RECHT IN DE OGEN GEKEKEN
Een eerste balans van juridisch letsel
Jurilet specialiseert zich in uitgaven waarin juridisch letsel centraal staat. Auteurs deel 1 : Vrienden van de stichting Advocadur en Jurilet Tekstadviezen : Stichting Advocadur Redactie/bewerking/vormgeving : Postbus 54, 5460 AB Veghel Binnenwerk, zetwerk : Zweers & Van der Lande Drukwerk : G. Eul, Emmerich (Duitsland) (copyright) : ©Jurilet/AdvocadurDistributie: Stichting Uitgeverij Papieren Tijger te Breda, tel: 076 - 3228395
Door Stichting Advocadur© Alle rechten voorbehouden, zonderde uitdrukkelijke toestemming van de auteur mag niets worden overgenomen
"Doen en laten van rechters en advocaten, een eerste balans van juridisch letsel. Want je laat je toch door een advocaat verdedigen om de lasten van het proces een beetje van je af te wentelen. Maar het tegendeel gebeurde. Nooit eerder heb ik zulke grote zorgen om het proces gehad als sinds de tijd dat u mijn belangen behartigt". Uitspraak van de hoofdpersoon Joseph K. uit het boek "Der Prozess" van Kafka (uitgegeven in 1925).
Inleiding en verantwoording DEEL 1
DEEL 2
DEEL 3
DEEL 4
DEEL 5 DE VERDERE STRIJD VAN ADVOCADUR OF ..
DEEL 6
Wat is juridisch letsel? Waarom is medisch letsel een begrip en juridisch letsel niet?
In ons leven worden meer en meer burgers zich in toenemende mate bewust van hun Recht en hebben dat Recht steeds vaker nodig. Op zoek naar genoegdoening, eerherstel, op zoek naar recht, stelt ons aller Recht ons echter telkenmale weer voor vragen, vragen en nog eens vragen en met name voor de vraag waarom er zo vaak geen Recht geschiedt. RECHT IN DE OGEN GEZIEN
Handtekeningen
In 1780 stelden vooraanstaande Franse juristen, geleid door de idealen vrijheid, gelijkheid en broederschap van de Franse Revolutie vragen, waarop voor hen het antwoord vanzelfsprekend was: 'Is een zaak bepleiten niet een recht i.p.v. een voorrecht?
Op 11 augustus 1789 verlangde de grote Franse redenaar Graaf de Mirabeau in de Nationale Vergadering dat: "Iedereen zijn eigen zaak kan bepleiten, zonder dat hij zijn papier hoeft toe te vertrouwen aan de handen van die roofzuchtige lieden als procureurs, baljuwen, archivarissen en advocaten". Een jaar later in 1790 stond de Grondwetgevende Vergadering "ieder citoyen toe om als onofficieel verdediger voor de rechtbanken op te treden". Noot: (bovenstaande historische gegevens genomen uit "Twee eeuwen advocatuur in Nederland", Dr. E.W.A. Hensen, ISBN 90 268 3269 9) Meer dan 200 jaar geleden kwamen rechtsgeleerde en andere mensen op tegen de verplichting om zich in een proces door een advocaat te laten verdedigen. Voor hen was de vrijheid en het onvervreemdbare recht van een burger om voor zichzelf op te komen of door iemand van zijn keuze op te laten komen in het geding. Die vrijheid is 200 jaar later nog altijd niet een zaak die voor zichzelf spreekt. Dit boek predikt geen revolutie en spreekt zich er niet voor uit dat "iedereen zijn eigen zaak kan bepleiten". Het is wel een vurig pleidooi om net als bij het straf-, het tucht- en het bestuursrecht mensen ook in het civiele recht de vrijheid en het recht te geven om hun eigen zaak of die van een ander te bepleiten. Het is een pleidooi voor bezinning of beter een dagvaarding van het Recht. Inleiding en verantwoordingDe stichting Advocadur is een ideële, volstrekt onafhankelijke landelijke stichting die gedragen wordt door een groeiend aantal mensen dat ervan overtuigd is dat er met ons rechtsbedrijf heel veel grondig mis is en dat daarom aan vele mensen geen recht wordt gedaan. De stichting staat mensen, die door het doen en nalaten van advocaten , rechters en andere hoeders van ons aller recht (civiel-, straf- bestuurs- en tuchtrecht) juridisch letsel lijden, kosteloos bij en brengt verhalen over juridisch letsel in de openbaarheid. Advocadur wil onafhankelijk van geld, overheid, reputaties, gevestigde of te vestigen belangen, codes, etc. een onafhankelijk standpunt over de rechterlijke macht, de advocatuur, etc. innemen en de tegenspraak leveren die het Recht oproept. Zij streeft ernaar mensen geheel en al over hun Recht te informeren. Daarbij wordt zij bewogen door de overtuiging dat de media en de juridische tijdschriften ons Recht te vaak niet of eenzijdig en ongenuanceerd belichten en mensen informatie onthouden. De kosten die de stichting moet maken tracht zij te dekken met giften/donaties/schenkingen van sympathisanten. Juridisch LetselMedisch letsel is verdriet, wanhoop, woede, onvrede, schade, schande, etc. dat door falen van medici wordt veroorzaakt. Juridisch letsel wordt teweeggebracht door het falen van mensen, die zich met ons Recht bezighouden. Medisch letsel is een begrip. Juridisch letsel niet. Dat leeft (nog) niet. Het spreekt niet tot de verbeelding en wordt niet begrepen. Op grond van jarenlange ervaringen van Advocadur is er alle reden voor te zorgen dat juridisch letsel begrepen en een begrip wordt. Juridisch letsel legt geen gewicht in de schaal. Om dat alles schrijft Advocadur een serie verhalen over juridisch letsel met als titel: "Met recht een ander gewicht in de schaal". Recht in de ogen gezien"Recht in de ogen gezien" beschrijft de ervaringen van de Achterhoekse schrijver, leraar en oprichter van de stichting Advocadur Harry Teernstra met de advocaten A. Kulstee, J.C. Sneep en met andere hoeders van het recht. Het beschrijft de pogingen van een mens, verkeersslachtoffer, contusie-patiënt (hersenkneuzing) om erkenning te krijgen van een drietal - op een na - door het MTC veroordeelde neurologen en een psycholoog voor de gevolgen van hun volstrekt onaanvaardbare uitspraken over zijn karakterstructuur. De wens van Teernstra is om hem verder in dit boek zoveel mogelijk aan te duiden als Terharte. Het gaat namelijk niet om zijn naam maar om de boodschap van dit boek, die "ter harte" genomen dient te worden. Die boodschap wint aan kracht door de namen van de betrokken personen, voor zover mogelijk, niet te noemen. Namen van betrokkenen zijn derhalve verzonnen, tenzij ze voorkomen in openbare vonnissen of krantenartikelen, die in het verhaal zijn opgenomen. Deze anonimiteit geldt niet voor mr. Sneep die in de affaire Sneep/Terharte de openbaarheid in die mate heeft gezocht en gevonden dat het onmogelijk is om zijn naam weg te laten. Dit boek doet consciëntieus verslag van de wijze waarop met name de advocaten Kulstee en Sneep vanaf 1991 de belangen van Terharte behartigd hebben. Die belangenbehartiging kan op grond van ervaringen van de stichting Advocadur model staan voor de 'belangenbehartiging' van vele andere advocaten en voor het juridisch letsel dat mensen daardoor ondervinden. Ook wordt er ruim aandacht besteed aan de wijze waarop het Tuchtrecht van Advocaten de klachten over de kwaliteit van genoemde belangenbehartiging heeft beoordeeld. Ook de behandeling van de klachten van Terharte kan model staan voor de kwaliteit van de behandeling van vele andere klachten. Er wordt nadrukkelijk op gewezen dat dit boek het doen en nalaten van de advocaten Sneep, Kulstee en andere advocaten in slechts één geval beschrijft. Het doet dus geen uitspraken over de wijze waarop zij in andere gevallen belangen van rechtzoekende mensen behartigd hebben, c.q. behartigen. Hetzelfde geldt voor de tucht- en andere rechters, wier doen en nalaten in dit boek uitgebreid beschreven wordt. Onrecht en het daarbij horende verdriet, de pijn, woede, genoegdoening, wraak, het streven naar erkenning, etc. zijn persoonlijke emoties. Ieder mens ervaart onrecht op zijn eigen wijze. Juist daarom gaat het in dit boek niet zozeer om de ernst en de omvang van het onrecht dat Terharte of wie dan ook is aangedaan. Belangrijker zijn de mogelijkheden die het Recht biedt of beter zou moeten bieden om aangedaan onrecht, hoe groot of klein dan ook, zo veel en zo goed mogelijk ongedaan te maken. Het gaat om de mogelijkheden van het Recht om onrecht te herstellen, ook als het door haarzelf wordt veroorzaakt. Het boek volgt Terharte op zijn weg naar rehabilitatie voor het doen en nalaten van beide advocaten. Die weg loopt langs het civiele recht, het tuchtrecht voor advocaten, de LSA (Vereniging van letselschade-advocaten), de NOvA (de Nederlandse Orde van Advocaten), de pers en vele andere met macht en verantwoordelijkheid beklede personen en instanties. Het geslepen en dubbelhartig doen en nalaten van met name de heer Sneep en dat van personen en instanties die daartegen op zouden moeten treden, wordt uitgebreid en zo goed mogelijk tot leven gebracht. Dit boek houdt niet een veroordeling in, maar roept op tot oordelen. De advocaten Kulstee en Sneep waren en zijn zich "van geen kwaad bewust en ontkennen in alle toonaarden hun aansprakelijkheid jegens Terharte". Oordelen over de verantwoordelijkheid van de ene mens voor de ander kan slechts op basis van de feiten. Dit verhaal laat die feiten zo goed mogelijk spreken. Het tuchtrecht voor advocaten heeft bijna vijf jaar na indiening van de klachten tegen het doen en nalaten van mr. Sneep en mr. Kulstee op 11 mei 1998 haar definitieve oordeel geveld. Ook de civiele rechter heeft geoordeeld. Er is geen enkele reden meer om de feiten niet te laten spreken. Dit boek mag wat de schrijvers betreft als een dagvaarding van het rechtsbedrijf worden beschouwd. Het boek spreekt voor zichzelf en behoeft geen lange, verdere inleiding. Als het goed is geeft het te denken, roept het reacties op en laat het voelen wat juridisch letsel is, waarom het er is en vooral waarom het er niet zou hoeven zijn. Dit eerste boek legt de structurele oorzaken bloot voor het tekortschieten van ons Recht en laat de gevolgen daarvan voor de slachtoffers zien. Daarnaast geeft de Stichting Advocadur in dit boek haar eerste visitekaartje af. De stichting wil tussen de regels en achter in dit boek in hoofdstuk 6 laten spreken wat zij vindt, duidelijk maken wat haar beweegt, wie zij is en waarom zij er moet zijn en moet blijven totdat zij niet meer nodig is. Dit boek is hopelijk een stimulans, een herkenning en erkenning voor mensen, die vergeefs recht zoeken. Het is geschreven in de hoop dat het werkt als een soort openbaar 'breekijzer', dat het taboe op kritiek op het rechtsbedrijf doorbreekt. Het is vooral geschreven om een (nood)signaal af te geven dat het Recht ons allen aangaat. Mede namens vele vrienden van de stichting Advocadur,
Amsterdam, Veghel, Wehl, Zutphen, Made, april 1998, Ad van Delft, Harry Teernstra, Theo Gerritsen, etc,
DEEL 1
WAT AAN HET VERHAAL VOORAF GAAT
Begin 1993 doet Terharte, dan 48 jaar, na een aantal negatieve ervaringen met de advocaat meester A.F.M. Kulstee een beroep op de medisch letselschade-advocaat mr. dr. ing. J.C. Sneep uit Bergen op Zoom. Hij doet dat omdat hij erkenning wil en nodig heeft voor de gevolgen van de fouten van een aantal door het Medisch Tuchtcollege veroordeelde (gewaarschuwd en berispt) medici en een psycholoog. In drie maanden tijd berokkent de letselschade-advocaat letsel in plaats van dat weg te nemen. Voor zijn belangenbehartiging brengt mr. Sneep Terharte � 26.000,- in rekening. F 26.000,- in drie maanden tijd. De ervaringen met Sneep zijn voor Terharte diep vernederend en brengen hem in alle staten. Er breekt een opstand in hem uit, die slechts gericht is op genoegdoening. Hij wil zijn eer en zijn geld terug. Wanhopig, woedend, op zoek naar lotgenoten en hulp, plaatst Terharte advertenties in een paar kranten, waarin hij vraagt om "opmerkelijke ervaringen met advocaten". Er komen tot zijn verbijstering honderden brieven. Onvoorstelbare, vaak aangrijpende verhalen van mensen op zoek naar recht, verhalen waaruit blijkt dat zijn ervaringen met twee advocaten niet op zichzelf staan. Een man uit Muiden stuurt een grote enveloppe, die niet door de bus kan. In een keurige brief schrijft hij dat hij door een advocaat, in dienst van een grote brouwer van een zeer bekend merk bier, bij de overdracht van de goodwill van zijn café bedrogen is en waarom. HET TIJDSCHRIFT VAN DE VERENIGING RECHT OP RECHTDe enveloppe bevat ook twee tijdschriften uit het jaar 1981, uitgegeven door een VERENIGING, die RECHT OP RECHT blijkt te heten. De voorkant: een dun, blauw vel papier met daarop afgebeeld een boemerang balancerend op het hoofd van een rechter/advocaat in toga, compleet met bef. Daar weer onder een door pijn, verdriet en machteloosheid getekend gezicht. Ook een blauwe achterkant. Tussen beide blauwe bladen zo'n 40 witte pagina's volgeschreven. De pagina's worden bij elkaar gehouden met een brede strook bruine plakband, die niet helemaal recht loopt en handwerk van zo'n 15 jaar terug verraadt. Door het plakband drukken voelbaar drie grote nieten. Onderaan op de voorpagina in kapitale letters de doelstelling van de vereniging. Terharte schrijft: Ik herken mezelf en andere gezichten in dat door pijn, verdriet en machteloosheid getekend gezicht op de voorkaft. Ik sla het tijdschrift open. Nieuwsgierig begin ik te lezen met een voorgevoel dat ik iets bijzonders in handen heb: De vereniging Recht op Recht: STELT ZICH TEN DOEL, ZONDER AANZIEN DES PERSOONS, TE KOMEN TOT HANDHAVING VAN RECHTEN ZOALS BIJ WET EN INTERNATIONALE VERDRAGEN AAN IEDER NEDERLANDS STAATSBURGER TOEGEKEND, MIDDELS HET BESTRIJDEN VAN ONBETAMELIJKE ZAKEN, DIE DAAR INBREUK OP MAKEN IN DE RUIMSTE ZIN DES WOORDS. Ik sla de voorpagina om, lees, sla nog enkele bladzijden om en blader weer terug. Er maakt zich een grote opwinding van me meester. Ik lees helder en duidelijk verwoord wat mij eigenlijk al duidelijk was en vind de woorden voor het onrecht, dat ik al jaren ervaar, maar waarvoor ik vele juiste woorden nog niet gevonden heb. Het is alsof ik een tijdschrift lees, dat ik zelf had willen schrijven, dat voor mij geschreven lijkt zijn. Ik lees een verhaal over het juridisch letsel dat een onderaannemer wordt aangedaan. Ik lees en begin weer opnieuw te lezen. Kijk met grote ogen naar foto's van ministers, politici, rechters, advocaten, die met naam en toenaam beschuldigd worden van zeer ernstige feiten. Onverbloemde, nergens omheen draaiende uitspraken over het tuchtrecht voor advocaten en de bestaande verplichting om bij Rechtbank, Hof en Hoge Raad (conform art. 133 RV) gebruik te moeten maken van de dure diensten van een vaak incompetente advocaat/procureur. Leemtes in de wetgeving en de rampzalige gevolgen daarvan voor ons aller, door onszelf betaalde Recht. Verstrengeling van belangen door het fenomeen Rechter-plaatsvervanger, ter discussie gestelde vonnissen, bewijzen voor het totaal ontbreken van onafhankelijkheid bij rechters, dubieuze sepots van strafbare feiten, mensonterende behandeling van klachten tegen advocaten, meineed bij de vleet, en nog veel meer. Telkens denk ik "dat kan toch niet waar zijn". Ik ervaar bij iedere bladzijde oppositie, vechtlust en onwankelbare wil om degenen, die - zoals ik herhaaldelijk lees - "ons aller Recht versjacheren als ware het schroot" ter verantwoording te roepen. Geen magistratentaal, maar warme, wakkere woorden werken van pagina tot pagina als een kompres op mijn zwaar geteisterd rechtsgevoel. Zware kritiek op advocaten en rechters Anno Domini 1981, die ongewijzigd ook nu van toepassing is. Ik voel de pijn van toen. Het is een vreemd gevoel om van bladzijde tot bladzijde te ervaren dat mensen zo'n 15 jaar vóór mij zich hebben laten bewegen, zich hebben laten meeslepen en in actie zijn gekomen door hetzelfde gebrek aan recht of beter door hetzelfde onrecht. Mensen die dezelfde wonden hebben voelen schrijnen, dezelfde woede hebben voelen opkomen, het bloed naar hun hoofd hebben voelen stijgen, dezelfde machteloosheid gevoeld hebben. Mensen, die samen een manifest van onrecht en kritiek op advocaten en rechters bundelden met drie nieten en een brede strook bruin plakband. Onstuitbaar dringt het besef to mij door, dat er niets, maar dan ook niets veranderd is. Rechtzoekende mensen die geen advocaat kunnen vinden, slecht werk van advocaten, een tuchtrecht, dat zo faalt dat het de kwaliteit van de advocatuur niet kan waarborgen, verstrengeling van belangen, dubieuze sepots, mensonwaardige behandelingen van klachten tegen advocaten, falende rechters, officieren van justitie, advocaten, Procureurs-generaal, etc. die allemaal vrijuit gaan, enz.. Het is er allemaal nog. Het regent gouden handdrukken voor falende hoeders van ons Recht, Europarlementariërs die strafbare feiten plegen lijken vrijuit te gaan, advocaten die goud geld verdienen aan de drugshandel en vervolgens met dat gouden geld vervolging afkopen, met macht, reputatie en belangen beklede personen en instanties, die falen of strafbare feiten plegen ontspringen nog altijd de dans, advocaten heersen als vanouds als absolute monarchen over de toegang tot de rechter, enz. enz.. Het is er allemaal nog net zo. Vele taboes zijn verdwenen, maar het taboe dat ligt op eerlijke en onomwonden kritiek op en tegenspraak van de magistratelijke en gesloten wereld van het recht is er nog altijd. Recht raakt ons allen en we hebben er allemaal op de een of andere manier gevoel voor en verstand van. Maar in ons land is Recht een wetenschap, een professie waar slechts geleerden en hooggeleerde heren zich in beslotenheid mee bezighouden. De burger wordt verondersteld om geen mening over zijn door hemzelf betaalde recht te hebben en is veroordeeld om werkloos toe te zien op het potje dat zijn recht er vaak van maakt. Ik denk aan die honderden brieven en telefoontjes, aan mijn honderden antwoorden, zie al die van wanhoop en woede verwrongen gezichten en hoor al die smeekbeden om hulp, waaraan ik in mijn dooie eentje niet kan voldoen. Ik zie ze voor me, al die mensen die tevergeefs recht zoeken. Ik denk aan mijn eigen strijd om erkenning en genoegdoening, die tergend langzaam en ook niet gaat, zoals die zou moeten gaan, ook al heb ik -in tegenstelling tot vele andere rechtzoekenden - alle noodzakelijke wapens als rust, tijd, inzicht, woorden, hulp, geld, etc. om te kunnen vechten, in handen. Er komt een gevoel van grote somberheid over mij, zo'n gevoel van: het heeft toch allemaal geen zin en waar doe je het allemaal voor, zo'n gevoel van: ik sta er helemaal alleen voor. Al die mensen die zich telefonisch, per brief of persoonlijk tot mij wenden, vertellen en schrijven in wezen hetzelfde verhaal. Het onrecht dat hen overkomen is, komt telkens op hetzelfde neer en is zo groot dat ik dat nooit in mijn eentje aankan. Weer lees ik 15 jaar in de tijd terug in het blad van de Vereniging Recht op Recht. Nieuwsgierigheid en de wil om te weten wie er achter dat blad boordevol met energie zitten, winnen het van de somberheid en geven me weer energie. Ik wil weten wie die onderaannemer uit Amsterdam is. Ik wil weten wie die pagina's geschreven hebben, wie al die juristen gefotografeerd heeft, wie die brede bruine strook plakband afgerold heeft en wie de nieten door al die pagina's heeft gedrukt. Wat zijn dat voor mensen, waar wonen ze, wat doen ze, leven ze nog en bestaat hun blad nog? Hoe hebben de toenmalige hoeders van ons Recht op de beschuldigingen, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten, gereageerd. Zijn de schrijvers van het blad in staat van beschuldiging gesteld? Is er een publicatieverbod gekomen? Is er, om dat te bereiken, een kort geding geweest? Hebben de magistraten de op hun toga geworpen smet weggewerkt en hoe? Heeft het blad de volle publiciteit gehaald? Hoe ik ook zoek wat ik ook doe, het spoor loopt dood. Het leven gaat door. De post blijft slechte ervaringen van mensen met advocaten en rechters brengen. Ordners puilen de kast uit. Het werk neemt zo toe en de telefoon gaat zo vaak voor mij, dat de rest van het gezin zich begint te beklagen. "Pas maar op jij", zegt mijn oudste dochter veelbetekenend, "anders neem ik een hele goede advocaat". "Dan zul je toch lang en ver moeten zoeken", dien ik haar van repliek. IK WORD WIJTerharte: In die zomer kom ik via mijn advertenties in kranten en weekbladen in contact met vele mensen, hoor ik vaak bloedstollende verhalen over rechters en advocaten, complete drama's. Ook leer ik een familie Tünnissen uit Eerde, een dorpje bij Veghel kennen en daarmee het juridische drama dat hun leven verteert. Aan de wortel van al het kwaad, dat aan die familie is geschied, staat een dagvaarding ter incassering van een rekening van een fiscalist. Die dagvaarding leidt tot catastrofale gevolgen. Door hun drama en andere juridische drama's kan ik afstand nemen van het mijne. En dat wil ik ook. Ik wil hoe dan ook niet gefixeerd raken op mijn juridisch probleem. Door mijn contact met vooral Tünnissen sr. en met talloze andere juridische letselschadeslachtoffers -een beter woord weet ik niet- word ik gesterkt in mijn streven om door te vechten voor anderen en voor mezelf. Ik ben niet meer 'werkloos', maar moet overwerken. Het allerbelangrijkste is dat ik er niet meer alleen voor sta. Tünnissen sr. blijkt een niet-onbemiddeld zakenman te zijn. Maar ook bemiddelde mensen kunnen door toedoen en nalaten van advocaten en rechters flinke klappen krijgen. Naar Tünnissen sr. heb ik -zoals een advocaat had moeten doen- goed en kritisch geluisterd en veel gepraat. Ik heb gevraagd wat ik niet begreep en alle tijd genomen om te begrijpen wat het Recht bij hem en zijn kinderen teweeggebracht heeft. De zakenman Tünnissen blijkt na vele opmerkelijke ervaringen met advocaten een verhelderende kijk of beter een visie te hebben op de wijze waarop advocaten aan het rechtsbedrijf bijdragen. Die visie kan hij door zijn woede, het verdriet om het verlies van zijn vrouw, het uit elkaar vallen van zijn gezin, door het ontbreken van de juiste woorden aanvankelijk niet of nauwelijks verwoorden. Maar door te luisteren, door tijd en geduld te nemen, door over de negatieve gevoelens, die bij tijd en wijlen opgeroepen worden, heen te stappen en door me te verplaatsen in de mens Tünnissen wordt niet alleen zijn juridisch letsel duidelijk, maar ook zijn visie op het rechtsbedrijf. Tünnissen's visie is die van een geslaagd zakenman, die weet hoe hij zijn klanten moet bedienen en daarom als zoveel zakenmensen, die met advocaten te maken hebben/krijgen weet dat vele advocaten niet weten hoe ze met klanten om moeten gaan. Die visie peuter ik er stukje bij beetje uit. Naarmate ik langer en beter naar hem luister, vragen stel, op standpunten terugkom, laat merken dat ik geïnteresseerd ben, wordt Tünnissen rustiger en komt 'ie beter uit zijn woorden. Ervaringen met advocaten van decennia terug komen op tafel. Veelzeggend is dat al die ervaringen en de gevoelens die erbij horen nog springlevend zijn en gedetailleerd in zijn geheugen opgeslagen blijken te liggen. Inherent aan ernstig juridisch letsel is dat het blijft, zolang het niet wordt weggenomen. Tünnissen heeft over het rechtsbedrijf nagedacht, veel en goed, langer en beter dan ik. Uit de vele, vele gesprekken met Tünnissen komt een visie te voorschijn waar kop en staart aanzit. Al zijn standpunten kan hij met voorbeelden uit de 'juridische' praktijk van zijn leven onderbouwen. In zijn visie dient het rechtsbedrijf structureel veranderd te worden. Het monopolie van de advocatuur moet -in bepaalde gevallen- worden afgeschaft, waardoor er echte concurrentie komt, die een consument van recht voor een lagere prijs de kwaliteit biedt waar hij recht op heeft. Monopolies en privileges beperken de voor de kwaliteit van een product noodzakelijke concurrentie en houden prijzen kunstmatig hoog. Daardoor hebben vele consumenten òf geen toegang tot het juridische product dat ze willen, òf ze moeten genoegen nemen met een product van inferieure kwaliteit. En juist omdat het in het recht vaak gaat om vitale zaken die mensenlevens - zoals dat van Tünnissen - raken, waarvan het geluk en welzijn van gezinnen van afhangt, kan een burger die recht zoekt zich geen recht van inferieure kwaliteit permitteren. Voor de mensen die een rechtsprobleem hebben voor de oplossing waarvan zij geen advocaat kunnen vinden of betalen, moeten er particuliere fondsen komen, die er zorg voor dragen dat iedere burger zonder onderscheid voor recht in aanmerking kan komen. Er dienen instanties te komen, die de rechtzoekende representeren en de kwaliteit van het rechtsbedrijf bewaken, omdat die nu door belangen van advocaten en om vele andere redenen niet of nauwelijks gecontroleerd, laat staan gewaarborgd wordt. Die instanties en personen mogen geen enkele binding noch belang bij het rechtsbedrijf hebben. Tünnissen kan uren, dagen oreren en orakelen over de advocatuur en de rechterlijke macht, die een enorme invloed op zijn leven gehad hebben en hebben. De gevleugelde in puur Nederlands uitgesproken woorden van Tünnissen "de déconfiture van de advocatuur" krijgen in de loop van de jaren dat ik hem leer kennen inhoud en betekenis. Zijn visie voegt veel toe aan de mijne. "D'r moet concurrentie komen, klanten moeten van hun advocaat op aan kunnen, advocaten die fouten maken moeten daarop aangesproken worden en niet zo zuinig, ze moeten voelen wat ze een ander aandoen. Wat mij is overkomen, dat kan iedereen overkomen en dat mag niet, daar moeten wij voor zorgen", laat hij zich herhaaldelijk ontvallen. Het feit dat ik luister en hem serieus neem, stemt hem blijkbaar tot dankbaarheid. Tünnissen werpt zich op als een van de eerste sponsoren van een principe, van een ideaal, dat hij al jaren koesterde en waarvoor hij nu via mij de juiste woorden hoort en ziet, die hij wil horen en zien. "Maokt oe eige maor gin zurge over geld", zegt 'ie. "Wa gullie doet, da's wa'k altijd al wilde, dè mag dur geld nie mislukken, daor zal ut nie aon liggen". Er komen nieuwe mensen, die meedenken, meedoen en tijd en moeite investeren in wat mij bezighoudt. Ik word wij, of beter, ik ben wij geworden. Er ontstaat een groep rondom Terharte, van mensen die sympathie hebben of krijgen voor Terharte's onverzettelijkheid, zijn enthousiasme, zijn hardnekkig drijven, zijn rechtvaardigheidsgevoel, zijn inzet, zijn ijver, zijn vechtlust en zijn overtuigingskracht. Ze worden aangestoken door wat hem beweegt. Bij die groep horen slachtoffers van juristen, maar ook mensen, die niet