      Ik heb me bij lezing van je boek geconcentreerd op het gedeelte over mediation omdat daar onze raakvlakken liggen.

      Wat mij destijds aansprak in je streven naar mediation was je behoefte om een einde te maken aan de conflicten waarin je verzeild was geraakt, en wel door persoonlijk met betrokkenen te kunnen praten. Dat was tot dusverre niet gelukt. Je hoopte zodoende uiteindelijk de conflicten achter je te kunnen laten en je leven een andere invulling te kunnen geven dan met je jarenlange strijd tegen het jou en anderen aangedane onrecht.

      Het is jammer dat de partijen die ik op jouw verzoek heb aangeschreven met het voorstel tot mediation allen niet of negatief hebben gereageerd. Maar je weet het: mediation berust op vrijwilligheid. De mediator informeert partijen zo goed mogelijk omtrent wat mediation is en wat zij van het instrument mogen verwachten. Daarna kiezen partijen zelf of zij op het voorstel tot mediation ingaan, zonder hun keuze te hoeven verantwoorden. Uit het feit dat in dit geval géén van de partijen vóór mediation heeft gekozen trek ik niet de conclusie dat mediation niet geschikt zou zijn voor conflicten waarbij "hoeders van ons Recht" betrokken zijn. Evenmin concludeer ik daaruit dat deze beroepsgroep a priori afwijzend zou staan tegenover mediation als het henzelf betreft. Ieder zal voor zijn afwijzing zijn eigen motieven hebben gehad.

      Je hebt me destijds aangegeven dat het schrijven van boeken waarin je onrecht en wanprestaties aan de kaak stelt je ook veel voldoening schenkt, als alternatief voor bijvoorbeeld een oplossing van je conflicten door middel van mediation.

      Ik hoop en wens je van harte toe dat de afronding van dit boek je inderdaad zoveel voldoening geeft dat je het boek daarna ook letterlijk en figuurlijk kunt sluiten. Niet eenvoudig, want het veronderstelt dat je kans ziet de innerlijke paradox te overwinnen tussen vasthoudend strijd willen leveren en berustend afstand willen nemen.

      Met vriendelijke groet,
      Paul van Waning. 

       

      * Met de Algemene Raad van de  Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA): ontstond een lange correspondentie. Ook die correspondentie is  zo illustratief  voor de wjjze, waarop  de NOvA met problemen, die advocaten veroorzaken omgaat, dat die in zijn geheel wordt afgedrukt. [87]

      Geachte heer Teernstra,

      Hierbij deel ik u mede kennis te hebben genomen van uw e-mailbericht d.d. 18 mei 2004 met in bijlage uw in hoofde genoemde te publiceren boek.

      Ik constateer dat het een zeer gedetailleerd verslag is van al hetgeen u sinds 1970 als gevolg van het ongeluk heeft meegemaakt.
      De Nederlandse Orde van Advocaten vat haar wettelijke taakopdracht niet zo ruim op dat daartoe ook te rekenen valt het inhoudelijk reageren op door justiabelen te publiceren geschriften.

      Ik hoop u hiermede te hebben geïnformeerd.

      Met vriendelijke groet,
      M.E. Veenboer  Nederlandse Orde van Advocaten
      --------------------

      Leden van de Algemene Raad van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten,
      t.a.v mevrouw mr. M.E. Veenboer, hoofd afdeling Juridische Zaken.

      Wehl, 26 mei 2004


      Geachte leden,

      Hartelijk dank voor uw snelle antwoord, dat tot de navolgende reactie leidt:

      Uw constatering m.b.t het te publiceren boek is m.i  niet juist.

      Het boek is geen "gedetailleerd verslag van mijn ervaringen na het ongeluk", maar wel van mijn pogingen om via n.b 23  advocaten in aanmerking te komen voor een oordeel van de rechter over de schadelijke gevolgen van fout van de griffier en/of de curator. Deze fout / tekortkoming wordt erkend door het Gerecht te Zutphen, dat mij voor wat een oordeel over de schade betreft naar een advocaat verwijst.
      Daarnaast doet het boek verslag van de wijze waarop een tweetal advocaten hun taak als curator opvatten en de (on)mogelijkheden om daarover m.b.v de Deken/ Raad van Toezicht een oordeel van de tuchtrechter te krijgen.

      Het feit dat 23 advocaten weigeren om die door het Gerecht erkende fout voor  de rechter te laten spreken wijst op een structureel probleem, dat de in art. 26 e.v van de advocatenwet genoemde "behoorlijke uitoefening der praktijk" en  "de bevoegdheid der algemene raad" regardeert.
      Met het feit dat "de commerciële advocatuur"  - zoals Prof. mr.A.F.M.Brenninckmeijer een decennium geleden in het openbaar aangaf -  "de weg naar de rechte afsluit"   is m.i  een publiekrechtelijke belang in het geding, waarover u een standpunt in zou moeten nemen.Hetzelfde geldt voor het in het boek gedetailleerd aangegeven feit dat klachten over advocaten/curatoren jarenlang onbehandeld onder Dekens /Raden van Toezicht blijken te liggen.

      Ik ben ervan overtuigd dat de hierboven aangegeven verontrustende  feiten, die ik in het boek beschrijf,  weldegelijk vallen binnen "de wettelijketaakopdracht van de Algemene Raad van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten', zoals die aangegeven wordt in de artikelen 25, 26, 27 e.v van de advocatenwet en zoals die treffend spreekt uit de Gedragsregels voor advocaten.

      Mijn vraag aan u om een reactie / standpunt, dat ik bij deze herhaal,
      beperk ik - om misverstanden uit te sluiten -  tot voornoemde verontrustende feiten.
      Wanneer u de mening toegedaan mocht zijn, dat er in deze toch geen taak voor de Algemene Raad is weggelegd, verzoek ik u vriendelijk mij te laten weten voor wie er in dit land m.b.t die verontrustende feiten over  het doen en nalaten van advocaten  dan wel een taak is weggelegd.

      In afwachting van uw gewaardeerde reactie,

      hoogachtend en vriendelijk groetend,

      H.H.Teernstra

      -------------------

          Nederlandse Orde van Advocaten
          t.a.v voorzitter en de leden van de Algemene Raad

      t.a.v  mr. M.E. Veenboer, hoofd afdeling juridische zaken

      4 juni 2004

      Geachte heer Teernstra,

      In antwoord op uw e-mailbericht van 27 mei jl deel ik u in aanvulling op mijn eerdere bericht van 26 mei jl mede dat de Algemene Raad niet gehouden is tot het geven van specifieke reacties op een boek dan wel een nog te publiceren boek. Zo de inhoud van uw boek daartoe aanleiding geeft, zal de Algemene Raad daarmee waar nodig en wenselijk rekening houden.Zoals eerder door mij aangegeven, dien ik u voor bezwaren gericht tegen individuele advocaten te verwijzen naar de desbetreffende plaatselijke dekens.
      Met vriendelijke groet, M.E. Veenboer Nederlandse Orde van Advocaten
       

      Nederlandse Orde van Advocaten
      t.a.v voorzitter en de leden van de Algemene Raad van de NOvA

      t.a.v  mr. M.E. Veenboer, hoofd afdeling juridische zaken

      Wehl, 7 juni 2004

      Geachte voorzitter en leden,

      Hartelijk dank voor uw antwoord op mijn e-mail d.d.4  juni 2004, dat tot de navolgende reactie leidt:

      Ik stel vast dat u niet ingaat op mijn met redenen omklede stelling dat het  boek structurele problemen aan de orde stelt, die de bevoegdheid van Uw Raad weldegelijk regarderen en waarmee u ernstig rekening zou moeten houden. .

      Uit de vele, jarenlange ervaringen van de stichting Advocadur, van geestverwante instellingen en mensen en van mij zelf blijkt keer op keer een ernstige onvrede, die door advocaten en hun veelal polariserende wijze van werken  wordt opgeroepen.

      In het boek, de eerdere boeken en artikelen, die ik geschreven heb en ook uit alle  brieven, die in  de afgelopen 10 ook aan de NOvA geschreven zijn wordt er telkenmale op gewezen  dat die onvrede dermate explosief en gevaarlijk is dat u die niet in het midden moet - of beter - mag  laten. 

      M.n uit zedenzaken, echtscheidingszaken en uit zaken waar eer en principes in het geding zijn blijkt dat vele advocaten niet om kunnen of willen gaan met de vaak diep gewortelde, gecompliceerde, menselijke  drama's  die inherent zij aan die zaken.

      De feiten zijn dermate ernstig en verontrustend dat de vraag of dat soort zaken wel in handen van advocaten hoort zonder meer gerechtvaardigd is.   

      De wijze van werken van advocaten blijkt voornoemde onvrede keer op keer op te roepen en mensen voor dilemma's te plaatsen. De starre toepassing van regels, principes, jurisprudentie m.b.t bijvoorbeeld de mate van vrijheid die de advocaat van de tegenpartij toekomt, de geheimhoudingsplicht van de advocaat, het honorarium van de advocaat, de verplichte procesvertegenwoordiging door de advocaat, etc, zadelt vele rechtzoekende mensen met een enorme  onvrede op, waarvoor geen uitweg bestaat en die daarom soms tot een fatale uitbarsting komt en zal komen. 

      U verwijst mij voor mijn bezwaren over individuele advocaten naar 'de plaatselijke deken'.  Als u mijn boek goed leest, zal u duidelijk worden dat het niet gaat om 'bezwaren over individuele advocaten'  en tevens  dat de wijze waarop dekens met die bezwaren om gaan ook een structureel probleem vormt waarvoor u de ogen niet zou moeten sluiten.

      Mij moet van het hart dat u er beter aan zou doen om mijn boek en de vele andere signalen die al dan niet op u af komen ter harte te nemen. De onvrede, die ik u meld is niet incidenteel, maar vormt een ernstig structureel probleem waar u ontvankelijk voor zou moeten zijn, c.q dat voor u aanleiding zou moeten zijn om gedegen onderzoek te verrichten, c.q te laten verrichten     


      Wanneer u desalniettemin uw  mening handhaaft, dat er m.b.t de door mij gemelde structurele problemen geen taak voor de Algemene Raad van de NOvA is weggelegd,  dan vraag ik u mij te berichten op welke gegevens en op welk onderzoek u die mening baseert. 