door hun recht beschadigd zijn, maar er zich wel grote zorgen om maken. Er worden nieuwe advertenties geplaatst. Er komen contacten, die zich uitbreiden. Een man of 6 groepeert zich rond een principe, rond een ideaal. Er wordt gediscussieerd. De staat van het Recht, de staat van de rechtsstaat, het imago van het recht en de rol daarbij van de media wordt besproken en tegengesproken. GEBOORTE STICHTING ADVOCADURIn die zomer van 1994 krijgt het idee gestalte dat er voor hetgeen de groep van mensen rondom Terharte beweegt een organisatie, een club, een stichting of een vereniging of zoiets moet komen, een aanspreekpunt voor mensen aan wie geen recht geschiedt. De ervaringen die Terharte en de zijnen in toenemende mate opdoen, drijven hen naar de conclusie dat er behoefte is aan een ideële en herkenbare organisatie, die opkomt voor de belangen van mensen, wier rechten geschonden zijn of niet behartigd worden, een instantie als de Vereniging Recht op Recht. Die vereniging blijkt door verschillen van mening al vrij snel opgeheven te zijn. Er moet dus een instantie komen met mensen die het zo met elkaar eens zijn dat hun overtuiging uit kan groeien. Ten langen leste valt de keuze op de stichtingsvorm. Zomer 1994, in een café, wordt de naam gevonden: ADVOCADUR i.o.: "Duur", omdat advocaten duur zijn, "duur" omdat hun werk zo lang duurt en "dur" omdat vele advocaten bikkelhard zijn. In geval van woede en kwaadheid -een gevoel dat regelmatig op komt zetten- schrijft de stichting: ADVOKWADUR. Om vorming van vooroordelen en een negatieve imagovorming zo weinig mogelijk kans te geven, is er zorg voor gedragen dat de stichting niet slechts bestaat uit mensen die negatieve ervaringen met hun recht hebben. Het bestuur van de stichting heeft een juridisch adviseur en voor zaken met een medische achtergrond een medisch adviseur. Er komen statuten waarin vastgelegd wordt dat de stichting in principe kosteloos werkt voor mensen die slachtoffers geworden zijn van rechters en advocaten. Er wordt nooit over geld gepraat omdat geld de behandeling en de aandacht van een rechtsvraag beïnvloedt. Dat principe komt voort uit de overtuiging dat sommige vragen in dit leven recht hebben op een ander dan commercieel antwoord. Conform haar statutair vastgelegde doelstelling werkt Advocadur voor arme en voor superrijke mensen, voor mensen uit alle rangen en standen, die geen of onvoldoende rechtshulp krijgen. Tot grote vreugde van het bestuur van de stichting komen er -hoewel er nooit om gevraagd wordt- gelden binnen van mensen, die dankbaar zijn, vaak omdat mensen doodgewoon naar hun hele verhaal geluisterd hebben. Sommige mensen sturen � 5,- in een enveloppe. Een vrouw met een gecompliceerd, wijdvertakt en fascinerend probleem schrijft aan Advocadur: "Dat is mij in al die jaren nog nooit overkomen dat ik mijn verhaal helemaal vertellen kan, niet bij het maatschappelijk werk, niet bij het Bureau voor Rechtshulp, niet bij de sociaal raadsman, niet bij slachtofferhulp, niet bij de krant, zeker niet bij al die advocaten, die ik om hulp gevraagd heb". Ook komen er brieven en telefoontjes binnen waar de onvrede, de woede, de agressie of de machteloosheid vanaf druipt: Van "Ze moeten ze allemaal ophangen". "Er helpt maar een ding en dat is niet meer praten, schrijven of klagen maar gewoon het puntje van hun kin opzoeken en dan hard slaan". "Laten ze maar een paar jaartjes met mij ruilen, dan voelen ze misschien wat ze een mens aan kunnen doen", "in de gaskamers ermee", tot "Ik weet het niet meer", "ik kan niet meer", "waar moet ik nu nog naar toe, ik loop al jaren in de mallemolen van de hulpverlening maar niemand helpt". "Waarom begrijpt niemand me, zo moeilijk is het nou toch ook weer niet?" "Vechten, ik kan het niet meer". Terharte: "Naast alle woede en wanhoop komt er ook morele en financiële steun voor ons werk. Die steun maakt ons werk zichtbaar. Dat is geweldig. Geen discussie meer thuis over wat we doen, over de vaak enorm hoge telefoonrekeningen, over postzegels, reisgeld, geen discussie met jezelf, geen doelstellingsdiscussie, geen discussie over auto- en andere onkosten, geen inhoudelijke discussie, helemaal geen meningsverschil of hetgeen we doen wel goed is, omdat we zeker weten dat het goed is". "Wel samen voor iets staan en gewoon weten wat je kracht en wat je zwakheid is. Het mooiste is de voldoening die je krijgt voor het werk dat je doet en waarin je steeds meer gelooft. Het werk, dat ik wilde en maar niet kreeg, is op me afgekomen. Er zijn mensen voor wie ik wat kan doen en die me blijkbaar nodig hebben. Mijn ongebroken eerzucht en de wil om uitdrukking aan mezelf te geven en wat meer in de samenleving te betekenen dan er werkloos naast te staan, hebben een spoor gevonden. Ik ben toch nog op bestemming gekomen". Via Tünnissen en dankzij giften komt er een echt, keurig ingericht kantoor, bemand met een vriend van het huis, die dat al meer dan 15 jaar is. Hij is het, die de advertentie van Terharte uit de krant knipt en aan de Tünnissens geeft, waardoor Terharte met hen in contact komt. Zijn diensttijd zit erop. Leo van Lokeren, achter in de twintig, administratief goed onderlegd, op zoek naar een uitdaging, een leuke, slimme vent met zijn Brabantse hart op de juiste plaats, iemand die begrijpt dat alles in het leven niet zo vanzelfsprekend is als het lijkt. Hij verstouwt een groot deel van het werk dat op Advocadur afkomt, legt bestanden aan, zet een administratie en een archief op en brengt orde in de zaken die op de stichting afkomen. Er komen een fax- en een modemverbinding van en naar het kantoor in Brabant. Er komt een bestuur, waarin vrienden zitten, die in en buiten bestuursvergaderingen meedenken, vrienden met hun eigen besognes, vrienden op wie je een beroep kunt doen. Advocadur levert de tegenspraak die het Recht zelf oproept. Brieven naar de NOvA, de LSA, ingezonden brieven naar juridische tijdschriften, zoals Ars Aequi, het Advocaten- en Nederlands Juristenblad (NJB) en aan politici. Er worden klachten geformuleerd voor mensen die dat niet kunnen en geen advocaat of deken vinden die dat voor hen doet, er wordt gepleit voor mensen, die daar tegen opzien -en dat blijken er heel veel- er komen reacties op artikelen in kranten van de hand van advocaten, de bestuursleden van de stichting denken samen na en gaan de strijd aan met de hoeders van het Recht, vastbesloten en van dag tot dag meer overtuigd. Advocadur blijft lang i.o., 'in oprichting', omdat ze het te druk heeft om naar een notaris te gaan, maar wordt uiteindelijk een echte officiële bij de Kamer van Koophandel ingeschreven stichting. Er komt briefpapier met een briefhoofd, dat bestaat uit een unster, die een bef weegt, visitekaartjes, enveloppen, een antwoordapparaat en we luisteren, want er zijn steeds weer mensen, die wat te vertellen hebben. Advocadur groeit, tegen de verdrukking in, maar het groeit. Er komt voorzichtige aandacht van de pers. Het Algemeen Dagblad schrijft een groot artikel over Advocadur, waardoor er weer een vloedgolf van nieuwe reacties en nieuwe problemen komt, die allemaal wijzen op het pure feit dat vooral de advocatuur haar zaken niet op orde heeft. Reacties op meningen van juristen halen de pers. In die pers -zij het mondjesmaat- worden de meesters Moszkowicz, Spong, Wladimiroff, Doedens, Van Spaendonck, Huydecoper en anderen gekapitteld. De stichting reageert, formuleert, neemt stelling, dient van repliek en schrijft brieven (tot nu toe 11 juni 1998: 1383), verstuurt faxen (tot nu 437), telefoneert, formuleert klachten (tot nu .....), spreekt moed in, troost en klopt op schouders. Alle dagen zijn gevuld van 's-morgens tot 's-avonds. Spanning, sensatie, verrassingen, oorlog op vele juridische fronten. BESLUIT OM OVER JURIDISCH LETSEL TE SCHRIJVENDe overtuiging dat de oorzaken van juridisch letsel telkens dezelfde en structureel zijn, wordt van dag tot dag, van geval tot geval verdiept en bevestigd. Die overtuiging leidt samen met de ervaring dat de media niet -en de juridische tijdschriften en vakbladen al helemaal niet- berichten over die structurele oorzaken naar het besluit om een serie verhalen te schrijven over juridisch letsel, over juridische pijn en de oorzaken daarvoor. De stichting besluit verhalen te schrijven, waar haar overtuiging uit opklinkt, verhalen waar duidelijk uit wordt wat er mis is aan ons rechtsbedrijf en waarom, verhalen waar een signaal uit op moet klinken dat opgepakt wordt door mensen die verantwoording voor ons aller recht dragen; door mensen, die in staat zijn door wetswijzigingen, andere regels en voorschriften, een ander sanctiebeleid, kortom veranderingen aan te brengen, die voor de staat van ons recht van wezenlijk belang zijn. Het hierboven genoemde tijdschrift Recht op Recht schrijft over de strijd, die een onderaannemer uit Amsterdam tussen 1975 en 1985 met de bouwbonden, de advocatuur, de rechterlijke macht, het O.M., het tuchtrecht voor advocaten, enz. voert. Die strijd -die uitgebreid de in die jaren nog kritische pers, radio en TV haalde- legt de structurele oorzaken voor juridisch letsel ongenadig duidelijk bloot. Advocadur besluit om die strijd te beschrijven. Die strijd geeft namelijk feilloos aan waarom een enkeling, die het recht en het gelijk aan zijn kant heeft, het in zijn strijd om recht en gelijk, ook al houdt hij die jaren vol, toch aflegt tegen personen en instanties met gezag, geld, macht, invloed, reputatie, zeker als er grote financiële belangen spelen. In het verhaal over die strijd investeren leden van Advocadur veel tijd (twee jaar), geduld, geld, emotie en veel moeite. Het is -zeker dankzij de hulp van de hoofdpersoon- een indrukwekkend en vaak zeer spannend verhaal geworden, dat treffend onder woorden brengt wat juridisch letsel is en waarom de oorzaken ervan toen en nu dezelfde zijn. Een boek vol zeer opmerkelijke uitspraken van rechters, advocaten, de weergegeven tekst van opgenomen telefonische bedreigingen, vonnissen, arresten, wrakingsverzoeken, vreemde beslissingen van de tuchtrechter, krantenartikelen, elkaar beschuldigende hoeders van het recht, afgedrukte documenten, die pogingen om het Recht het zwijgen op te leggen bewijzen, foto's, honderden pagina's tekst, etc.; kortom een document van 10 jaar falen van tuchtrecht, civiel recht en strafrecht, is eind '97 zo goed als gereed. De proefdruk levert de bewijzen van een indrukwekkend, goed en leesbaar boek. Afspraken met de media in Nederland en België, de vaste Kamercommissie voor Justitie en de drukker zijn gemaakt. Maar tegen alle feiten, redelijkheid en verwachting in kan het vanwege een pijnlijk misverstand met de hoofdpersoon vooralsnog niet in de openbaarheid komen. De hoofdpersoon verbiedt de uitgave. Dat recht heeft hij natuurlijk. De stichting weet niet waarom. Wordt hij gechanteerd vanwege de inhoud van het boek of chanteert hij de hooggeplaatste personen zoals een ex-minister, een Procureur-generaal, dekens, advocaten, rechters, etc. die in het boek met naam en toenaam genoemd worden? Is hij bang geworden? Wat is de reden? Advocadur weet het niet. De stichting neemt, zij het met moeite, het besluit om niet een boek uit te brengen waar een misverstand en mogelijke ruzies aan kleven. Daarom wacht het boek in een kluis op een beter lot. Voor de stichting lijken twee jaar werken naar de knoppen. Er moest dus een nieuw verhaal over juridisch letsel komen. De keus valt op de strijd van Terharte. LIJN IN DE PIJNHet verhaal over het juridisch letsel van Terharte bestaat uit medische rapporten, dagvaardingen, replieken, duplieken, memories van antwoord en grieven, pleitnotities, een berg rekeningen van advocaten en procureurs, brieven, kranten, medische en juridische artikelen, stukken uit tijdschriften en boeken. Al die gegevens leggen tussen de regels van het verhaal getuigenis af van hetgeen Terharte is overkomen. Ook is er gebruik gemaakt van een journaal, geschreven in 1975 van meer dan 160 pagina's waarin Terharte poogt zijn ervaringen na een verkeersongeluk in 1970 te omschrijven. Dat journaal bevat de krampachtige pogingen van een mens om het onheil te verwoorden dat het falen van een aantal medici en een psycholoog aangericht heeft. Het bevat voor de goede verstaander woorden van een mens, die nog geen afstand heeft kunnen nemen van wat hem is aangedaan, pogingen van een op dat moment ongetwijfeld beschadigd mens, die alles wil vertellen, alles duidelijk wil maken, ieder detail, ieder onderdeel, in de hoop dat iedereen kan zien en voelen wat hem na een ernstig verkeersongeluk overkomen is. Voor het verhaal is ook gebruik gemaakt van een korte en bondige samenvatting van feiten, die in 1991 door Terharte is geschreven. Daaruit blijkt dat Terharte afstand heeft kunnen nemen en daarom het onrecht dat hem is aangedaan beter en feitelijker onder woorden kan brengen. Het is het verhaal van de Terharte van nu. Er is tijd genomen om de mens Terharte te leren kennen, er is tijd genomen om lijn te krijgen in zijn verhaal over juridisch onrecht, absolute voorwaarden om juridisch letsel te kunnen begrijpen en te kunnen verwoorden. Omwille van de duidelijkheid zijn er stukken weggelaten en is er een keuze gemaakt uit de veelheid van gegevens. MEDISCH LETSELOm dat juridisch letsel zo goed duidelijk te kunnen maken dat het begrepen wordt, dient het medische letsel, dat daaraan vooraf is gegaan kort aangegeven te worden. Voor dat medisch letsel wil Terharte erkenning. Die erkenning is het belang dat Terharte aan de advocaten Kulstee en Sneep heeft toevertrouwd. De wijze waarop Kulstee en Sneep dat belang behartigd hebben, veroorzaakt het juridisch letsel dat in dit boek uit de doeken wordt gedaan. De berg papieren is geordend. Stukjes van de puzzel zijn op hun plaatsgevallen. Vragen die opkwamen zijn beantwoord. Het juridisch onrecht is vastgelegd en te boek gesteld.
DEEL 2De vraag van TerharteOm te kunnen oordelen over de hulp die de advocaten Kulstee en Sneep verleend hebben, om te weten of zij Terharte's belang naar behoren gediend hebben, moet goed duidelijk zijn wat Terharte's probleem is en wat hij van de beide advocaten vraagt. In dit deel 2 wordt aan de hand van feiten en gebeurtenissen de problematiek waarin Terharte terecht gekomen is duidelijk gemaakt en wordt de vraag, die uit die problematiek spreekt aangegeven. Uit het dossier blijkt dat Terharte op 17 juni 1970 in een verkeersongeluk betrokken raakt. Het dagblad De Stem van 18 juni '70 bericht erover. Terharte schrijft in zijn journaal: Op 17 juni 1970 sta ik samen met mijn vriend, 24 jaar jong, net afgestudeerd op de sociale academie in Breda, te liften. Wij zijn op weg naar de ambassade van Tanzania in Den Haag om daar ons visum af te halen in verband met een ontwikkelingsproject van drie jaar, dat wij samen met Tanzaniaanse medestudenten opgezet hebben. Van een vrouw in een Renault 4 krijgen wij een lift. Al pratend blijkt dat haar man huisarts is. Ik zit op de achterbank, naast haar zoontje van een jaar of 2. Hij kijkt een beetje sip. Om hem aan het lachen te krijgen tover ik, al fluitend tussen mijn lippen een pracht van een kanarie de auto in, een eigenschap die ik ontwikkeld heb in de tijden van twee nesten vol met jonge kanaries en gebrek aan geld voor een nieuwe vader kanarie, die zijn jonkies de kneepjes van het fluitersvak leert. Het jongetje lacht en zoekt zich wild naar de kanarie. Zomer, mooi weer, goede zin en we lachen allemaal. Bij een stoplicht op rood in Gilze-Rijen moeten wij wachten. Op dat moment wordt de Renault van achteren in volle vaart aangereden door een vrachtwagen, volgeladen met zwijnen. Terharte wordt samen met het jongetje naast hem door de voorruit de auto uit geslingerd. Een in de buurt van het ongeluk op wacht staande soldaat valt flauw. Zijn vriend en de bestuurster van de auto komen er met een aantal lichte verwondingen en de schrik van af. Het kind naast Terharte is lange tijd in coma en loopt hersenletsel op, dat veel problemen in de loop van zijn leven met zich mee zal brengen. Terharte is ongeveer een week diep comateus. Nog lange tijd daarna heeft hij een verlaagd bewustzijn. De diagnose wordt door de behandelend arts op "Contusie cerebri" (hersenkneuzing) gesteld. Het project in Tanzania valt in duigen en komt de klap van het ongeluk niet meer te boven. Een week na het ongeluk komt Terharte weer enigszins tot leven. Uit het journaal van Terharte. Het is alsof ik niet meer van deze wereld ben. Ik weet niet wie ik ben, waar ik ben en zou er niet vreemd van op hebben gekeken wanneer er in het bed naast mij een olifant gelegen zou hebben. Ik weet nu dat ik in die beginperiode de meest simpele causale verbanden niet kan leggen. Ik begrijp nu dat ik toen, in de eerste dagen na de coma, bijvoorbeeld niet het verband kan leggen tussen dorst en een glas water en dus veel dorst heb. Mijn geheugen laat mij in de steek en als ik uit bed kom blijkt dat ik moeite heb met mijn oriëntatie in ruimte en afstand. Ik heb problemen met formuleren, bij praten, bij onthouden van dingen, bij inschatten van afstanden, storingen bij gevoels- en zintuiglijke waarnemingen spelen me parten samen met klachten, die ik niet onder woorden kan brengen. Deze klachten verdwijnen grotendeels en versterken slechts mijn vertrouwen dat het allemaal goed komt. Daarnaast heb ik af te rekenen met een aantal andere klachten zoals vermoeidheid, een enorme behoefte aan slaap en rust, stoornissen in oriëntatie en evenwicht, moeilijkheden bij het overzien van mijn feitelijke werkelijkheid en daarmee gepaarde gaande verkeerde inschattingen en besluiten, concentratiemoeilijkheden, hoofdpijn, geestelijke en lichamelijke onzekerheid, etc.. Deze klachten verdwijnen niet. Mijn huisarts wuift mijn zorgen weg en raadt mij met een blik in de medische gegevens aan om te gaan werken. Ik wil niets liever. Mijn leven bestaat vanaf het moment dat ik ga werken uit onrust en lawaai, terwijl ik snak naar rust en stilte. Ik heb behoefte aan veiligheid en zekerheid. Mijn leven is onveilig en onzeker, dag in, dag uit, jaar in jaar uit. Ik probeer mijn leven te vervolgen waar ik het achtergelaten had. Ik loop radeloos door een wereld, die de mijne niet meer is, ik voel me ziek en begrijp niet wat er aan de hand is. Ik zoek hulp bij een paar medici, maar overal is er die afwijzing. Ik krijg handenvol medicijnen, maar niemand luistert. Overal en telkens krijg ik te horen dat ik beter ben en dat ik aan het werk moet. Er blijf mij niets anders over dan beter te zijn en te werken. En wie wil niet gezond zijn en werken als je 25 jaar jong bent? Ik moet mijzelf zijn, terwijl ik een heel andere geworden ben. Ik moet mijn leven vervolgen alsof er niets gebeurd is. De ouders van Terharte begrijpen niets meer van hun zoon. Zij hebben -zoals de meeste ouders in die tijd- een heilig ontzag voor de huisdokter en diens autoriteit. Die dokter heeft hen gezegd dat hij goede berichten heeft gekregen van de neuroloog uit Breda, de heer P.R.E. Morbide en van de keuringsarts van de verzekeringsmaatschappij, de heer E.N. Dogeen uit Arnhem. De huisdokter zegt bij herhaling: "Met uw zoon is er niets aan de hand is, hij moet aan het werk, want rust roest". Al binnen drie maanden na het ongeluk is Terharte dan ook aan het werk. Door een toeval krijgt hij een zeer goed betaalde baan als parttime leraar Nederlands bij Enka-Glanzstoff te Wuppertal in Duitsland. Zijn werk en zijn leven stellen hem telkenmale voor grote, voor hem onbegrijpelijke problemen en worden een hel. Terharte is -wat hij nooit geweest is- onredelijk en agressief tegen zijn ouders en tegen andere mensen. Zijn handen zitten los. In zijn ouderlijk huis, waaraan hij ontgroeid maar waarop hij noodgedwongen aangewezen is, ontstaat een uitzichtloos probleem. Terharte: "Mijn ouders -begrijp ik veel en veel te laat- hebben te maken met een kind, dat al 6 jaar van huis weg is, een kind dat al redelijk goed voor zichzelf kon zorgen en ineens weer terug is, een kind dat lijdt maar niet mag lijden. Ze zien en voelen de pijn, het verdriet, de onvrede en de onmacht van hun kind. Ze willen helpen, maar ze kunnen niet. Ze zien een kind, dat ziek is, maar het niet mag zijn, dat werkt, maar dat niet kan, dat problemen heeft waar het niet uitkomt en waar zij ook niet uitkomen." Er komt een kolossale spanning in ons huis, die van dag tot dag erger wordt. Midden in die spanning sterft mijn vader, 6 februari 1972, meer dan anderhalf jaar na het ongeluk, plotseling aan een hartinfarct. Een onuitspreekbaar verdriet erbij. Zomaar van het ene op het andere moment is mijn vader dood. Ik heb hem niets meer kunnen zeggen. Hij is er niet meer. Mijn verdriet is zó groot dat het niet in mij past. Ik schreeuw en jank het uit. Hij is er niet meer. Nooit zal ik meer goed kunnen maken wat er thuis door mijn toedoen verkeerd is gegaan. Nooit zal ik hem meer uit kunnen leggen waarom. Nooit zal hij weer trots op mij kunnen zijn. Schuldgevoel bekruipt en bestormt me van alle kanten. Spanning, hartinfarct, dood! Ik weet dat ik na mijn ongeluk ontzettend veel spanning in zijn leven gebracht heb. Beelden uit de uit de hand gelopen jaren komen af en aan stormen. Ik zie en hoor mijn vader en mij weer, ik maak alle innige ruzies en misverstanden weer mee, ik zie zijn ogen vol met onmacht en zorg helder voor mij, ik beleef alles weer of ik wil of niet. Er breekt een woede in me los waarvoor ik op dat moment geen oplossing weet, hoe hard ik die ook nodig heb. Niemand helpt. Zomer 1972 accepteert Terharte � 25.000,- van de verzekeraar van de chauffeur van de vrachtwagen met zwijnen en sluit hij een finale kwijting. "Hij mankeert immers niets", zegt de neuroloog Dogeen die hem in opdracht van de verzekeraar Holland onderzocht heeft. Niemand houdt hem daarvan af. Zijn toenmalige advocaat mr. Vieleed, de latere voorzitter van de KNVB, niet, zijn huisarts niet, de medici niet, de sociale hulpverlening niet, want niemand neemt de tijd om te begrijpen wat er met hem aan de hand is. En wie het wel begrijpt heeft klaarblijkelijk niet de moed om hem daadwerkelijk te helpen. Niemand wijst hem de juiste weg. Daarom slaat hij telkens de verkeerde in. In 1973 solliciteert Terharte naar een volledige baan als maatschappelijk werker voor jongeren in het stadsgewest Roermond. Met geen woord rept hij over zijn ongeluk dat hij bij de medische keuring verzwijgt. Hij krijgt de baan en heeft eindelijk het werk, dat hij wil. Terharte: "Ik wil van alles af zijn, nooit meer denken aan ongelukken, doktoren, verzekeringsmaatschappijen en ellende. Ik wil leven, werken, presteren zoals iedereen en vanuit mijn ongebroken ambitie liefst nog wat meer en beter." Voor de zoveelste keer sluit ik een contract met de hoop en maak ik mijzelf wijs dat het allemaal wel goed zal gaan. Maar mijn werk stelt mij steeds weer voor onoplosbare problemen, waarbij ik geen enkele hulp krijg. Vergaderingen, informatie, lezen, snel en adequaat reageren, begrijpen, een continue druk in mij, hoofdpijn, nekpijn, angst. De meest eenvoudige zaken als doodgewoon denken, staan en lopen kosten me moeite en maken me onzeker. Vaak, vooral als ik moe ben, kom ik niet goed uit mijn woorden. Ook kan ik mij vaak niet concentreren op wat er gezegd wordt. Ik heb bijvoorbeeld moeite met het bedienen van de stencilmachine. Duizenden stencils heb ik voor dat ongeluk zonder een probleem gemaakt. Ik kan het niet meer, krijg de gaatjes van dat verdomde ding niet op de rol. Ik sta te prutsen en te bibberen. Voel mij onzeker bij van alles en nog wat. Mijn werk stelt mij van dag tot dag voor eisen, waaraan ik niet of slechts met de grootst mogelijke moeite kan voldoen. Nu ik volledig werk en er geen rust komt, is alles erger dan het ooit geweest is. Ik begrijp er niets van, maar wil er niets van weten. Ik wil leven, werken en zijn die ik ben. En ik ga maar door. "Want mij mankeert toch niets", hebben de doktoren gezegd. Ik ga maar door. Ik leef het leven. Ik ga naar mijn werk, loop door straten, ben in kroegen en winkels, ben jong en leef het leven dat daarbij hoort. Maar ik ben het niet en ik voel het niet. Mijn hoofd drukt en draait. Het leven is mist. Alles is en voelt anders. Ik zoek verklaringen, die ik niet vind. Ik zoek hulp, die niet komt. Het is een verschrikkelijke, traumatische tijd. Ik ga maar door, omdat ik niet weet wat ik anders zou moeten doen. Ik moet doorgaan. Ik begrijp het niet. Waarom, waarom, wat is er met me aan de hand, waarom? Waarom krijg ik geen antwoord? Ik begrijp me niet. Een brief van de behandelend zenuwarts/neuroloog/psychiater P.R.E. Morbide van het Ignatiusziekenhuis uit Breda is prima te begrijpen. Deze neuroloog schrijft d.d. aan de huisarts van Terharte: "Ik geloof niet dat deze opvattingen van Teernstra geduid moeten worden als een post-contusionele psychopathisering, maar zij lijken mij meer reeds in de premorbide (al gevormde) karakterstructuur van patiënt verankerd. Gezien zijn dwingerige handelwijze in het ziekenhuis lag het reeds in de lijn van de verwachtingen dat hij in dit trauma en de gevolgen daarvan een hem welkome deculpatie (verontschuldiging, excuus) heeft gevonden voor zijn tot nu toe onbewuste insufficiëntiegevoelens, die hem verhinderden een greep op zijn toekomstontwikkeling te krijgen".
'Beste Peter, Voor de N.V. verzekeringsmaatschappij Holland moet ik 17 februari a.s. een keuring
Patiënt is bij je in behandeling geweest voor een commotie (hersenschudding).
Zou jij over deze patiënt enige inlichtingen kunnen verstrekken?'
'Beste Ed, Ik geloof niet dat dit wat agressieve en deculperende (verontschuldiging zoekende) gedragspatroon van patiënt geduid moet worden als een psychopathisering door een schedeltrauma, maar het lijkt mij reeds verankerd in de premorbide karakterstructuur van de jongeman. Gezien zijn dwingerige handelwijze in het ziekenhuis lag het reeds in de lijn van de verwachtingen dat hij in dit trauma en de gevolgen daarvan een hem welkome deculpatie (een soort excuus) heeft gevonden voor zijn tot nu toe onbewuste insufficiëntiegevoelens, die hem verhinderden een greep op zijn toekomstontwikkeling te krijgen'.