      In dat geval verzoek ik u wederom vriendelijk mij te laten weten voor wie er in dit land m.b.t de gemelde verontrustende feiten die het doen en nalaten van advocaten betreffen, dan wel een taak is weggelegd.

      Indien u niet antwoordt of  bij standpunt blijft, beschouw ik de correspondentie als beëindigd

      In afwachting van uw gewaardeerde reactie,

      hoogachtend en vriendelijk groetend,


      H.H.Teernstra

      c.c.belangstellenden

      ----------------------------------------

      * Van de volksvertegenwoordigers reageerde de heer mr. A.Wolfsen (zie voorwoord) Ook de heer mr. B.Dittrich reageerde en wel  - zoals uit andere brieven blijkt  - standaard -  als volgt:

      Geachte heer Teernstra,

      Dank voor uw bericht. Ik hoop er in de zomer aan toe te komen om uw boek te lezen. De inhoud ervan zal ik dan, als ik het er mee eens ben natuurlijk, bij de behandeling van de Justitiebegroting kunnen betrekken.

      Met vriendelijke groet,

      Boris Dittrich

      Reactie Els Rutting

      Dag Harry,

      Ik heb gisteren je voice-mailtje proberen af te luisteren. Dat lukte maar ten dele omdat het bereik slecht was in Braamt, waar ik toen vertoefde. Vanmorgen weer thuis achter de computer vond ik jouw e-mail. Ik ben tot dit moment gekomen tot pagina 75 van je boek. Harry de moed zakt me in de schoenen en ik wil me niet eens verplaatsen in je gevoel van verdriet, vernedering en machteloosheid anders ben ik bang dat ik in bed kruip en er de eerste dagen niet uit kom. Als politica weet ik inmiddels na ruim 20 jaar politiek dat recht hebben nog lang niet recht krijgen is. Veel burgers heb ik zo goed en zo kwaad als het ging binnen mijn vermogen proberen te helpen bij hun gang om te krijgen waar ze recht op hadden (WVG, ABW, Bijzondere Bijstand, kwijtschelding, vergunningen etc. etc.), maar voorwaar een klus die mij regelmatig met de kop tegen de muur liet lopen en mij onmachtig maakte. Na het voor de helft lezen van je boek tot nu toe is het voor mij ook weer volstrekt helder dat ook in dit land ondanks zijn democratie van gekozen volksvertegenwoordigers nog veel werk te verzetten is. Jij doet daar met het oog op de rechterlijke macht meer dan verwoede pogingen toe en dwingt bij mij diep respect af. Je onvoorstelbare inzet en gedrevenheid op zoek naar gerechtigheid zullen je zeker niet door iedereen in dank afgenomen worden hetgeen meer dan duidelijk wordt bij het lezen. Maar troost je met de gedachten dat jij en ik weten dat je gewoon niet anders kan en door moet gaan met het aan de kaak stellen van die onrechtvaardigheid en willekeur. Ik wens je als geen ander daarbij heel veel succes en sterkte.

      Met respect, warme groet en de meeste hoogachting,

      Els (alias Eliza) Rutting (lid Provinciale Staten Gelderland  voor de PvdA

      ------------------------

      Reactie Toine Bergen

      Zeer geachte heer Harry Teernstra,

      Bedankt voor de mail en aanvullende informatie van 27 juli, over de minder goede ervaringen met de advocatuur.

      Ik ben het met u eens dat de monopoliepositie van de advocatenstand soms tot zorgelijke ontwikkelingen leidt. Zelf heb ik al heel wat bestuursrechtlijke procedures gevoerd op milieugebied, o.a. bij de Raad van State. Voor mij en ook voor iemand als Ad van Rooij komt daar binnenkort mogelijk een einde aan, omdat de Europese grondwet verplichte procesvertegenwoordiging ook voor het bestuursrecht wil invoeren.

      Uw notities bij de moord op de 32-jarige advocaat in Doetinchem heb ik ook gelezen. Over de achtergronden van deze zaak kan ik niet oordelen.

      Diepgaand onderzoek naar het functioneren van de advocatuur, en ook de hele rechterlijke macht als geheel, lijkt ook mij belangrijk. Ik denk dan bijvoorbeeld ook aan de advocaten die tevens als rechter- plaatsvervanger optreden. Het werk van Advocadur vind ik daarbij zeer waardevol.

       Zelf zie ik in mijn rol als provinciaal politicus geen mogelijkheden om daaraan een concrete bijdrage te leveren. Als er concrete zaken spelen wil ik wel kijken of ik daaraan op mijn weblog www.toinevanbergen.web-log.nl aandacht kan besteden.

      Groetjes, Toine van Bergen, lid provinciale Staten voor de SP

      -  De Minister President antwoordde via het Contactcentrum Regering.nl als volgt:
      'Wij hebben uw e-mail met uw boek in goede orde ontvangen en doorgezonden
      aan het Bureau Beantwoording Burger - correspondentie met het verzoek de
      behandeling over te nemen.
      Met de beantwoording kan enige tijd gemoeid zijn. Wij hopen dat u hier
      begrip voor heeft. Hiermee hoop ik u een stapje verder geholpen te hebben'.

           Met vriendelijke groet,
          Contactcentrum Regering.nl

      Geachte heer/mevrouw Advocadur,

      Uw e-mail is in goede orde ontvangen bij de Stafdienst Voorlichting en ter kennisname door gestuurd aan alle fracties van de Tweede kamer.
      Mocht u hier nog vragen over hebben, dan kunt u contact opnemen met de fractie.

      De telefoon- en faxnummers van de fracties zijn:
      Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

      Met vriendelijke groet,

      Dorien Branderhorst
      Stafdienst Voorlichting Tweede Kamer der Staten-Generaal
      t +31 (70) 318 3040 --- f +31 (70) 318 2356

      - Op 2 september antwoordde de Minister-President o.a: 'Helaas kan ik wegens drukke werkzaamheden niet op uw verzoek ingaan'.

      * Van de gevraagde journalisten/  vertegenwoordigers van de media reageerden slechts  Arnoud de Groot, Kleintje Muurkrant, het Het Nederlandse Jusridische Dagblad en Daniëlle Pinedo(NRC) met de mededeling (nog) geen tijd te hebben of geen mogelijkheden te zien.

       

      * De heer mr. Paul Ruys, bekend criticus van het rechtsbedrijf,  (zie www.sdnl.nl en www.theovanGogh.nl/ruijs) geestverwant, auteur van het boek 'Klassenjustitie in Nederland',  reageerde met de verzuchting: 'De ernstige rechteloosheid, waarvan  u in uw boek verslag van doet, is mij vanuit mijn ervaringen met Justitie meer dan bekend'. Verder deed hij mij een aantal bloemrijke citaten toekomen, waaruit ik de volgende keuze heb gemaakt:

      - 'er is werkelijk geen enkele reden om advocaten/curatoren qua betrouwbaarheid hoger aan te slaan dan kroegbazen, politici, accountants, autoverkopers, rechtswetenschappers en journalsiten. Integendeel,er bestaan geen middenstanders of vergelijkbare beroepsgroepen met verplicht voorgeschreven nering die ook nog eens in alle beslotenheid het eigen gesjoemel mogen toedekken. Uitgezonderd notarissen, maar ook daar gaat het fout'.

      - 'Kinderen uit groep 8 hebben meer gevoel voor rechtvaardigheid dan advocaten/curatoren. Sterker nog, dat is het eerste dat succesvolle advocaten afleerden en waar ze goed voor zijn geslaagd'.

      'Het waren nooit advocaten/curatoren die problemen hadden met collega´s die voor rechter speelden. Tenslotte gaat het in die kringen uiteindelijk niet om winnen of verliezen maar om het aantal declarabele uren, de kantoorinrichting en een ziekelijke hang naar respectabiliteit' 

      - Beste Harry,

      Namens de fractie en het afdelingsbestuur van de PvdA - afdeling Wehl ligt jouw werk ons na aan het hart.

      De mensen in de PvdA - afdeling Wehl vinden het leed bij juridische procedures groot. In een conflict in een rechtszaak komen vergt psychisch veel van mensen. In bijna alle dossiers die je hebt zit vaak een zoveel leed. Of al dan sprake is van rechtvaardigheid of niet speelt daar niet altijd in een rol. Wat wel een rol speelt is vertrouwen hebben. De Nederlandse rechtstaat heeft op deze wijze veel te verduren. Grenzen worden verlegd, maar naar onze niet altijd de goede kant op.

      Eigenbelang zie je steeds sterker terugkomen in onze maatschappij. De juridische rechtsgang is daarmee besmet. Advocaten vormen een aparte groep die samen met het openbaar ministerie, maar ook de rechters, een eigen groep "van Mertens" vormen. De ene hand wast de andere hand schoon.

      In het openbaar bestuur zie je ook steeds meer een verandering in wetgeving, maar ook de uitvoering van wetten kenmerkt zich in individualisme.

      Wat ons daarin stoort is dat het niet meer gaat om eigen verantwoordelijkheid nemen, maar vooral om eigen belangen veiligstellen. Dat over de rug van zwakkeren in onze maatschappij.

      Namens de PvdA -afdeling Wehl

      Vincent Weijers,

      fractievoorzitter

      *   De Stichting STOA

      Commentaar, zo kort en bondig mogelijk:

       

      Het Nederlandse trias politica gedraagt zich als een sprookje van Andersen. Iedereen ziet dat de keizer, de rechterlijke macht, naakt is, maar niemand durft het hardop te zeggen. Behoudens, gelukkig, een enkeling die zijn hoofd boven het maaiveld  uitsteekt. Vaak niet zonder vergaande gevolgen.................