Uit de conclusie van het keuringsrapport van Dogeen: "Het huidige klachtenpatroon van onderzochte thans wijst zeker niet op post-traumatische stoornissen, terwijl het psychisch patroon dat hij laat zien in sterke mate endogeen (van binnen) verankerd lijkt en exogeen (naar buiten) geluxeerd (losgemaakt) lijkt te worden. Ik meen dat hier slechts sprake is van een door het ongeval geluxeerde psychische decompensatie op basis van een premorbide karakterstructuur". Met betrekking tot het antwoord op de alleszins begrijpelijke vraag of hij op dat moment (1971) wel of niet een vaste baan moet nemen, stelt Terharte al zijn vertrouwen in de neuroloog/zenuwarts P.S.Y. Chasteen uit Eindhoven. Die neuroloog is een bekende van de vader van het jongetje dat in de ongeluksauto zat en de kanarie zocht. Zijn vader blijkt arts te zijn. Uit diens brief d.d. 12 maart '73 aan Terharte blijkt dat deze bij de heer Frederiks voor Terharte een afspraak heeft gemaakt en de wens van Terharte verwoord om voor een objectief onderzoek in aanmerking te komen. De heer Chasteen schrijft in zijn rapport d.d. 27 september 1971: "De door u toegezonden brieven van collega Morbide en Dogeen heb ik alle doorgenomen. De conclusie daaruit is dat patiënt bij het ongeluk een Contusie cerebri heeft gehad, waarvan hij geheel is hersteld. Er is sprake van een neurotische psychasthene (zwakke geest) karakterstructuur waarvan de klachten door patiënt ten onrechte worden geschoven op het doorgemaakte schedeltrauma als een soort onbewust excuus (deculpatie). Ik heb patiënt met grote nadruk gerustgesteld en hem er op gewezen dat volledige uitoefening van zijn dagtaak voor hem de enige weg is om klachtenvrij te zijn". Terharte wordt letterlijk door het nadrukkelijke advies van Chasteen bewogen. Hij sport tot hij een ons weegt. Pijn en klachten blijven en worden verergerd. Daarom wordt hij bevangen door twijfel en gebrek aan vertrouwen in zichzelf. In arren moede wendt hij zich tot de vertrouwensarts S. Lap die na een blik op de mening van zijn collegae d.d. 6 december 1971 schrijft: "Alle artsen (Morbide, Dogeen, Chasteen en uw huisarts) zijn tot de conclusie gekomen dat u na uw ongeval volledig bent hersteld en in staat geacht moet worden om te kunnen werken. Ik kan u alleen maar adviseren uzelf voor te houden dat u genezen bent en weer kan werken". Op grond van "de geruststellende adviezen" van de neurologen, de huisarts en de vertrouwensarts accepteert Terharte - zoals hierboven aangegeven - de door de verzekeraar aangeboden � 25.000,- en is hij vanaf eind '71 parttime en van januari 1973 volledig aan het werk. Na een strijd van bijna een jaar tegen klachten, waaraan hij niet mag lijden en voor behoud van zijn werk kan hij niet meer. Terharte schrijft : "Alles waarvoor ik gevochten heb: werk, inkomen, contacten, een huis, vrienden, zekerheid, uitzicht, toekomst, het wordt mij allemaal uit handen geslagen. De dijk van hoop die ik opgeworpen had brokkelt af. Er breekt een onrust en een onvrede in mij uit, die niet van deze wereld zijn. Ik moet en wil mijn leven opbouwen, maar ik weet niet meer hoe. Ik kom niet meer wijs uit mijzelf. Ik kan het niet begrijpen". Eind oktober '74 stort hij in. Na maanden rust komt hij na veel praten met vrienden tot de conclusie dat het antwoord op zijn vragen in zijn medisch dossier moet liggen. Medische gegevens zijn in die jaren nog geheim. De huisarts weigert om Terharte zijn eigen medische gegevens te verstrekken. Onder zware druk van Terharte, die de spreekkamer zonder zijn medische gegevens niet wil verlaten zwicht genoemde huisarts. Hij is bereid om Terharte, in een goed verzegelde enveloppe, gericht aan de toenmalige huisarts te Roermond, diens medische gegevens mee te geven. Die enveloppe zit in het dossier. Er zit een barst in het rode zegel. Met grote letters staat erop: "Uitsluitend bestemd voor de huisarts van Terharte". Terharte moet een verklaring ondertekenen dat hij een verzegelde enveloppe heeft meegenomen. Buiten de spreekkamer verbreekt hij het zegel en leest bovenstaande bevindingen van de medici. Terharte: 'Ik lees en ik lees. Mij hele lijf begint te trillen, mijn hoofd drukt en klopt, het zweet breekt mij uit. Ik wil niet verder lezen, maar doe het toch. Woord voor woord zie ik de reden van alle ellende, die achter en voor mij ligt. Eindelijk begrijp ik de houding van de neurologen, mijn huisarts en de vertrouwensarts, die ik in mijn angst en wanhoop om hulp vroeg. Ook begrijp ik dat de medische gegevens door de verzekeraar van de ongevalsveroorzaker misbruikt zijn. Ik heb de oorzaak voor al die jaren van onvrede, verdriet en spanning in mijn handen. Zwart op wit lees en voel ik van rapport tot rapport de oorzaak voor de dood van mijn vader. Er breekt een logische en voorstelbare woede in mij uit, die dagen aanhoudt. Een woede die telkens lamgeslagen wordt en waarvoor ik geen weg vind. Ik wil het aan iedereen duidelijk maken die jarenlange ellende, die schaamte, dat verdriet, die onzekerheid en machteloosheid. Ik kan het niet. Wat rest is een pijn waarvoor ik geen oplossing weet'. Heel het jaar 1994 probeert Terharte vanuit zijn oude werkplek te Roermond, met steun van zijn ex-baas en de meisjes van de administratie de neuroloog Morbide te bewegen terug te komen op zijn vergaande psychologische standpunten, die hij uitsprak over een patiënt, die op dat moment in een post-contusionele fase verkeerde. Ook op de andere neurologen die de uitspraken van Morbide overnamen, oefent hij druk uit om hun standpunten in te trekken. In het dossier leggen tientallen imponerende brieven stil getuigenis af van zijn vruchteloze appèl van een jaar lang op 3 mensen om doodgewoon hun mening te herzien. Ze reageren niet of uit de hoogte en arrogant en blijken niet in staat of ontvankelijk te zijn voor hun eigen fouten en de gevolgen daarvan. Terharte: "Het lijkt dat hun halsstarrige houding en opvattingen en de hardnekkigheid, waarmee zij aan hun eigen standpunt vasthouden reeds verankerd liggen in hun premorbide karakterstructuur die tal van deformaties vertoont. Het psychisch patroon dat de betrokken neurologen laten zien, lijkt in sterke mate endogeen verankerd en lijkt exogeen geluxeerd te worden. Exogene factoren als een drukke praktijk, geld, angst voor gezichtsverlies, etc. zijn van invloed op het gedragspatroon dat zij laten zien. Mijns inziens is er sprake van een neurotische psychastene karakterstructuur, waarbij afhankelijkheid aan structuren, aan autoriteit, macht en met name aan de eigen groep centraal staan. Juist die structuur verhindert hen om een eigen mening in te nemen en gemaakte fouten goed te maken". De vastgestelde deformatie op basis van een premorbide karakterstructuur is slechts groter geworden in de uitoefening van hun beroep en kan voor patiënten ernstige gevolgen met zich meebrengen. Op grond daarvan zijn langdurige oefeningen in zelfconfrontatie, zelfkritiek en zelfinzicht sterk aan te raden. Nog beter zijn sancties die hard aankomen, zoals pijn in de portemonnee en openbaarmaking van namen van medici die weigeren om hun vastgestelde fouten te corrigeren. Na een jaar Ziektewet moet Terharte december 1974 gekeurd worden voor de WAO en wel door een psycholoog, de heer K.A. Rakterloos uit Grubbenvorst, verbonden aan het toenmalige Sint Josephziekenhuis te Venlo. Samen met vrienden schrijft Terharte de heer Rakterloos een aan duidelijkheid niets te wensen overlatende brief en doet hem die met de rapportages van alle neurologen toekomen. Terharte: 'Alle hoop heb ik op hem gevestigd. Vooral hoop ik dat de bedrijfsvereniging stelling neemt tegen de opvattingen van de neurologen en me helpt die uit de wereld te helpen. Bij het onderzoek voel ik dezelfde afwijzing en ik begrijp niet waarom. Ik heb hem toch geschreven en hem de medische gegevens gestuurd. Na jaren van ontkenning van mijn pijn en klachten barst ik - nu ik eindelijk de oorzaak ken - tegen Rakterloos in woede uit. Ik sla met mijn vuist op zijn tafel. In die slag ligt al mijn onvrede en opgekropt verdriet van jaren. De foto van zijn vrouw en kinderen, waar ik maar niet aan toekom valt trillend om. Woede van jaren schiet eruit. Ik heb de heer Rakterloos vast en zeker gegriefd, maar wel met alle recht van de wereld'. Rakterloos heeft zich vervolgens in zijn rapportage van 17 december '74 gewroken. Dat blijkt uit ieder woord en iedere zin. Dat kon blijkbaar in de donkere dagen van het medisch/psychologisch geheim. De rapportage is gebaseerd op een intake van een half uur en een psychologisch onderzoek van ongeveer anderhalf uur. Citaten uit de anamnese: "Hij had voortdurend autoriteitsconflicten. Cliënt ging naar de sociale academie, een goede voedingsbodem voor alle antigevoelens. Hij ging werken om geld te krijgen, niet uit overtuiging. Hij had het plan om het werk twee maanden vol te houden om zodoende recht op ziekengeld te krijgen en eventueel WAO". Uit het testonderzoek:
Uit de conclusie:
Door het doen en nalaten van de heer Rakterloos komt Terharte niet in aanmerking voor een WAO-uitkering en erger niet voor de hulp in aanmerking die hij op dat moment hard nodig heeft. In 1975/1976 vindt Terharte de eerste medische erkenning voor zijn klachten in het oordeel van een aantal hoogleraren (Prof. dr. L.B.W. Jongkees en prof. dr. J. Bastiaans). Hij wordt naar deze hoogleraren verwezen door de stichting Bescherming Verkeersslachtoffers, een stichting die onder de bezielende leiding van mevrouw Hilde du Chatenier uit Den Haag staat, een vrouw die in de loop van tientallen jaren heel wat slachtoffers van verkeersongelukken, medici en verzekeraars heeft bijgestaan. Door genoemde stichting wordt het Terharte duidelijk dat zijn lot niet op zichzelf staat en dat aan de klachten van vele, met name jonge, verkeersslachtoffers twijfels verbonden worden en twijfelachtige zinnen opleveren als: "lijken mij in de premorbide karakterstructuur verankerd, lijken mij endogeen verankerd en exogeen geluxeerd te worden, lijkt mij een deculpatie te zijn voor gevoelens van insufficiëntie, het is uitermate onzeker of, etc.". Beide hoogleraren onderzoeken Terharte in tegenstelling tot de genoemde neurologen en psycholoog dagenlang. Enige conclusies uit rapportage d.d. 17.10.'75 van prof. L.B.W. Jongkees: "Naast de Contusie cerebri (hersenkneuzing) is er sprake van een whiplashtrauma, dat wordt bevestigd door het vestibulaire onderzoek: duidelijke invloed van nekbelasting op het ontstaan van nystagmus. Daarnaast allerlei duidelijke centraal vestibulaire afwijkingen: wisselende postiennystagmus, niet vestibulaire nystagmusvorming, gesaccadeerde oogvolgbewegingen, grote verschillen in optokinetische nystagmus naar links en naar rechts, etc.". Conclusies uit rapportage d.d. 31.10.'76 van prof. J. Bastiaans: "Uit zorgvuldig onderzoek in onze kliniek door de klinisch psycholoog drs. H.A. Faverey naar de aanwezigheid van organisch cerebrale stoornissen is naar voren gekomen dat betrokkene zeker niet meer in staat is op het pretraumatisch intelligentieniveau te functioneren. Alle testonderzoeken geven aanwijzingen voor het aanwezig zijn van lichte cerebrale stoornissen. De integratiecapaciteit van de hersenen is in lichte mate aangetast. In het bijzonder konden de concentratiemoeilijkheden geobjectiveerd worden, zo ook de moeilijkheden bij het opnemen en verwerken van informatie als ook verlies aan initiatief en tempo. Er zijn aanwijzingen dat de gedragsveranderingen soms gekenmerkt waren door een micropsychotisch aspect, dat wil zeggen door een onvermogen de werkelijkheid voldoende te overzien met als gevolg een spoedig mentaal verward raken, etc.". Op 18 november 1977 wordt de neuroloog Morbide door het MTC te Eindhoven gewaarschuwd. Het MTC oordeelt o.a.: "Verweerder heeft door de langdurige comateuze toestand van klager in feite slechts gedurende enige dagen de mogelijkheid gehad voor observatie van diens karakter en zulks dan nog in de abnormale situatie van een post-contusionele fase". Verweerder had zich dan ook niet uit mogen spreken over klagers premorbide karakterstructuur zonder een gedegen onderzoek waarvan een hetero-anamnese naar diens psychische situatie voor het ongeval deel behoorde uit te maken. Aangezien aan verweerder bekend was dat de door de neuroloog Dogeen gevraagde inlichtingen benodigd waren voor een rapportage ten behoeve van een verzekeringsmaatschappij kon hij weten dat klagers financiële belangen hierbij ten nauwste betrokken waren en dit vormde een reden temeer om bij de formulering en motivering van zijn oordeel uiterst zorgvuldig te werk te gaan. Op 18 november 1977 wordt de neuroloog Chastheen door het MTC berispt. Het MTC oordeelt o.a.: "Bij zijn onderzoek was het verweerder immers uit de inlichtingen van collega-neurologen bekend, dat klager een contusie cerebri had opgelopen. Mede gelet op het feit dat klager ook klachten had van neurologische aard, had verweerder er niet zonder onderzoek vanuit mogen gaan dat klager van deze contusie geheel was hersteld. Ook had verweerder, gelet op dit letsel, zonder een gedegen onderzoek, waarvan een hetero-anamnese omtrent klager's psychische toestand voor het ongeval deel behoorde uit te maken, zich niet op de boven weergegeven wijze mogen uitspreken over klagers premorbide karakterstructuur". Een feit dat verbazing wekt, is dat de neuroloog Dogeen door het Medische Tuchtcollege (MTC) en door het Centraal Medisch Tuchtcollege (CMTC) wordt vrijgesproken. De neuroloog Dogeen die betaalde diensten verricht voor de verzekeraar Holland mag zich derhalve "wel uitspreken over klager's premorbide karakterstructuur". Het oordeel van het CMTC is gebaseerd op een deskundigenbericht van prof. Kraakman, die zoals te lezen is in de beslissing van het CMTC het volgende heeft verklaard: "Ik ken het dossier. Essentieel is dat de zaak speelt in 1971. In die tijd nam men aan dat bij schedel en whiplashletsel psychische verschijnselen optreden, die psychogeen zijn. Na 1974 won het inzicht veld, dat deze verschijnselen een organische oorzaak hebben. In 1971 was de conclusie van E.N. Dogeen wel begrijpelijk. Whiplash was in 1971 nauwelijks bekend in Nederland. In de V.S. ligt dat anders. Pas de laatste jaren is bekend dat de verschijnselen die mensen hebben na whiplash en schedelletsel terug te brengen zijn op organische letsels, maar veel kennis daarover bestaat er zelfs nu nog niet. Ik neem echter wel aan dat een hetero-anamnese opgenomen had moeten worden omtrent de psychische situatie. Ik kan niet zeggen dat ik dat altijd doe als ik een rapport moet opmaken. Ik kan er heel goed inkomen dat dr. Dogeen is afgegaan op hetgeen de behandelend arts Morbide geschreven heeft". Wat opvalt is dat in de samenvatting van de woorden van prof. Kraakman whiplash- en schedelletsel op één hoop worden gegooid. Ook rijst de vraag of het feit dat de voor een verzekeringsmaatschappij keurende neuroloog Dogeen niet wordt veroordeeld voor precies dezelfde standpuntbepaling, waarvoor Morbide en Chasteen wel veroordeeld worden, wat te maken heeft met een kennelijk belang van verzekeraars. Keuringsartsen keuren immers - toen en nu - vaak in opdracht van en betaald door de verzekeraar en op hun oordeel baseert de verzekeringsmaatschappij de omvang van geleden en te lijden schade. Het oordeel van de medisch adviseur bepaalt de rechtspositie van een verzekeraar tegenover een slachtoffer dat de rechter om een oordeel vraagt, c.q. moet vragen. Een veroordeling van een keuringsarts is tegen de belangen van de verzekeraars, zeker wanneer die veroordeling de publiciteit haalt. Er is geen reden om niet aan te nemen dat ook in de jaren '70 belangen van verzekeraars, medici en Medische Tuchtcolleges zich verstrengelden. Het is niet ondenkbaar dat de keuze van keuringsartsen niet altijd belangeloos is/is geweest. Hetzelfde geldt voor keuze van de getuige-deskundige prof. Kraakman. Dat er in die jaren belangstelling van de publiciteit voor de handel en wandel van verzekeraars was, blijkt onder andere uit een serie artikelen in het weekblad Vrij Nederland, met als titel "De particuliere verzekeraars in Nederland". Vrij Nederland van 17 september 1977 besteedt aandacht aan Terharte's problematiek tot aan die datum. De naam Henk Boere is verzonnen. Ook uit krantenartikelen in het dossier blijkt dat er in de loop van de jaren steeds meer feiten op wijzen dat Terharte's geval niet op zich staat. Er blijken veel meer gevallen als dat van Terharte te zijn. Vele met name jonge verkeersslachtoffers, slachtoffers van ongevallen op het bedrijf, etc. worden op last en initiatief van verzekeraars naar keuringsartsen van hun keuze gestuurd. Ook in andere gevallen wordt er twijfel gezaaid over klachten. In de loop der jaren gaat Terharte steeds meer en beter beseffen dat de door het ongeluk opgelopen schade vele malen groter is dan de � 25.000,- waarvoor hij een finale kwijting met de verzekeraar moest sluiten. Uit alle feiten blijkt dat Terharte zijn schade niet kon, laat staan wilde overzien en dat hem dat duidelijk wordt. Daarom wendt Terharte zich tot de advocaat J. Kulstee uit Maastricht met het verzoek om alsnog schade die door het ongeluk in zijn leven gekomen is, vergoed te krijgen. De verzekeringsmaatschappij Holland van de bestuurder van de auto met zwijnen beroept zich op de finale kwijting die Terharte eind 1971 gesloten heeft. Daarbij baseert zij zich op de standpunten van de neurologen Morbide, Dogeen, Chasteen en de psycholoog Rakterloos. Brieven van Terharte en zijn advocaat aan de neurologen en de psycholoog om terug te komen op hun standpunt, halen niets uit. Eind zeventiger jaren vindt Terharte een vrouw, die hem begrijpt en niet alleen het leven met hem wil delen, maar ook de verantwoordelijkheid die daarbij hoort. In zijn journaal schrijft Terharte vele keren: "eindelijk sta ik er niet meer alleen voor" Tussen 1975 en 1980 schoolt Terharte zich om tot leraar Duits (LO/MO-A). Het sociale werk zit niet op een verkeersslachtoffer te wachten. Het onderwijs ook niet. Maar Terharte wil werk. Bij zijn sollicitaties rept hij met geen woord over zijn verleden. Hij vindt vrij snel een baan, eerst op een MAVO en vervolgens op een MEAO. Pas na 6 lange jaren, eind 1981 slagen Terharte en diens toenmalige advocaat, wijlen de heer J. Kulstee erin de ten onrechte gesloten finale kwijting te doorbreken. Van de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval krijgt hij een uitkering ter hoogte van � 190.000,-. Terharte is tevreden. Zijn advocaat raadt hem aan om -uitgaande van dat bedrag- "vooralsnog af te zien van de mogelijkheid om ook de betrokken neurologen en de psycholoog aansprakelijk te stellen en gewoon het leven te proberen". Terharte schrijft: "Ik wil mijn leven eindelijk zelf in handen nemen, een punt zetten achter de strijd van jaren. Per slot van rekening heb ik werk en een vrouw en kinderen, die ik wat anders wil bieden dan juridische procedures. Weer ga ik met de hoop in zee. Want hoop doet leven. Leven is wat anders dan procederen. Voor alle zekerheid schrijf ik op advies van mr. J. Kulstee en vrienden de neurologen en psycholoog dat datgene wat zij mij aangedaan hebben voor mij nooit uit de wereld zal zijn". In 1982 verliest Terharte zijn baan als leraar Duits. Daaraan liggen allerlei redenen ten grondslag, die voor een deel in het ongeluk en de onverwerkte gevolgen daarvan liggen en voor een ander deel in het feit dat hij de laatstbenoemde leraar Duits is. Weer schoolt Terharte zich om. Tussen 1982 en 1988 studeert hij Spaans (MO en universitair) en maakt ook die studie af. Als leraar/vertaler/tolk Spaans probeert hij samen met een Spaanse vriend vanaf 1988 een inkomen te verwerven. Hij werkt mee aan de uitgave van een leerboek Spaans. In de loop van de jaren na 1982 groeit Terharte langzaam maar zeker naar het besef dat hij niet met de hoop in zee moet gaan, maar van de feiten uit moet gaan. Hij begint te begrijpen dat hij de gevolgen van het ongeluk niet moet ontkennen, noch moet verdringen. Hij begrijpt dat hij zijn leven alleen maar op kan bouwen, wanneer hij datgene wat het ongeluk en de fouten van de medici en de psycholoog teweeg hebben gebracht in zijn leven betrekt. Het wordt hem duidelijk dat de natuurlijke lijn uit zijn leven genomen is en dat hem dat in veel grotere mate parten gespeeld heeft dan hij ooit voor mogelijk gehouden zou hebben. Geheel op eigen kracht komt hij tot conclusies, die veel eerder hadden moeten komen. Zijn leven is, zoals hij zelf schrijft: "uit de hand gelopen juist in de periode waarin ik het gestalte had moeten geven". Dat heeft ernstige gevolgen. Hij weigert echter om de verantwoordelijkheid daarvoor geheel en al op zijn schouders te nemen. Terharte schrijft:
"Drie jaar ben ik in gesprek met Losma. Lang verdrongen beelden en gevoelens komen boven. Ik kom de schaamte voorbij. Voor het eerst na de dood van mijn vader huil ik om alles wat er gebeurd is. Ook dat werkt bevrijdend en geeft rust. Door dat alles wordt het besef van datgene wat er gebeurd is nog groter en wel zo groot dat ik niet anders kan dan besluiten om te vechten voor de erkenning die ik wilde en wil, maar waar ik maar niet aan toe kon komen. Ik zie een oplossing voor die pijn waar ik jaren geen weg voor wist. Daarom stel ik de betrokken neurologen en de psycholoog alsnog aansprakelijk. Ik wil dat hun woorden die meer over hen dan over mij zeggen uit de medische bestanden van de GMD, verzekeraars, etc. verdwijnen. Die gegevens moeten en zullen weg, ik wil hun spijt horen en voelen. Ik wil een redelijke vergoeding voor de aangerichte schade". In het dossier valt verder een verduidelijkend artikel op van de heer dr. W. Clay, gepubliceerd in het tijdschrift voor verzekeringsgeneeskunde van oktober 1986. In de samenvatting stelt Clay: "Langdurige procedures door verzekeringsmaatschappijen met betrekking tot uitkeringen voor geleden gezondheidsschade berokkenen schade aan de gezondheid van de verzekerden. Deze procedures hebben het effect van een iatrogeen (door de arts veroorzaakt) psychotrauma. In medische expertiserapporten dient de rapporteur (in Terharte's geval de neuroloog E.N. Dogeen) zich te beperken tot het terrein van zijn deskundigheid. Vermeende psychogene oorzaken voor klachten van ongevalspatiënten dienen te worden vastgesteld middels een psychologisch onderzoek, zij dienen niet te worden ontleend aan klinisch inzicht. De verzekering van schade door verkeersongevallen in Nederland is niet goed geregeld. Dit vormt een ernstig maatschappelijk probleem, de omvang van dat probleem is niet duidelijk". In een gesprek met de heer Clay stelt deze dat uit zijn gegevens blijkt dat van de honderden slachtoffers zoals Terharte het grootste gedeelte aan de drank, de drugs raakt of op een andere wijze maatschappelijk uitgerangeerd wordt of raakt en dus ten koste van de samenleving komt. Ook een artikel in Medisch Contact van 16 december 1994 van prof. dr. R.A. Hoksbergen trekt de aandacht. De titel is "Schijn bedriegt". De subtitel: "Terugblik van een patiënt met een tamelijk ernstige hersenkneuzing". Verschillende passages van het artikel van prof. Hoksbergen zijn door Terharte onderstreept. Wilde halen van een pen die door heel Medisch Contact heen gedrukt heeft. Aan de hand van zijn eigen ervaringen trekt Hoksbergen een aantal algemene conclusies, die allemaal onderstreept zijn:
De conclusies van Hoksbergen leveren Terharte de woorden die hij niet zelf heeft kunnen vinden en leveren beelden op die Terharte herkent en die hem weer tot razernij brengen, omdat ze verdrongen emoties van jaren oproepen. De woorden geven vooral steun. Terharte heeft een lotgenoot gevonden. Terharte schrijft:
Over die erkenning schrijft Terharte:
Midden in dat verdriet komt mijn jongste kind van 3 over het stenen tuinpad langs de boerenkolen hard aangerend. Op het tuinpad ligt een hark met de tanden omhoog. Ik voorzie het gevaar dat ik niet meer kan keren. Op dat moment voel ik zoals wel vaker zorg om mijn kind. Door die boerenkolen, door mijn gedachten aan de plotselinge dood van mijn vader midden in al die spanning thuis en door dat kind dat aan komt rennen en misschien wel struikelt over de hark of erop trapt, voel ik voor de eerste keer diep en echt de zorg van mijn vader om mij. En ik voel en weet dat ik geen schuld heb aan zijn zorg om mij en aan zijn dood. Ik weet en voel meer overtuigd dan ooit dat anderen daar schuld aan hebben. Voor dat feit wil en moet ik erkenning, maar ik weet niet hoe. Mijn kind komt veilig in mijn armen aan. Ik druk het tegen mij aan, pak de hark op en verman me". Het dossier bevat veel en veel meer gegevens. Uit alle stukken en gegevens spreekt één vraag en dat is de logische en haast natuurlijke vraag om erkenning voor de gevolgen van fouten van een aantal medici en een psycholoog. Fouten die niet nodig waren geweest en gewoon erkend hadden moeten worden. Voor alle duidelijkheid: Terharte is niet ziek; dat is hij geweest, terwijl hij dat niet mocht zijn. Hij is hersteld en heeft zich met de klachten die gebleven zijn en ondanks alles wat er gebeurd is, redelijk goed leren handhaven. Hij is geen klager, geen zeurpiet. Hij heeft een opgewekte natuur, staat open voor kritiek ook op hemzelf. Hij is geïnteresseerd in en ontvankelijk voor de dingen en mensen om hem heen. Hij is een harde werker en een doorzetter. Hij laat zich niet gemakkelijk van zijn stuk brengen. De idealen uit de jaren '60/'70 is hij echt trouw gebleven. Zijn liefde voor Friesland steekt hij niet onder stoelen of banken. Hij is getrouwd en heeft drie kinderen (twee dochters van 18 en 13 jaar en een zoon van 16) Zijn vrouw is werkzaam als parttime internist. Zijn "premorbide karakterstructuur" lijkt ongecompliceerder en strijdbaarder en minder laf dan
die van de neurologen en de psycholoog. Hij beschikt over humor en relativeringsvermogen en een imponerende vechtlust. Daarnaast had en heeft hij het voorrecht dat hij het talent heeft om zich goed uit te kunnen
drukken en daarmee de mogelijkheid om zich met woorden te verzetten. Ook maakt hij makkelijk en snel contacten. Bovengenoemde eigenschappen en talenten, de mensen die in zijn leven gekomen zijn, de loop die zijn lot na het ongeluk genomen heeft, zijn Terharte's redding geweest en hebben het hem in tegenstelling tot vele andere rechtzoekende mensen mogelijk gemaakt de ongelijke strijd nooit op te geven en in 1991 weer op te pakken en tot nu toe vol te houden. DEEL 3"Het belang van de cliënt, niet enig eigen belang van de advocaat is bepalend voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te behandelen"; gedragsregel 5 van de door de Nederlandse Orde van Advocaten (de NOvA) opgestelde gedragsregels, waar advocaten zich aan dienen te houden. DE ANTWOORDEN OP DE VRAAG
VOORJAAR 1991:
Slachtoffers van onrecht, van een ongeval, van een ernstige traumatische gebeurtenis, etc. hebben het moment waarop ze tegen dat onrecht op kunnen komen niet voor het uitzoeken. Slachtoffers van de holocaust, van concentratiekampen, van incest, van een verkrachting komen vaak pas decennia later aan dat moment toe. In 1991, 21 jaar na zijn ongeluk, heeft Terharte eindelijk moed, tijd, kracht en de rust om de strijd aan te gaan voor de erkenning en een redelijke vergoeding van de aangerichte schade. In zo'n geval ben je verplicht om je belangen door een advocaat te laten behartigen, ook al kun je prima voor je eigen belang opkomen en ook al heb je vrienden die jou geweldig zouden kunnen helpen, omdat zij over tijd, tact, geduld, creativiteit, inzicht, doorzettingsvermogen, mensenkennis en andere kwaliteiten beschikken. Voor de oplossingen van veel problemen van mensen die recht zoeken is een advocaat nodig, die over bovengenoemde kwaliteiten beschikt. Dat geldt zeker voor Terharte's probleem. Terharte heeft zeer goede herinneringen aan mr. J. Kulstee uit Maastricht. Hij is de enige advocaat die Terharte op dat moment echt kent. De ervaringen met mr. J. Kulstee in zijn strijd tegen de veroorzaker van het ongeluk zijn voor Terharte zeer positief geweest. Mr. J. Kulstee maakte dan ook gebruik van Terharte's vermogen zich goed uit te kunnen drukken. Mr. J. Kulstee luisterde, stelde vragen, deed voorstellen, legde zijn plannen voor en uit en voerde overleg wanneer dat nodig was. Meester J. Kulstee begreep daarom de vraag van Terharte: een onder druk gesloten finale kwijting en een alsnog te behalen redelijke schadevergoeding van de veroorzaker van het verkeersongeval. Hij was, wanneer Terharte hem belde, vrijwel altijd bereikbaar. Hij beantwoordde prompt brieven. In alle jaren viel er geen onvertogen woord. Uit de correspondentie blijkt dat het contact tussen mr. J. Kulstee en Terharte beheerst werd door wederzijdse, haast vriendschappelijke sympathie, eerlijkheid en directheid. Mr. J. Kulstee was de advocaat die Terharte bij diens klachten tegen de neurologen heeft bijgestaan, de finale kwijting wist te doorbreken en hem in 1982 aan een vergoeding voor de schade hielp, die de chauffeur van de vrachtwagen vol met zwijnen veroorzaakte. Met genoemde mr. J. Kulstee maakt Terharte in goed overleg begin 1982 de afspraak dat hij na alle jaren van procederen afziet van juridische acties tegen de al dan niet door het MTC veroordeelde medici. Ze spreken af dat Terharte, uitgaande van het geboden schadebedrag van � 190.000 zal proberen zijn leven verder op te bouwen. Die afspraak blijkt uit brieven in het dossier en uit een brief d.d. 18 januari 1982, die Terharte samen met een vriend aan de neurologen en de psycholoog schrijft en ter plekke afgeeft: Wehl, 18 januari 1982 Geachte heer Morbide, (en Dogeen, Chasteen en Rakterloos) Inmiddels heeft de verzekeringsmaatschappij mij in december van het vorige jaar een finale kwijting aangeboden tegen betaling van een schadevergoeding van � 190.000. Ik heb deze finale kwijting geaccepteerd. Ik heb samen met mijn vrouw besloten om uitgaande van die schadevergoeding mijn leven op te bouwen, althans dat te proberen. Samen met mijn advocaat heb ik besloten om af te zien van een juridische procedure tegen u ter vergoeding van alle schade, die u mij en mijn ouders berokkend heeft. Ik blijf u echter verantwoordelijk houden voor alle overbodige pijn, verdriet en ellende die u berokkend heeft. Ik ben inmiddels getrouwd en heb twee kinderen. Sinds bijna twee jaar werk ik als leraar Duits. Na de lange, voor mij zeer belastende juridische procedure, ter vergoeding van de schade die in mijn leven gekomen is en na de onterende procedure tegen u bij het MTC en het CMTC kan ik werkelijk de moed niet meer opbrengen om weer een procedure tegen u en de andere medici te beginnen. Los daarvan wil ik mijn gezin wat anders dan procedures bieden. Maar indien het nodig mocht zijn en/of wanneer ik alsnog de moed kan vinden om u verantwoordelijk te stellen voor wat u aangericht heeft, dan zal ik het zeker niet laten. Een erkenning van uw kant dat mijn leven door uw toedoen en nalaten uit de hand is gelopen, uitgerekend in de periode waarin ik het gestalte had moeten geven, is mij veel waard, maar nu niet alles. Hoogachtend, H.H. Terharte In april 1991 wendt Terharte, zoals aangekondigd in de brief hierboven zich per brief tot mr. J. Kulstee te Maastricht met het verzoek om hem te helpen bij de erkenning die hij wil. Wat hij aankondigt in zijn brief van 18 januari is "nodig". "Hij heeft de moed gevonden en het is hem op dat moment alles waard". Zijn brief wordt beantwoord door diens neef meester A.F.M. Kulstee, die hem schrijft dat mr. J. Kulstee niet meer ten kantore werkzaam is en raadsheer geworden is bij het Hof te Den Bosch. Op grond van zijn goede contacten met mr. J. Kulstee besluit Terharte gebruik te maken van de door diens neef mr. A.F.M. Kulstee aangeboden diensten. Met zijn journaal, de krantenartikelen, de brieven, de medische rapporten, kortom met heel zijn vraag om hulp voor de erkenning die hij zoekt, gaat Terharte naar mr. Kulstee. Terharte vertelt:
Meester A. Kulstee ontvangt mij in zijn imponerend grote werkkamer, die zich achter een donkere deur links van de hal bevindt. Bruine lambriseringen, een prachtige smeedijzeren open haard, aan alle kanten, waar dossiers uitpuilen; tafels vol met dossiers, stukken, tijdschriften; openslaande deuren, waarachter een ommuurd hofje met grote eeuwenoude bomen. Achter de muren steken kerken en huizen hun torens en daken de lucht in. Meester A. Kulstee, een kleine, tengere gedrongen man, iets in de 40, donker kortgeknipt haar, snelle gebaren, rap en direct van tong, pientere, bruine ogen, maakt een vriendelijke indruk. Hij rookt veel en inhaleert gretig. Zijn secretaresse brengt koffie voor mr. Kulstee in zijn eigen kop. Houding en optreden zijn hoe dan ook niet formeel. 'Zeg maar Adriaan', zegt hij. Er komt koffie. Er is snel en spontaan contact. Ik leg mijn juridische vraag en alle stukken, die daarbij horen op de kolossale tafel. Wij praten over zijn neef, zijn werk en samen roken we, hij een sigaretje en ik een sigaar. De stemming ademt vriendelijkheid en welwillendheid. We zijn het gauw eens. Hij is bereid om mijn juridische vraag ter harte te nemen. De dossiers zijn nog op kantoor. Ik vertel over mijn 3 kinderen en zeg dat mijn vrouw parttime werkt en de voornaamste kostwinster is, dat ons inkomen beperkt is en dat we ons geen grote uitgaven kunnen permitteren voor de erkenning die ik van de medici wil. Hij vertelt dat zijn vrouw uit Mexico komt en ik voeg daar onmiddellijk aan toe dat ik leraar/tolk Spaans ben en hem graag een privé-cursus intensief Spaans geef. Kortom, een goed, amicaal, makkelijk contact, een ongedwongen atmosfeer. Tot mijn grote verwondering en instemming is hij bereid om op "no cure no pay-basis" op te treden. Ik heb kort en bondig op papier gezet wat ik wil en verwezen naar de belangrijkste stukken die ik netjes genummerd heb bijgesloten. Voor alle zekerheid druk ik mr. A. Kulstee nog eens op zijn hart dat ik mijn doel zo snel mogelijk wil bereiken. Hij knikt instemmend. Alle stukken verdwijnen in rode mappen. Zo ontstaat er een nieuw dossier Terharte bij advocatenkantoor Kulstee te Maastricht. Het krijgt tussen honderden andere dossiers, waartussen het lijkt te verdwijnen een plaatsje in de grote hangmappenkast rechts in de kamer naast het oude dossier. Helemaal opgelucht komt Terharte thuis, brengt zijn tevredenheid over en vertelt uiteraard dat de juridische strijd die hij aan wil gaan geen aanslag op de huishoudportemonnee zal vormen. Mr. Kulstee houdt zich aan zijn afspraak. In dat jaar 1991 spoort Terharte nog een paar keer naar Maastricht om de juridische vraag, die hij meester Kulstee al schriftelijk heeft doen toekomen mondeling toe te lichten. Weer komt 'ie even tevreden terug. Aan de neurologen en de psycholoog wordt door mr. Kulstee per brief de vraag voorgelegd of zij mee willen werken aan de erkenning die Terharte wil. Zoals alle medici die fouten maken, verwijzen de neurologen P.R.E. Morbide, E.N. Dogeen, P.S.Y. Chastheen en ook de psycholoog K.A. Rakterloos hun aansprakelijkheid naar hun verzekeraar. Zo blijkt dat te werken. Terharte wil erkenning van de mensen die zijn leven voor een groot stuk uit de hand hebben laten lopen, die in zijn rechtsgevoel verantwoordelijk zijn voor de dood van zijn vader. Hij wil ze zien, met ze praten, ze alles uitleggen, ze laten voelen wat ze hebben aangericht. Op de eerste plaats wil hij bereiken dat ze zich schuldig voelen, hun spijt betuigen en aan hun verzekeraars mededelen dat zij zich jegens hem aansprakelijk voelen. Terharte zou daartoe in staat zijn. Maar zo werkt dat niet. De heren worden niet met Terharte, niet met zichzelf noch met hun fouten geconfronteerd, maar wimpelen die simpel op hun verzekeraar af. Op die wijze wordt een geschil tussen mensen gedegradeerd tot een zaak, waarin het belang van een verzekeraar en niet het probleem en de mens centraal staan. Dat is een onweerlegbaar gegeven, dat in vele geschillen tussen mensen geldt. Zelfs wanneer een van de neurologen of de psycholoog zich geroepen zou voelen om bewijzen te leveren voor zijn verantwoordelijkheid voor Terharte mag hij dat conform de polisvoorwaarden niet. Het is ook een vaststaand gegeven dat geen enkele polishouder bezwaar maakt tegen genoemde polisvoorwaarden. Terharte's strijd om erkenning begint dus jammer genoeg met een rechtsstrijd die Terharte wil en zal winnen, daarvan is hij dan nog overtuigd.
Het begin van de twijfel Gedragsregel 3 van de Nederlandse Orde van Advocaten zegt: "de advocaat dient zich voor ogen te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces". De Orde zegt echter niet wanneer dat het geval is en verzuimt, net als voor vele andere regels, duidelijke richtlijnen aan te geven waar een advocaat zich aan zou moeten houden. De poging van mr. Kulstee om voor Terharte tot een regeling in der minne te komen bestaat uit bovengenoemde brief aan de verzekeraars/advocaten van de drie neurologen en de psycholoog. Hij nodigt die neurologen en de psycholoog niet uit voor een gesprek te zijner kantore. Hij herhaalt zijn brief niet, zoekt niet alleen en ook niet samen met Terharte naar andere en betere woorden om het belang van Teernstra en de neurologen en psycholoog om het geschil in der minne te regelen beter en duidelijker uit te laten komen. Om 'een proces te voorkomen' schrijft hij slechts een brief. Geen van de verzekeraars erkent aansprakelijkheid en daarom moet er volgens mr. Kulstee in rechte opgetreden worden. Afgezien van een eenmalig, niet met Terharte voorbereid gesprek met de heer mr. R. Elzas, letselschade-advocaat, die diensten verricht voor de neuroloog Morbide en diens verzekeraar, beproeft mr. Kulstee geen enkel andere mogelijkheid tot een regeling in der minne, waarnaar uiteraard Terharte's voorkeur uitgaat. Terharte leest in kranten en hoort niet van mr. Kulstee maar van vrienden dat het Nieuwe Burgerlijk Wetboek (NBW) wordt ingevoerd en dat die invoering wat te maken heeft met verjaring van aansprakelijkheid. Het is dus duidelijk dat er wat moet gebeuren. Mr. Kulstee zegt dat er in rechte moet worden opgetreden maar hij onderneemt geen enkele actie. Terharte maakt zich zorgen dat de medici en de psycholoog de dans ontspringen en probeert meester Kulstee te bereiken, telefonisch, schriftelijk, een enkele keer per fax. Hij schrijft en belt tot 'ie een ons weegt, maar hij krijgt zijn raadsman niet te pakken. Uiteindelijk hoort Terharte van kantoorgenoot meester P. Pleidood, dat "mr. Kulstee vooralsnog in Mexico vertoeft en hem gevraagd heeft om in 4 zaken een dagvaarding uit te brengen". Een dagvaarding is een officieel stuk, waarin kort en krachtig vermeld is dat Terharte de neurologen en de psycholoog aansprakelijk stelt en waarom. Een dagvaarding wordt door een deurwaarder bij de betrokkene(n) thuis betekend, d.w.z. officieel afgegeven. Met die 4 dagvaardingen begint de grote twijfel en tekent zich het eerste juridisch letsel af. Terharte schrijft:
Door de dagvaardingen komen er procureurskosten in 4 zaken, bij 4 verschillende rechtbanken. Procureurs zijn advocaten die voor hun confraters de post bij de rechtbank bezorgen en afhalen, kijken wat er op de rol (*noot) staat en voor die postbezorging klinkende rekeningen indienen, die op grond van de ervaringen van de stichting van procureur tot procureur aanzienlijk kunnen verschillen, afhankelijk van de verrichtingen. Wanneer de procureurs voor postale werkzaamheden zouden moeten concurreren met professionele postbestellers, zou hen - het oog op hun rekeningen gericht - geen lang leven beschoren zijn. Rol: Register, lijst van zaken, die voor het gerecht behandeld moeten worden. Dan begint de grote twijfel aan Terharte's lekenverstand te knagen: "Was dat wel nodig: dagvaarden in 4 zaken? Zou mr. Pleidood wel goed op de hoogte zijn? Heeft hij met mr. Kulstee in Mexico overleg gevoerd? Waarom overlegt mr. Pleidood niet met mij? Zou om te beginnen één dagvaarding niet voldoende zijn? Zou dat niet anders gekund hebben?" Na diens terugkeer uit Mexico voelt Terharte onmiddellijk dat de goede relatie met mr. Kulstee bekoeld is. Waarom dat zo is, dat begrijpt hij niet. Als hij zijn twijfel over de gang van zaken met betrekking tot de dagvaardingen niet onder de stoelen en banken van de aristocratisch aandoende kamer van Kulstee steekt, wordt de relatie alleen nog maar koeler en slechter. Er wordt geen sigaar gerookt. Wel een zware pijp door Terharte.