       

       Uitgebreid commentaar:

       

      Het is diep triest dat in een land, dat bepaald niet bekend staat als een bananenrepubliek,  ordehandhavers zich gedragen als een Cubaanse guerillagroep. Jaren van mondiale strijd tegen openlijk bedreven tiranisme heeft nog niet geleid tot enig gezond verstand bij een groot deel van de lieden die het in juridisch Nederland voor het zeggen hebben. Zonder met de ogen te knipperen handhaafd men de wet op een wijze zoals het hen uitkomt, gelijk een extremistische religie de bijbel. Morgen is het zwart en overmorgen rood. Dit alles met zichzelf en de vakbroeders als onschendbaar middelpunt. Een regering die zich sterk maakt voor verre landen waar een voor hen onwenselijk politiek klimaat heerst, sluit haar ogen voor het binnenlandse klimmaat, waardoor het geheel de bittere smaak van vergane oorlogen oplevert. De gedupeerden curandi maar ook crediteuren achterlatend. Het ergelijke is dat met name deze laatste groep zich al bij deze situatie lijkt te hebben neergelegd. Vorderingen worden afgeschreven en de verificatievergadering is een lachtertje geworden dat in de praktijk slechts zelden plaatsvindt. De curator woont op stand en baadt in weelde. Want ja, hij heeft echt al die uren gewerkt!

       

      Lieden die wel menen hun "scheur"  open te moeten trekken, vechten tegen windmolens. Brieven blijven onbeantwoord, verzoeken worden terzijde gelegd, klachten niet in behandeling genomen en seponeren lijkt eerder een hobby dan het gevolg van een deugdelijk onderzoek. Mocht één zo een kleine lui wel menen de zaak wereldkundig te moeten maken, dan kan hij rekenen op forse tegenstand van de wetshandhavers. Variërend van een aanklacht wegens smaad of het aantasten van de goede naam en eer (?) tot beslagleggingen, fake processen en andere vormen van verregaande intimidatie.

       

      Uiteraad bestaan er ook goede rechters en juristen. Het is alleen zo jammer dat de boventoon wordt gevoerd door het rijkelijk aanwezige kaf onder het koren en het koren maar al te vaak de confrere niet openlijk durft aan te pakken.

       

      -------------------------

      * Spontane   reacties van lotgenoten, vrienden, etc : 

      Jouw hele verhaal ademt het uit: ze hebben geen boodschap aan jou of de individuele burger.
      Ik vrees dan ook dat je te optimistisch bent als je denkt dat er competente, eerlijke en objectieve rechters zijn. Afgaande op dit boek, kunnen advocaten bij voorbaat al afgeschreven worden.

      Om daar verandering in aan te brengen, zullen onder andere de volgende fundamentele problemen (of 'weeffouten') in de wet én de praktijk moeten worden opgelost.
         In tegenstelling tot wat de burger wordt voorgehouden, heeft hij geen toegang tot de (civiele) rechter. Die toegang heeft enkel de advocaat. Dat is de tollenaar die je moet passeren; een met een monopolie, dat zegt genoeg. De advocaat factureert ook op uurbasis. Hij heeft dus geen belang bij de oplossing van een geschil, maar bij het voortbestaan ervan; dat blijkt ook uit dit boek. Onder het mom van rechtszekerheid worden juridische hindernissen opgeworpen en uitgemolken. Onder het mom van zorgvuldigheid wordt het gesprek met de wederpartij 'gaande gehouden'; weigeren om op de problematiek in te gaan, is zeer effectief.
         De tuchtprocedure voor de advocatuur is niet onafhankelijk.
      Artikel 6 EVRM zegt dat een rechtsorgaan onafhankelijk dient te zijn. De tuchtprocedure advocatuur wordt door de eigen belangenorganisatie uitgevoerd, en is dus bij voorbaat al niet onafhankelijk. Volgens het Hof van Discipline is de procedure wel onafhankelijk, omdat het Hof in hoogste instantie in meerderheid uit 'onafhankelijke' rechters bestaat. Hiermee wordt dus erkend dat de Raad van Discipline niet onafhankelijk is. Dit impliceert dat beroep bij het Hof altijd open moet staan. Maar dit is niet het geval indien er een voorzittersbeslissing is genomen. Bovendien geeft het genoemde standpunt aan dat het Hof 'in hoogste instantie' niet eens het verschil weet tussen meerderheid en onafhankelijkheid. Aangezien een kind op de basisschool al weet wat meerderheid is, moet de conclusie zijn dat het Hof niet eens weet wat onafhankelijkheid - de hoeksteen van een rechtsstaat - is.
      En welke rechter durft de beslissing van zijn voorzitter, de 'primus inter pares', te corrigeren? Zoals in de meeste organisaties zal dat geen stimulans zijn voor de carrière.
         De tuchtprocedure waarborgt niet een adequate functievervulling, maar dat de advocaat ongestraft en ongehinderd zijn cliënten kan uit melken en zijn zaak verknallen.
      Mijn ervaringen zijn steevast als volgt (in een zaak tegen een gemeente had ik zelf al mijn gelijk gehaald bij de Raad van State, in een zaak tegen een aannemer de constructiefouten aangetoond; beide zaken door de advocaten verknald).
      Er wordt geweigerd om op de functievervulling in te gaan, laat staan of ze adequaat was. Bewijzen, feiten en argumenten van klager worden genegeerd. Het standpunt van de advocaat wordt klakkeloos overgenomen, ook al blijkt uit de klacht zwart op wit dat dit onjuist is (na verzet of beroep wordt dat hooguit weggelaten). Raad van Toezicht en Raad van Discipline ondersteunen de advocaat met argumenten (bijvoorbeeld: hij kende de regels niet en daarom wordt geen sanctie opgelegd; en dat terwijl het dossier nog wel een brief bevat waarin klager op deze regel wijst en bezwaar maakt).
      Ook beroepsfouten (nota bene door klager boven water gehaald, terwijl dat de taak van de 'onderzoeker' zou moeten zijn, maar alles en iedereen weigert er op in te gaan), en een lange lijst van verwijten, waarvan er letterlijk niet een is weersproken kunnen niet verhinderen dat de klacht op alle fronten ongegrond wordt verklaard. In het vonnis is dan ook geen letter of jota van de klacht terug te vinden. Ook op het bemiddelingsvoorstel van klager dat volledig tegemoet komt aan het enige argument van verweerder ('gebrek aan vertrouwen', hoe vals en onterecht het ook is) wordt niet ingegaan.
      Van niet nagekomen afspraken is ook geen letter of jota terug te vinden, en ga zo maar door.
         Eigen onderzoek van de NOvA in 1996 (zie het boek 'Recht op tuchtrecht') velt een vernietigend oordeel over de tuchtprocedure, met name voor het Hof. Maar de betrokkenen weten in hun grenzeloze arrogantie niet beter dan dat het enkel om querulanten gaat. Het lijkt me op grond van mijn ervaringen eerder dat het om mensen gaat die nog enig vertrouwen hadden in het systeem, maar die daarin bitter werden teleurgesteld.
      Het zojuist genoemde boek meldt ook dat advocaten zitting hebben in de raden en het Hof vanwege hun deskundigheid. Het vorenstaande moge duidelijk maken waaruit die deskundigheid dan wel bestaat. Als nadeel wordt genoemd dat advocaten te streng zouden zijn voor elkaar; dit nadeel mag van mij met onmiddellijke ingang opgelost worden.
      Prof. mr. T.A.W. Sterk van de Leidse universiteit heeft het in zijn bijdrage aan het hierboven genoemde boek over: chaos in het tuchtrecht, broddelwerk van de wetgever, en een nietigverklaring die wel wordt genoemd, maar niet wordt uitgewerkt.
      De advocaten en 'rechters' daarentegen weten niet beter dan dat het tuchtrecht prima werkt; klagers zijn gewoon querulanten. De deskundigheid druipt er van af.
         De advocaten hebben de afspraak dat ze geen zaak overnemen zolang de rekening van de oude advocaat niet is voldaan. Een klacht hierover bij de NMa is afgewezen.
         De rechter is niet onafhankelijk blijkt steeds weer in de praktijk.
      Het geval van het Chicago-gebouw in Amsterdam heeft dit weer eens laten zien. En wat is de reactie cq oplossing? Een gedragscode! Dan vraag je je toch af: 'Hoe kan iemand rechter worden die niet uit zichzelf weet dat zoiets niet kan?', 'Hoe kan iemand rechter worden als hij dit na een lange rechtenstudie nog steeds niet weet?', 'Wat koop ik voor een opleiding rechten waar dit meest fundamentele aspect niet aan de orde komt?'.
      In een interview met de Volkskrant van 16 maart 2004 onderstrepen de voorzitters van de beroepsverenigingen (Frits Bakker en Wil Tonkens-Gerkema) het belang van gedragscode voor magistraten. Maar wat koop ik voor zo'n gedragscode? Tien of vijftien jaar geleden is dit ook al gebeurd (zaak Rem). Toen is afgesproken dat de rechters hun nevenfuncties moesten opgeven, maar velen hebben dit altijd aan hun (rechter) laars gelapt. En is een vriend, kennis of collega van de bewuste rechter wel objectief? Ik durf mijn hand daar zeker niet voor in het vuur te steken. De Chicago-zaak is nu goed gekomen (als dat zo is tenminste) dankzij de media.
      Oneervol ontslag op staande voet lijkt mij effectiever dan honderd gedragscodes.
         Toezicht en controle op het fundament van de rechtsstaat deugen niet.
      Ik heb vergeefs bij de volgende instanties geklaagd; precies zoals de ervaring met jouw faillissement, is er niet inhoudelijk gereageerd.
      Procureur-generaal bij de Hoge Raad. Hij zou niet op de inhoud van een vonnis mogen ingaan. Zo dit al zo zou zijn, kan hij bij aanhoudende klachten altijd onderzoeken of er iets aan de hand is. Bovendien is volgens de Advocatenwet een 'vonnis over de ingediende klacht' nietig als het niet met redenen omkleed is. Als het niet over de klacht gaat, is het dus nietig.
      Klacht tegen de staatssecretaris van Justitie (toen Cohen). Hij heeft eens aan de Stichting WORM geschreven dat 'de tuchtprocedure voor verbetering vatbaar is'; dat is, voor zover ik weet, ambtenarenjargon voor een misstand. Hij zegt dat de procedure voldoet aan de eisen, gaat niet in op de klacht, maar legt het formele traject uit (advocaat etc.); de klacht is juist dat dat traject niet werkt. In zijn eerste nieuwjaarsrede als burgermeester van Amsterdam roept hij de burger op om misstanden aan te kaarten.
      De Nationale ombudsman wil niets weten van de klacht dat de staatssecretaris mij onjuist informeert (tegenspraak tussen de brief aan de Stichting WORM en die aan mij).
      Vaste kamercommissie voor Justitie stuurt het door naar de Commissie voor de Verzoekschriften. Deze ziet geen aanleiding om er aandacht aan te schenken.
         Mediation lost niet het probleem op van de rechtsongelijkheid of klassenjustitie op.
      Mediation is bedoeld om tot een oplossing te komen. Waar de eigen klasse toch gelijk krijgt van de 'rechter', en mediation op basis van vrijwilligheid geschiedt, helpt mediation ook niet. Op dezelfde manier heeft de voorgeschreven poging tot een minnelijke schikking in de tuchtprocedure geen enkele zin, om de doodeenvoudige reden dat de advocaat helemaal niet op de klacht hoeft in te gaan, omdat de tuchtrechter hem toch de hand boven het hoofd houdt. Klachten dat zo'n poging niet is ondernomen, omdat 'de standpunten te ver uiteen liggen', worden ook niet gehonoreerd.
      Mediation is wel weer een lucratieve markt voor advocaten, die dit er lekker bij doen. De rechter stelt mediation op prijs, maar dat wil niet zeggen dat de mediator/advocaat ook echt tot een oplossing probeert te komen: als mediation 'mislukt' moet de gang naar de rechter alsnog gemaakt worden (met advocaat natuurlijk).