DE TWIJFEL GROEIT Het grote juridische circus is begonnen. Na de 4 dagvaardingen komen de conclusies van eis, waarin nader dient te worden aangegeven waar de vordering op gebaseerd is. Bij de conclusie van eis kunnen ter verduidelijking van de rechter stukken in het geding gebracht worden. Door de dagvaardingen worden de neurologen en de psycholoog verplicht om ook een advocaat te nemen. Een dagvaarding levert tot in lengte van jaren veel werk en daarmee veel geld op. Veel dagvaarden lijkt in het belang van de advocaten van beide partijen. Mr. Kulstee bezorgt immers aan 4 procureurs en aan 4 advocaten werk, te beginnen met de conclusies van antwoord, waarin de tegenpartij aangeeft op welke punten men het oneens is met Terharte en waarom. De formulering en de beargumentering van de rechtsvraag van Terharte dient in het licht van alle gegevens in het dossier Terharte zondermeer als gebrekkig omschreven te worden. Uit het dossier blijkt dat mr. Kulstee met name medische informatie overlegt die niets met de vordering van Terharte te maken heeft. Hij doet geen enkele poging om de vordering van Terharte (de door hem gewenste erkenning) te onderbouwen.
Uit de gedingstukken blijkt dat Kulstee de zaken niet goed, niet to-the-point of onvolledig weergeeft en daarmee de tegenpartijen in staat stelt om in prachtige zinnen grote en kleine leugens aan een almaar groeiende stapel juridisch papier toe te vertrouwen. De tegenpartij kan zich daarom te buiten gaan aan niet terzake doende feiten, suggestieve en tendentieuze opmerkingen, verdraaiingen van feiten, etc.. Er worden bijvoorbeeld lange en dure discussies gevoerd over zaken als de stand van de wetenschap met betrekking tot whiplashtraumata en over andere zaken, die niets met de vordering van Terharte te maken hebben. Terharte schrijft:
Terharte zoekt uiteraard contact met mr. Kulstee om te overleggen. Tevergeefs. Hij schrijft brief na brief, maar er komt nog steeds geen antwoord. Maandenlang geen enkele reactie. Na 3 en een halve maand slaagt hij er eindelijk in om een afspraak met mr. Kulstee te maken. Weer spoort Terharte naar Maastricht. Weer sjokt hij over de Maasbrug, door de binnenstad naar kantoor Kulstee en klimt de statige trap weer op. Tot zijn verbazing doet mr. Kulstee weer vriendelijk. Hij begrijpt niet waarom. Terharte zegt: "We roken weer; hij gretig een sigaret en ik een sigaar; vol overtuiging zegt 'ie dat die dagvaardingen echt nodig waren om de verjaringstermijn te stuiten. Hij kijkt mij vriendelijk lachend en vol overtuiging aan. In die tijd weet ik nog niets van stuiten van termijnen. Hij geeft mij weer moed en vertrouwen, die het van mijn twijfel winnen en ik geloof hem op zijn talrijke woorden. Daarna zegt 'ie dat 'ie me toch maar af en toe een gemodereerde rekening wil sturen, dat hij dat toch eigenlijk tegenover zijn confraters op kantoor verplicht is". Daarmee breekt mr. Kulstee zijn eerdere belofte en stelt hij Terharte voor de keuze om akkoord te gaan of om naar een andere advocaat te gaan. Omdat Kulstee weer als vanouds vriendelijk doet, krijgt hij weer vertrouwen en kiest hij voor Kulstee, inclusief de gemodereerde rekeningen die gaan komen. Spoedig volgen de eerste rekeningen inderdaad, niet exorbitant hoog, maar toch, nu eens � 4.000 dan weer � 3.000 dan weer � 2.500 allemaal voor 'dienstwillig bewezen diensten', allemaal diensten, die niet gespecificeerd zijn en waarvoor dus duidelijke bewijzen ontbreken. In totaal betaalt Terharte meester Kulstee � 25.698,53 uit de huishoudpot. Terharte:
Na de conclusie van dupliek is er voor de partijen de eerste en de laatste mogelijkheid om de rechter mondeling in een zogenoemd pleidooi informatie te geven. Na alle op papier vastgelegde halve waarheden wil Terharte van die gelegenheid gebruik maken. Hij wil overleggen met Kulstee wat er in de pleitnota moet komen en of hij het woord kan voeren, etc.. Maar er komt geen overleg tot stand. "Mr. Kulstee is in bespreking, mr. Kulstee is op de rechtbank, mr. Kulstee is buitenshuis, mr. Kulstee vertoeft in het buitenland, mr. Kulstee kan niet gestoord worden, mr. Kulstee telefoneert, mr. Kulstee zal uw brief beantwoorden, mr. Kulstee is ziek, mr. Kulstee is met vakantie." De raadsman Kulstee is er niet. Geen raadsman, geen raad. Terharte denkt dat, nu hij betaalt, hij ook juridische waar voor zijn geld mag verlangen. Dat is verkeerd gedacht. Uit het dossier en uit alle verhalen van Terharte blijkt dat mr. A. Kulstee niet op Terharte's argumenten ingaat, duidelijke vragen en brieven niet beantwoordt, als gezegd maanden niets van zich laat horen. Ook blijkt dat hij vergeet belangrijke stukken aan de rechtbank en het Gerechtshof te overleggen, kortom er is geen overleg over te nemen juridische stappen. Het gevolg daarvan is dat mr. A. Kulstee de primaire victimisatie (het ongeluk en de gevolgen daarvan) niet of onvoldoende onderscheidt van de secundaire victimisatie (het 'ongeluk' dat de neurologen en de psycholoog veroorzaakten en de gevolgen daarvan). Het gevolg daarvan is ook dat Kulstee bij de pleidooien bij de rechtbank te Roermond, Breda en Arnhem met zijn mond vol tanden staat, de tegenpartij niet of onvoldoende van repliek kan dienen en keer op keer de kans voorbij laat gaan om de rechter de duidelijkheid te bieden die deze nodig heeft om de erkenning, die Terharte wil, toe te wijzen. Die pleidooien kosten Terharte een kapitaal aan reis-, verblijf- en andere kosten voor met name mr. Kulstee; ze doen zijn bloeddruk tot cordiaal onverantwoorde hoogte stijgen, omdat hij van woord tot woord en van stilte tot stilte moet ervaren dat Kulstee niet de grip op zijn zaak heeft, die hij zelf wel heeft, stukken die bij pleidooi aan de orde gesteld hadden moeten worden vergeten heeft in het geding te brengen, kortom ervaart dat zijn belangen hoe dan ook niet gediend maar wel in rekening gebracht worden. Het kost hem ook een kapitaal aan emoties omdat hij zijn mond niet open mag doen, nog niet weet dat iemand die recht zoekt dat conform de wet mag doen. Terharte schrijft:
"Het is verschrikkelijk als je al die woorden weet, die de rechter nodig heeft, niet zeggen mag. Wanneer je jouw advocaat en die van de tegenpartij op jouw kosten hoort praten over zaken waar jij niet om gevraagd hebt en die er niet toe doen, breekt er een opstand in je uit die niet van deze wereld is en nog dagen daarna barst je van woede en onvrede. Na jaren wordt ik soms nu nog drijvend van het zweet wakker, wanneer ik weer eens over dat of een ander pleidooi gedroomd heb. Dan lig ik uren wakker en kan ik de slaap niet meer te pakken krijgen, omdat het onrecht van jaren, het een na het andere feit, door mijn hoofd spookt". Advocaten zijn rechtsgeleerden en uit dien hoofde behoren ze nog meer dan de gemiddelde burger de wet te kennen. Artikel 20 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zaait twijfel met betrekking tot hun wetskennis. Dat artikel zegt letterlijk: "De partijen mogen hare eigene zaak bepleiten, echter zal de regtbank of het Hof de magt hebben haar dit te ontzeggen, in geval dezelve bevinden dat zij door drift of door onbedrevenheid buiten staat zijn om hare zaak met de vereischte betamelijkheid, en met de duidelijkheid, die tot des regters onderrigt nodig is, voor te dragen". Terharte: Wanneer de rechtsgeleerde heer Kulstee mij of een van de bestuursleden van de stichting conform dit artikel het woord had laten voeren of wanneer de rechter het hem ontnomen had, dan zou "de duidelijkheid, die tot des regters onderrigt noodis is" geboden zijn, en zou de "onbedrevenheid" van Kulstee en Sneep niet in het geding gekomen zijn en zou mij woede, ergernis, tijd en geld bespaard gebleven zijn. Er zijn vele advocaten die niet door een simpel gebrek aan tijd, geduld en ontvankelijkheid en daarom aan kennis niet over de "bedrevenheid" beschikken om "hare zaak met de vereischte betamelijkheid en de duidelijkheid, die tot des regters onderricht noodig is voor te dragen". De rechters die van hun "magt" om advocaten "het bepleiten van hare zaken te ontzeggen" zijn op de vingers van één hand te tellen. Mr. Kulstee wijst, zoals zoveel van zijn confraters, zijn cliënt echter niet op genoemd art. 20 WBR. Hij reist op uurbasis van Maastricht naar de rechtbank en het gerechtshof in Den Bosch en Arnhem om blijk te geven van zijn onbedrevenheid om in Terharte's zaak het woord te voeren en hij rijdt weer terug op uurbasis. Het zou goedkoper, beter voor het noodzakelijk onderrigt des regters en de gezondheid van Terharte geweest zijn, wanneer mr. Kulstee zich door een procureur had laten vervangen en Terharte of een ander die van de feiten op de hoogte is, het woord had laten voeren. Het zou bijdragen aan de kwaliteit van de rechtspraak wanneer advocaten, die de rechter niet onderrigten het woord ontnomen wordt. Toepassing van artikel 20 zal in vele gevallen een bijdrage aan de kwaliteit van de rechtspraak betekenen. Afschaffing in nader te bepalen gevallen van de verplichte procesvertegenwoordiging zou voor mensen als Terharte en vele anderen een zegen zijn. Uit alle feiten blijkt dat mr. Kulstee Terharte's juridische vraag hoe dan ook niet zorgvuldig behandelt. Naast de twijfel komt er nu ook nog zorg over alle procureurskosten en vooral over advocatenrekeningen. Terharte schrijft in zijn journaal: "Mijn enige zekerheid is zijn rekening". Terharte maakt zich zorgen over hoe het verder moet, zorg over de kosten die voor zijn rekening zijn, als alle door Kulstee ingestelde procedures verloren gaan. Zorg over alle onzekerheden en zorg over de rekening. In die periode is het verzet van Terharte tegen Kulstee nog niet openlijk en direct. Zijn vertrouwen is nog te groot en de hoop dat het beter wordt, smoren zijn verzet. Maanden en maanden en uiteindelijk heel het jaar 1992 gaan voorbij. Terharte had en heeft geen hekel aan de mens Kulstee, die mocht en mag hij zelfs. Ook die sympathie die mr. A. Kulstee door zijn informele manier van doen als mens weet op te roepen, maakt het Terharte moeilijk om hard stelling tegen de advocaat Kulstee te nemen en voor zijn belangen op te komen. Telkens worden zijn wensen niet gehonoreerd en telkens laat hij zich vermurwen of afschrikken door de onzekerheden en de zekerheid van de kosten van een nieuwe advocaat. Terharte schrijft onder andere: "In januari 1993 heb ik eindelijk een afspraak met Kulstee. Voor alle zekerheid heb ik, zoals afgesproken, een agenda gemaakt die punt voor punt de vragen bevat, die ik al maanden in mijn hoofd en op mijn hart heb." Vrijwel onmiddellijk blijkt dat meester Kulstee de al weken tevoren toegestuurde agenda niet bekeken heeft. Hij weet van toeten noch blazen. Hij lijkt wel een beunhaas die al het werk aanneemt dat op hem af komt en ziet wat er van komt. Ik sta blijkbaar onder aan zijn lijst. Een hele dag en een retour Wehl-Maastricht naar de knoppen. Verdomme! Maar hij doet vriendelijk, praat over een overstelpende drukte op kantoor, de ziekte van zijn secretaresse en een kantoorgenoot, toont begrip voor wat mij dwars zit en hij lijkt zich zelfs bezorgd te maken. We roken. Sigaren en sigarettenrook verstrengelen zich en lijken elkaar de hand te schudden. Ik voel de onvrede en woede in rook opgaan. Misschien heeft 'ie het echt te druk gehad en krijgt hij nu eindelijk tijd om zich voor mij in te zetten. De rust op het juridische front is echter maar betrekkelijk en van korte duur. De onvrede van Terharte met het doen en nalaten van Kulstee neemt al weer snel grote vormen aan en wordt van woord tot woord, van brief tot brief meer voorstelbaar en voelbaar. De enige oplossing bij problemen met je advocaat is een nieuwe advocaat. Die oplossing schuift Terharte maar voor zich uit. Twijfel en onzekerheid stormen door zijn hoofd. Terharte: "Een nieuwe advocaat, alles weer opnieuw uitleggen, waar vind ik die en wat gaat dat kosten?" In een brief van een man aan Advocadur "Als het brood van een bakker je niet smaakt ga je voor het brood dat je nodig hebt naar een andere bakker, een straat verder. Als je broodnodig 'Recht' nodig hebt en als jouw advocaat er niets van bakt en zijn misbaksels desalniettemin pittig in rekening brengt, dan heb je een probleem, dan knagen er zorg en twijfel aan je, dag in dag uit".
MEESTER DOCTOR J.C. SNEEP, LETSELSCHADESPECIALIST. HET EERSTE BEZOEK Midden in die juridische onvrede en zorgen sturen vrienden van Terharte uit Brabant, die zijn probleem kennen hem artikelen uit de Brabantse kranten De Stem en het Brabants Nieuwsblad, vol met lovende informatie over een advocaat, die gespecialiseerd blijkt te zijn in medisch letsel. Zijn naam: Ing. Mr. Dr. J.C. Sneep. Ook landelijke kranten en weekbladen doen verslag van het goede werk dat de letselschade-advocaat verricht. Het dossier van Terharte zit er vol mee. Ook in TV-programma's en op de radio komt de deskundigheid van meester Sneep bij Terharte de huiskamer in rollen. Gedreven door radeloosheid en twijfel over mr. Kulstee besluit Terharte om mr. Sneep te bellen. In tegenstelling tot mr. Kulstee krijgt hij hem vrijwel onmiddellijk te pakken. Uiteraard lucht hij zijn hart over zijn zorgen en twijfels over Kulstee. Ze spreken af dat Terharte hem vast wat informatie stuurt. Ook maken ze een afspraak om, zoals meester Sneep dat uitdrukt, "eens aan elkaar te ruiken". April 1993 begeven Terharte en zijn vrouw zich met de juridische vraag waar het hem om te doen is naar het kantoor van meester Sneep aan de Stationsstraat te Bergen op Zoom. Terharte schrijft: "Een mooi herenhuis, dat echter in het niet valt bij het deftige en monumentale pand van advocatenkantoor Kulstee. Wij wachten in de sober ingerichte wachtkamer, die uitkijkt op de Stationsstraat van Bergen op Zoom. Even later zitten we tegenover de in de publiciteit als zeer kundig en sociaal bewogen afgeschilderde advocaat. Er hangt een licht parfum om hem heen dat storend mijn neus binnenkomt. Meester Sneep, een stevige man van iets in de 50, een groot, dik hoofd met kleine oogjes, grote handen, een vlot modern pak, gele stropdas, een bril, die aan een koordje bungelt. In een blauwe overall, met rode sjaal en een pet zou hij prima model hebben kunnen staan voor een sluwe veekoopman is een van mijn eerste gedachten". Mr. Sneep loopt over van formaliteit en plichtplegingen en praat anders dan de gemiddelde veekoopman. Zijn werkkamer is bescheiden, niet groter dan een huiskamer, netjes opgeruimd en kijkt uit op een klein binnenplaatsje. Wij worden beleefd verzocht plaats te nemen aan een mooie tafel, die in vergelijking met die van de werkkamer van mr. Kulstee een eenvoudige keukentafel lijkt. Dat drukt de kantoorkosten wellicht, is mijn tweede gedachte. De heer Sneep neemt het woord en staat het vrijwel niet meer af. Ik probeer van alles te zeggen en te verduidelijken. Per slot van rekening weet ik, en niet hij, wat ik wil. Daarom zeg ik dat mijn vrouw niet deel uitmaakt van de maatschap, maar parttime waarnemend interniste is en dat haar inkomen daarom maar een kwart van dat van een medisch specialist bedraagt. Hij hoort het niet. Zijn grote hoofd, waar een mij irriterende zelfvoldaanheid vanaf straalt, laat hij rusten in zijn grote linker- en rechterhand, die hij als een kom om zijn kin en vlezige, rozige wangen gevouwen heeft. Meester Sneep spreekt op zeer monotoon. Geen hoge, geen lage tonen, geen intervallen in toonhoogte, timbre, geen emoties, maar koude woorden die in een lange, telkens dezelfde rijen uit zijn mond rollen. De meeste woorden gaan over geld en over de hem toekomende specialistenfactor van anderhalf maal het uurloon voor advocaten. Over mijn juridische vraag wordt amper gesproken. Ik doe een poging om hem daarop te wijzen. "Uw zaak is mij volkomen duidelijk" laat de heer Sneep zich ontvallen. Onmiddellijk daarna hervat hij zijn college over zijn honorarium. De schrik slaat ons om het hart. Een uurloon van -inclusief de specialistische factor - van � 397,50 (gespecialiseerde advocaten mogen van de Nederlandse Orde van Advocaten het uurloon met de factor anderhalf vermenigvuldigen). Bijna twee keer zoveel als het uurloon van Kulstee. Maar meester Sneep herhaalt wel een paar keer de ook in vele kranten afgedrukte informatie: "Het is mij niet om het geld te doen. Ik ben eigenaar van een groot aantal hectares landbouwgrond, die ik verpacht heb en dus niet afhankelijk van het inkomen uit mijn advocatenpraktijk". Zijn blik is niet op een van ons gericht maar op een punt ergens op het plafond. Wij proberen zijn blik te vangen. Na verloop van tijd merkt hij dat, hij kijkt ons even aan om dan met hetzelfde monotone stemgeluid te zeggen: "Neemt u mij niet kwalijk dat ik u niet aankijk. Dat doe ik echter om mij in uw belang zo goed mogelijk te concentreren". Vervolgens prikt hij zijn specialistenblik weer op het plafond en hervat hij geconcentreerd zijn college. Mijn vrouw en ik wisselen een blik waarin vragen elkaar kruisen. Ik voel onbehagen en antipathie in golven opkomen, maar toch blijf ik luisteren naar het monotone geluid dat door de kamer klinkt. Beiden horen we hoe mr. Sneep zich in ernstige mate afzet tegen de deskundigheid van meester Duynstee. Diverse keren brengt hij naar voren dat hij grote vraagtekens zet bij het door collega Kulstee gevoerde beleid. Ook wijst hij zeer serieus op de mogelijkheid om meester Kulstee aansprakelijk te stellen voor de mij toegebrachte juridische schade. Met name en met veel nadruk stelt hij met veelbetekenende blik: "Het dagvaarden door collega Kulstee in 4 zaken is totaal overbodig geweest, heeft voor u onnodige kosten veroorzaakt en bovendien uw juridische positie verzwakt. Een aangetekende brief aan de betreffende medici zou voldoende geweest zijn". Dat zegt hij, terwijl hij een korte veelbetekenende blik op ons werpt. De telefoon gaat. Mr. Sneep's blik wendt zich van het plafond naar ons en met een verontschuldigend, formeel, haast ingestudeerd gebaar neemt hij de telefoon op. "Met Elzas", horen wij duidelijk. "Dag Ruud, kerel, hoe is het met jou?" antwoordt mr. Sneep enthousiast, hetgeen na de lange monotone monoloog opvalt. Ruud Elzas, dat is de advocaat die de verzekeraar AEGON, die de belangen van Morbide behartigt en tot op dat moment alle vorderingen van mij heeft afgewezen. Ik besluit om mijn mond te houden. Er ontstaat een gesprek tussen Elzas en Sneep, dat eindigt met de afspraak, die Sneep zichtbaar enthousiast maakt dat zij elkaar de week erop in Zürich zullen ontmoeten. Waarom ontmoet de letselschade-advocaat Sneep, die opkomt voor slachtoffers van medici en onwillige verzekeraars de letselschade-advocaat mr. Elzas van de AEGON, die belangen van de verzekeraar vertegenwoordigt, vraag ik mij af? Zij dienen immers volstrekt tegengestelde belangen en zeker in de zaak Morbide, waarin Sneep wellicht mijn belangen gaat dienen. Terwijl ik mij dat afvraag, legt mr. Sneep de hoorn op de haak, kijkt ons weer even verontschuldigend aan, wendt dan zijn blik weer naar het plafond, plooit zijn gezicht weer in de kom van beide handen en hervat zijn college. "Dagvaarden in 4 zaken, herhaalt mr. Sneep, is een volstrekt onnodige handeling geweest, die naar ik op het eerste gezicht kan inschatten, zelfs als klachtwaardig, onjuist en als schadelijk jegens u bestempeld dient te worden". Vervolgens noemt hij diverse voorbeelden van gevallen waarin hij falende collegae als Kulstee met succes aansprakelijk heeft gesteld en hij spreekt letterlijk de woorden, die wij in vele kranten gelezen hebben: "Ik aarzel niet om collegae die maar wat aan rotzooien in rechte aan te spreken". Dan pakt hij van drie grote stapels op de schouw een groot stuk papier en overhandigt dat aan ons. Het blijkt een kopie van een paginagroot artikel uit de Telegraaf te zijn, waarin naast die aansprakelijkheidsstelling van aanrotzooiende advocaten ook andere heldendaden van meester Sneep breed uitgemeten worden. Van de tweede stapel krijgen we een tweetal brieven van de Deken waarin klachten van ex-cliënten over tarieven van meester Sneep door de Deken als van nul en generlei waarde en inhoud gekwalificeerd worden. Van de derde een drietal A-viertjes met "Algemene Informatie voor cliënt", die vrijwel geheel uit informatie over de declaratie bestaat en sterk de nadruk legt op het feit dat indien en voorzover die aansprakelijkheid vaststaat alle advocaatkosten voor de rekening van de aansprakelijke partij, d.w.z. diens verzekeraar komen. Over de mogelijkheid dat de aansprakelijkheid niet komt vast te staan en de financiële consequenties daarvan geeft de Algemene Informatie nauwelijks informatie. Vervolgens stelt meester Sneep met enige nadruk, hetgeen de monotone monoloog iets verlevendigt, een vraag: "Is meester Kulstee wel letselschade-advocaat?" Ter beantwoording van die vraag pakt hij -zonder ons antwoord af te wachten- van de al genoemde schouw een boekwerkje met daarin de namen van de letselschade-advocaten in Nederland, waarin hij begint te bladeren. Dan deelt hij ons met een veelzeggende blik uit zijn kleine oogjes die over zijn bril heen kijken en even op ons gericht zijn, mede: "meester Kulstee is geen letselschade-advocaat en zelfs geen medisch letselschade-advocaat". Daarna richt hij zijn blik weer naar het plafond en wijst op de consequenties dat zulks heeft voor een cliënt, die een oplossing zoekt voor een medische letselschade. Om het belang van zijn boodschappen goed door te laten dringen, last hij van boodschap tot boodschap een korte pauze in. De volgende boodschap is dat hij na bestudering van het dossier de cliënt altijd zwart op wit laat weten hoeveel kans hij haar of hem geeft. Ook wijst hij er met zeer veel nadruk op -zoals later ook uit zijn meegegeven algemene informatie blijkt- dat vanaf het moment dat de tegenpartij de aansprakelijkheid heeft erkend, alle advocaatkosten voor rekening van die tegenpartij komen. "En daar heb ik nogal enige ervaring mee" zegt meester Sneep met een lichte triomf, die niet te horen maar wel van zijn roze, vlezige, gezicht, dat hij nog altijd met zijn handen ondersteunt, af te lezen is. "Ik heb zeer goede contacten met de verzekeringswereld en .... de pers", voegt hij eraan toe. "Procederen is bij mij alleen maar in uitzonderlijke gevallen nodig". Tenslotte stelt 'ie ons voor om uitgaande van de gegevens, die wij hem al verstrekt hebben en nog zullen verstrekken, een second opinion te schrijven tegen betaling van het aantal uren dat hij daarvoor nodig heeft, zodat wij aan de hand daarvan onze keuze kunnen maken. Aan de deur drukt hij ons de inderdaad vlezige hand, waar de warmte van zijn gezicht nog vanaf straalt en stelt hij, terwijl hij ons voor de eerste keer heel even echt aankijkt, zijn eerste en laatste persoonlijke vraag, waaruit zelfs enige bekommernis lijkt te spreken: "Heeft u kinderen?" Op die eerste blijk van belangstelling reageren wij natuurlijk. Na al zijn financiële informatie kan ik niet laten om te onderstrepen hoeveel geld kinderen wel niet kosten. Een blauwe BIC-pen met een kromgebogen clipje heb ik per ongeluk in mijn zak gestoken. Ik mag hem houden van meester Sneep.
Op de lange weg terug naar huis, laten Terharte en zijn vrouw de indrukken over meester Sneep nog eens door het hoofd gaan. Ze praten er met elkaar en met anderen over. Terharte schrijft: "'s-Nachts lig ik in mijn bed te draaien en te woelen tussen de advocaten Kulstee en Sneep. Een duur gedraai! Beide spoken door mijn hoofd. Ik weet het niet meer. De een vind ik een aardig mens, maar een advocaat die het in mijn geval niet goed doet en er niet is als hij er zijn moet en de ander een verschrikkelijk formeel, arrogant, glibberig wezen, dat althans de indruk wekt een goed advocaat te zijn". Dagen en nachten schuift Terharte de vraag voor zich uit aan welke meester hij zijn belang zal toevertrouwen. Terharte: "Kon ik maar zelf voor mijn belangen opkomen of ze uit handen geven en in handen leggen van mensen die mij echt kennen en die ik goed ken en vertrouw. Kon ik maar aan de erkenning die ik wil samen met mijn vriend werken. Die kent me al een heel leven en weet wat ik wil en waarom." Verder met Kulstee? Weer opnieuw proberen op een lijn met Kulstee te komen of naar meester Sneep. Terharte twijfelt. Een andere advocaat, ja of nee? Na het eerste gesprek met Sneep en eerste kosten voor dat gesprek, dat in tegenstelling met de advertenties van de Nederlandse vereniging van letselschade-advocaten niet gratis is, maar voor zo'n � 600,- in rekening wordt gebracht, weet hij het niet meer. Het is zijn vrouw die uiteindelijk de knoop doorhakt. Sneep is volgens mij een kundig advocaat. Hij is wel duur, maar hij heeft toch gezegd en geschreven dat het hem niet om het geld te doen is. Hij durft het tegen gevestigde machten zoals bijvoorbeeld het Medisch Tuchtcollege op te nemen. Zoals het nu bij Kulstee gaat, dat is voor niemand goed. Sneep heeft ervaring met medisch letsel. Met hem ben je er het eerst vanaf en dat is toch voor jou en voor ons allemaal het beste. We laten de heer Sneep een second opinion schrijven en dan beslissen we aan de hand van het percentage kans op succes, dat hij ons beloofd heeft aan te geven. Terharte stuurt meester Sneep keurig gerangschikt de gegevens die deze nog nodig zegt te hebben. Een paar weken later d.d. 21 april 1993 rolt de second opinion de brievenbus in. Kosten: � 4.047,88. Een dure, maar goede, duidelijke uiteenzetting van de feiten en van "de juridische marsroute", zoals meester Sneep dat uitdrukt. Er wordt gewezen op het belang van een deskundigenrapport. De andere te zetten stappen worden aangegeven. De verantwoordelijkheid van meester Kulstee wordt niet onder stoelen of banken gestoken. Maar mr. Sneep verbindt aan die verantwoordelijkheid in zijn second opinion niet de in het gesprek en in de pers aangekondigde juridische actie. "Ik aarzel niet om collegae, die maar wat aan rotzooien in rechte aan te spreken". Mr. Sneep aarzelt wel. Al bij al klinken er uit de second opinion, hoe je die ook leest, positieve tonen op als uit punt 2 b.: "Wat betreft de immateriële schade kan gezegd worden dat u die in ieder geval hebt geleden. Gedurende een groot aantal jaren hebt u moeten leven met een miskenning van het u aangedane letsel. Wat betreft de materiële schade vind ik in het dossier echter geen enkel stuk, zelfs geen poging om achter het antwoord op deze vraag te komen". Pas op 18 januari 1993 doet collega Kulstee een voorzichtige poging om een indicatie daarvan te krijgen. Hij verzuimt echter de vraag te stellen welke schade het gevolg is van het ongeval en welke het gevolg is van het foutief medisch handelen. Er had een exacte schadeberekening kunnen/moeten plaatsvinden door een schade-expertisebureau of door de behandelend advocaat.
Nergens vinden Terharte en zijn vrouw het door meester Sneep aan hen en in de pers beloofde percentage kans om de erkenning die Terharte wil te bereiken. Op grond van dat percentage hadden zij een besluit willen nemen. Terharte en vrouw wikken en wegen. De in de second opinion duidelijk omschreven fouten en de aansprakelijkheid daarvoor van meester Kulstee, de duidelijke "marsroute", de uitspraken van meester Sneep dat "het hem niet om het geld te doen is", zijn vraag naar hun kinderen, de al behaalde successen van meester Sneep, zijn in de pers aangeprezen deskundigheid en zijn bezorgdheid om het lot van letselschadeslachtoffers "Ik pak letselschadeslachtoffers met fluwelen handschoentjes aan en ik voel mij meer sociaal werker dan advocaat, etc." Alles doet zijn werk om Terharte en zijn vrouw tot het besluit te brengen om in zee te gaan met meester Sneep.