      Hallo Harry,

      Ik zal je op de hoogte houden of de advocaat Zegers  ons en die andere familie vergoedt wat betreft de afgetroggelde voorschotten. Uiteraard is de gevolgschade van het "niets doen" van de heer Zegers datgene wat een niet te becijferen schade heeft veroorzaakt.

      Wat betreft je nieuwe boek. Je weet dat ik totaal niet geloof dat enig boek van de tientallen die er al over dit onderwerp zijn geschreven gelezen wordt door degenen die verandering kunnen bewerkstelligen. Ook geloof ik niet dat juristen en insolventiespecialisten een standpunt hierover zullen innemen en je dit in je boek kunt zetten. Na 6 jaar strijd en wetende en ervaren hebbende wat wij nu weten van dit wereldje, hebben wij geen enkele illusie meer dat dit ooit nog zal veranderen.

      Het gaat hier om een zo gemakkelijke zakkenvullerij van miljardenomvang, waarom zouden ze hier iets aan veranderen?

      Het verhaal uit je boek is een verhaal dat honderden tot duizenden inmiddels aan den lijve ondervonden hebben. Mensen die allemaal getracht hebben hun recht te verkrijgen en waarvan sommigen hier decennia mee doorgaan en in onze opinie het hun resterende beetje levensplezier in hun verwoeste leven mee verzieken. Dat neemt niet weg dat als jij de behoefte hebt om te blijven strijden tegen dit onrecht, je dit als het je goed doet, moet doen.
      Gelukkig zijn er nog idealisten en die zijn toch een luis in de pels voor het systeem. Voor de meeste van ons kost het blijven wroeten in deze beerput echter hun gezondheid en de ongelijke strijd vreet aan ze. Wij gunnen dat degenen die ons dit aangedaan hebben  niet. Dit is dus ons standpunt en op zichzelf ook al een standpunt wat je in je boek mag zetten.

      Ik hoop dat je begrip kunt opbrengen dat wij deze keuze over de invulling van ons leven na (geënsceneerd faillissement) vullen met dingen die we onder controle hebben en onze zelfwaarde herstellen.

      Veel succes met je boek, ondanks alles hopen we voor de goede zaak dat het je lukt om standpunten te krijgen van juristen en insolventiespecialisten.
      Meningen die er iets meer toe doen dan de mening van slachtoffers.

      Mvg,

      Marjan en Leo van den Heuvel
      -----Oorspronkelijk bericht-----
      Van: Advocadur [mailto:advocadur@hetnet.nl]
      Verzonden: lundi 7 juin 2004 15:35
      ----------------------------------------

      Rotterdam 1-7-2004.

      Geachte mijnheer Harry Teernstra,

      Met bijzondere belangstelling en diep verdriet heb ik u boek gelezen.
      Het zegt weer wat ik al jaren zeg tegen klassenjustitie kan je als
      machteloos burger niet op.
      Na het eerste gesprek met Sanders werd ik al niet blij:" maar als ik u
      verhaal lees word ik steeds ongelukkiger",met nog meer slapeloze nachten en dromen van het onrecht in deze wereld.
      (F.Meeter was hij vroeger ook Deken in Rotterdam bij LOEF CLAYS EN VERBEKE. 
      Als grote bedrijven hun recht maar kunnen blijven kopen zijn u, ik, en vele anderen niets waard in de ogen van de maatschappij.
      Mijn zaak was zeer duidelijk!!.Begonnen als freelancer in 1994 zelfstandig lasten afdragend, is dat door de belastingdienst en de bedrijfsvereniging in 1996 onmogelijk gemaakt voor de ANWB. Wij moesten in loondienst met een werkgeversverklaring en een personeelsnummer en elke maand een
      salarisstrook. DE ANWB heeft om hun sociale lasten laag te houden  een hoge onbelaste vergoeding gegeven zodat ons salaris hoog zou blijven.
      Als je 3 jaar werkt en je hebt een arbeidsverhouding ben je geen freelancer meer.Je hebt een loondienst verband.Ik ben diegene die daar de ANWB voor heeft gewaarschuwd, na jarenlange ervaringen met aannemen van personeel.Zelfs in latere jaren de Flexwet gekopieerd voor de ANWB Na ernstig ziek worden in 1999 /en nog ,een aantal operaties verder en weer een risicovolle in het vooruitzicht,ben ik door deze klassenjustitie kansloos..Ik heb het gevoel dat advocaat/Duk tevens rechter zijn dossier inlevert waar de rechter zijn krabbel onder zet dat mijn zaak is afgewezen.Zij zitten gewoon te smiespelen waar wij bij zitten en mijn zeer goede advocaat wordt afgeblaft.IN
      tegenstelling tot u heb ik de meest eerlijke en lieve advocaat die een mens zich maar kan wensen!!!.Hij dacht dat wij dit nooit konden verliezen, net als Pieter Storms programma Breekijzer maar tegen oneerlijkheid is geen kruid gewassen.Nu ziet mijn advocaat ook dat ik gelijk heb wij kunnen niets beginnen tegen deze gemenigheid.Iemand van de ANWB heeft mij in het begin gezegd Emmy met deze ADVOCAAT kun je het niet winnen het is David tegen Goliath, neem een Spong of Doedens//Hammerstein..Maar het is toch te gek als je advocaat goed is en hard voor je werkt, en eerlijk is om dan een andere advocaat te moeten nemen :"U ziet zelf wat advocaten in hogere kringen voor elkaar zijn en doen"Zij doen niets voor u,  mij, en duizenden andere ongelukkige  zielen zonder geld .Zij dekken elkaars smerigheid.Zoals een kennis van Eén van de ANWB directeuren eens tegen mij zei:" zo gaat dat in de grote bedrijven"dat is normaal.Al ben ik nog zo fout :"IK ga met deze directeur, naar de club waar onze vrienden de rechters zijn en ik kan nooit meer fout zijn: nooit verliezen. Mijn zaak was eerlijk en sterk en toch?? De mensen die voor mij zouden getuigen worden benadert door de manager ANWB en durven geen waarheid meer te zeggen.Als ik 4 jaar terug had geweten dat ik een opnamesysteem in mijn computer had was er nooit een rechtszaak geweest.Wel heb ik van de laatste getuige, opnames gemaakt waarin heel goed uitkomt dat hij tijdens de getuigenis niet de waarheid vertelt,maar ik mag niets meer zeggen van de rechter:"IK voel mij zo machteloos:" ik sta in mijn recht en toch krijg ik het niet"
      Dat is de reden dat ook ik A.Wolfsen heb aangeschreven (brief heeft u) en ik hoop dat deze man zo rechtvaardig is als hij al een tijd op mij overkomt, misschien kunnen u , ik, en vele machteloze mensen dan gered worden van deze gemene onrechtmatigheden.

      De pers en niemand durft tegen een bedrijf als de ANWB in te gaan Kijk u maar naar de doofpot legionella.Zo sterk zijn deze organisaties die alles met leugens ontkrachten. Ook bij u is dat het geval niemand helpt je terwijl je in je recht  staat.!!!!

      Groetjes Emmy Schoenmaker, 010-4113405

      quote: 

        bevestigt de ellende die mijn gezin en ik hebben meegemaakt vanaf eind 1983 door het doen en laten  van  curator/advocaat, plv rechter N. Hijmans bij de  rechtbank Almelo, met de rechter-commissaris H.V.V.C.Breitbarth, tevens  rechter in het  arrondissement Almelo en met andere betrokken rechters. 

       

        de politie/OM ,de Korpschef, de Burgemeester, het Gerechtshof te Arnhem(art 12 Sv), de Hoge Raad, het  College van Procureurs, Dekens en Raden van Toezicht Raad en Hof van Discipline, de Rijksrecherche, Ministerie van Justitie, Minister van Justitie,Vaste Kamercommisie van Justitie, de Nationale Ombudsman, volksvertegenwoordigers, wetenschappers, etc, etc, vruchteloos,  al mijn appèls, al mijn smeekbedes waren tevergeefs.Ik werd niet eens gehoord.

        feiten m.b.t d e gang van zaken in mijn faillissement ter beschikking van de degenen, die me kunnen  helpen en daar de moed voor hebben. Persoonlijk geloof ik niet meer in  recht, rechtvaardigheid en rehabilitatie.

        recht op heeft. 

         Het Oosterveld 62 7544 EM Enschede Unquote   

      Beste Harrie,

      Ik heb je nieuwste boek gelezen via mijn computerscherm. Gelezen is wellicht iets te zwaar uitgedrukt. Ik heb hele stukken langs laten komen. 

      Wij kennen elkaar nu al weer bijna 20 jaar! We hebben elkaar heel regelmatig gezien, de degens gekruist op het groene biljartlaken en zijn vrienden geworden. We houden elkaar op de hoogte over onze werkzaamheden en zielenroerselen, maar toch was ik mij niet zo bewust van je noeste arbeid, al die jaren en nu ook weer met dit nieuwe boek. Je zei altijd wel dat je het erg druk had, maar ik kan me nu toch een beter beeld vormen van je tijdsbesteding. Petje af. Hoewel je een alpha jongen bent, heb je toch wel een heel systematische wijze van documenteren. Ik bewonder je aussdauer, maar dat wist je al.

      Ik vind dat je in je boek behalve feiten ook veel emotie hebt verwerkt. Dat is prima. Ik denk dat veel aspecten die je beschrijft interessant zijn voor juristen, studenten en anderen die zich met deze materie bezig houden. Voor mij is het inhoudelijke deel ver weg van de dagelijkse dingen waar ik mij mee bezig houd.

      Je boek heeft mij weer eens inzicht gegeven in de soms wel heel moeilijke periodes die je hebt meegemaakt en die je toch  iedere keer weer hebt overwonnen. Ik hoop van harte dat de periode die nu komt wat rustiger zal zijn. Wie weet komt dat ons gemiddelde ten goede.

      Vriendelijke groet,

      Pim van Arkel,    

      Advokaters

      DEEL 3 UIT DE SERIE

      MET RECHT EEN ANDER GEWICHT IN DE SCHAAL

      VERHALEN OVER JURIDISCH LETSEL

      In dit boek komen vele slachtoffers van met name advocaten, maar ook van andere hoeders van ons Recht zelf aan het woord.

      Ze vertellen hun verhaal over het recht dat zij zochten of nog zoeken. Zij doen hun ervaringen met het strafrecht, het civiele recht, het bestuursrecht en het tuchtrecht, kortom met het rechtsbedrijf, uit de doeken.

      Ook dit boek maakt duidelijk wat juridisch letsel is, waarom het er is en waarom het niet nodig zou zijn.

      Nadere informatie over de definitieve uitgave of bestelling van het boek.

          © Uitgeverij Jurilet

      Keppelseweg 27,  7031 AR  WEHL.

      Tel.: 0314 - 681196

      E-mail: Advocadur@hetnet.nl

      Een faillissement dat nimmer went:

      Een sidderend misdaadverslag! De praktijk van het Nederlandse recht steekt de Spaanse wurgpaal - toen die nog in gebruik was - naar de kroon: adembenemend, mensonterend, en met expliciete instemming van regering en parlement.

      Niet een commercieel, maar een ideëel boek, dat:

      - de opmerkelijke gang van zaken beschrijft in een 'faillissementszaak' na een door het Gerecht te Zutphen gemaakte fout.

      - uiteenzet dat het Gerecht die fout wel erkent, maar een oordeel over de gevolgen van en de door die fout geleden schade overlaat aan de rechter, dat wil zeggen aan een advocaat.

      - gedetailleerd verslag doet van het bedenkelijke feit dat en hoe vervolgens drieëntwintig advocaten, onder wie niet de geringste, weigeren de onafhankelijke rechter om dat oordeel te vragen.

      - de vinger legt op de zere plekken van het Rechtsbedrijf en laat zien en voelen wat er fundamenteel mis mee is.

      - de rechteloosheid laat spreken van alle slachtoffers van Justitie.

      - geschreven is vanuit de diepgewortelde overtuiging dat er andere gewichten in de schaal van ons Recht moeten en dat daarvoor een brede maatschappelijke discussie bitter hard nodig is.

      Voor wie Recht zoekt en voor wie de verontrustende staat van het Recht aan het hart gaat is dit boek, en de daaraan voorafgaande, zonder meer aan te raden. Het zou verplichte literatuur moeten zijn voor rechters, advocaten en andere personen die zich beroepshalve met recht en onrecht bezig houden.

      Uitgeverij     Jurilet

       met recht een ander gewicht in de schaal

      ISBN: 90 - 805373 - 3 - 0

      * De media stelde ik met het navolgende bericht op de hoogte

      van het boek:

      *  UITGEVERIJ        JURILET     documentatie  juridisch letsel                                

      BERICHT VOOR DE MEDIA  :  DERDE BOEK OVER JURIDISCH LETSEL  

      Jur Terharte : Een faillissement dat nimmer went, zolang geen hoeder van mijn Recht zijn ongelijk erkent:  (200 pagina's  -  prijs € 15, - voor wie dat bedrag kan betalen)

      [88] een nieuw, verontrustend verhaal van Jur Terharte, dat :

      - de opmerkelijke gang van zaken beschrijft in een 'faillissementszaak' vanaf een door het Gerecht te

        Zutphen gemaakte fout.

      - uiteenzet dat het Gerecht die fout wel erkent, maar een oordeel over de schadelijke gevolgen van die  

        fout overlaat aan de rechter, dat wil zeggen aan een advocaat.

      - gedetailleerd verslag doet van het opmerkelijke feit dat en hoe vervolgens 23 advocaten, onder wie 

        niet de geringste, weigeren de onafhankelijke rechter om dat oordeel te vragen.

      - de vinger legt op de zere plekken van het rechtsbedrijf en laat zien en voelen wat er fundamenteel

        mis mee is.

      - tot op het bot het onvermogen van Justitie duidelijk maakt om met haar eigen fouten om te gaan

      - de rechteloosheid laat spreken van alle slachtoffers van Justitie.

      - niet goed verkocht, maar goed door de juiste mensen gelezen moet worden en daarom verplichte 

        literatuur zou moeten zijn voor studenten Recht en voor rechters, advocaten en andere personen diezich beroepshalve met recht en onrecht bezig houden........

      - kortom een boek dat geschreven is vanuit de diepgewortelde overtuiging dat er andere gewichten in de schaal van ons Recht moeten en dat daarvoor een brede maatschappelijke discussie bitter hard nodig is.

      De volksvertegenwoordiger / oud-rechter mr. A. Wolfsen en de wetenschapper / oud-rechter, prof.mr. A.F.M. Brenninckmeijer hebben met het voorwoord en nawoord hun naam aan het boek verbonden.  

      De tekenaar Bert  Witte heeft zich door het boek laten inspireren en er  5 prachtige spotprenten voor gemaakt. 

      Alle exemplaren van de eerste beperkte druk zijn de deur uitgevlogen. Een nieuwe druk is in voorbereiding. Bestellingen  bij de uitgever per e-mail : Advocadur@hetnet.nl of per telefoon: 0314 - 681196.

      Net als deel 1 en 2 zal dit boek (uitgebreider) op Internet geplaatst worden en aan de landelijke bibliotheekdienst worden aangeboden, zodat zoveel mogelijk mensen er kennis van kunnen nemen.     

      Nadere informatie:

      Uitgeverij      JURILET         documentatie  juridisch letsel            

      Keppelseweg 27  7031 AR  WEHL                                                       Tel/fax : 0314 - 681196  

      E -  mail:Advocadur@hetnet.nl                                                                       Rabobank Wehl : 1633 38 809                                                                                                                                                                           Kamer van Koophandel Hilversum: nr04900013

      Tot nu toe (16 december 2004) hebben slechts het dagblad de Gederlander en het Nederlandse Juristenblad (NJB) aandacht aan het boek besteed.

      De reacties van andere kranten, tijdschriften, radio- en TV-programma's reageerden niet of  weigerden aandacht aan het boek te besteden, zonder die weigering te motiveren.  



      [1]  Advocadur is een landelijke, ideële stichting die vanaf 1994 in geval van juridisch letsel probeert te helpen en in artikelen, boeken en waar mogelijk in de media het rechtsbedrijf de tegenspraak biedt, die het oproept. Omdat het de stichting ontbreekt aan voldoende mensen, middelen en mogelijkheden om de groeiende stroom hulpvragers naar behoren van dienst te kunnen zijn is d.d. 18 december 2003 besloten de stichting op te heffen. De stichting verkeert in opheffing.

      [2]  Nadere informatie over artikelen en boeken: zie: 'Wat vooraf gaat', noot 4, 5 en 6, en www.sdnl/advocadur.nl of via de internet zoekmachine 'Google' onder 'Juridisch letsel', 'Jur Terharte', 'Advocadur', 'Jurilet'.

      [3]  Vonnis van de Rechtbank Den Bosch d.d. 14 november 1996, Rolnr. 69/665 en arrest Gerechtshof Den Bosch d.d. 13 oktober 1997, Rolnr: KG C 9601004/HE.

      [4]  Advokater i.o. is een stichting in oprichting die tracht om met de inzet van voldoende mensen, middelen en mogelijkheden het gedachtegoed van de stichting Advocadur in opheffing over te nemen en niet verloren te laten gaan.

      [5]  Jur Terharte is mijn schrijversnaam.. 'Jur' staat voor 'juridisch/ juridische zaken', die veel meer 'terharte' genomen moeten worden. Als gezegd, mijn naam is of maak ik bekend aan wie daar om vraagt.

      [6]  Jur Terharte / Een ongeluk komt zelden alleen, 157 pagina's, deel 1 uit de serie 'Met recht een ander gewicht in de schaal'. Uitgave Jurilet, ISBN 90 805373 1 4. Het boek is voorzien van een voorwoord van prof. dr. R. Hoksbergen (ervaringsdeskundige / contusiepatiënt) en van een nawoord van prof. dr. B. Smalhout. Het boek is via uw bibliotheek te leen.

      [7]  Jurilet is een ideële uitgeverij die boeken in omloop brengt, waarin juridisch letsel centraal staat.

      [8]  Jur Terharte / Recht in de ogen gekeken, 339 pagina's, deel 2 uit voornoemde serie. Uitgave Jurilet, ISBN 90 805373 2 2. In de binnenkaft van het boek is een CD-rom gestoken vol met vaak bloedstollende informatie over juridisch letsel. De CD-rom is tot stand gekomen dankzij het jarenlange monnikenwerk van de stichting Sociale Databank Nederland (SDN) en in het bijzonder van haar voorzitter, de heer Rob Brockhus. Het boek is via de bibliotheek te leen.

      [9]  Voor - slechts - het feit dat mr. Bolt drie jaar na het executoriale vonnis mijn faillissement aanvraagt zonder mij of mijn advocaat daarvan in kennis te stellen, wordt zij op 8 december 2003 door de Raad en het Hof van Discipline (tuchtrecht voor advocaten) veroordeeld (beslissing 3799). Raad en Hof leggen haar geen maatregel op, omdat 'mr. Bolt er blijk van heeft gegeven in te zien dat zij nalatig is geweest'. Dat inzicht heeft tot nu toe niet geleid tot enig excuus of tot enige vergoeding van de door haar nalatigheid aangerichte schade.