HET TWEEDE EN LAATSTE BEZOEK VAN T. AAN MEESTER SNEEP TE BERGEN OP ZOOM. Op grond van de second opinion gaat Terharte dus in zee met mr. Sneep. 21 April 1993 spoort hij naar Bergen op Zoom, drie en halve uur heen en drie en een half uur terug voor zijn tweede gesprek. Hij wil zijn juridische vraag, die hij Sneep al schriftelijk heeft doen toekomen mondeling zo duidelijk mogelijk toelichten. Terharte: Weer zit ik aan tafel bij meester Sneep. Weer steunt zijn hoofd in de kom van zijn handen. Weer kijkt hij in opperste concentratie naar het plafond en niet naar mij. Hij draagt ditmaal een modieus lichtpaars pak en een bij die kleur passende stropdas. Ik vraag hem voordat hij met zijn college kan beginnen naar het percentage dat hij ons beloofd had. Daar draait hij erg luchtig omheen: "Ik denk, mijnheer Terharte, dat u dat verkeerd begrepen hebt. In het licht van de feiten is uw zienswijze volstrekt onmogelijk. Veronderstel, ik geef u 90% kans dat u uw zaak wint en u verliest toch, dan zou u mij daarop aan kunnen spreken", zegt de heer Sneep. Als ik naar zijn eigen uitspraken in de kranten en in de Algemene Informatie wil verwijzen, stapt mr. Sneep onmiddellijk - op tamelijk vertrouwelijke toon - over op de Penthouse van die week, waarin verslag wordt gedaan van zijn Harley Davidson-avonturen en die van zijn motorkameraden in Mexico. "De verslaggever heeft er wel wat moois van gemaakt", zegt 'ie met een haast vertrouwelijk glimlachje. Ik wil - in een poging een komische duit in het zakje te doen - vragen of hij zijn confrater Kulstee in Mexico tegen het lijf gelopen is. Maar mijn poging daartoe strandt op de woordenvloed van mr. Sneep over rafting, een sport waar hij ook een fervent liefhebber van blijkt te zijn. Over het percentage wordt niet meer gesproken. De erkenning van de medici die ik wil en waarvoor ik gekomen ben komt niet aan de orde. Ik kijk met veel nadruk op mijn horloge en moet daarna meester Sneep wel erg verschrikt aangekeken hebben, want deze deelt op dezelfde monotone mede: "U hoeft niet bang te zijn dat deze tijd in rekening gebracht wordt", om vervolgens weer verder te praten. Na het verhaal over zijn raftingavonturen hervat hij zijn college over letselschade en de goeie mogelijkheden om via hem de schade die de heren medici veroorzaken te verhalen. Ik voel de dure tijd, minuut na minuut wegglippen. Aan het eind van een lange zin doe ik nog een keer poging om op zijn eigen uitspraken over het toegezegde percentage kans op succes te wijzen. Mijn woorden dringen tot mr. Sneep door. Want hij zegt met een heel dun, fijn glimlachje: "We moeten niet alles geloven, mijnheer Terharte wat de krant schrijft". Vervolgens hervat hij zijn monoloog. Ik wil zeggen dat hij de krant op de onjuiste informatie over genoemd percentage had kunnen wijzen, dat hij in zijn algemene informatie voor cliënten ook gewag maakt van het door hem te noemen percentage. Het lukt niet. Vervolgens probeer ik om tot een dialoog te komen over de manier waarop de erkenning die ik wil het best bereikt kan worden. Mijn poging om mr. Sneep deelgenoot te maken van wat ik wil en hoe ik dat wil, levert niet meer op dan de hooghartige opmerking van Sneep dat hij dat het beste weet. En met een korte blik op mij, die kennelijk de bedoeling heeft vertrouwen uit te stralen zegt hij: "Ik heb uw zaak goed op een rij staan, meneer Terharte, daar kunt van op aan". Na een dik half uur word ik met een negental felgele mappen de wachtkamer in gedirigeerd. Op de mappen staan de "namen van de neurologen en de psycholoog" geschreven. Ook zijn er mappen waarop geschreven staat: "Medisch Tuchtcollege/Centraal Medisch Tuchtcollege", "gesloten dading", "diversen", etc.. Meester Sneep verzoekt mij om mijn gegevens, voorzover ik dat nog niet gedaan heb, op volgorde en op onderwerp in die gele mappen te stoppen. Na een anderhalf uur werken word ik weer in zijn werkkamer ontboden. Ik ben net klaar. "Het is een hele klus mijnheer Teernstra, maar ik heb uw zaak goed op een rij staan", herhaalt mr. Sneep zichzelf zelfverzekerd, zonder me aan te kijken. Dan staat hij op en pakt een boek van een grote stapel op de schouw. Het is een in een harde blauwe kaft ingebonden boek met de titel "Het waterschapsbestuur" . Ik krijg het cadeau. "Het is mijn academische proefschrift", zegt de heer Sneep met de mij inmiddels bekende zelfvoldaanheid. Ik slaag er nog wel in om mr. Sneep op de man af te vragen of hij mr. Kulstee nu wel of niet aansprakelijk stelt. Mijn vraag doet mr. Sneep af met de woorden "dat kost meer studie mijnheer Terharte". Dan wacht hij even om er met een beleefd, verontschuldigend lachje aan toe te voegen "en meer geld". Dan neem ik afscheid van de heer Sneep, die mij verzekert dat hij voor mij met een enorme klus aan de slag gaat, nadat ik een voorschot betaald heb van � 9.621,49. Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Op het station van Bergen op Zoom koop ik de Penthouse en lees in de trein dat de verklaring voor de veelbetekenende glimlach van mr. Sneep zit in het feit dat met betrekking tot het zinnetje "Kon je hem nog overeind krijgen" door zijn Harley-vrienden in het midden wordt gelaten of daarmee de omgevallen Harley of het lid van mr. Sneep wordt bedoeld.
HET EERSTE TELEFOONTJE VAN MEESTER SNEEP. Terharte: 28 April, 's-avonds om 18.30 uur gaat de telefoon "Met Sneep" hoor ik. Meester Sneep zegt dat Paul Witteman van het programma "Rondom 10" een programma wil maken over letselschade en letselschadeslachtoffers. Daaraan doen meester Sneep en een aantal van zijn cliënten ook mee. Hij wijst mij uitgebreid op het belang, ook voor mij, van een dergelijke uitzending. Wel een paar keer zegt meester Sneep: "Publiciteit, mijnheer Terharte, is een machtig en goedkoop wapen". Bij het woord goedkoop moet ik ineens aan duur denken en met een blik op zijn horloge stel ik vast dat het al duur is. Die schrik klinkt blijkbaar in mijn stem door, want meester Sneep deelt geruststellend mede: "Dit gesprek zal ik u natuurlijk niet in rekening brengen, mijnheer Terharte". Meester Sneep blijkt als het om geld gaat, zelfs op lange telefonische afstand over fijne gevoelens te beschikken. De volgende dag om 11.00 uur zal meester Sneep mij hierover terugbellen. Ik moet er maar eens over nadenken. Dat doet Terharte. Samen met zijn vrouw en vrienden komt hij tot de conclusie, waarop meester Sneep niet komt, dat het TV-programma niet geschikt is voor zijn niet in een paar woorden uit te leggen juridische vraag. Hij besluit dan ook om niet aan dat programma mee te werken en is eeuwig dankbaar dat hem een openbaar optreden samen met mr. Sneep bespaard gebleven is. Op 29 april 1993 laat mr. Sneep één en dezelfde brief uitgaan naar de al door mr. Kulstee gedagvaarde neurologen en de psycholoog met het verzoek om "het bloedend mes van tafel te halen en de zaak vooralsnog in de ijskast te plaatsen en op basis van het harmoniemodel af te wikkelen". Tevergeefs. De advocaten van de neurologen willen de dagvaardingen niet meer stoppen. In geen van de brieven wordt met een woord gerept over de erkenning die Terharte wil. Het woord secundaire victimisatie valt niet één keer. De rechtsvraag van Terharte spreekt net als bij mr. Kulstee niet uit de woorden van mr. Sneep. Geen woord over het onvermogen van een aantal medici en een psycholoog om hun ongelijk toe te geven. Geen woord dat de verantwoordelijkheid jegens Terharte onderbouwt, geen argument dat bijdraagt aan een mogelijke "afwikkeling op basis van het harmoniemodel, zonder het bloedend mes op tafel", zoals mr. Sneep dat uitdrukt. Net als mr. Kulstee, waagt mr. Sneep slechts één brief aan een mogelijke minnelijke schikking en onderbouwt de redelijkheid daarvan nauwelijks. Hij vraagt niets aan Terharte, ook al weet die alles. Hij overlegt niets. Hij doet maar wat. Daarom komt er geen vrede, maar slechts een zich meer en meer uitbreidende oorlog aan het rechtsfront, die Terharte geld en onvrede kost en Sneep geld oplevert. Er rest Terharte, wat alle mensen die met de hulp van een advocaat recht moeten zoeken, maar één ding en dat is wachten, wachten en nog eens wachten, met een uitzondering voor de rekening, die vrijwel altijd op tijd komt. EIND JUNI 1993 DE EERSTE KLAP VAN DE ZWEEP VAN MR. SNEEP/MEESTER SNEEP VERLAAT ZIJN "MARSROUTE" 30 juni 1993 komt de eerste klap van de zweep van mr. Sneep. Op die dag schrijft meester Sneep Terharte een brief, waaruit blijkt dat hij zich op wezenlijke punten niet houdt aan zijn "marsroute", zoals hij die in zijn door Terharte duurbetaalde second opinion heeft aangegeven. Terharte heeft die second opinion vóór het besluit om zijn belangen aan mr. Sneep toe te vertrouwen regel voor regel doorgenomen. Sneep doet niet wat hij in zijn second opinion d.d. 20 april 1993 onder de kop "4) Wat te doen" en "5) Welke concrete stappen", voorzien van vele argumenten aankondigt. "Door deskundigen dient de vraag beantwoord te worden of de neuroloog Dogeen en de psycholoog Rakterloos verwijtbaar foutief gehandeld hebben. Het medisch foutief handelen van de neurologen Morbide en Chasteen staat voor Sneep op basis van de uitspraken van het Medische Tuchtcollege vast". Bij die constatering laat hij het echter. In zijn brief van 30 juni 1993 stelt Sneep voor om "alleen in de aantoonbaar zwakste zaak, de zaak tegen de psycholoog Rakterloos verder te procederen". De neuroloog Dogeen draagt in Terharte's rechtsgevoel de grootste verantwoordelijkheid. Dogeen heeft de verzekeraar een rapportage in handen gespeeld, waar jaren misbruik van is gemaakt. Hij is de enige neuroloog die met behulp van een sluwe, al dan niet door de verzekeraar Holland geleverde advocaat, door het Medisch Tuchtcollege niet veroordeeld is voor exact dezelfde klachten waarvoor de andere neurologen wel veroordeeld zijn. De beslissing van het Centraal Medisch Tuchtcollege is dan ook zeer aanvechtbaar. Tegen die uitspraak wil Terharte vechten. Daarvoor heeft hij de deskundigen nodig over wie mr. Sneep in zijn second opinion spreekt. Daarvoor heeft hij mr. Sneep nodig. Heel het dossier zit vol met de wens van Terharte om de uitspraak van het CMTC ongedaan te maken en vooral om Dogeen ter verantwoording te roepen. De letselschadespecialist die in de media en ook tegenover Terharte keer op keer de vloer aanveegt met de waarde van het oordeel van de medische tuchtrechter, zoekt nu zijn heil bij het oordeel van hetzelfde medische tuchtcollege, dat ineens als "gezagsvol" wordt gekenmerkt. In zijn brief d.d. 30 juni 1993 stelt hij letterlijk:
De letselschadespecialist is zijn publiekelijk en ook tegenover Terharte beleden principes met betrekking tot de waarde van beslissingen van de medisch tuchtrechter ontrouw. Juist omwille van die principes heeft Terharte zich tot Sneep gewend. In hem zag Terharte een bondgenoot in de strijd tegen de neuroloog Dogeen en het MTC en het CMTC. De neuroloog Dogeen heeft op grond van de feiten, die uit het dossier spreken, de grootste schuld jegens Terharte op zich geladen. De gemiddelde lezer van het dossier Terharte komt binnen een uur tot die conclusie en in gesprek met Terharte na 5 minuten. Mr. Sneep na "uren en uren studie en na twee gesprekken met Terharte etc." niet. Mr. Sneep onderneemt niet de moeite om de waarde en de juistheid van de beslissing van het MTC/CMTC kritisch te bestuderen. Dat doet de stichting jaren later wel. Verder blijkt dat meester Sneep - door welke omstandigheden dan ook - de zaken niet meer meester is. Hij begint feiten en namen door elkaar te gooien. Prof. Jongkees wordt prof. Jankees en prof. Kraakman wordt prof. Kraking. Een psycholoog wordt en blijft medicus. Dat alles na 18 en een half uur "studie, herstudie, oriëntering, heroriëntering en uitwerking" à raison � 6,65 per minuut, exclusief de BTW. Hij doet volstrekt onlogische voorstellen. Met name houdt hij zich niet aan zijn eigen voorstel om "tot een deskundigenonderzoek te komen". En dat was en is voor de erkenning die Teernstra wil het allerbelangrijkste. Mr. Sneep zet geen enkele stap in de richting van het door Terharte gewenste getuigenverhoor. Ook blijkt dat meester Sneep niet onthoudt wat Terharte hem zegt en schrijft. Uit gesprekken met Terharte en andere slachtoffers van mr. Sneep, uit krantenartikelen, uit reacties van redactie van kranten en van radio en TV-programma's blijkt dat meester Sneep door de jarenlange publiciteit enorm veel betalende klanten heeft gekregen. Alle feiten wijzen er op dat hij zaken niet meer uit elkaar kan houden, niet in de hand kan houden maar ook niet uit handen wil geven. Uit de algemene informatie, die meester Sneep aan zijn cliënten verstrekt, blijkt dat hij vóór 1990 al 160 verschillende zaken in portefeuille heeft. Op dat moment moet de grote publiciteit via de TV en de pers en radio nog komen. Een redacteur van het programma "Rondom 10", waarbij Sneep aan het woord en in beeld komt, vertelt dat "ze in verband met de zeer vele telefoontjes naar aanleiding van de uitzending in de redactiekamer op een publicatiebord in grote cijfers het telefoonnummer van Sneep hadden opgeschreven", zodat ze de talrijke bellers onmiddellijk zijn telefoonnummer konden doorgeven. Vanaf het allereerste moment blijkt Terharte geprobeerd te hebben om meester Sneep duidelijk te maken dat studie van het dossier van het verkeersongeluk niet zinvol is. De rechtsvraag van Terharte richt zich namelijk niet op dat ongeluk, maar op de fouten van de betreffende medici en de psycholoog en vooral op de gevolgen daarvan voor Terharte's leven en de ontwikkeling daarvan. Op grond van de feiten die uit heel het dossier Terharte spreken, is dat evident. Maar mr. Sneep zegt en schrijft "ik wil een totaalbeeld hebben. Het is in uw eigen belang dat ik volledig op de hoogte ben, mijnheer Terharte, daartoe hoort ook een studie van het ongevalsdossier". Terharte heeft eerst mr. Kulstee en vervolgens meester Sneep tot vervelens toe gezegd, geschreven, hij heeft gebeden en gesmeekt om in de lopende procedures geen medische gegevens in te brengen over het ongeval. Voor de gevolgen van het ongeluk - de primaire victimisatie - heeft hij immers al een finale kwijting met de vrachtwagenchauffeur gesloten. Dat is dus een gepasseerd juridisch station. In vele brieven heeft Terharte hen op het hart gedrukt en aan hun verstand proberen te brengen dat ze daarom geen gegevens in het geding moeten brengen, die met dat ongeluk te maken hebben. Die gegevens leiden namelijk van de kern van de zaak af, waar het hem om te doen is: de erkenning voor de fouten van de neurologen en de psycholoog. De meesters Sneep en Kulstee overleggen die stukken wel. Door het overleggen van niet terzake doende stukken wordt de aandacht inderdaad van de juridische kern afgeleid. Daarmee wordt de tegenpartij volop in de gelegenheid gesteld om een discussie te beginnen over zaken die niets maar dan ook niets met de erkenning die Terharte wil te maken hebben. Op grond daarvan wordt de rechter jarenlang op een dwaalspoor gebracht of beter misleid met niet terzake doende medische rapporten en diagnoses. Er wordt door verscheidene advocaten op kosten van Terharte uitgebreid en jarenlang schriftelijk en mondeling volledig onnodig geredetwist over de al dan niet gemiste medische diagnose whiplashletsel en de stand van de toenmalige wetenschap met betrekking tot whiplashtraumata. De gevolgen daarvan houden aan tot en met het arrest van de Hoge Raad met betrekking tot de zaak Dogeen. Dat arrest wordt gepubliceerd in het tijdschrift voor Nederlandse Jurisprudentie 1998 (nummer 20). Op pagina 126 van genoemd tijdschrift staat in de samenvatting: "Over het in 1970 opgelopen whiplash-letsel" Dat letsel had en heeft geen donder met de juridische vraag van Terharte te maken. In heel het dossier is geen enkel verwijt van Terharte te vinden, dat zich richt op het niet onderkennen van dat whiplashletsel. Terharte's verwijten richten zich -zoals reeds bij herhaling gezegd- op het feit dat de gevolgen van een contusie cerebri (hersenkneuzing) ten onrechte in verband werden gebracht met zijn premorbide karakterstructuur (al gevormde karakterstructuur). Na 7 procesjaren komt het recht niet toe aan de essentie van Terharte's vordering. Dat komt omdat mr. Sneep het whiplashletsel tegen de zin van Terharte onder de aandacht van de tegenpartij en de rechter brengt c.q. er niets aan doet om de stukken, die door mr. Kulstee al in het geding zijn gebracht er weer uit te halen. Daarmee levert mr. Sneep wederom een bewijs voor het onweersproken feit dat hij de juridische vraag van Terharte niet begrepen, maar wel in rekening heeft gebracht. Ten gevolge daarvan ontstaat er in rechte een jarenlange niet terzake doende, onnodige discussie, die als gezegd tot en met de Hoge Raad aanhoudt. Daardoor houdt mr. Sneep (en mr. Kulstee) Terharte af van de erkenning die deze wilde en wil. Daarmee veroorzaakt de letselschade-advocaat letsel in plaats van dat weg te nemen. Dat alles schrijft Terharte meester Sneep, duidelijk, gemotiveerd en óók onomwonden. Hij wijst hem op zijn fouten, op de door hem verlaten marsroute en op zijn verbroken beloftes. Zelfs die correspondentie moet Terharte betalen à raison � 6,65 per minuut, excl. BTW. In die periode steekt Terharte Sneep nog de hand toe, hetgeen blijkt uit brieven, waarin hij hem het voorstel doet om zand over alles te gooien en samen verder te gaan. De enige voorwaarde die Terharte stelt is dat meester Sneep Terharte's commentaar, dat mr. Sneep en niemand anders veroorzaakt heeft, niet in rekening brengt. Maar een persoon zoals Sneep, die zich een letselschadevorst in het land der advocaten waant, weet altijd wel een voor hem geldende reden te vinden om zijn ongelijk te bemantelen. Er zijn vele voorvallen uit de drie maanden ervaring van Terharte met het fenomeen meester Sneep die voor eeuwig in zijn bloed geslagen zijn. Terharte schrijft: "Ik zou er een boek over vol kunnen schrijven".
HET TWEEDE TELEFOONTJE VAN MEESTER SNEEP 2 juli 1993 schrijft Terharte meester Sneep weer een brief, waarin hij hem gedetailleerd op zijn fouten en de verbroken beloftes wijst. De brief van Terharte komt erop neer dat Sneep lopende de procedures de rechter beter moet informeren over zijn vordering, de rechtbank dient te verzoeken om het deskundigenonderzoek te gelasten dat hij zelf in zijn second opinion heeft aangeraden, het oordeel van het CMTC om zeep moet helpen, kortom zijn juridische positie moet verbeteren en versterken. 8 Juli, om 8.55 uur gaat de telefoon. Terharte schrijft: "Met Sneep", hoor ik aan de andere kant van de lijn. "Mijnheer Terharte, komt het u uit dat ik u om klokslag 9.00 uur terugbel om uw laatste brief te bespreken. Alhoewel ik er de voorkeur aan geef om conflicten met cliënten schriftelijk af te handelen, geef ik er in dit geval de voorkeur aan om zulks mondeling te doen. Bovendien gaat dat vlugger, ik bedoel kan dat vlugger gaan, zeker wanneer u erin slaagt naar mij te luisteren". Ik voel mijn kop van die niet te verdragen arrogantie, hovaardigheid en hooghartigheid bedenkelijk rood worden. Ik wil nog zeggen "het wordt tijd dat u eens naar mij luistert" en "had u in mijn belang niet eerder op het idee kunnen komen dat conflicten makkelijker en goedkoper mondeling uit de wereld geholpen kunnen worden. Dat had mij duizenden guldens gescheeld". Ik kom er niet aan toe. De heer Sneep herneemt het woord en zegt: "wanneer u daar niets op tegen hebt, mijnheer Terharte, dan bel ik om precies 9.00 uur. Ik attendeer u erop dat vanaf dat moment de klok loopt en iedere minuut in rekening gebracht zal worden". Het vooruitzicht van mogelijk overleg maakt het mij mogelijk om mijn woede over zoveel arrogantie en misplaatst machtsvertoon in te slikken en ik stem toe. Je kunt het doorslikken, maar het zal je lichaam nooit verlaten, zegt Tünnissen bij herhaling als hij over zijn politionele acties in Indonesië vertelt. (Dit is niet juist) Klokslag 9.00 uur gaat de telefoon en begint Sneep zijn college dat erop neerkomt dat ik het allemaal verkeerd zie, juridisch niet zoals hij geschoold ben en mijn eigen ruiten ingooi door mij te bemoeien met zaken, die ik niet begrijp. "Laat u mij maar mijn gang gaan, dat is het allerbeste voor u en voor mij". Op de concrete door mij geschreven feiten en argumenten gaat meester Sneep niet of nauwelijks in. Een paar keer slaag ik erin hem te onderbreken en hem precies te zeggen waar het op staat. Voor het eerst hoor ik tussen de monotone collegetonen heen ergernis en verontwaardiging over het feit dat ik hem tegenspreek. Tegenspraak van cliënten, dat is de heer Sneep blijkbaar niet gewend. De grote letselschadespecialist is meer gewend bewondering, onderdanigheid en verering. "Mijnheer Terharte, ik heb u gewaarschuwd, het gaat allemaal van uw tijd en uw rekening af", zegt meester Sneep op een toon, die inmiddels weer net zo monotoon als altijd klinkt. Ik kijk op mijn horloge en zie tot mijn schrik dat er al meer dan een uur verstreken is, zonder dat er ook maar wat dan ook bereikt is. Ik probeer nog een keer om mr. Sneep te bewegen om zijn commentaar niet in rekening te brengen. Daarover valt niet te praten. Er komt een kolossale onrust over me en de woede, die ik nog maar net ingeslikt heb, komt weer in alle hevigheid terug. Ik maak een eind aan het gesprek en zeg mijnheer Sneep dat ik mij per brief tot hem zal wenden. Compleet verslagen smak ik de hoorn op de haak. Ik loop door de kamer te ijsberen en realiseer mij dat ik in een uur het inkomen verpraat heb, waarvoor heel wat mensen die verantwoordelijk en gespecialiseerd werk verrichten, een hele dag hard moeten werken. Honderden guldens verspild aan het gebazel van een man die zich uitgeeft voor specialist, maar het in mijn geval hoe dan ook niet is. Terharte schrijft de al aangekondigde brief, die weer tot een te betalen "studie, herstudie, etc." en een te betalen antwoord leidt. Er volgt een voorstel van meester Sneep om de stichting De Ombudsman te Hilversum in te schakelen om te bemiddelen in het conflict dat tussen hem en Terharte instaat. Terharte stemt daarin toe, maar hoort er nooit meer wat van.
DE TWEEDE KLAP VAN DE ZWEEP VAN DE LETSELSCHADEADVOCAAT MR. SNEEP. De strijd tussen Terharte en Sneep houdt nog enige brieven aan en wordt vervolgens over de vakantie van Sneep heen getild. Augustus 1993 blijkt dat Terharte's appèl op Sneep om het extra werk, dat Sneep zelf veroorzaakt heeft, niet in rekening te brengen niets heeft uitgehaald. Het voorschot van � 9.621,49 is, zoals meester Sneep dat fijntjes uitdrukt, "opgesoupeerd". Terharte krijgt "ten bewijze daarvan een urenspecificatie", volgekriebeld met kleine lettertjes. Iedere minuut blijkt tegen een bedrag van � 6,65, excl. de BTW in rekening gebracht te zijn, ook het commentaar van Terharte op de door mr. Sneep verlaten marsroute. Ter informatie van de lezer is de urenspecificatie van meester Sneep, waarmee hij zijn honorarium rechtvaardigt, afgedrukt. Sneep verlangt na het eerste voorschot van � 9.621,49 een nieuw voorschot van � 8.681,44. Terharte: 'Mijn hart maakt van pure woede en verontwaardiging overuren als ik, de kriebels van Sneep ontcijferend, lees: "28-04-'93, herschikking stukken in dossier: 60 minuten: � 397,50, (exclusief BTW) ". Zelf heb ik alle stukken in die 9 felgele mappen gerangschikt en de letselschadespecialist brengt mijn werk in rekening tegen zijn specialistentarief. Alle tijd die ik bij hem ben geweest is in rekening gebracht. Dus ook de tijd voor zijn verhalen over zijn motor- en wildwater-kanoavonturen rekent de meester het volle specialistentarief. Ik ontcijfer dat "bestudering", "herbestudering" van iedere brief van mij, die Sneep zelf noodzakelijk heeft gemaakt, omdat hij feiten en namen door elkaar gooit en zijn beloftes verbreekt in rekening wordt gebracht. Duizenden guldens van mij en van mijn gezin. Ik voel ongeloof, woede en machteloosheid. Nog erger wordt het als ik lees: "herbestudering stukken en positiebepaling 4 en een half uur, opstellen, uitschrijven stukken 6 uur: � 4.173,75." Eerst � 4.049,88 voor een second opinion en dan omdat het hem blijkbaar nog steeds aan opinion en aan studie en positie ontbreekt: een "herbestudering en een positiebepaling ten bedrage van � 4.247,50". Van uur tot uur: leve de BV Sneep Advocatuur. Op die wijze heeft de letselschade-advocaat Sneep Terharte's geld, bijna � 26.000,- "opgesoupeerd" in drie maanden tijd. Smakelijk eten! Om de rekening goed te kunnen bestuderen, is de urenspecificatie van meester Sneep in zijn geheel afgedrukt. De letselschadespecialist blijkt zijn dure minuten (� 6,65 excl. BTW) altijd op vijf- en tientallen af te ronden. Naar boven of naar beneden? Wie het weet mag het zeggen. Zeker is dat mr. Sneep in Terharte's geval nooit 7, 9, 11, 19, 23, 44, etc. minuten. Bij het door mr. Sneep gehanteerde minutentarief maakt dat � 6,65 per minuut uit.
HET EERSTE GOEDE BESLUIT: EEN STREEP DOOR DE REKENING VAN SNEEP. Na de vernederende ervaringen met de in sneltreinvaart voorschotten souperende advocaat mr. Sneep, ziet Terharte zijn financiële en juridische toekomst met Sneep helder voor zich. Terharte schrijft: "Herbestudering, herpositionering, herlezing, heroriëntatie, brief van cliënt, brief aan cliënt, fax van, fax aan confrater, studie van fax van confrater, opstellen brief, nalezing brief, uitwerking brief, vastlegging telefoongesprek, etc. etc. Kassa!" Als mr. Sneep 's-nachts wakker wordt of als hij in zijn Jaguar of Harley langs Brabants dreven rijdt of hem in Mexico laat vallen en niet meer overeind kan krijgen en hij denkt aan mijn zaak: Kassa! Als hij poept en hij wijdt een van zijn specialistische gedachten aan mijn zaak, staat het hem geheel vrij om die gedachte conform het door de Nederlandse Orde van Advocaten toegestane specialistentarief van � 395,50 excl. BTW in rekening te brengen. Indien en voorzover mr. Sneep met of zonder zijn geliefde in bed ligt, "hem wel of niet overeind krijgt", wel of niet de liefde bedrijft en zich tegelijkertijd met mijn zaak bezighoudt, dan staat het hem vrij om die bezigheid in rekening te brengen". Bij deze werkzaamheden is het toezicht van de Raad van Toezicht noch die van de Raad van Discipline vereist". Ironische volzinnen die op het gemoed werken en je in de lach doen schieten. Volgens de stichting zijn ironie en humor absoluut noodzakelijk voor mensen die zich met Recht bezig moeten houden. Door de klappen van de zweep van Sneep, neemt Terharte het eerste verstandige besluit in de affaire Sneep. Hij betaalt niets. Dat heeft tot gevolg dat meester sneep niet meer "schrijft, herschrijft, heroriënteert, bestudeert noch herbestudeert, etc., kortom helemaal niets meer doet. Het heeft ook het prettige gevolg dat hij zaken, feiten en namen niet meer door elkaar kan gooien, beloftes kan breken, marsroutes verlegt en het commentaar dat hij daarmee oproept, in rekening brengt." De reactie van meester Sneep is zoals die van alle advocaten, die al dan niet door henzelf veroorzaakte problemen hebben met hun cliënt: Meester Sneep "stelt de vertrouwensvraag en eist van Terharte dat deze zijn vertrouwen in hem uitspreekt". Hij wijst Terharte erop, waar deze al bang voor was, dat "een nieuwe advocaat weer aanzienlijke kosten met zich brengt". Ook wijst hij nog eens op zijn grote capaciteiten en probeert hij Terharte ervan te doordringen dat hij geen enkele fout gemaakt heeft. Sneep schrijft in zijn brief d.d. 31 augustus 1993: "Ik heb er niets op tegen dat u over mijn doen en nalaten een klacht indient. Ik zou het zelfs toejuichen als mijn optreden getoetst wordt. Laat mij nou maar gewoon mijn werk doen. Dat is het beste voor u, echt, geloof mij. Ik zou u dit niet zeggen, als ik niet zeker van mijn zaak zou zijn". De toetsing waar de heer Sneep om vroeg, krijgt hij in dit boek van pagina tot pagina. Ook wijst Sneep Terharte -omdat 'ie vergeten is dat hij dat al zeker drie keer gedaan heeft- voor de vierde keer op "zijn goede, vriendschappelijke relaties met letselschadeadvocaten van verzekeraars, onder andere met meester R. Elzas", de advocaat van Morbide, met wie hij in Zürich vertoefde. Meester Elzas wordt korte tijd later in de affaire Rem* (noot Rem) in het openbaar tot nu toe onweersproken beschuldigd van een verstrengeling van zijn verantwoordelijkheid als Rechter-plaatsvervanger met zijn belangen als advocaat van een verzekeringsmaatschappij. * (noot) De heer H. Rem was 11 jaar lang in juridische procedures verwikkeld om zijn recht te krijgen in een verzekeringskwestie rond zijn echtgenote. De onbegrijpelijke en in het licht van het vonnis van de rechtbank te Arnhem niet te accepteren motivatie van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem zette hem aan tot onderzoek in de archieven van het Gerechtshof te Arnhem. Rem toonde aan de hand van zijn onderzoek aan, dat er een innige relatie bestond tussen de advocaten van het kantoor Dirkzwager, Kroeskamp en Sasse, dat de belangen van de verzekeringsmaatschappij OHRA verdedigde en het Gerechtshof dat genoemd arrest wees. Advocaten van het bewuste kantoor, waaronder de heer R. Elzas, bleken ook als plaatsvervangend rechter bij het Gerechtshof op te treden. Een van de rechters bleek zelfs getrouwd met een advocate die voor Dirkzwager werkte. Een van de rechters, die de eis van Rem afwees, lag dus in hetzelfde bed als een van de advocaten van het kantoor van de tegenpartij van Rem. De affaire Rem heeft tot landelijke publiciteit en tot discussie over het instituut Rechter-plaatsvervanger geleid.