      [10]  Op 11 augustus 1789 verlangde de grote Franse redenaar de Mirabeau in de Nationale Vergadering dat 'iedereen zijn eigen zaak kan bepleiten, zonder dat hij zijn papieren behoeft toe te vertrouwen aan de handen van die roofzuchtige lieden als procureurs, baljuwen en advocaten'. (Twee eeuwen advocatuur in Nederland, dr. E.W.A. Hensen, ISBN 90 268 3252 4)

      [11]  Mr. H. Peters was als advocaat in dienst bij mr. Burki, de advocaat van mevr. Hira, weduwe van een van de voetballers van het Surinaamse sterrenteam, dat bij een vliegtuigongeluk omkwam. Mr. Burki stak de schadevergoeding, die zijn cliënt toekwam in zijn eigen zak. De Burki-affaire werd volgens mr. Peters aangegrepen om hem uit zijn beroepsgroep te stoten. Dat onrecht is door Advocadur beschreven in 'Curriculum van onrecht of wat beters voor mr. Peters' en tot nu toe nimmer weersproken.

      [12]   Bij diezelfde procureur-generaal van de Hoge Raad, mr. Ten Kate, dient de bekende strafrechtspecialist mr. G. Spong namens de Stichting Advocadur op 23 augustus 1999 een verzoek in om cassatie in het belang der wet in te stellen tegen het feit dat het Gerechtshof te Den Haag de Stichting Advocadur niet ontvankelijk heeft verklaard in haar beklag tegen het sepot van de aangifte van strafbare feiten, gepleegd door een tiental Nederlandse Europarlementariërs. Het verzoek is d.d. 18 september 2001 op even onvoorstelbare als onaanvaardbare gronden afgewezen.

      [13]  Ingeval van een schuldsanering wordt er conform de Wet Schuldregeling Natuurlijke Personen een bewindvoerder benoemd, die per maand 38,25 euro per maand in rekening mag brengen, in tegenstelling tot het uurloon van de curator dat tussen de 150 en 265 en meer blijkt te bedragen.

      [14]  Het verzoek om in aanmerking voor een schuldsanering of een surséance van betaling te komen, is niet door de rechter behandeld. Op de juridische vraag of en zo ja wat het feit dat ik afstand heb gedaan van mijn deel in de huwelijksgoederengemeenschap betekent voor mijn inkomen is dus nooit een antwoord gekomen.

      [15]  Conform een artikel in de Gelderlander van 4 december 2002 'licht de curator Weersink werknemers van het failliete bouwbedrijf De Liemers in' en krijgen zij wel antwoord op hun vragen. Ik voel me meer dan ooit .

      [16]  Om de reden van die plotselinge ommekeer van Kuypers te achterhalen wend ik mij tot de advocaten Bolt en Ekelmans met een aantal even beleefde als gerichte vragen, waarop zij niet antwoorden. Beide advocaten beroepen zich op hun geheimhoudingsplicht om naar mijn overtuiging de waarheid onder de oppervlakte te houden. Op 24 september 2002 dien ik een klacht in bij de Raad van Toezicht in Den Haag over het feit dat de advocaat Ekelmans niet antwoordt op vragen, die zijn beroepsuitoefening betreffen. Na veel aandringen en twee dekens verder zijn de klachten op 28 april 2004 ter beoordeling voorgelegd aan de Raad van Discipline. De plaatsvervangend voorzitter van die Raad wijst die klacht op 24 mei 2004 als 'kennelijk ongegrond' af. Daartegen teken ik op 2 juni 2004 verzet aan.

      [17]  Art. 212, boek 6 BW: 'Een verrijking is ongerechtvaardigd, indien daarvoor geen redelijk grond aanwezig is. De nadere uitwerking van dit criterium wordt aan de rechtspraak overgelaten'. Bij gebrek aan een advocaat heeft die rechtspraak zich nog niet uitgelaten.

      [18]  In het jaar 2002 doet de Telegraaf in zes paginagrote artikelen verslag van hartverscheurende praktijken van de curatoren, de rechters-commissaris en rechters in de faillissementszaken van de heer Arend Solleveld en de heer Arnold van der Voort. De Telegraaf van 20 augustus 2002 bericht over een klacht tegen de advocaat/curator en voorzitter mr. W. Aerts van nota bene de vereniging INSOLAD, die zich ten doel stelt de kwaliteit van de curator te bevorderen. De alarmerende woorden worden nimmer tegengesproken.

      [19]  De klachten volgen uit de beschrijving van de gang van zaken en staan ter beschikking voor wie daarin geïnteresseerd is.

      [20]  In de loop van haar meer dan tienjarig bestaan heeft de stichting Advocadur zich tot vele rechtswetenschappers gewend met feitelijk onderbouwde, gemotiveerde verzoeken om een standpunt in te nemen over concrete, actuele strafrechtelijke, civielrechtelijke en tuchtrechtelijke aangelegenheden. Het verzoek om een strafrechtelijk standpunt in te nemen met betrekking tot de wijze waarop Justitie zich van de door tien Europarlementariërs ten overstaan van TV-kijkend Nederland gepleegde strafbare feiten afmaakte, is één van de vele verzoeken waarop geen enkele reactie kwam. Al onze signalen en ook die van onze geestverwanten werden en worden genegeerd.

      [21]  De kwaliteit van het handelen van de curator blijkt ook uit de tegen mr. Aerts en diens kantoorgenoot mr. Lam gerichte  klachten van mevr. M.van Eersel / de belangenvereniging RAAD en dhr.drs. Pieter Lakeman van de Stichting Onderzoek Bedrijfsinformatie (SOBI) en tevens uit de aangifte, c.q klacht van RAAD  tegen de ex-voorzitter van INSOLAD,  mr. Aerts, 'wegens het aanzetten tot en plegen van valsheid in geschrifte'.

      Nadere informatie: Raad van Discipline Arnhem , www.stoa.nu, SOBI en de Telegraaf van 20 augustus 2002 ).

      [22]  Voor het gehele artikel: zie onder bijlage 3 achter in dit boek.

      [23]  Insolad bestaat vanaf oktober 1991. De vereniging verzorgt ter bevordering van de kwaliteit van het werk van haar leden cursussen en studiedagen, geeft een nieuwsbrief/mededelingenblad uit en heeft een Website met informatie www.insolad.nl.

      [24]  In het jaar 2002 doet de Telegraaf in zes paginagrote artikelen verslag van hartverscheurende praktijken van de curatoren, de rechters-commissaris en rechters in de faillissementszaken van de heer Arend Solleveld en de heer Arnold van der Voort. De alarmerende, nimmer weersproken berichten zijn een bevestiging voor mijn verhaal.

      [25]  In kranten,tijdschriften en zeker het boek Recht in de ogen gekeken en in het boek Recht op tuchtrecht (50 jaar Hof van Discipline) lever ik als enige niet jurist zeer gedetailleerd kritiek op Dekens/Raden van Toezicht en het tuchtrecht. Laatstgenoemd boek, waaraan tevens niet de geringste advocaten, rechters en rechtswetenschappers hebben bijgedragen, is via de Nederlandse Orde van Advocaten, de NOvA, te bestellen (070 - 335 35 73) Mijn kritiek op het tuchtrecht, die eveneens te vinden op Internet www.sdnl.nl/advocadur.htm is nimmer weersproken.

      [26]  Die correspondentie is dermate illustratief voor de behandeling van klachten de geïnteresseerde lezer/jurist/politicus/wetenschapper er kennis van moet kunnen nemen. Daarom staat die correspondentie in zijn geheel ter beschikking.

      [27]  Aan dat programma, dat vanaf voorjaar 2001 bestaat werkt de heer mr. A. Moszkowicz mee door zijn kijk op ons aller Recht en de actualiteit te geven. Mijn kritiek op de deelname van de advocaat A. Moszkowicz aan dat show-bizz programma, dat door de Gelderlander van 22 mei 2001 werd opgenomen is voor de geïnteresseerde lezer bij de bijlage 3 opgenomen.

      De uitzending van 18 februari 2004 en sommige reacties daarop staan in zin geheel op Internet ( www.sdnl.nl/advocadur.htm).

      [28]  De Deken, de heer mr. J.F.M.X. van Veggel heb ik aangesproken op het feit dat zijn beide voorgangers, de dekens Bannier en Doeleman in drie jaar tijd niets gedaan hebben met de ernstige klachten van de familie van Delft/Tünnissen en de stichting Advocadur over het doen en nalaten van de advocaat/columnist, schrijver van thrillers mr. E. Lietaert Peerbolte. Mr. Van Veggel voelt zich klaarblijkelijk aangesproken. De klachten zijn inmiddels in behandeling.

      [29]  Al onze met feiten onderbouwde ernstige kritiek - van meer dan 11 jaar, in boeken, kranten, tijdschriften, op radio en TV - op heel het rechtsbedrijf wachten op de eerste tegenspraak.

      [30]  Oproep: Klagers over advocaten worden opgeroepen om hun goede of slechte ervaringen met, hun verhaal over het tuchtrecht voor advocaten kort en feitelijk te verwoorden en dat aan de stichting/uitgeverij Jurilet te doen toekomen. Uw ervaringen/uw verhaal wordt mogelijkerwijs opgenomen in deel 3: 'Advokaters' van de serie 'Met Recht een ander gewicht in de schaal' en ter kennis gebracht van de verantwoordelijke politici.

      [31]  De beslissing en alle stukken, die bij de klachten horen staan ter beschikking van degene, die daar om vraagt.

      [32]  De Telegraaf van april 2001 en andere kranten berichten over die mogelijkheid tot klagen: 'Burgers, die menen niet correct behandeld te zijn door rechters, officieren van justitie en andere juridisch personeel kunnen vanaf half mei 2001 klagen over bejegening door justitie. De klacht wordt bij de rechtbank intern afgehandeld door het gerechtsbestuur.

      [33]  Zie bijlage 3.

      [34]  De stichting Advocadur is van alles, maar geen actiegroep!