De klappen van de zweep van Sneep maken Terharte radeloos. Zoals ieder rechtzoekend mens, die geconfronteerd wordt met een advocaat die hem niet of nauwelijks bijstaat, dat gebrek aan bijstand in rekening brengt en de vertrouwensvraag stelt, weet ook Terharte niet wat hij moet doen. In die radeloosheid plaatst hij op zoek naar lotgenoten in augustus van 1993 de al eerder genoemde advertenties in het Brabants Nieuwsblad, De Telegraaf, de Volkskrant en in Vrij Nederland. Kosten: inclusief het vriendelijke meisje dat de tekst opneemt, de zetter, de drukker voor de grote advertentie � 256,- en de kleine � 68,65. Terharte: Tegen de prijzen die meester Sneep hanteert voor zijn "dienstwillig aangeprezen werkzaamheden lijken die � 68,65 en � 256,- voor al die diensten een schijntje". Heel het leven is na het economisch en dictatoriale schrikbewind van meester Sneep vooroorlogs geprijsd. Terharte hoopt via de advertenties lotgenoten te vinden en wellicht slachtoffers van Sneep. Zijn gezonde verstand zegt hem dat het doen en nalaten van meester Sneep zich niet tot slechts zijn geval beperkt. Hij wordt op zijn wenken bediend. Via de advertentie in het Brabants Nieuwsblad komt hij in contact met de familie Dirven uit Oosterhout, die net als hij hopeloos door meester Sneep behandeld blijkt te zijn. Terharte: "Als ik de Dirvens voor de eerste keer zie, willen ze eigenlijk geen woord meer aan Sneep vuilmaken". Maar als er na een tijdje wat meer vertrouwen komt en ik wat over mijn ervaringen met de letselschadespecialist verteld heb, rollen de gedachten, de gevoelens, de verontwaardiging, de onvrede, kortom het juridisch letsel dat Sneep ook bij hen heeft veroorzaakt door de huiskamer van de Dirvens. "Jaren van ons leven heeft die man ons gekost, het was een verschrikking. We hebben een klacht bij de Deken mr. Lutteldunck ingediend, maar diens antwoord heeft ons alle moed om genoegdoening voor wat die man ons heeft aangedaan te krijgen, ontnomen. Van ons hoeft het niet meer, dezelfde handen op dezelfde buik. Sneep, praat me er niet over". Er ontstaat tussen Dirven en Terharte een "lotgenotencontact", dat naar beide zijden bevrijdend werkt. Dezelfde blik op het plafond, zijn hoofd in de kom van zijn handen, hetzelfde monotone stemgeluid, hetzelfde krantenartikel van de schouw, dezelfde brieven van de Deken aan klanten die het in hun hoofd haalden zich te beklagen over Sneep's tarieven, dezelfde kriebels op de urenspecificatie, dezelfde voorschotten, dezelfde kolossale tarieven, dezelfde verbroken beloftes, dezelfde verlaten marsroute, hetzelfde hooghartige gezwets, dezelfde hoop, vrees, twijfel, woede en onvrede. Er is één verschil, de familie Dirven krijgt het blauwe boek van Sneep's promotieonderzoek niet. De Dirvens willen wel een verklaring schrijven over hun ervaringen met meester Sneep. Met die verklaring mag ik doen wat ik wil. Ook willen ze meewerken aan een verhaal over hun lotgevallen met mr. Sneep. Dat verhaal zal naar alle waarschijnlijkheid opgenomen worden in deel 2 van de serie "Met recht een ander gewicht in de schaal" . Verder willen ze niets, maar dan ook niets en nooit meer met Sneep te maken hebben. "Je leeft maor ene keer. Wat jij doet, moet je zelf maar weten. Wij willen en kunnen niet meer". Via de advertentie in Vrij Nederland krijgt Terharte ook contact met een zeer ernstig verkeersslachtoffer, een zekere heer Groen uit Leusden. In een ondertekende verklaring schrijft Groen onder meer: "Ik ben via een televisie-uitzending met mr. Sneep in contact gekomen. Mijn advocaat, mr. K. Lorius heeft mij op de hoogte gesteld van de schadevergoeding van � 327.000,- die de betreffende verzekeraar wil betalen en mij daarvoor tegen finale kwijting laten tekenen. Vervolgens heeft mijn advocaat zonder mij daarvan tevoren in kennis te stellen van dat bedrag de door hem gemaakte advocaats- en andere kosten (� 237.000,-) afgetrokken". Voor mij blijft dus nog � 70.000,- en veel, heel veel letsel over. Voor dat onrecht zoek ik mijn heil bij meester Sneep. Voor diens gespecialiseerde hulp dien ik meester Sneep een voorschot te verstrekken van � 40.000,-. Meester Sneep wil zelfs wel naar mij toekomen. Ik vertel hem echter dat ik dat geld niet meer heb, omdat de � 70.000,- die ik overgehouden heb, gebruikt heb voor het rolstoelvriendelijk maken van mijn huis. Op toevoegingsbasis wenst de heer Sneep geen diensten te verlenen. "Het is mij niet om het geld te doen. Ik raak gevoelsmatig betrokken bij het leed van mijn cliënten, etc., etc.", schrijft Sneep jarenlang in krantenartikelen. Ook komt er contact met een man die anoniem wil blijven. Hij schrijft en zegt dat kantoor Sneep hem niet of nauwelijks geholpen heeft ter verkrijging van een schadevergoeding voor de gevolgen van een medische fout maar wel tegen zijn uitdrukkelijke wens zijn medisch letsel aan de pers heeft doorgespeeld teneinde met behulp van dat "machtige en goedkope wapen" reclame te maken voor de bereidwillig te verlenen diensten van letselschadekantoor Sneep BV. Er dienen zich nog meer slachtoffers van meester Sneep aan, maar die willen of durven nog niet in de openbaarheid te verschijnen. Naast slachtoffers van meester Sneep schrijven, bellen, bezoeken vele mensen Terharte, allemaal met vaak onvoorstelbare ervaringen met advocaten en rechters. In de loop van de jaren die volgen komt er verdriet, teleurstelling, woede, agressie, wraakzucht van allerlei mensen op Terharte af. Hij heeft er zijn handen en zijn hoofd vol aan. Hij herkent en voelt het juridisch letsel onmiddellijk en geeft er keer op keer blijk van er snel de juiste woorden voor te kunnen vinden. Het juridische letsel houdt hem en het bestuur van de stichting enorm bezig. Terharte's leven raakt vol met vaak fascinerende en intrigerende verhalen van de mensen, die zich maar aan blijven dienen. Luisteren naar verdriet, woede, vernederingen, enz. daar een goed beeld van vormen, het goed verwoorden, dat kost tijd en moeite, verzekeren de bestuursleden van de stichting, stuk voor stuk. De wereld van het Recht gaat voor Terharte steeds een stukje verder open, de rok van vrouwe Justitia steeds een beetje hoger. Stukjes van de puzzel van ons rechtsbedrijf vallen op hun plaats. Het Recht krijgt vlees en bloed, oren die niet willen horen en een gezicht, de blinddoek van Vrouwe Justitia zit niet meer, zodat haar ogen, die je niet recht aankijken, te zien zijn.
DE EINDNOTA VAN SNEEP 1 September 1993 stuurt Sneep Terharte zijn eindnota. Uit die eindnota blijkt dat Sneep voor niet-gespecificeerde specialistische werkzaamheden en voor een geschatte afwikkelingstijd nog � 922,07 in rekening brengt. Uit het dossier valt niet te traceren wat hij daarvoor gedaan zou hebben. Geen "brief, geen fax, geen telefoongesprek, geen studie, geen herstudie, geen positionering of uitwerking, geen kopieën, geen telefoontjes, geen belaste noch onbelaste verschotten"; slechts twee postzegels van � 0,80 en verder niets dan lucht, papier en veronderstellingen à raison van � 922,07.
TERUG NAAR MEESTER KULSTEE IN MAASTRICHT. Door de reactie op zijn advertenties en ook door het declaratiebeleid, inclusief de schaamteloze eindnota en vooral door het feit dat Sneep Terharte op geen enkele manier tegemoet komt, groeit hij naar het besef dat hij met Sneep moet breken. Dat gebeurt begin september 1993. Terharte zou zijn belangen zondermeer zelf kunnen dienen. Uit het dossier Terharte en ook uit andere dossiers blijkt dat advocaten dankbaar gebruik maken van cliënten die prima in staat zijn om zelf dagvaardingen, conclusies van antwoord en eis, replieken, duplieken, pleitnota's te schrijven. Soms worden teksten vrijwel letterlijk overgenomen en vervolgens vorstelijk in rekening gebracht. Terharte heeft daar een advocaat voor nodig. Hij weet niet waar hij die moet zoeken. Door de formele, koele, zakelijke, haast machinale werkwijze van meester Sneep herinnert Terharte -in drie maanden � 26.000 en veel vertrouwen in de advocatuur lichter- zich de mens A. Kulstee weer. Op hangende pootjes en wanhopig gaat hij naar Kulstee terug op wie hij een klemmend beroep doet om hem te helpen. Vanuit het dilemma waarin Terharte en iedere cliënt die geen vertrouwen meer in zijn advocaat heeft terechtkomt, is dat goed te begrijpen. Terharte:
Om al die ellende te voorkomen, gaat Terharte terug naar Kulstee in de hoop daar de mens te vinden die hem helpt en licht in zijn zaak brengt. Terharte: Ik tuf weer naar Maastricht. Van de ene kant voel ik me opgelaten, omdat ik bij Kulstee ben weggegaan. Van de andere niet, omdat hij het daarnaar gemaakt heeft. Maar mr. Adriaan Kulstee ontvangt me hartelijk. Dat is een pak van mijn hart. We roken weer, hij zijn sigaretje en ik een sigaar en drinken koffie. Met nauwelijks ingehouden nieuwsgierigheid luistert meester Kulstee naar mijn opmerkelijke ervaringen met mr. Sneep. Vooral het declaratiebeleid van collega Sneep heeft zijn volledige aandacht. Ik geef meer lucht aan mijn onvrede dan ik me voorgenomen had. Onvrede, teleurstelling en woede over de tijd voor, in en na Mexico dat ik hem voor welk overleg dan ook maar niet kon bereiken, vliegen eruit. Mr. Kulstee blijft desalniettemin vriendelijk en wuift al mijn twijfels weg. Na een diepe haal van zijn sigaret, zegt hij terwijl de rook stukje bij beetje uit zijn mond en neus komt letterlijk: "Leven en werk waren voor mij in het afgelopen jaar nogal stresserend en wel in die mate dat ik aan alle zaken niet de aandacht heb kunnen geven, die zij wellicht verdienden". Bij ieder woord kijkt hij me ernstig en zelfs zorgelijk aan. Er ontstaat weer vertrouwen en een goede atmosfeer. Mr. Kulstee laat duidelijk merken dat hij mij tegemoet wil komen. Terharte: Mr. Kulstee doet weer zo vriendelijk dat ik bereid ben om alles wat er tussen hem en mij gebeurd is te vergeven en te vergeten. Zand te gooien over oude ruzies, onvrede en teleurstellingen. Ik heb slechts een gewone en simpele voorwaarde en dat is dat A. Kulstee zich net als diens neef J. Kulstee aan zijn afspraken houdt, overleg voert, brieven beantwoordt en de zaken niet voor zich uitschuift. Er is echter een probleem, zegt mr. Adriaan Kulstee en dat is dat hij pas aan het werk kan wanneer de declaraties van mr. Sneep betaald zijn. Die wil ik natuurlijk niet betalen, omdat Sneep zijn werk niet goed gedaan heeft. Mr. Kulstee - en daarvoor mr. Sneep - wijst mij op de mogelijkheid om conform het gestelde in gedragsregel 27.4 "het gedeclareerde bedrag bij de deken te deponeren totdat het geschil is beslecht". In dat geval kan hij mijn belangen behartigen. We schudden elkaar de hand en ik tuf weer naar Wehl. Ik heb weer een advocaat, die zegt de procedures weer op te pakken en zijn inmiddels minder "stresserend" leven te beteren. Terharte heeft hulp nodig voor de erkenning die hij nodig heeft. Daarom accepteert hij die wonderlijke gedragsregel, die niet meer van deze tijd is en deponeert hij het door Sneep gedeclareerde bedrag bij de deken, mr. Van Lutteldunck van advocatenkantoor Slijmen en Koehandel te Breda. Het geld dat Sneep nog van hem wil hebben (� 15.535,63) is dus onder de deken gestort. Op dat moment is Terharte er nog van overtuigd dat het geld onder de deken uit zal komen, omdat hij zoals zoveel mensen die recht zoeken voor wat een advocaat hen heeft aangedaan, denkt dat een zo belangrijke functionaris als de deken hem daarbij naar eer en geweten zal helpen. In het dossier zitten een groot aantal brieven van Terharte aan mr. Kulstee, waarin hij de gemaakte afspraken met Kulstee bevestigt. DEEL 4DE BEWAKERS VAN ONS ALLER RECHT
*Noot: Rechtsherstel: Het doen beëindigen van een onrechtmatige toestand (Van Dale) 5 september 1993 IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
Als een advocaat een termijn laat verlopen, een belangrijk stuk vergeet in het geding te brengen, de zaak waar het om gaat niet begrijpt, niet aanspreekbaar is voor zakelijk overleg, exorbitant hoge rekeningen uitschrijft, die in geen enkele redelijke, dus niet aanvaardbare verhouding staan met de werkzaamheden, etc. weet een met recht bezorgde, woedende, wanhopige cliënt meestal niet wat hij daaraan doen moet. Het blijkt dat advocaten niet of nauwelijks of verkeerde informatie leveren over de middelen die een ontevreden cliënt ten dienste staan. Daarom is enige verduidelijking op zijn plaats. Bij klachten over het doen en nalaten van een advocaat, dient de rechtzoekende burger zich - conform het in de Advocatenwet gestelde - te wenden tot de Deken. De Advocatenwet is een wet van 23 juni 1953, die conform het Staatsblad 365 om het navolgende gaat: "houdende instelling van de Nederlandse Orde van Advocaten alsmede regelen betreffende orde en discipline voor advocaten en procureurs". Dat is dat. De deken is de eerste bij wet aangewezen persoon om "de orde en discipline van de advocaten in zijn arrondissement" te bewaken. Een arrondissement is het rechtsgebied van een rechtbank. Mr. Kulstee hoort bij het arrondissement Maastricht en mr. Sneep tot het arrondissement Breda. De Orde van advocaten wordt in een arrondissement vertegenwoordigd door een Raad van Toezicht. De deken is een advocaat uit een arrondissement en hoofd van de Raad van Toezicht. In de zaak Terharte is dat de reeds genoemde heer mr. G. van Lutteldunck. Deze deken/advocaat is conform ingewonnen informatie van de stichting de gefortuneerde zoon van een van de gefortuneerde textielbaronnen uit het Brabantse en is eerst op latere leeftijd tot de Orde van advocaten beroepen. De taken zijn vastgelegd in genoemde Advocatenwet. De Raad van Toezicht en dus ook de deken "bevordert een behoorlijke uitoefening der praktijk en is bevoegd tot het nemen van allerlei maatregelen die daartoe kunnen bijdragen. Zij ziet toe op de naleving van de plichten van de advocaten (art. 26). Verder dient de deken mensen die daar omvragen een advocaat aan te wijzen (art. 13)". Een klager moet zich dus wenden tot een deken, die als advocaat in hetzelfde arrondissement domicilie houdt als de advocaat tegen wie geklaagd wordt. Zo is dat bij wet geregeld. Voor vele beroepen zijn er ten gerieve van de consumenten en ter bewaking van de kwaliteit van het geleverde product onafhankelijke, objectieve, efficiënte, snelwerkende geschillencommissies. Bij een klacht over een advocaat moet je bij de duivel te biecht en wel bij de deken, een advocaat uitgerekend uit hetzelfde arrondissement als dat van de advocaat tegen wie de klachten zich richten. In geval van de klacht van Terharte betekent dat dus dat de deken/advocaat Van Lutteldunck van het advocatenkantoor Slijmen en Koehandel en mr. Sneep elkaar kennen en als confraters met elkaar verkeren. Naast de in de Advocatenwet opgenomen regels ter waarborging van de kwaliteit van het werk van de advocaat, heeft de Nederlandse Orde van Advocaten een aantal gedragsregels opgesteld die aangeven: "Wat een advocaat uit een oogpunt van behoorlijke beroepsuitoefening al dan niet betaamt". In de "ten geleide" staan prachtige volzinnen als: "Een deugdelijke en zorgvuldige behandeling van de zaken is een eerste plicht van de advocaat. De advocaat wordt ook buiten het hem toegekende procesmonopolie door de maatschappij erkend als iemand die een wezenlijke rol vervult in de rechtsbedeling. Een goede beroepsuitoefening is een openbaar belang, etc." Het klinkt allemaal zo mooi, net als de Kersttoespraak van de Koningin, dat er eigenlijk niets mis zou kunnen gaan. Het indienen van een klacht is op zich een hele toer. Je bent op je hart getrapt, beledigd, je eer en je geld kwijt, woedend en je snakt naar genoegdoening. Je moet je woede beteugelen en je emoties in strakke, duidelijke woorden vatten. Dat kost je dagen werk. Je mag het niet vertellen, ook al kunnen de meeste mensen dat het beste. Je wilt het juridisch letsel dat je op je hart hebt er vanaf halen en laten spreken. Je wilt je hart luchten en alles zo snel mogelijk vertellen, zodat er ook zo snel mogelijk een oplossing komt. Dat mag niet. Je moet als je het goed wilt doen brieven, documenten en stukken rangschikken, herrangschikken, lezen, herlezen, je positie bepalen, opnieuw je positie bepalen, je "oriënteren, je heroriënteren, studeren, herbestuderen, uitwerken, etc." Je kunt natuurlijk naar een advocaat gaan en hem vragen of hij de heer Sneep of een andere advocaat in tuchtrechte wil betrekken, d.w.z. je wil helpen bij je klacht. Dat kost weer handenvol geld, ervan uitgaande dat je een advocaat vindt, die voluit en met alle inzet zijn confrater met de feiten om de oren wil slaan. Je kunt je ook tot de deken wenden en vragen of hij je wil helpen bij het formuleren van je klacht. Van diens in de gedragsregels voor advocaten en de Advocatenwet (art. 46c lid 1) aangegeven hulp komt volgens de ervaringen van Advocadur in de praktijk weinig terecht. De deken dient conform art. 46d, lid 1 "steeds te trachten de klachten in der minne te schikken". Dat klinkt mooier dan het in werkelijkheid is. In heel het arrondissement Breda vindt Terharte geen advocaat die de moed heeft en er een eer in stelde om meester Sneep in tuchtrechte te betrekken en hem een zodanige tik op zijn vingers te geven, dat 'ie de eerste maanden geen rekening meer kan schrijven. Op 5 september 1993 dient Terharte bij de deken mr. Van Lutteldunck twee klachten in tegen het doen en nalaten van mr. Sneep. In zijn klacht staat letterlijk:
Op pagina 2 van de klacht schrijft Terharte: "Over zijn honorarium geeft Sneep ons werkelijk alle voorlichting. In deze treft hem geen enkele blaam. Hij overstelpt ons met kopieën vol met informatie van de Orde van Advocaten aangaande de hem toekomende tarieven en bijzondere toepasbare factoren". Samen met zijn vriend formuleert Terharte de klachten. De helderheid, de overzichtelijkheid en met name de afstandelijkheid waarmee de klachten zijn geformuleerd en beargumenteerd springen in het oog.
EERSTE BEDRIJF
De klachten bereiken de deken 6 september '93. Meester Sneep vraagt onmiddellijk om uitstel tot uiterlijk 1 december 1993 voor zijn reactie op de klachten. Dat uitstel wil hij, vanwege het feit dat hij "enige tijd in het buitenland vertoeft en het overstelpend druk heeft". Terharte schrijft een protestbrief naar de deken met de navolgende inhoud: "Het wil mij voorkomen dat de heer Sneep er kennelijk op uit is om de behandeling van de zaak te vertragen. De laconieke houding die mr. Sneep thans aanneemt, staat wel in bijzonder schrille tegenstelling tot zijn opstelling toen hij mijn zaak in zijn portefeuille binnenloodste en direct daarna. Toen signaleerde hij eigener beweging de noodzaak om 'vanwege de aard van het dossier' mijn zaak voorrang te geven (brief aan mij d.d. 31-3-1993), dat ik het slachtoffer ben van een 'schrijnende zaak', waaronder cliënt al meer dan 20 jaar lijdt" (brief d.d. 29-4-1993 aan Ombudsman voor het Verzekeringsbedrijf) en dat rust voor mij broodnodig is "na alle stress van het afgelopen jaar (brief aan mij d.d. 22-7-1993)". Blijkbaar kan het verkeren, gelet op het feit dat een plezierreis naar Brazilië en de onvermijdelijke drukte daarna, nu de redenen moeten zijn om een interval van maanden te rechtvaardigen. "Onder verwijzing naar het een en ander moge ik U verzoeken de heer Sneep te manen de kwestie voortvarend te behandelen ook al kan hij daarvoor geen uurtarief van � 500,- of daaromtrent in rekening brengen." Dit toch alleszins duidelijke en redelijke protest leidt niet tot een reactie van de deken. De Deken nodigt Terharte niet uit voor een gesprek, gaat niet in op de stellingen en argumenten uit de brief, stelt geen enkele vraag, doet geen onderzoek en betracht niet zoals in de Advocatenwet is aangegeven een compromis, roept Terharte en Sneep niet alleen noch samen op het matje, hij laat geen onderzoek instellen door een lid van de Raad van Toezicht conform artikel 46c van die Advocatenwet, vindt geen aanleiding om de klachten van Terharte ambtshalve over te nemen (d.w.z. dat hij uit hoofde van zijn functie als deken "uit het oogpunt van een behoorlijke beroepsuitoefening" de tegen mr. Sneep optreedt) kortom de deken doet lange tijd niets, helemaal niets. In de loop van de maanden die volgen, vraagt Terharte in diverse brieven in niet mis te verstane taal om opheldering. Tevergeefs! De deken (een advocaat) geeft - net als de advocaten Kulstee en Sneep - taal noch teken. Geen teken van de deken! Ondertussen regent het procureursrekeningen en andere rekeningen, schrijden de vier door mr. Kulstee ingezette dagvaardingen tergend langzaam voort en volgt er uitstel op uitstel, terwijl Terharte in tal van brieven aan Kulstee schrijft: "Ik wil dat het zo snel mogelijk voorbij is". Terharte's zaak is spoedeisend. Er ligt een morele, financiële en sociale druk op hem en op zijn gezin. Hij wil erkenning voor de gevolgen van de gemaakte fouten en zo snel mogelijk. Art. 145 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zegt letterlijk: "In spoedeisende zaken kan de rechter op verzoek van de eiser, bepalen dat er geen gelegenheid zal worden gegeven tot het nemen van conclusies van repliek en dupliek". In alle spoedeisende zaken die de stichting in de afgelopen jaren heeft leren kennen, heeft geen enkele advocaat een beroep gedaan op genoemd art. 145.
28 DECEMBER 1993: DE ENE KRANT DAGBLAD DE STEM In de maand december 1993 speelt de zogenoemde Lievensbergaffaire uit Bergen op Zoom. Op dat ziekenhuis vlak bij hem in de buurt heeft mr. Sneep klaarblijkelijk heel wat letselschadepijlen gericht. Verscheidene artsen van genoemd ziekenhuis zijn door Sneep in het openbaar beschuldigd en afgekraakt. Met name een vrouwenarts moet het ontgelden. Deze wordt door Sneep in de Telegraaf afgeschilderd als "non valeur" en met andere minder vleiende kwalificaties "van soortgelijke strekking", zoals advocaten dat plegen uit te drukken. Uit een krantenbericht blijkt dat genoemde vrouwenarts een jaar later door een hartinfarct om het leven komt. Eind december 1993 wordt Terharte in verband met bij de krant binnengekomen klachten over mr. Sneep in genoemde Lievensbergaffaire gebeld door Arthur 't Hart rechtbankverslaggever bij De Stem, een Brabantse krant en op dat moment nog concurrent van het Brabants Nieuwsblad. Hij heeft Terharte's advertentie in het Brabants Nieuwsblad gelezen en vraagt in verband met een te schrijven artikel diens standpunt over mr. Sneep. En waar Terharte's hart op dat moment meer dan vol van is, loopt zijn mond van over. Tevens vertolkt hij het standpunt over mr. Sneep van de familie Dirven, de heer Groen en van andere mensen die op zijn advertentie hebben gereageerd. 18 December publiceert De Stem een artikel waarin de eerste kritiek op mr. Sneep's doen en nalaten een feit is.
Begin december 1993 komt Terharte via de advertentieafdeling van het Brabants Nieuwsblad in contact met de heer Joop Hoek, rechtbankjournalist van het Brabants Nieuwsblad. Ook tegenover Joop Hoek lucht hij zijn hart. Deze is geïnteresseerd en komt voor een interview naar Terharte's woonplaats Wehl. Dat leidt tot een artikel d.d. 29 december, waarin de gang van Snepiaanse zaken tot op dat moment geschilderd wordt. 30 December neemt het Brabants Nieuwsblad de reactie van meester Sneep op. Sneep noemt Terharte in het openbaar "een beroepsklager en een chicaneur, wiens klachten hij met vertrouwen tegemoet ziet". Verder bedreigt Sneep Terharte met een kort geding. In dat kort geding wil Sneep "Terharte verbieden over deze zaak in contact te treden met de pers". Na vele jaren lovende publiciteit heeft mr. Sneep klaarblijkelijk moeite met de eerste kritiek op zijn kostbare imago; Sneep verlaat namelijk, voorzover hij zich in Terharte's zaak daar al mee bezig heeft gehouden, de feiten en zoekt duidelijk zijn heil in intimidatie via de pers. Feit is dat De Stem Terharte benaderd heeft, feit is eveneens dat de misdaadverslaggever van het Brabants Nieuwsblad, de heer Joop Hoek, naar Terharte's woonplaats (150 km van Roosendaal) gereisd is. Feit is ook dat een advocaat niemand kan verbieden om feiten aan een journalist, die voor die feiten 150 km reist, mede te delen. Dat is intimidatiepoging nummer 1 van meester Sneep ter bescherming van zijn klaarblijkelijk kostbaar publicitair imago. Het kort geding komt niet verder dan de dreiging. Terharte schrijft: "verdomde jammer dat ik Sneep nog niet met de feiten om zijn oren kan slaan".
Het artikel in het Brabants Nieuwsblad blijkt De Stem aan te zetten tot journalistieke activiteiten, die zich richten op het fenomeen letselschadeadvocaat, waar Terharte en met hem vele andere rechtzoekende burgers onder geleden hebben en lijden. Sneep's doen en nalaten wordt nader onder de loep genomen. Ook Terharte's mening over meester Sneep wordt weer gevraagd. Alles wat Terharte op dat moment tegen Sneep op zijn hart heeft gooit 'ie er uiteraard weer af. Terharte laat de feiten met graagte spreken. Ook andere ex-cliënten van Sneep en de directeur van een schaderegresbureau, de heer Forrer die veel met Sneep te maken heeft, worden door De Stem benaderd. In een paginagroot artikel met sprekende koppen als: "ONGEGENEERDE GELDGRAAIERIJ en LETSELSCHADE-ADVOCAAT LIGT ONDER VUUR" wordt geschreven over Sneep's optreden in de Lievensbergaffaire en in andere zaken. Het artikel vermeldt ook de feiten die Terharte gemeld heeft. Terharte's naam wordt niet genoemd, een bronbescherming waar hij niet om gevraagd heeft. Vol instemming leest Terharte: "Ex-cliënten zeggen dat de advocaat niet hard loopt voor Pro-Deo zaken, dat hij onhaalbare claimbedragen voort, buitensporige rekeningen indient en zaken onjuist of met weinig inzet behartigt, etc. De woorden werken in de woorden van Tünnissen als een kompres op Terharte's beschadigde rechtsgevoel". Genoemde letselschade-expert, de heer Forrer komt aan het woord. Zijn woorden van Forrer geven blijk van een groot inzicht in het fenomeen meester Sneep en geven exact weer wat Terharte ervaren heeft "verwerpelijke praktijken", en "alleen maar denken aan eigen gewin, niet goed uitzoeken waarover een zaak gaat, op de man spelen, in de pers van leer trekken en onmiddellijk dreigement processen, etc.".
Het grote artikel in De Stem leidt tot een paginagroot artikel in het Brabants Dagblad van 8 januari 1994 met als titel: "een dure pleister op de wonde". In dat artikel lijkt Sneep met behulp, van zijn confraters, de Deken meester Van Lutteldunck en meester Geerdes, secretaris van het LSA (vereniging van letselschade-advocaten) het verloren terrein terug te willen winnen. Hij vergelijkt Terharte met "een hyena die denkt hem, een leeuw, aan te kunnen vallen". Deken Van Lutteldunck zegt in artikel: "er wordt absoluut niet te veel gedeclareerd, het gaat allemaal volgens het boekje. Ik behoud mij het recht voor om ambtshalve op te treden als het te bont wordt". Deze meesterdeken zegt er niet bij wanneer het volgens hem te bont wordt noch wanneer en hoe hij dan optreedt. 11 januari 1994: HET KOSTBARE PUBLICITAIRE IMAGO VAN MEESTER SNEEP
Op 11 januari 1994 richt Sneep zich per "vertrouwelijke/persoonlijke" brief tot de toenmalige hoofddirectie van het dagblad De Stem, de heer H. Coumans, met het verzoek hem "de bron(nen) te noemen voor uitspraken over hem in De Stem van 3 januari 1994". Meester Sneep's schrijft o.a.: "Gezien het feit dat ik ernstige schade geleden heb, lijd en zal lijden en gezien het feit dat niet met name genoemde personen uw krant en een andere krant misbruiken om een bepaalde campagne tegen mij te voeren, verzoek ik u mij de namen te noemen van de geciteerde ex-cliënten en mij in de gelegenheid te stellen aan het brede publiek de u bekende feitelijke onjuistheden van de mededelingen van de ex-cliënten aan te tonen". De Stem weigert per brief d.d. 14 januari 1994 zijn bronnen prijs te geven. Per brief van 9 maart 1994 reageert de om zijn publicitair imago vrezende Sneep als volgt: "Nog eenmaal verzoek ik u de namen te noemen van de ex-cliënten en de andere bronnen voor 18 maart 1994 bij gebreke waarvan ik bijgevoegd concept-verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zal doen uitgaan". Terharte krijgt vervolgens een telefoontje van genoemde hoofdredacteur, de heer H. Coumans. Deze stelt hem op de hoogte van de problemen met de heer Sneep en diens plan om een voorlopig getuigenverhoor te houden. Ook vertelt hij Terharte dat Sneep zelfs van plan is om -net als in de zaak Riem* (Noot)- indien nodig mensen van de krant te gijzelen. Hij vraagt Terharte of deze in principe bereid is om zich als bron bekend te maken en of hij en een journalist van De Stem deze vraag -indien Sneep's optreden daar aanleiding toe geeft- in een persoonlijk gesprek in Wehl mogen komen toelichten. Terharte heeft daar uiteraard geen enkel bezwaar tegen.
IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
VERVOLG EERSTE BEDRIJF
Ook op 11 januari 1994 (4 maanden na indienen klacht) ontvangt Terharte "namens de deken" het bericht van meester A.P. van Leuten, de adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda het bericht dat "het declaratiegedeelte van mijn klachten in behandeling is". Dat betekent niets anders dan dat Terharte's klacht uit elkaar getrokken wordt. Er wordt geoordeeld over de declaraties van meester Sneep zonder daaraan het inhoudelijk oordeel over diens werkzaamheden te verbinden, waarom Terharte in zijn klachtbrief uitdrukkelijk vraagt. De Raad van Toezicht "onderzoekt bij haar begroting - zoals men dat daar zegt - de verrichtingen van meester Sneep ambtshalve en marginaal". In gewoon Nederlands wil dat zeggen dat de Raad van Toezicht controleert of de advocaat aan de uren, die hij zegt besteed te hebben aan de oplossing van de hem voorgelegde rechtsvraag het prijskaartje met de door de Orde van Advocaten vastgestelde supergespecialiseerde prijzen heeft gehangen en ook of het aantal uren de Raad al dan redelijk voorkomt. Het toezicht verloopt dus als volgt: meester Sneep schrijft op: "herschikken stukken in dossier: 3 uur à � 397,50, exclusief BTW = � 1.192,50". De Raad rekent dat na en zegt vervolgens: "3 uur à � 397,50 goed gedaan jongen", ook al heeft Terharte zelf, na een reis van 3 en een half uur naar Bergen op Zoom in anderhalf uur de stukken in de felgele mappen herschikt. Hetzelfde geldt voor de post "Overleg met cliënt", ook al heeft mr. Sneep aan een stuk college gegeven over zijn Harley Davidson- en raftingavonturen. In De Stem wordt een reactie opgenomen van een vrouw, die klaarblijkelijk al meer ervaring met het tuchtrecht voor advocaten heeft opgedaan. Terharte schrijft de Raad van Toezicht en de deken wederom dat "een oordeel over Sneep's declaraties niet mogelijk is zonder een inhoudelijk oordeel over diens werkzaamheden". Er komt simpel geen reactie. Wel volgen er maanden van wachten op mr. Kulstee en op de meesters van de Raad van Toezicht. Wachten en de rekening dat zijn zekerheden voor de cliënt, waar geen twijfel over bestaat.