      [35]  In hoofdstuk 7 van dit deel 2 doe ik uitgebreid verslag van mijn zoektocht naar een advocaat

      [36]  Uit het archief van Advocadur blijkt dat mr. Vrieze nog maar kort President van het Gerecht te Zutphen is en daarvoor President van het Gerecht te Leeuwarden, alwaar hij ook moeite had met klachten over het gerecht aldaar. In een brief d.d 17 oktober 2001 schrijft hij als president van het Gerecht te Leeuwarden aan Advocadur: 'Ik ben wel bereid om kennis te nemen van uw 2e boek 'Recht in de ogen gekeken, maar wil daaraan mij naam niet verbinden en evenmin een ten geleide schrijven.In het dossier van Mr. Peters (de toentertijd beoogde advocaat voor de stichting ADVOCADUR), die toegelaten wil worden tot de balie te Arnhem neem ik geen standpunt in'.

      [37]  Mevr. mr A. Bolt van advocatenkantoor Nysing Dijkstra en de Graaf is door Raad en Hof van Discipline veroordeeld voor het feit dat 'door haar, alvorens het faillissement aan te vragen het verhaal van de proceskosten op klager gedurende bijna 3 jaar niet is vervolgd. Door dat achterwege te laten heeft mr. Bolt niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt'. De kennelijke aansprakelijkheid wordt door voornoemd advocatenkantoor en haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering afgewezen. Voor het verhaal van deze schade ben ik op een advocaat aangewezen, omdat het kantoor en haar verzekeraar ook niet van een oplossing in der minne wil weten. De beslissing van de tuchtrechter en de opmerkelijke correspondentie met het advocatenkantoor staan ter beschikking.

      [38]  Die schijn wordt ook gewekt door het feit dat bij de inzage van het dossier van de curatoren op hun kantoor, blijkt dat een aantal brieven ontbreken en door de weigering om ons inzage te geven in de notities van gevoerde telefoongesprekken.

      [39]  De brief is opgenomen in bijlage 3.

      [40]  Op 19 maart 2003 hadden 2 medewerkers van genoemd Directoraat-Generaal Wetgeving, Rechtspleging en Rechtsbijstand, de heren mr. L. Krijnen en mr. J. Wijnen een informatief gesprek ten kantore van de stichting Advocadur. In dat gesprek, waaraan een politica uit ons dorp en een lid van de Provinciale Staten van Gelderland deelnamen, hebben beide heren zich amper laten informeren over de onmogelijkheid om in geval van fouten van Justitie tot mediation te komen, c.q op geen enkele wijze kennis genomen van het omvangrijke bestand van de stichting Advocadur. Het gesprek heeft dan ook tot niets geleid.

      [41]  Al eerder, op 19 juni 2001, heeft de stichting Advocadur zich tot de Commissie voor de Verzoekschriften gewend met het van vele argumenten feiten gedocumenteerde verzoek om onderzoek te doen naar de structurele oorzaken die ten grondslag liggen aan de vele problemen van mensen met hun Recht. De Commissie stuurt het verzoek door naar de Vaste Kamercommissie voor Justitie, welke commissie het ' ter kennisgeving aanneemt'.

      [42]  Uit een van de strafzaken, die Advocadur bereikt blijkt dat de politie/OM/ de rechter, de ingeschakelde deskundigen en ook de betrokken advocaten niet onderkennen dat een meisje/aangeefster, die een man van seksueel misbruik beschuldigt al jaren lang onderbehandeling is van het RIAGG wegens 'pathologisch liegen'. Daardoor zit de man meer dan een maand ten onrechte in hechtenis.

      De stichting Advocadur onderkent dat wel. De meer dan terechte  klachten over de advocaten worden afgewezen. Klachten over de politie worden door de Ombudsman niet in behandeling genomen, omdat die 'enkele weken na de termijn van een jaar zijn ingediend'. Er zijn te vele concrete voorbeelden waaruit even pijnlijk blijkt dat de Ombudsman niet optreedt tegen hoeders van ons Recht, c.q gedwongen zou moeten worden om wel op te treden.

      [43]  Tot deze Vaste Kamercommissie hebben wij ons gedurende vele jaren tevergeefs gewend met de feiten waarover we beschikken, met onze boeken, onze argumenten, kortom met onze gefundeerde kritiek op ons Rechtsbedrijf.

      [44]  Van die mogelijkheid wordt in de folder van de Nationale Ombudsman geen gewag gemaakt. Het in de loop der jaren keer op keer herhaalde appèl van de stichting Advocadur om de Ombudsman te bewegen de dekens en de raden van Toezicht op haar folder toe te voegen aan de instellingen waartegen kan worden geklaagd, wordt ongemotiveerd afgewezen.

      [45]  In het arrondissement Amsterdam komen drie dekens niet aan de behandeling toe van de klachten over de advocaat mr. E.Lietaert Peerbolte. Uiteindelijk leidt de aanhoudende druk van Advocadur tot interventie van de Ombudsman, die tot optreden van de Deken/Raad van Toezicht leidt, maar niet tot onderzoeken naar en een rapportage over de feiten die ten grondslag liggen aan het domweg niet functioneren van het 'bestuursorgaan', de Raad van Toezicht.

      [46]  'de advocaat van de aanvrager', mr. A.Bolt wordt op 3 maart 2003 door de Raad van Discipline te Arnhem en 8 december 2003 door het Hof van Discipline veroordeeld voor het feit dat zij mij en ook mijn toenmalige advocaat mr. H. Schenke niet heeft geïnformeerd over haar faillissementsaanvraag. Wat de ' beschuldigingen van de rechters en de curator' betreft verwijs ik naar de feiten in dit verhaal.

      [47]  De heer mr.G. Bovens zegt in een interview d.d. 10 september 2000 met de Volkskrant, op het punt staande de advocatuur met zijn Jaguar uit te rijden, onomwonden en tot nu toe onweersproken:'Veel toevoegingsadvokaten kiezen voor kwantiteit in plaats van kwaliteit. Je ziet dat advocaten een kwartiertje voor de zitting hun cliënt voor het eerst ontmoeten. Voor de rechtbank komen ze niet verder dan de riedel slechte jeugd, goede kans op een baan en straf niet te hard. Dat is dan het beste dat je kunt bieden aan iemand die een vrijheidsbeneming boven het hoofd hangt'. Precies dat is hetgeen de toegevoegde advocaten de verdachte P. geboden hebben. De verdachte zat daardoor een maand in voorlopige hechtenis. Mede door de inspanningen van Advocadur kwam hij uit de gevangenis en is hij uiteindelijk vrijgesproken. Alle feiten uit de zaak P., waarvan te zijner tijd een verhaal geschreven zal worden staan ter beschikking.

      [48]  Mevr. D. Voogd, een van de toenmalige sympathisanten van de stichting Advocadur en - naar zij aangeeft - een vermogende vrouw, heeft zich bereid verklaard om in mijn geval de advocaatkosten te betalen, die nodig zijn om de door het faillissement aangerichte schade te verhalen. Of die bereidheid nog geldt, dat weet ik bij gebrek aan informatie van mevr. D.Voogd.

      [49]  In zijn 'woord vooraf' aan het boek 'Oud Zeer' motiveer t de heer P.Broertjes, voorzitter van het Genootschap van Hoofdredacteuren en hoofdredacteur van de Volkskrant, zijn hulp aan Oltmans als

      volgt:'Waar persvrijheid in het geding is, dient de journalsitiek in het geweer te komen'. Uit talloze door de Stichting Advocadur in de afgelopen 10 jaar vastgelegde gevallen waarbij de persvrijheid ernstig in het geding is, blijkt dat de Volkskrant niet in het geweer komt noch te krijgen is.

      [50]  Ik wend me alsnog per brief tot mr. Pasman. Ook mijn brief leidt niet tot resultaat.

      [51]  'Recht op tuchtrecht' te bestellen via de NOvA

      [52]  In het boek Recht in de ogen gekeken, 339 pagina's, deel 2 uit de serie 'Met recht een ander gewicht in de schaal '. Uitgave Jurilet, ISBN 90 805373 1 4. wordt uitgebreid van de ervaringen met Reinaert Eerholte (mr.Lietaert Peerbolte) verslag gedaan. Het boek is via uw bibliotheek te leen.

      [53]  Voor het gehele artikel: zie bijlage 3.

      [54]  Op het interview met Mr. Martin de Witte reageer ik samen met Th.Gerritsen, in onze hoedanigheid van de freelance journalist met een speciale belangstelling voor juridische onderwerpen, die wij tegen de verdrukking in zijn geworden met een kritisch artikel bestemd voor het advocatenblad waarmee we mr. de Witte en zijn confraters uitdagen. Dat wordt niet geplaatst, maar staat wel bij bijlage 3.

      Ook deze reactie heb ik 21 oktober 2003 ter informatie gestuurd naar mr. Witte samen met mijn verzoek om mij te helpen.

      [55]  In de afgelopen decennia verschijnen er in de media vele verhalen van slachtoffers van verkeers- en andere ongelukken, die te maken hebben gekregen met een verzekeraar, die hun schade betwist en hun zaak tot in lengte van jaren rekt, meest recent in de Telegraaf van 1 mei 2004. De verhalen worden nimmer tegengesproken. Hetzelfde geldt voor mijn levenslange overtuiging dat de afhandeling van schade niet thuis hoort in handen van mensen die daar grote belangen bij hebben.

      [56]  De Telegraaf van 17 april maakt melding van het feit dat 'slachtoffers van het aandelenleasedrama Legio Lease bij verstek veroordeeld zijn door gebrek aan advocaten' en dat 'een armlastig lid van de vereniging Pay Back 9 advocatenkantoren is afgeweest en overal nul op zijn rekest kreeg'. Het is een van de vele voorbeelden.

      [57]  Via de zoekmachine Google treft u onder de trefwoorden als 'Jur Terharte, juridisch letsel' uitgebreide informatie aan over die problemen en de doorzaken daarvan. Ook op de Sociale Databank www.sdnl.nl en bijandere sites op Internet vindt u informatie en ervaringen van vele bezorgde burgers, die zich tot hun volksvertegenwoordigers gewend hebben en wenden.

      [58]  Bij de voorlaatste verkiezingen wint de PvdA in mijn dorp Wehl enorm veel stemmen in tegenstelling tot. het grote verlies van de landelijke PvdA. Dat opmerkelijke feit drijft de nieuwbakken politicus/oud rechter, mr. A. Wolfsen, naar Wehl. Daarom kom ik met hem in contact.

      [59]  Prof. mr. B. Kortmann stelt in een van zijn geschriften: 'Naast onvoldoende toezicht door de rechter-commissaris kunnen ook andere tekortko­mingen zijnerzijds tot aansprakelijkheid van de Staat leiden. Ik noem één voorbeeld: indien een rechter-commissaris geen beslissing neemt op een verzoek als bedoeld in art. 69 Fw, is er sprake van rechtsweigering in de zin van art. 26 Rv. Rechtsweigering leidt tot persoonlijke aansprakelijkheid van de rechter-commissaris en tot kwalitatieve aansprakelijkheid van de Staat'

      [60]  Bijvoorbeeld: het boek van de jurist mr. P. Ruys 'We zien u wel in de rechtszaal - klassenjustitie in Nederland', ISBN 90 - 5911-011-0; en het boek Het Tonar Dossier van John Rooymans, ISBN 90-6728-090-9.

      [61]  In bijlage 3 en tussen de regels van dit boek door heb ik een collage opgenomen van uitspraken, titels en teksten uit recente artikelen, die mijn overtuiging over de staat van ons aller Recht aangeven.

      [62]  Dhr. Ing. A.N.M van der Voort 'Het verdriet van de failliet', ISBN 90 - 807477 - 1 - 8. Prijs € 25 over te maken op girorekening 333.63.43. Over de gang van zaken in het faillissement van dhr van der Voort zijn verscheidende spraakmakende, paginagrote artikelen in de Telegraaf verschenen, waarvan de ernstige feiten nimmer aangevochten zijn.

      [63]  Poppenkast, - www. uitgeverij elmar.nl - ISBN 90389 1299 4. De media hebben aandacht aan het boek besteed en het is uitgebreid besproken in het TV-programma Barend en van Dorp.

      [64]  De heer de Klerk, die in tegenstelling tot mij wel een advocaat heeft gevonden, voert al tien jaren een juridische procedure ter vergoeding van zijn schade tegen de Staat der Nederlanden. Ook deze procedure wordt keer op keer vertraagd met allerlei niet ter zake doende argumenten. Het belang voor de heer de Klerk dat er een eind komt aan alle ellende waar Justitie verantwoordelijkheid voor draagt blijkt uit ieder woord van voornoemd boek. Of zijn boek en de juridische strijd aan dat einde bijdraagt is de vraag die voor de heer de Klerk van belang is. Belangrijker is de vraag hoe de Staat der Nederlanden alle andere slachtoffers van Justitie gaat behandelen.

      [65]  Vermeldenswaard is dat Dhr. drs N. Burhoven Jaspers een enorme bijdrage heeft geleverd aan het IRM-rapport Integeriteit Rechterlijke Macht-rapport (ISBN 90-803469-1-8) en dat zijn monnikenwerk heeft geleid tot de ' Gids voor de Rechterlijke Macht, waarin de personalia, de bijbanen en andere gegevens van de rechters in ons land zijn opgenomen. (zie: www.sdnl.nl/burhoven.htm).

      [66]  In de Telegraaf van 7 april 2004 schrijft de journalist Jouke Schaafsma dat 'De NOvA en de Raad voor de Rechtsbijstand de noodklok luiden over het feit dat 'MINIMA BOT VANGEN BIJ ADVOCATEN. Alle feiten waarover wij beschikken wijzen er echter op dat het niet alleen de minima. zijn die 'bot vangen' en dat de journalistiek en de wetenschap hun oren ook en veel meer naar andere bronnen en klokkenluiders moeten laten hangen.

      [67]  Haarlem DE ERVEN F.BOHN N.V.zevende druk.

      [68]  In maart 1994 verschijnt er een artikel in het Consumentenblad met de misleidende titel: 'Ook een advocaat laat wel eens een steekje vallen'. Het artikel is een verslag van de enquête onder de leden van de Consumentenbond naar het doen en laten van advocaten.

      Op het met redenen en feiten onderbouwde commentaar dat en waarom de titel even onjuist als misleidend is, volgt geen inhoudelijke, feitelijke reactie. Ook uit het boek van mr. Paul Ruys (zie noot 45) blijkt dat de Consumentenbond niet de waakhond is voor de consumenten van ons recht.

      [69]  Zie literatuurlijst achter in dit boek.

      [70]  Zie literatuurlijst achter in dit boek.

      [71]  Zie literatuurlijst achter in dit boek.

      [72]  In de loop van meer dan 10 jaar heeft de Stichting de NOvA, het MvJ, volksvertegenwoordigers en andere personen en instanties die in deze verantwoordelijkheid dragen gewezen op de explosieve onvrede die advocaten veroorzaken en de redenen aangegeven die daaraan ten grondslag liggen. Er volgde geen reactie. N.a v. de recente moord op een advocaat in Doetinchem schreef ik ter attentie van de NOvA een reactie (zie bijlagen 3)

      [73]  De Leeuwarder Courant maakt recent melding van het feit dat:' een 48-jarige directeur van een bedrijf uit Sneek een 45-jarige curator uit Urk heeft mishandeld. De media maken in toenemende mate melding van agressie tegen advocaten, officieren van Justitie, rechters en andere hoeders van ons Recht. De explosie van het advocatenkantoor van de strafpleiter Bovens staat bepaald niet op zich zelf. Uit vele feiten/gegevens van de stichting Advocadur en geestverwante stichtingen blijkt een explosieve onvrede.

      [74]  Zie op de site van de Sociale Databank Nederland hoe en waarom behalve ik een groot aantal klokkenluiders de noodklok over ons Recht luidt (www.sdnl.nl).

      [75]  Over de vraag of de klachten- en geschillencommissie bijdraagt aan de oplossing van de problemen van de klager voerde de stichting Advocadur een uitgebreide discussie met de NOvA en het MvJ. Met de aangedragen argumenten is geen rekening gehouden.

      [76]  D66 pleit er voor de capaciteit van de faillissementskamers bij rechtbanken te vergroten,ondermeer door ' uitbreiding met lekendeskundigen' De correspondentie staat ter beschikking

      [77]  Uit een van de vele zaken, die Advocadur bereiken blijkt dat een man tijdens een hoorzitting bij de rechtbank erkent dat hij de vader is van een buitenechtelijk kind. Van deze voor zijn ex-vrouw uiterst belangrijke uitspraak maakt de griffier in zijn proces-verbaal geen melding.

      [78]  Alle stellingen in het proefschrift van prof. Mr. Rutgers van 1979 zijn nog altijd actueel. Ik citeer stelling 1: 'De verplichte procesvertegenwoordiging wordt ten onrechte beschouwd als een beginsel van burgerlijk procesrecht' en stelling 8: 'De opvatting dat een advocaat slechts in het kader van het vrije beroep en niet in loondienst zijn beroep onafhankelijk kan uitoefenen, berust op een ernstig misverstand'.

      [79]  Uit de bestanden van de stichting Advocadur i.o., maar ook uit die van de SDN- en andere geestverwante stichtingen/instanties/personen blijkt sprake van zodanig functioneren van de voorzitter en van sommige leden, dat twijfel over hun taak in de commissie gerechtvaardigd lijkt. Nadere informatie wordt uiteraard aan belangstellenden verstrekt.

      [80]  Juist omdat dit boek de stellingen van Barendrecht  pijnlijk bevestigt vroeg ik hem om een standpunt. Dat wilde de ex-advocaat, hoogleraar niet. De vraag of hij een nawoord zou willen schrijven om het boek mee gezag te geven werd niet beantwoord.

      [81]  De laatste keer dat er in de kamervragen over de advocatenwet werden gesteld was in het jaar 1986.

      [82]  Op 7 april 2004 heeft het PvdA - kamerlid Klaas de Vries een motie (nr 7 / 29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde) ingediend, die er toe strekt 'de rol, positie en betekenis van de advocatuur,waaronder het toezicht op en het tuchtrecht van advocaten,de toegang tot rechtshulp voorparticulieren, ... etc' te analyseren en de uitkomsten aan de kamer aan te bieden' De motie is aangenomen.

      Dit boek, en de vorige boeken en alle bekende, verontrustende feiten zijn van belang voor die analyse en derhalve aan de heer Klaas de Vries en partijgenoten aangeboden. Tot dusverre is er geen enkele reactie gekomen.

      [83]  Op internet www.sdnl/advocadur.nl staan voor wie daar belang in stelt een aantal brieven, c.q artikelen, c.q reacties die ik in het afgelopen jaar geschreven. heb. T.b.v. degenen,die daarin zijn geïnteresseerd, een bloemlezing van alle wel en niet geplaatste brieven is in voorbereiding.

      [84]  Bovenstaande brief en reactie stuurde ik ter informatie naar het Algemeen Bestuur van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de hoofdredactie van de genoemde kranten en, een aantal rechtswetenschappers en kamerbreed volksvertegenwoordigers. Er kwam geen enkele reactie

      [85] De namen van de personen en instanties worden bekend gemaakt aan degene,die daar om vraagt 

      [86] De andere reacties verwerk ik in nieuwe boeken en staan t.z.t op Internet

      1 Jur Terharte  / Een ongeluk komt zelden alleen, 157 pagina's, deel 1 uit de serie 'Met Recht een ander gewicht in de schaal'

      Uitgave Jurilet, ISBN 90 805373 1 4

      2 Advocadur is een landelijke, ideële stichting die in geval van juridisch letsel probeert te helpen en het rechtsbedrijf in de openbaarheid de tegenspraak te  bieden,  die het oproept. Jurilet is een uitgeverij die boeken in omloop brengt, waarin juridisch  letsel centraal staat.

      3 Jur Terharte/Recht in de ogen gekeken, 339 pagina's ISBN 90 805373 22  en 'Een faillissement dat nimmer went',ISBN 90 - 805373 -3-0 wordt september 2004 uitgebracht.

      [87] Voor geïnteresseerden staat de correspondentie met De  NOvA over andere onderwerpen, zoals het Tuchtrecht voor Advocaten, de recent ingevoerde 'Klachten- en geschillenregeling Advocatuur, de verplichte proces -vertegenwoordiging , het 'geleur' om een advocaat/procureur, etc,  ter beschikking.

      [88]  Deze boeken  zijn  momenteel slechts via de bibliotheek te leen. 


      Disclaimer