Op 6 april komt er een afvaardiging van De Stem naar Wehl. Het al eerder aangekondigde bezoek gaat dus door. De heren Coumans (toenmalige hoofdredacteur) en Houben (rechtbankverslaggever) komen eigenlijk maar met één verzoek en wel of Terharte er bezwaar tegen heeft om zich als bron bekend te maken. Dat had en heeft Terharte hoe dan ook niet. Duidelijk is dat De Stem zich van de last die Sneep veroorzaakt wil bevrijden. Op de tafel in Wehl heeft Terharte al de lovende artikelen die De Stem in de loop der jaren over het fenomeen Sneep heeft volgeschreven in hun volle omvang uitgestald. De tafel ligt vol. Een dikke kop op een van de krantenpagina's naast een grote foto van Sneep voor een , zodat de wonderadvocaat liefst twee keer te bewonderen is, knalt eruit. De heren journalisten nemen plaats. Terharte vestigt voorzover nog nodig hun aandacht op hun kranten. Er valt een onbehaaglijke, wat pijnlijke stilte als Terharte het verzoek van Sneep aan De Stem in diens brief d.d. 11 januari 1994 aan De Stem citeert: "Ik verzoek u mij in de gelegenheid te stellen aan het brede publiek de u bekende onjuistheden van de mededelingen van de heer Terharte aan uw kranten en aan andere kranten aan te tonen". Met een blik, die zich eerst op alle kranten op tafel richt en vervolgens op de journalisten, zegt Terharte: "Ik verzoek u om mij in de gelegenheid te stellen om aan het brede publiek de u bekende feitelijke juistheden over doen en nalaten van mr. Sneep aan te tonen". Op dat verzoek wordt positief gereageerd, met onder andere de toevoeging dat "hoor en wederhoor in dit geval toch voor zichzelf spreekt". Een paar weken later komen er inderdaad een paar journalisten van De Stem. De gelegenheid om Sneep met feiten om de oren te slaan en om de "maffiose praktijken die Terharte en Advocadur in dat juridische wereldje tegenkomen aan een breed publiek duidelijk te maken is nog niet geboden tot vandaag (september 1998) toe". Terharte heeft al vóór het gesprek met De Stem op 6 april 1994 een brief opgesteld, waarin hij naar waarheid stelt dat het initiatief tot genoemde artikelen van De Stem is uitgegaan en dat hij de volle verantwoordelijkheid draagt voor de feiten, die in die artikelen vermeld staan. Deze brief wordt door de hoofdredacteur ondertekend en ter kennis gebracht van meester Sneep. De bron Terharte heeft zich dus bekend gemaakt. Meester Sneep wenst zijn intimidatie echter voort te zetten. In een brief van 7 april 1994 aan De Stem geeft hij aan dat "hij het al aangekondigde voorlopige getuigenverhoor toch door wil zetten". In antwoord op die brief schrijft de hoofdredacteur van De Stem bij brief d.d. 12 april 1994 onder andere: "Ik houd er niet van als iemand, met wie ik denk in gesprek en constructief overleg te zijn, alvast met oude en nieuwe sommatiedata zwaait; Ik word er niet onrustig van, maar vind het geen uiting van hoffelijke omgangsvormen". Die minder hoffelijke omgangsvormen van meester Sneep worden hem echter niet in rekening gebracht.
HET KOSTBARE PUBLICITAIRE IMAGO VAN MEESTER SNEEP INTIMIDATIEPOGING NUMMER DRIE: DE STEM EN TERHARTE BEDREIGD MET EEN VORDERING VAN F 50.000. 22 april 1994 stuurt Sneep Terharte een brief waarin hij schrijft: "Uit uw hierboven genoemde brief van 6 april 1994 moet ik helaas afleiden dat u kennelijk de (enige) bron bent van de feitelijke uitspraken zoals die weergegeven zijn in de bewuste krantenpublicaties en dat u daar verantwoordelijkheid voor wenst te dragen. Ik stel u dan ook voor de door mij ten gevolge van uw onrechtmatige handelwijze geleden en nog te lijden schade aansprakelijk". Hoewel de curve die de aanwas van nieuwe zaken aangeeft sedert begin 1994 een afbuiging vertoont en ik steeds weer aan oude en aan nieuwe cliënten de absurditeit moet uitleggen van de bestreden publicaties en ik derhalve nog niet nader te bepalen materiële schade heb geleden en nog zal lijden, ben ik bereid van vordering van materiële schade af te zien in een poging te komen tot een minnelijke schikking hierin, bestaande uit dat u mij als immateriële schadevergoeding binnen 3 weken na heden zult betalen een bedrag, groot � 50.000,-. De hoogte van dit bedrag is gerechtvaardigd gelet op het feit:
Een vrijwel soortgelijke brief ontvangt het dagblad De Stem. De Stem heeft wel een decennium lang meegewerkt aan Sneep's kostbare publicitair imago. Ter herinnering wordt gewezen naar Terharte's tafel bezaaid met lovende artikelen van De Stem over meester Sneep. Nu bedreigt diezelfde mr. Sneep De Stem met een voorlopig getuigenverhoor en vordert van de krant, die hem - terecht of onterecht, dat wordt in het midden gelaten - aan zijn kostbaar publicitair imago heeft geholpen net als van Terharte � 50.000,- vergoeding voor geleden publicitaire schade. Ook blijkt uit de brief aan Terharte dat Sneep zich op het standpunt stelt dat Terharte kennelijk de enige bron is, op grond waarvan er geen enkele reden is om het getuigenverhoor door te zetten. Over deze zeer opmerkelijke feiten met een hoge nieuwswaarde schrijft De Stem geen letter. 2 MEI 1994: IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
TWEEDE BEDRIJF:
Na maanden wachten bericht de Raad van Toezicht op 2 mei 1994 dat "het declaratiegedeelte in behandeling is en dat de adjunct-secretaris doende is de kwestie voor te bereiden voor een kleine commissie. Die commissie zal klager en advocaat in een mondelinge zitting horen daar de declaratie de � 10.000,- te boven gaat. Vervolgens zal de voltallige Raad van Toezicht een beslissing nemen". Op 26 mei 1994 schrijft de Raad van Toezicht dat "de mondelinge behandeling van de klacht van Terharte over Sneep's rekening op 2 juni 1994 zal plaatsvinden in het gebouw van het advocatenkantoor Van Slijmen en Koehandel". Op 28 mei stelt het Brabants Nieuwsblad mr. Sneep in de gelegenheid om zijn vordering van � 50.000,- op Terharte en het dagblad De Stem en die van � 75.000,- op de heer Forrer breed uit te meten.
IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
VERVOLG TWEEDE BEDRIJF:
De adjunct-secretaris is dus zo "druk doende geweest met de voorbereiding van de kwestie" dat al na 4 weken de mondelinge hoorzitting plaatsvindt en wel op 2 juni 1994. Plaats van handeling is - als aangekondigd - het advocatenkantoor van Van Slijmen en Koehandel, waar ook de deken mr. Van Lutteldunck kantoor houdt. Het is een van die moderne, dure, prestigieuze, met veel marmer en glas uitgevoerde, hoge advocatenkantoren die in de afgelopen decennia als paddestoelen uit de grond zijn verrezen. De lift zoeft haast geruisloos naar een tamelijk hoge verdieping. Bij deze zitting wordt Terharte voor de eerste keer door 2 leden van de stichting Advocadur vergezeld. Het gezelschap wordt ontvangen door een aantrekkelijke, haast niets zeggende donkerharige secretaresse van middelbare leeftijd, die namen opneemt en vervolgens eenieder naar een steriele wachtkamer loodst om daar te doen wat men in die kamers pleegt te doen: wachten en nog eens wachten. Na verloop van veel tijd verschijnt er een lid van de Raad van Toezicht, een man in een werkelijk keurig pak. Hij stelt Terharte en de leden van de stichting ervan in kennis dat er met de heer Sneep overlegd wordt over de vraag of deze er bezwaar tegen heeft dat óók de leden van de stichting bij de zitting aanwezig zijn. Met Terharte en de mensen die hem vergezellen wordt niet overlegd. Aan hen worden slechts mededelingen gedaan. Na enige tijd komt de mededeling dat het antwoord van de heer mr. dr. ing. Sneep luidt: "Geen bezwaar, hoe meer zielen hoe meer vreugd". De paus van de letselschade heeft zijn zegen gegeven. De zitting kan eindelijk - een niet in rekening te brengen uur na de afgesproken tijd - beginnen. Plaats van handeling: een aangrenzende kamer, veel ramen met uitzicht op het Breda, waar Terharte de beste tijd van zijn leven heeft doorgebracht, tafels en stoelen zo geplaatst dat Raad van Toezicht en klager tegenover elkaar zitten. Bij de mondelinge behandeling zijn een drietal advocaten uit het arrondissement Breda aanwezig. Ook de adjunct-secretaris mevrouw mr. Van der Leuten is van de partij. De deken mr. Van Lutteldunck schittert nog steeds door afwezigheid. Inmiddels heeft Terharte door zijn advertenties in kranten en de publiciteit over mr. Sneep vele medestanders leren kennen en wordt het fundament voor de stichting Advocadur gelegd. Hij staat er op dat moment dus - zoals gezegd - niet meer alleen voor. Er zijn twee leden van de stichting en een dierenarts uit Made, die met Advocadur in contact is gekomen vanwege een negatieve ervaring met een advocaat, die hij heeft opgedaan bij de overdracht van zijn praktijk. Vier man zijn er dus getuige van wat "een ambtshalve marginale toetsing van de verrichtingen van meester Sneep" inhoudt. Men draait om de kern van de klachten heen en die kern is en blijft: meester Sneep heeft zijn werk niet goed gedaan en daarvoor een onaanvaard hoog honorarium in rekening gebracht. Die kern is ook dat mr. Sneep geen onderzoek verricht naar Terharte's financiële draagkracht en de achtergronden daarvan, geen initiatieven heeft ondernomen ter bevordering van een onpartijdig deskundigenonderzoek, niet terzake doende informatie, die Terharte's rechtspositie verslechterd heeft in het geding heeft gebracht, niets ondernomen heeft om de vordering van Terharte te onderbouwen, etc. Er worden vrijwel geen vragen gesteld en al zeker niet over Terharte's inkomen. Wat Terharte ook probeert, de door Sneep al dan niet uitgevoerde werkzaamheden komen met geen woord aan de orde. Geen woord, ook niet over het feit dat Sneep Terharte nimmer gewaarschuwd heeft dat zijn kosten in zo'n korte tijd zo enorm zouden oplopen. De zitting waar Terharte zo lang op gewacht heeft, is in een vloek en een zucht voorbij.
Op 2 juni '94 plaatst De Stem een ingezonden brief van een vriend van Terharte uit Breda, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.
3 Juni 1994 doet het Brabants Nieuwsblad verslag van de zitting van de Raad van Toezicht en wel op de volgende wijze:
Dagblad De Stem houdt het in haar verlag van de zitting meer bij de feiten en bericht dat Sneep een bodemprocedure tegen Terharte gaat beginnen. 11 Juni 1994: Plaatst De Stem een reactie van de dierenarts uit Made, een van de sympathisanten van Advocadur. 16 JUNI 1994 IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT DERDE BEDRIJF:
De beslissing van de Raad van Toezicht komt meer dan driekwart jaar na de indiening van de klachten en leidt tot de volgende conclusies:
Zo beslissen in de maand juni van het jaar 1994 een aantal grote mensen, advocaten, confraters van mr. Sneep verenigd in de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda. De Raad van Toezicht vermeldt niet of Terharte in beroep kan komen noch hoe hij dat moet doen. � 3.700,19 van zijn geld heeft Terharte terug. Zijn eer nog lang niet. Het door de Raad goedgekeurde honorarium van de heer Sneep wordt vermeerderd met de wettelijke rente van toen respectievelijk 10% en 9% en levert meester Sneep nog � 386,62) op. Daar is goed voor gezorgd. Die wettelijke rente blijkt niet voor Terharte te gelden. Meer dan � 22.000,- zit nog stevig in de goed gevulde zakken van meester Sneep en - zoals ons uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt - van Sneep Advocatuur BV, in drie maanden tijd verdiend. Geen van de rechtsgeleerden in de Raad van Toezicht doet een duidelijke uitspraak over de juistheid van de werkzaamheden van meester Sneep, waarvoor hij in totaal � 26.000,- in rekening heeft gebracht.
Juni '94 verschijnen er artikelen in de Brabantse kranten over de beslissing van de Raad van Toezicht. 25 Juni '94 lijkt het Brabants Nieuwsblad meester Sneep ten behoeve van zijn publicitair imago (s)lippendienst te bewijzen met de misleidende kop: "ZAAK TERHARTE: MEESTER SNEEP IN HET GELIJK GESTELD". Meester Sneep heeft conform de incestueus zuinige, niet inhoudelijke beslissing van de Raad van Toezicht in drie maanden tijd zo'n � 4.000,- teveel in zijn zak gestoken en zijn lijfkrant kopt "meester Sneep in het gelijk gesteld". 25 JUNI DE ANDERE KRANT: DE STEM Het dagblad De Stem vermeldt de feiten in het artikel en in de kop ervan:
VERZETSMOGELIJKHEDEN TEGEN BETALING VAN DE DECLARATIE Met deze inhoudsloze begroting neemt Terharte geen genoegen. Het maakt zijn verzet en dat van Advocadur alleen maar groter. Zoals alle mensen die klagen over de rekening van de advocaat weten Terharte (en de stichting) niet waar ze met hun klacht naar toe moeten. In de meeste gevallen worden ze vervolgens door advocaten en deken naar de Raad van Toezicht gedirigeerd. Vervolgens weten ze niet wat ze met de beslissing van de Raad van Toezicht aan moeten. Na veel aandringen bij die Raad van Toezicht, na lezing van de wet en de bestaande jurisprudentie komt de stichting tot de navolgende conclusies:
De heren/dames advocaten hebben hun financiële belangen goed op orde. "Een beroepsmogelijkheid tegen een -confraternele- beslissing van de Raad van Toezicht is er niet" schrijft de adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht mr. Van der Leuten aanvankelijk. Na lang aandringen wijzigt ze haar standpunt en schrijft ze "Wel kunt u op basis van de Wet Tarieven Burgerlijke Zaken in verzet komen bij de President van de Rechtbank van het betreffende arrondissement, die de beslissing echter slechts marginaal toetst". Er blijkt dus een wet te zijn die geschillen over de rekening van de advocaat regelt. Na bestudering van die wet en de bij die wet horende jurisprudentie gaat er een brief van Terharte uit naar de President van de Rechtbank te Breda, de heer mr. Stalos. Terharte schrijft dat "hij pas in verzet zal komen na het inhoudelijke oordeel, c.q. begroting (art. 32 WTBZ) van de Raad van Discipline over de werkzaamheden van Sneep". Dat lijkt logisch, omdat verzet tegen een beslissing van de Raad van Toezicht zonder een inhoudelijk oordeel niet zinvol is. Hetzelfde schrijft hij aan mr. Sneep, aan de Raad van Toezicht en aan de Raad van Discipline. Er volgt geen antwoord. Het antwoord van mr. Stalos, de president van de Rechtbank, wordt gegeven door een deurwaarder uit de buurt van Terharte's dorp, die ineens zonder enige vooraankondiging voor de deur staat. Het antwoord is een door de president van de rechtbank te Breda aan Sneep afgegeven, zogenoemde executoriale titel, dat wil zeggen een officiële verklaring van de rechtbank waarmee betaling in rechte afgedwongen kan worden. Op basis van de inhoudsloze beslissing van de Raad van Toezicht stelt de President van de Rechtbank te Breda meester Sneep in de gelegenheid om duizenden guldens met behulp van de sterke arm op te eisen. Terharte betaalt niet en schrijft weer aan de president van de rechtbank en de Raad van Discipline waarom hij niet wil betalen. De Raad van Discipline antwoordt wederom niet. De president van de rechtbank mr. Stalos antwoordt bij brief d.d. 8 juli 1994 dat hij genoemde executoriale titel moest verstrekken en dat Terharte daartegen bij de rechtbank bij dagvaarding middels een procureur in verzet kan komen. Terharte meldt ook aan de Raad van Toezicht, waar nog altijd het geld staat dat Terharte indertijd "onder de Deken heeft moeten storten" dat hij niet wil betalen en waarom niet. Vanuit de Raad van Toezicht wordt het bedrag echter zomaar zonder meer naar de rekening van mr. Sneep overgemaakt. Aan de schriftelijke wens van Terharte om te wachten op het inhoudelijke oordeel van de Raad van Discipline, c.q. op zijn verzet al dan niet middels een procureur bij de rechtbank wordt zonder reactie voorbijgegaan. Zo gaat dat in 1994 en in vele jaren daarvoor, zo gaat dat nog altijd.
De wet die geschillen tussen advocaten en cliënten over de rekening regelt is: de wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ). In de Verzamelde Wetgeving van de Koninklijke Vermande wordt de wet als volgt omschreven: "Wetten van 28 augustus en 29 december 1843, staatsblad 37, 38, 39, 40, 66 en 67, houdende de vaststelling van de tarieven van justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken". De wet dateert uit 1843. De tekst is gesteld in het Nederlands van die vorige eeuw. In de DERDE TITEL van de wet en wel in de artikelen 29 t/m 40 is de betwisting van de "vergoeding advocaten" geregeld. Vele artikelen zijn onduidelijk, worden niet nageleefd of kunnen simpelweg niet nageleefd worden. Ter illustratie enkele artikelen uit de wet en commentaar daarop van de stichting.
* art. 29 WTBZ: aan advocaten is verschuldigd: Indien dezelve buitengewoon groot of van veel gewigt is, alsdan naar mate van den tijd, welke daartoe noodig mogt zijn geweest, berekend op den voet sub litt a vermeld. Lezing van dit artikel voert tot de conclusie dat datgene wat "de cliënt aan den advocaten verschuldigd is" niet meer strookt met de letterlijke inhoud van art. 29. * art. 32 WTBZ: "Buiten de gevallen in het tweede lid van art. 31 vermeld, geschied, ingeval van verschil over het salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend. De begrooting geschiedt door de Raden van Toezigt en Discipline". Terharte heeft een op argumenten gebaseerd geschil met mr. Sneep over diens werkzaamheden en het gebrek daaraan. Pas wanneer er over dat geschil geoordeeld is, kan blijken of er ook een 'verschil over het salaris' is. Dat oordeel is er niet. Zelfs wanneer de begroting de juiste weg zou zijn gegaan - "uitdrukkelijk quod non" - dan heeft de Raad van Discipline de rekening van Sneep niet zoals in dit artikel vermeld begroot. Art. 33.1.: "Indien de cliënt weigerachtig blijft het (door de Raad van Toezicht) begrote bedrag te voldoen, wordt het bedrag van het verschuldigde nader vastgesteld door den voorzitter van het college waar de zaak, waarin het salaris berekend is, gediend heeft". Hiervan is in Terharte's geval geen sprake. Daarom lijkt art. 33.1 van toepassing. Art. 33.1 WTBZ: "Indien de zaak niet voor een regterlijk college is aanhangig geweest, geschiedt zulks (het vaststellen van het aan de advocaat verschuldigde bedrag) door de voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de advocaat is gevestigd".
art. 35. WTBZ: "De regter, door wien de begrooting geschiedt slaat bij de begroting acht op de omstandigheid, of de gemaakte kosten en verschotten en de gedeclareerde vacatieën, naar den aard der zaak, nuttig, doelmatig of noodig kunnen worden geacht of door den cliënt zijn verlangt, en wijzigt, roijeert of vermindert de zoodanige, welke daarbij geoordeeld worden overbodig te zijn of de palen eener billijke gematigdheid te overschrijden, daarbij in aanmerking nemende het gewigt der zaak en de moeijelijkheid, die zij mocht hebben opgeleverd". Aan de begroting van de rekening van mr. Sneep is geen "regter" en geen rechter te pas gekomen. Die beslissing is genomen door advocaten uit een en hetzelfde arrondissement en was een pure confraternele beslissing. Er is niet geoordeeld of de door meester Sneep gemaakte kosten laat staan de verrichte werkzaamheden "naar den aard der zaak, nuttig, doelmatig of noodig geacht kunnen worden". Of de kosten van de heer Sneep "de palen eener billijke gematigdheid overschreden hebben" is niet of slechts marginaal beoordeeld. Artikel 40 WTBZ: "Degene, ten wiens laste zoodanig bevelschrift is afgegeven kan daartegen verzet doen. Dit verzet wordt gebragt voor het collegie, welks voorzitter of benoemd lid het bevelschrift heeft afgegeven en wordt als eene summiere zaak afgedaan". De president van de Rechtbank te Breda, mr. Stalos, leest het art. 40 van de WTBZ klaarblijkelijk anders. Van de door hem in zijn brief d.d. 8 juli genoemde "vereiste dagvaardingsprocedure in te dienen bij de rechtbank en wel door tussenkomst van een procureur" (een advocaat) spreekt de wet, hoe men ook leest, niet. Uit de klachten van Terharte blijkt duidelijk dat deze zich niet primair richten op de hoogte van de declaratie. Terharte heeft immers het uurloon van Sneep van meet af aan aanvaard. Diens werkzaamheden heeft hij echter van meet af aan op inhoudelijke gronden betwist. Zeer vele brieven in het dossier bewijzen dat. Los van de duidelijkheden en onduidelijkheden van de WTBZ geeft vaste jurisprudentie duidelijk aan wanneer bij een declaratiegeschil de Raad van Toezicht bevoegd is en wanneer de burgerlijke rechter. Citaat uit het arrest van het Hof te Den Haag d.d. 5 november 1996 (rek.nummer 95-H-729): "Het Hof overweegt dat de artikelen 32 - 40 Wet Tarieven in burgerlijke zaken alleen toepassing vinden ingeval van een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie van een advocaat, maar niet in geschillen die niet de omvang van het gedeclareerde bedrag betreffen". Citaat uit arrest Hof van Den Haag 5 juni 1997, rek.nummer: 95-1897: "Er is geen reden te oordelen dat deze artikelen 32-40 WTBZ ook toepasselijk zijn in een geval van een op argumenten gebaseerd geschil tussen de advocaat en diens opdrachtgever, dat niet is beperkt tot de vraag welk salaris de advocaat afgemeten aan algemene redelijkheidscriteria in rekening heeft kunnen brengen" (HR 24 juni 1938 , NJ 1939, 419). Uit de hierboven vermelde feiten blijkt dus dat de deken mr. Van Lutteldunck, de Raad van Toezicht en de President van de Rechtbank te Breda mr. Stalos zich zelfs niet aan een wet van 1843 noch aan de al vanaf 1939 bestaande jurisprudentie hebben gehouden. Tevens blijkt dat genoemde overtreding van de wet de president van de Rechtbank te Breda niet weerhouden heeft om de heer Sneep een zogenoemde executoriale titel te verstrekken. De president tolereert dus een wetsovertreding. Uit veel gevallen die de stichting inmiddels bekend zijn blijkt dat cliënten die - net als Terharte - op inhoudelijke gronden bezwaar maken tegen de rekening van de advocaat vrijwel onuitgezonderd door de betreffende advocaat al dan niet met behulp van de deken naar de Raad van Toezicht geloodst worden. Gedragsregel 27 lid 1 zegt: "Maakt de cliënt tegen de ingediende declaratie bezwaar, dan is de advocaat verplicht de cliënt te wijzen op de terzake bestaande regelingen". Een van die regelingen is een door de advocaat in te stellen vordering bij de rechter. Op die regeling wijzen advocaten en dekens niet. Advocaten maken er zoals telkenmale weer blijkt niet graag gebruik van. Gedragsregel 27, lid 4 zegt: "Is de declaratie in geding, dan wijst de advocaat op de mogelijkheid het gedeclareerde bedrag bij de deken te deponeren, totdat het geschil is beslecht". De andere mogelijkheid waarbij de advocaat zich tot de rechter dient te wenden wordt zelfs in de gedragsregels niet vermeld. De voorkeur van de heren en dames advocaten gaat kennelijk uit naar een begroting door de Raad van Toezicht. Daarmee staan dus nota bene advocaten als het om hun eigen belang gaat de vorming van jurisprudentie in de weg. Brieven van de stichting aan Dekens, Raden van Toezicht met het verzoek informatie te verschaffen over gevallen waarin zij een declaratiegeschil niet in behandeling hebben genomen omdat de civiele rechter bevoegd was, worden niet of niet duidelijk beantwoord. Brieven aan presidenten van rechtbanken en gerechtshoven waarin de stichting vraagt om geanonimiseerde voorbeelden waarin de president een beslissing van de Raad van Toezicht niet met de verbeide executoriale titel heeft beloond, leiden tot reacties die elkaar tegenspreken maar geen antwoord op de vraag geven. Ook op de vraag of bij het in art. 40 WTBZ genoemd verzet nu wel of geen procureur nodig is komt geen duidelijk antwoord. Het Gerechtshof te Den Bosch stelt zich in een mede door de stichting aanhangig gemaakte zaak (requestnr. R9800236) op het opmerkelijke standpunt dat "een verzetschrift conform de WTBZ een verzoekschrift conform art. 429d lid 3 BW is, dat derhalve door een procureur moet worden ingediend". Het Gerechtshof lijkt dus de van toepassing zijnde WTBZ te verlaten en haar toevlucht te zoeken bij het BW. Het gaatje in de ene wet wordt - zonder enige eerbied voor de wet - met een andere wet gestopt. De vraag is en blijft echter of de burger zelf bij de rechter in verzet kan komen tegen de rekening van een advocaat of dat hij daarvoor aangewezen is op de dure diensten van een advocaat. Voor wat haar vragen rondom de WTBZ betreft wordt de stichting verwezen naar het Algemeen Secretariaat Zittende Magistratuur. Dezelfde vragen gaan uit naar genoemd Secretariaat. Tot nu (sept. '98) toe ontbreekt ieder antwoord. De rechtspositie van Terharte zou volledig anders geweest zijn wanneer mr. Sneep conform de wet als eiser de burgerlijke rechter bewijzen had moeten voorleggen voor het feit dat zijn werkzaamheden voor Terharte "naar den aard der zaak, nuttig, doelmatig of noodig kunnen worden geacht of door den cliënt zijn verlangd". Vervolgens had de rechter de kosten van mr. Sneep kunnen wijzigen, roijeren of verminderen die naar zijn oordeel "overbodig waren of de palen eener billijke gematigdheid overschreden, daarbij in aanmerking nemend het gewigt der zaak en de moeijelijkheid die zij mocht hebben opgeleverd". In zijn boek "De achterkant van het Recht" (ISBN-nummer ?) schrijft prof. dr. Leijten in het hoofdstuk "Procederen hoeft niet duur te zijn". "In de tijd dat ik nog advocaat was, heb ik collega's (confrères heet dat in vaktaal) meermalen horen zeggen dat de wet van 1843 (WTBZ) niet afgeschaft moest worden, want dat juist haar onzinnigheid de grootste vrijheid waarborgde, terwijl een nieuwe wet met de pretentie aangepast te zijn aan hedendaagse normen, ongetwijfeld die vrijheid zou beknotten. En dan maar praten over eerbied voor de wet".
IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
VIERDE BEDRIJF: DE DEKEN STUURT DE KLACHTEN VAN TERHARTE DOOR Bijna een jaar na indiening van zijn klachten is het door Terharte onder de Deken gestorte geld er onder uitgehaald met behulp van een door de president van de Rechtbank te Breda afgegeven executoriale titel en is Terharte zijn geld kwijt. Het financiële gedeelte en de inhoud van de klacht die voor ieder weldenkend mens bij elkaar horen, zijn door de deken en een aantal advocaten die samen de Raad van Toezicht uitmaken, kunstmatig en onrechtmatig van elkaar gescheiden. Er is tot op dat moment nog slechts recht gesproken door advocaten, ook al bepaalt de wet (WTBZ), als gezegd, in art. 33 lid 1 en 2 dat: "zulks (de begroting) door de voorzitter van het collegie waar de zaak gediend heeft dient te geschieden of indien de zaak niet voor een regterlijk collegie is aanhangig geweest zulks (de begroting) dient te geschieden door de voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van den advocaat is gevestigd". Na een jaar zijn de twee klachten van Terharte bij de Raad van Discipline aangekomen. Die Raad bestaat uit 4 advocaten/leden en één rechter/voorzitter. Voor de eerste keer zal zich dus ook een rechter over de klachten van Terharte buigen. Art. 48 lid 1 Advocatenwet geeft duidelijk aan: "De beslissingen van de Raad van Discipline zijn met redenen omkleed, alles op straffe van nietigheid". En art. 48 lid 6 stelt: "De Raad spreekt, indien de klager daarom verzoekt, in zijn beslissing steeds met redenen omkleed uit of de advocaat jegens hem de zorgvuldigheid heeft betracht, die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt". Art. 49 lid 1 Advocatenwet geeft onomwonden aan: "De Raad van Discipline neemt geen beslissing dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat, en van de klager". Art. 49 lid 4 van de Advocatenwet zegt: "De Raad van Discipline kan getuigen oproepen en horen". De woorden uit die en uit andere artikelen boezemen vertrouwen in en zijn werkelijk veelbelovend. De stichting Advocadur neemt in die periode het besluit om de behandeling van de klachten van Terharte en van andere mensen, die klachten over advocaten hebben te volgen en vast te leggen of en hoe het tuchtrecht voor advocaten tegemoet komt aan een cliënt die recht zoekt voor het doen en nalaten van zijn advocaat. De deken, meester Van Lutteldunck, heeft bijna een jaar de tijd genomen om de twee klachten die Terharte hem 5 september 1993 netjes gerangschikt en keurig geformuleerd heeft doen toekomen te onderzoeken. Zijn onderzoek is echter van dien aard geweest dat hij er niet in slaagt om de twee klachten goed en volledig aan de Raad van Discipline door te geven. Terharte schrijft de griffier van de Raad dus een toelichting en stuurt hem bovendien zijn commentaar op de beslissing van de Raad van Toezicht. Op 30 augustus 1994 schrijft de griffier, mr. Van den Keuvelen uit Oisterwijk: "Uw brieven met bijlagen ontving ik in goed orde. De schriftelijke behandeling is afgelopen zodat ik u alles terugzend". Na enige correspondentie blijkt dat Terharte alleen nog maar stukken zonder commentaar mag inzenden. Zo werkt dat dus: De deken onderzoekt de klachten niet of nauwelijks, deelt ze in tweeën en omdat hij zijn huiswerk niet goed gedaan heeft, bereiken Terharte's klachten de Raad van Discipline onjuist en onvolledig. Dus wil Terharte het verzuim van de Deken goedmaken. Dat kan niet meer: "De schriftelijke behandeling is immers afgelopen", volgens de griffier van de Raad van Discipline. Ook dat bemoedigt klagen hoe dan ook niet.
INTIMIDATIEPOGING NUMMER 4: VERZOEK AAN DE RECHTBANK OM EEN VOORLOPIG GETUIGENVERHOOR. De Stem betaalt geen cent van de � 50.000,- die Sneep vordert als vergoeding voor de schade die Sneep door de berichtgeving in de krant zegt geleden te hebben. Terharte wil zijn geld van Sneep terug en zeker niet nog meer betalen. De Stem en ook het Brabants Nieuwsblad bedienen mr. Sneep in hun berichtgeving niet meer op zijn wenken en besteden -zij het mondjesmaat- aandacht aan Terharte's zaak en ook aan de activiteiten van Advocadur. Dat leidt tot ingezonden voor Terharte en Advocadur voordelige en voor Sneep nadelige brieven van lezers. Die negatieve publiciteit is voor mr. Sneep reden het voorlopig getuigenverhoor door te zetten. Dat is onbegrijpelijk en onredelijk omdat Terharte zich immers - zoals hierboven aangetoond - op verzoek van De Stem als enige bron bekend heeft gemaakt en de verantwoording op zich genomen voor al zijn uitspraken over Sneep. Het enige belang voor Sneep bij een getuigenverhoor was de bron van de in zijn ogen negatieve publiciteit te leren kennen. Dat belang is er niet meer. Toch zet hij het voorlopige getuigenverhoor door. De feiten in onderlinge samenhang en verband overziende, doet hij dat enkel en alleen om de kranten en Terharte af te houden van verdere negatieve publiciteit en daarmee zijn kostbare publicitaire imago veilig te stellen. Daarom zet hij intimidatiepoging 4 in. Hij verzoekt de Rechtbank te Breda toch om een voorlopig getuigenverhoor te mogen houden, waarin hij naast Terharte als partij en getuige beide Brabantse kranten als getuige wenst te horen. Een voorlopig getuigenverhoor is een bij wet gegeven mogelijkheid om met het oog op een rechtsvordering feiten en bewijzen boven water te krijgen. Mr. Sneep wil - de tekst van zijn verzoek volgend - bewijzen dat Terharte de bron is van een tegen hem gevoerde "publiciteitshetze", die zijn goede naam en eer in diskrediet gebracht zou hebben, waardoor hij "schade geleden heeft, lijdt en zal lijden". Terharte krijgt op 4 juli 1994 per aangetekende post een oproep om "te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank van vrijdag 29 juli 1994 om 11.30 uur, teneinde op het gedane verzoek tot het houden van een getuigenverhoor van meester Sneep te worden gehoord" Omdat mr. Sneep de zaken weer eens door elkaar gooit, krijgt niet de redacteur van het door Sneep gewraakte artikel in De Stem Arthur 't Hart, maar de rechtbankverslaggever W. Houben een oproep en om de show compleet te maken wordt tevens Joop Hoek van het Brabants Nieuwsblad opgeroepen.
HET VOORLOPIGE GETUIGENVERHOOR AAN DE ZIJDE VAN MR. SNEEP EERSTE BEDRIJF:
Op 29 juli 1994 begeeft Terharte zich samen met een Bestuurslid van Advocadur naar de Rechtbank te Breda. Ter zitting stelt hij de Rechtbank van de feiten in kennis. Hij zegt uiteraard dat hij zich al als bron bekend heeft gemaakt en dat dagblad De Stem daarvan op de hoogte is. Hij benadrukt dat hij voor alle feiten, die Sneep in het verzoekschrift opsomt, de volledige verantwoordelijkheid draagt, dat hij Sneep dat per brief d.d. 6 april 1994 heeft medegedeeld en dat het dus geen enkele zin heeft om hem of de krant in een kostbaar en tijdrovend getuigenverhoor te betrekken. Van de andere kant zegt hij dat hij de feiten, die meester Sneep kennelijk wil weten, graag wil laten spreken en dat hij mr. Sneep geen duimbreed met betrekking tot zijn getuigenverhoor in de weg zal leggen. De rechtbank stelt dat "Terharte in een zogenoemde contra-enquête getuigen kan oproepen en mr. Sneep alsdan vragen kan stellen". Terharte heeft dus geen bezwaar. Integendeel. Op 12 augustus 1994 krijgt hij bericht van de rechtbank dat het verzoek van Sneep tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is ingewilligd. In de motivering van de beslissing van de Rechtbank wordt geen woord van Terharte vermeld. Opmerkelijk is dat de redacteuren van De Stem en het Brabants Nieuwsblad geen bezwaar maken. Beide kranten weten immers dat Terharte de enige bron is en daar geen geheim van maakt. Het getuigenverhoor wordt bepaald op 17 november 1994. Op 31 augustus 1994 kopt De Stem: "Bergse letseladvocaat voelt zich benadeeld door publicaties in dagbladen. STEM-redacteur moet van Sneep bron noemen". De feiten laten geen andere conclusies toe dan dat:
IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
VERVOLG VIERDE BEDRIJF: BERICHT RAAD VAN DISCIPLINE 9 September 1994, meer dan een jaar na de indiening van Terharte's klachten, schrijft de griffier: "De Raad van Discipline heeft mondelinge behandeling in opgemelde klachtzaak thans vastgesteld op maandag 21 november 1994 om 16.30 uur".
In de zomer en in toenemende mate in de herfst lijken -op grond van informatie die bij de stichting binnenkomt- de hoeders van het recht veelal in het buitenland of elders te vertoeven. Dat geldt klaarblijkelijk ook voor de zaak Terharte. Klachten en zittingen van de rechtbank worden over de zomer en over een stuk de herfst heen geschoven. Op 17 november 1994 neemt het theater een vervolg met de zitting in het voorlopige getuigenverhoor.
TWEEDE BEDRIJF:
Mr. Sneep heeft Terharte per brief verzocht om 11.00 aanwezig te zijn. Het getuigenverhoor is in tegenstelling tot de berichten van mr. Sneep al om 9.30 uur begonnen met vragen aan de journalist Joop Hoek van het Brabants Nieuwsblad. Bij dat verhoor zou Terharte aanwezig hebben moeten zijn. Terharte is namelijk behalve getuige ook de partij, van wie Sneep een schadevergoeding wil. In de hal wachten ook de hoofdredacteur, de heer Coumans van De Stem en de journalisten 't Hart en Houben, die in tegenstelling tot Terharte om 9.30 uur door mr. Sneep verzocht zijn om 9.30 uur aanwezig te zijn. Door een vergissing van mr. Sneep is er dus al veel kostbare tijd van drie journalisten verloren gegaan, die beter besteed had kunnen worden. Tot bijna 12.30 uur moet iedereen wachten. Dan is Terharte aan de beurt. Het getuigenverhoor wordt hervat. Het getuigenverhoor vindt plaats in een klein zaaltje van de Rechtbank, een mooi nieuw gebouw, witte stenen, blauwe kozijnen en deuren, veel glas, schitterend sanitair. De journalisten van De Stem zijn nog maar net binnen of ze worden naar buiten gestuurd. Mr. Sneep wenst niet dat zij bij het verhoor van Terharte aanwezig zijn vanwege het feit dat zoals mr. Sneep dat uitdrukt "hij hen mogelijk nog als getuige wil horen en wil vermijden dat kennis, die zij bij het verhoor van Terharte op zouden kunnen doen, het vinden van recht en waarheid in de weg zou kunnen staan". Bij het uitspreken van die volzin trekt mr. Sneep een dermate braaf gezicht dat je zijn woorden haast zou geloven. De Rechter-commissaris staat zijn verzoek toe. Na 4 uur wachten druipen de H.H. journalisten met de staart tussen de benen af. Meester Sneep, die als zijn eigen advocaat optreedt, zit gemakkelijk achteroverleunend op een stoel voor een grote tafel. Hij straalt een onaangename zelfvoldaanheid en zelfingenomenheid uit en wekt de indruk dat hij van heel het gebeuren geniet. Achter de tafel zetelt de Rechter, Mw. meester Van der Voel, ook in toga met bef. Naast haar achter een bandrecorder, computer, toetsenbord en printer Mw. Ratel, griffier. Meester Sneep is gekleed in toga met bef. Terharte moet twee stoelen verder naar links plaatsnemen. Links naast hem gaat een lid van de stichting zitten om hem waar mogelijk terzijde te staan. Weer twee stoelen verder zit de getuige Joop Hoek, de misdaadverslaggever van het Brabants Nieuwsblad. De toehoorders zitten achter Terharte, Sneep en Hoek. De rechter stelt vast dat Terharte om 9.30 uur aanwezig had moeten zijn. Terharte legt uit dat hij door Sneep per brief om 11.00 uur is uitgenodigd en laat de brief zien. Geconfronteerd met het door mr. Sneep veroorzaakte probleem stelt de rechter voor dat zij het verslag dat de griffier van het verhoor van Joop Hoek gemaakt heeft herhaalt. Op die wijze wordt Terharte conform het in de wet gestelde in staat gesteld om indien er passages in voorkomen die niet juist zijn of vragen oproepen, dat aan haar te melden. Terharte gaat akkoord. Uit het verslag blijkt dat Joop Hoek zich met betrekking tot een aantal vragen van mr. Sneep op zijn journalistiek verschoningsrecht beroept en zijn bronnen wenst te beschermen. Terharte zegt dat hij dat aardig van hem vindt, maar dat hij die bescherming helemaal niet nodig heeft, omdat hij instaat voor ieder woord dat hij aan Joop Hoek verteld heeft. De notuliste tikt woord voor woord van Terharte, herhaalt diens woorden, vraagt of Terharte het eens met de uiteindelijke tekst en voegt die toe aan het Proces-verbaal. Met betrekking tot de rest van het verslag heeft Terharte geen enkele opmerking. Vervolgens stelt Terharte naar aanleiding van het verslag nog een tweetal vragen aan Joop Hoek, voor wie de klus er dan na bijna 4 uur op zit. Hij neemt plaats bij de toehoorders. Het verslag wordt goedgekeurd en ondertekend. Dan kan het verhoor van Terharte beginnen. De rechter straalt gezag uit, heeft kennelijk de leiding, kapt meester Sneep diverse keren af. Terharte beantwoordt netjes alle vragen van mr. Sneep en laat daarbij niet na om het zinloze van heel de vertoning te onderstrepen. Terharte wordt, wanneer hij zijn gram teveel laat botvieren, tot de orde geroepen. De ene na de andere vraag wordt op hem afgevuurd. Maar Terharte kent de feiten en is het getuigenverhoor en de vragen van Sneep duidelijk meester. Indien nodig fluistert het Bestuurslid van de stichting naast hem een en ander in zijn oren. Alle antwoorden moeten vastgelegd worden en daar gaat nogal wat tijd in zitten. Er ontstaat langzaam maar zeker een irritatie in de zaal en er moeten nog vele vragen gesteld worden. Bij een van de vragen geeft Terharte geen antwoord. "Wilt u de vraag beantwoorden?" zegt de rechter ietwat korzelig. Terharte kijkt de toehoorders en de rechter aan met een verschrikte en verbaasde uitdrukking over zijn gezicht. Vervolgens kijkt hij voor iedereen overduidelijk zichtbaar onder de tafel waar meester Sneep zit. Dan kijkt hij de rechter weer vol schrik aan. "Is er wat mijnheer Terharte, is er wat?" vraagt de rechter met hoorbaar moederlijke bezorgdheid in haar stem. "Dat kun je wel zeggen", zegt Terharte, terwijl zijn blik weer demonstratief onder de tafel verdwijnt om veelbetekenend te blijven rusten op de stoel tussen hem en meester Sneep. "Ik zie, eh, eh, ik zie een paar voeten met sokken, voorzien van een heel lief gelig kleurtje". En terwijl zijn blik weer langzaam onder de tafel uit komt, zegt die vol verbazing: "en die voeten die horen bij". Op dat moment stopt hij even als om de conclusie, die in de lucht hangt meer kracht bij te zetten. "Die voeten horen bij eh, eh, de advocaat mr. Sneep". De irritatie maakt plaats voor hilariteit. Getuigen, toehoorders en ook de griffier kunnen hun lachen niet inhouden, de Rechter amper. Maar zij staat letterlijk boven de partijen en de gebeurtenissen, vindt haar waardigheid terug en maant schijnbaar onbewogen tot stilte. Meester Sneep trekt - terwijl ieders blik op hem gericht is - met een aangeslagen gezicht zijn beide voeten, die hij ongegeneerd van schoenen ontdaan had van de stoel naast Terharte af en poot ze weer onder de waardigheid van toga en bef. Zijn voeten zoeken zijn schoenen. Na de vragen aan Terharte wordt de rechtbankverslaggever van De Stem, de heer Houben opgeroepen. De vragen aan de rechtbankverslaggever worden echter in de kiem gesmoord, omdat blijkt dat mr. Sneep zich vergist heeft. Niet de heer Houben, maar de journalist Arthur 't Hart is de schrijver is van het door Sneep gewraakte artikel. Tot een verhoor van Arthur 't Hart komt het niet meer. Om 15.13 uur komt er een eind aan het getuigenverhoor, dat om 9.30 uur begon.
Op 18 november 1994 kopt het Brabants Nieuwsblad wel: Advocaat dreigt met schadeclaims tegen ex-cliënt en krant. Ex-cliënten, die zich kritisch tegenover hem uitlaten moeten ervan doordrongen worden dat zij door zijn krant als "verwarde mensen, als hyena's, klagers, chicaneurs, etc." aangemerkt zullen worden en voor hun kritiek op de letselschadespecialist duur (� 75.000) dienen te betalen. In dit artikel herhaalt het Brabants Nieuwsblad haar foutieve standpunt dat "Sneep vrijwel volledig in het gelijk gesteld" zou zijn door de Raad van Toezicht. Verder wordt er in het artikel veel ophef gemaakt van het verschoningsrecht en de bronbescherming, die voor journalisten dienen te gelden. Er wordt zelfs gewag gemaakt van de mogelijkheid om de journalist van het Brabants Nieuwsblad Joop Hoek te gijzelen. Het getuigenverhoor van Sneep lijkt inmiddels verworden tot een speeltje, een gewichtigdoenerij, voor de rechtbank, meester Sneep en de journalistiek. Op Omroep Brabant worden er gewichtige vragen gesteld en legt de te gijzelen 'martelaar'/rechtbankverslaggever Joop Hoek getuigenis af van de dure plicht van de journalist om zijn bronnen te beschermen. Het klinkt allemaal even prachtig als gewichtig, maar het is nodeloze tijdverspilling en verlakkerij van de luisteraars. De stichting Advocadur benadert Omroep Brabant met het verzoek om ten aanzien van het getuigenverhoor de feiten te laten spreken. En die feiten zijn en blijven dat Terharte de bron is en buiten de kolder van het getuigenverhoor om alle feiten die meester Sneep wenst te weten in het openbaar wil laten spreken. Daar is geen getuigenverhoor voor nodig. Terharte heeft zijn standpunt bekend gemaakt. Daar neemt hij geen woord van terug. Sterker, hij wil over het doen en nalaten van mr. Sneep nog veel meer zeggen, in de krant, op Omroep Brabant of waar dan ook. Omroep Brabant luistert echter niet en antwoordt net als de kranten niet op de vraag waarom zij geen aandacht besteedt aan noch stelling neemt tegen de feiten die de stichting meldt. Sommige omroepen blijken net als de vroegere omroepers des Konings slechts de berichten van de "koningen" van het rechtsbedrijf en de pers om te roepen.
De Stem was met drie journalisten getuige van het slecht voorbereide en georganiseerde, tijd verspillende getuigenverhoor en de vergissingen en de fouten van mr. Sneep. In hun krant wordt daarvan geen verslag gedaan. In zowel De Stem als het Brabants Nieuwsblad verschijnt niet een bijtend verhaal over het in het oog vallende gebrek aan organisatie en efficiëntie van het getuigenverhoor. Geen woord over de tijdrovende vergissingen van mr. Sneep. Geen enkele kritische toon. In de ogen van de hoofdredactie hadden de feiten geen nieuwswaarde en... over nieuwswaarde valt altijd te twisten. 21 NOVEMBER 1994: IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT VERVOLG 4E BEDRIJF MONDELINGE HOORZITTING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE 21 November 1994 des middags om 16.00 uur is de hoorzitting, waarin de klachten van Terharte behandeld zullen worden. Vijftien maanden na het indienen van zijn klachten is Terharte uiteraard gespannen. Zijn verlangen naar gerechtigheid is, op grond van alles wat zich in de afgelopen jaren heeft voorgedaan, goed voorstelbaar. De plaats waar recht en waarheid gevonden moeten worden, is de rechtbank te Den Bosch, een modern gebouw, een paar verdiepingen, aan de Beurdsestraat in Den Bosch. Net als bij het Gerechtshof, dat wat verderop met de rug naar het hart van de stad staat, stenen trappen. De rechtzoekende moet ook hier klimmen voor zijn recht dat letterlijk boven hem verheven is. Een hal, rechts achter een muur van glas een receptionist, die naar een wachtkamer links onder in het gebouw verwijst. Plastic kuipstoeltjes, waar tafeltjes aan vastzitten. Geen kapstok. Er is een koffieautomaat. Mr. Sneep komt voorbij de wachtkamer, kijkt even schichtig naar het zich daar bevindende tamelijk grote gezelschap en duikt de aangrenzende advocatenkamer in. Even later komt de griffier van de Raad van Discipline de heer Van den Keuvel, de wachtkamer in. Wat onmiddellijk opvalt is dat hij een trui draagt, ingetogen van kleur en met een rustig motief. Hij kijkt de aanwezigen haast vriendelijk aan en roept heel zachtjes zonder overtuiging wat iedereen al weet: De zaak Terharte/Sneep. Dan gaat hij voor naar een tamelijke grote zaal, waarin voorin, aan een grote tafel een rechter, vier advocaten en de griffier zitten, allemaal gekleed in stemmige colberts met serieuze stropdassen, waardoor de griffier in zijn trui er onmiddellijk uitspringt. In hun gezelschap bevindt zich een vrouw, van middelbare leeftijd, die een charmant mantelpakje draagt. Voor ieder lid van de Raad ligt een indrukwekkend grote map met papieren, het klachtdossier Sneep/Terharte. De vrouw kijkt niet onvriendelijk. De andere gezichten staan zonder uitzondering op zuinig en stuurs en lijken bepaald niet over te lopen van enthousiasme om op deze koude, donkere, droefgeestige novemberdag eens alles uit de rechtskast te halen om de kwaliteit van het doen en nalaten van mr. Sneep aan een nauwkeurige, strenge keuring te onderwerpen. Een meter of twee verder de zaal in staan tafels en stoelen in rijen. Op de voorste rij helemaal links heeft inmiddels letselschade-advocaat mr. Sneep plaatsgenomen. Helemaal rechts moet Terharte gaan zitten. Naast hem gaat iemand van de stichting Advocadur zitten om hem waar nodig terzijde te staan. Een paar rijen daarachter zitten de toehoorders. Terharte's vrouw is er ook. De rechtbankverslaggever van De Stem is er ook. De rechter, de vrouw in het mantelpakje, neemt het woord en geeft een samenvatting van de klachten van Terharte en het commentaar daarop van Sneep. De advocaten kijken tamelijk ongeïnteresseerd en hoe dan ook niet onderzoekend voor zich uit. Een advocaat bladert verveeld in het klachtdossier. Na die samenvatting krijgt Terharte het woord. In een gloedvol betoog, dat in meer dan anderhalf jaar vorm heeft gekregen zet hij rustig, waardig en beheerst alle feiten op een rij. Over ieder woord is nagedacht. Onvrede en woede zijn in nette woorden verpakt. De woorden hebben effect. Ieder woord valt op zijn plaats en treft doel. Sneep's hoofd wordt roder en roder en van het vertrouwen dat hij meer dan een jaar lang via de pers over de afloop van de klachten van Terharte heeft rondgebazuind, lijkt nog maar weinig van hem af te stralen. Houding, blik en de aandacht van de leden van de Raad veranderen zienderogen. Ze gaan rechtop zitten, schuiven naar voren en nemen ineens de moeite om te luisteren. Duidelijke woorden en gerichte tegenspraak zijn ze klaarblijkelijk niet gewend. Terharte wordt volop in de gelegenheid gesteld om te zeggen wat hij al 15 maanden wil zeggen tegen mensen die een beslissing moeten nemen over dat wat Sneep hem en zijn gezin heeft aangedaan. Hij mag zelfs ter zitting - tegen alle formele voorschriften in - kopieën overleggen van recente krantenartikelen, waarin Sneep zich wederom over Terharte en zijn rechtsvordering laatdunkend en beledigend heeft uitgelaten. Terharte's betoog wijkt soms van de geschreven tekst af en groeit desalniettemin tot grote hoogte. Zijn betoog wordt met geen woord, geen geluid onderbroken en er groeit een haast voelbare spanning in de zaal. De poging om het juridische letsel dat mr. Sneep heeft aangericht duidelijk te maken is meer dan geslaagd. Het laatste woord valt in een volledige stilte, die even aanhoudt en doorbroken wordt door de voorzitster die mr. Sneep het woord geeft. Diens betoog past niet bij de door de pers afgeschilderde succesadvocaat. Zijn woorden worden voorgelezen en klinken zielloos en onbewogen. Mr. Sneep gaat niet in op de argumenten uit Terharte's pleidooi. Enige citaten uit het pleidooi van Sneep: "Ik streef voor mijn cliënten altijd naar het beste, mevrouw de voorzitter, niet een zeven, niet een acht, niet een negen, maar een tien daar streef ik naar. Ook voor mijn ex-cliënt, de heer Terharte, heb ik mij dag en nacht ingezet. Ik heb mij altijd en slechts laten leiden -zowel naar de krant als in brieven naar derden- door de zorg die de heer Terharte naar mijn overtuiging behoeft". Op monotone, lijzige wijze vervolgt Sneep zijn pleitnotities. Af en toe slaagt hij erin de leden van de Raad aan te kijken.
Vervolgens krijgt Terharte weer het woord. IJzingwekkend en op afgemeten toon, waaruit zijn ingehouden woede doorklinkt, dient hij Sneep van repliek. Met name een zin maakt diepe indruk:
Mr. Sneep's hoofd is rood en gebogen, zijn nek even rood en opgezwollen. Hij heeft geen behoefte meer aan een weerwoord, dat de voorzitter hem aanbiedt. In zijn brief d.d. 7 januari '94, in andere brieven en in kranten stelde mr. Sneep: "In mijn twaalfeneenhalfjarige praktijk is geen enkele zaak die niet het volle daglicht kan zien". Uit die woorden volgt de gerechtvaardigde vraag of, hoe, hoelang en door wie Sneep's zaken in het volle licht zijn gehouden. De zitting is afgelopen. Niemand van de leden/advocaten heeft aan Terharte noch aan Sneep een vraag gesteld. De uitspraak wordt over 6 weken bepaald, maar kan in verband met de feestdagen wat uitlopen, aldus de voorzitster.
21 November 1994 kopt De Stem: BERGSE ADVOCAAT SNEEP WIJST ALLE KRITIEK VAN TERHARTE AF.
DERDE BEDRIJF: BESLISSING RECHTBANK INZAKE HET BEROEP VAN JOOP HOEK OP HET VERSCHONINGSRECHT VERSUS/RECHTSVINDING EN WAARHEIDSVINDING
"Verklaart het beroep van Joop Hoek op zijn verschoningsrecht ongegrond".
De rechtbank motiveert haar beslissing bij monde van en ondertekend door meester A.C. van der Voel onder meer als volgt: "De getuigplicht van artikel 191 Rv beoogt te beschermen het belang van een goede rechtsbedeling, welke slechts kan bestaan bij gratie van het aan de dag komen van de waarheid in een proces". Aan Hoek kan worden toegegeven dat het belang van de vrije nieuwsgaring ermee gediend kan zijn dat aan een journalist een verschoningsrecht toekomt, omdat daardoor de door informanten gewenste geheimhouding, in het bijzonder met betrekking tot hun identiteit, beter is verzekerd en zodoende informanten niet van het geven van inlichtingen worden weerhouden. In het algemeen is echter het belang van de vrije nieuwsgaring ondergeschikt aan het belang dat art. 191 RV beoogt te beschermen. Hier wordt door meester Van der Voel een lans gebroken voor de waarheidsvinding en de rechtsvinding. Het recht van Sneep om de feiten en de waarheid te vinden, dient te prevaleren boven de vrije nieuwsgaring en het verschoningsrecht van de krant. De woorden van meester Van der Voel klinken mooi maar verworden tot valse, bedenkelijke tonen omdat de bronnen, de feiten en de waarheid al maanden bekend zijn. Terharte, Forrer, Dirven, Groen, alle door de krant geraadpleegde bronnen zijn bekend. Het zij herhaald: Er was en is geen enkele reden voor een urenlang getuigenverhoor, dat vele hoeders van het recht op rekening van de belastingbetaler in beweging heeft gezet. Bronnen die allang en breed bekend zijn, behoeven geen bescherming meer. Er was noch is geen enkele noodzaak voor de betrokken journalisten om ter bescherming van hun bronnen een beroep te doen op hun verschoningsrecht. "Waarheidsvinding, rechtsvinding". Er is maar een waarheid en dat is dat heel het getuigenverhoor een poppenkast is waarin effecten, intimidatie en gewichtigdoenerij de spelers zijn. Die waarheid wordt niet gevonden. De stichting stuurt een ingezonden brief naar De Stem en het Brabants Nieuwsblad die erop neerkomt dat de rechtbank geen schiettent is waar een advocaat, een journalist of een burger een schot kunnen wagen. De brief wordt niet geplaatst. De voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor wordt bepaald op 15 december 1994 te 9.15 uur. Het Brabants Nieuwsblad gaat in beroep bij het Hof van Den Bosch tegen de beslissing van de rechtbank te Breda. Terharte krijgt een oproep om als getuige ter zitting van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch te verschijnen. De poppenkast is dus nog niet afgelopen maar dreigt gewoon door te gaan. 25 NOVEMBER 1994: DE ENE KRANT 25 November 1994, een paar dagen na de zitting van de Raad van Discipline in Den Bosch meldt het Brabants Nieuwsblad feiten waarvan ze al veel langer op de hoogte was, onder andere dat Terharte een procedure tegen Sneep begint. Dit is het eerste artikel waarin het Brabants Nieuwsblad in haar kolommen onomwonden schrijft wat Terharte vindt en wil, een opmerkelijke koerswijziging, waarvoor geen verklaring bestaat. Sinterklaas, Kerstmis, kerstvakantie. De 6 weken van wachten op de beslissing van de Raad van Discipline zijn bijna voorbij. 24 JANUARI 1995 IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT VIERDE BEDRIJF: BESLISSING RAAD VAN DISCIPLINE: MEESTER SNEEP DUBBEL BERISPT. NOG STEEDS GEEN INHOUDELIJK OORDEEL OVER DE WERKZAAMHEDEN VAN MEESTER SNEEP. Meester Sneep krijgt van de Raad een berisping voor excessief declareren en voor het feit dat hij Terharte in het openbaar een beroepsklager en een chicaneur heeft genoemd. De sancties die de Raad van Discipline ter beschikking staan, zijn: een waarschuwing, een berisping en een verwijdering van het tableau, dat wil zeggen een verbod om als advocaat op te treden. Met betrekking tot het excessief declareren neemt de Raad van Discipline het standpunt van de Raad van Toezicht over. Die Raad toetst, als aangetoond slechts marginaal en ambtshalve. Daarmee gaat de Raad voorbij aan de in de WTBZ gestelde eigen begroting. Aan een inhoudelijk oordeel over de werkzaamheden van Sneep en het prijskaartje dat hij daar aanhangt komt ook de Raad van Discipline niet toe. De klacht dat meester Sneep een aantal zaken verkeerd heeft ingeschat, waardoor Terharte emotionele en juridische schade heeft geleden, wijst de Raad als volgt af: "Uit de overgelegde correspondentie blijkt niet dat mr. Sneep de juridische merites van klager's zaak verkeerd heeft ingeschat. Er bleek een verschil van inzicht, hetgeen niet inhoudt dat de visie van mr. Sneep onjuist was. Dit onderdeel van de klacht zal als ongegrond worden afgewezen". De stichting heeft een aantal juristen en mensen, van een redelijk verstandig en maatschappelijk niveau, die in staat zijn tot lezen en oordelen dezelfde correspondentie laten bestuderen. Allen komen tot de conclusie dat mr. Sneep "de juridische merites van klager's zaak op een aantal onderdelen wel verkeerd heeft ingeschat". Sneep heeft zaken en namen door elkaar gegooid, de primaire en secundaire victimisatie niet onderscheiden, geen enkel initiatief genomen om tot een deskundigenonderzoek te komen, wel in zijn eigen belang een getuigenverhoor tegen Terharte geregeld maar geen voor Terharte; hij heeft geen enkele juridische actie ondernomen om de door Kulstee ingezette vorderingen, die geheel en al verknocht zijn bij een en dezelfde rechtbank onder te brengen, kortom de letselschade-advocaat heeft de juridische vraag van Terharte niet goed begrepen. Op grond daarvan heeft mr. Sneep letsel en schade veroorzaakt. Verder voert de Raad door de verkeerde instructie van de Deken, mr. Van Lutteldunck, een aantal opmerkingen van Terharte als klachten op. Deze zogenaamde klachten worden afgewezen. Aan de meest wezenlijke klachten van Terharte gaat de Raad geheel voorbij. Ook dat komt door toedoen en nalaten van de Deken. Terharte heeft - als gezegd - de griffier van de Raad van Discipline schriftelijk gewezen op de beperkte en onvolledige wijze waarop de Deken de klachten van Terharte aan de Raad van Discipline overgedragen heeft. "De schriftelijke behandeling was echter afgelopen". Op grond daarvan en in wezen op grond van heel de wijze waarop dat de Deken met de klachten van Terharte is omgesprongen heeft de Stichting Advocadur klachten tegen de Deken, mr. Van Lutteldunck ingediend.
VONNIS VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN De heer H. Forrer is een expert op het gebied van schaderegeling, die zoals gebleken is in de pers, maar ook in het TV-programma "Rondom Tien" stelling genomen heeft tegen het optreden van mr. Sneep. Het vonnis van de rechtbank maakt gewag van het feit dat Forrer in de al eerder genoemde Stem van 3 januari 1994 heeft gezegd: "Het is ongegeneerde geldgraaierij. Een absolute verwerpelijke praktijk. Schaderegeling à la Sneep daar neem ik stelling tegen in. Er is helaas een toenemende groep van die lieden in de advocatuur, die dit als commercie exploiteert". Hij aarzelt niet om te spreken van verwerpelijke praktijken, ongegeneerde geldgraaierij en alleen maar denken aan eigen gewin. En dan begint voor het toch al kwetsbare slachtoffer een lijdensweg van procedures en processen, die kan eindigen in géén schadevergoeding maar wel torenhoge advocaats- en proceskosten. In het Brabants Dagblad van 8 januari 1994 kwalificeerde Forrer, mr. Sneep, als "een zakkenvuller", die zich in de media laat vergezellen door mensen in rolstoelen en zonder armen en benen en die uit is op goedkoop effect. Deze methoden zijn - aldus Forrer - verwerpelijk. Sneep heeft slechts één belang: "zijn eigen portemonnee", zoals blijkt uit de behandeling van Terharte die hij bewust op het verkeerde been heeft gezet en uit de zaak Groen, die hij een voorschot vroeg van � 40.000. Sneep en - zoals uit het vonnis blijkt - ook de klaarblijkelijk bestaande BV Sneep Advocatuur hebben de rechter gevraagd om de uitlatingen van Forrer als onrechtmatig te kwalificeren en een vergoeding geëist voor de geleden en te lijden schade van � 75.000,- te verhogen met de wettelijke rente. De vordering van Sneep wordt afgewezen. De rechter stelt zich in een verrassend duidelijke vonnis, dat voer geeft aan de veronderstelling dat de "wijzen uit het Oosten komen" onder meer op het standpunt: "Wie gelijk mr. Sneep in het kader van zijn beroepsuitoefening zich in de publiciteit begeeft indien hij dat in het belang van zijn cliënt acht en daarmede cliënten en bekendheid verwerft, moet, gelijk ook voor politici en artiesten geldt, zich meer dan anderen laten welgevallen, indien die publiciteit zich eens tegen hem keert, zeker wanneer die kritische publiciteit plaatsvindt in het kader van een publieke discussie in de pers over een ontwikkeling met aspecten van algemeen belang". Het vonnis schept juridisch vertrouwen met betrekking tot "publieke discussie en de aspecten van algemeen belang" die de stichting met dit boek en met de serie "Met recht een ander gewicht in de schaal" voorstaat. Voornoemd vonnis heeft mr. Sneep ver van zijn lijfkrant, De Stem, de regionale en de landelijke pers, kortom uit de media gehouden. "Publiciteit, mijnheer Terharte is een machtig en ... goedkoop wapen" Ook dit vonnis heeft hem naar alle waarschijnlijkheid aan het denken gezet over de mogelijkheid dat genoemd machtige wapen zich meer en meer tegen hem zou kunnen keren.
KRANT EN IMAGO DE ENE KRANT DE STEM 26 Januari '95 kopt De Stem: en schrijft onder andere:
Het lijfblad B.N. van Sneep kopt 27 januari 1995 in kapitale letters de onwaarachtige woorden: "BLIJ MET UITSPRAAK" en geeft Sneep volop de gelegenheid om te benadrukken dat hij in 6 van de 8 klachten vrijgesproken zou zijn. Het commentaar van de stichting en Terharte op deze zoveelste onjuiste en misleidende voorstelling van zaken wordt niet opgenomen. Er volgt een appèl op de hoofdredactie. Er zijn immers geen 8 klachten, maar twee en er is geen enkele reden om "blij te zijn". Tevergeefs. Ook de Gelderse kranten en het Algemeen Dagblad schrijven over de veroordeling van mr. Sneep.
MEESTER SNEEP KIEST EIEREN VOOR ZIJN GELD EN De beslissing van de Raad van Discipline en de eerste deuken in zijn publicitair imago maken een eind aan de intimidatiepogingen van Sneep. Sneep heeft op grond van de tot nu toe onweersproken feiten met de poppenkast/schiettent van het getuigenverhoor misbruik gemaakt van een procesrecht en daarbij zeker het B.N. kunnen gebruiken voor zijn doeleinden. Daarbij had mr. Sneep slechts één doel en dat was het overeind houden van zijn voor hemzelf en Sneep BV kostbare imago. Door de voor hem negatieve beslissing van de Raad van Discipline en met name door publiciteit daarover, kan zijn imago nog meer onder druk komen te staan. Doorzetten van zijn acties tegen Terharte zal die druk slechts vergroten en wellicht het hierboven genoemde vonnis van de rechtbank te Zutphen in de openbaarheid brengen. In het imago en het eigen belang van mr. Sneep en in niets anders ligt voor een goed verstaander van de feiten dan ook de reden dat mr. Sneep als de meest onschuldige jonker van Bergen op Zoom d.d. 14 februari 1995 zijn lijfblad B.N. per vette kop laat schrijven: "TIJD BETER BESTEDEN SNEEP STOPT PROCEDURES". In het artikel maakt de meester van het volgende gewag: "het is voor alle betrokkenen van belang dat wij -die pluralis majestatis klinkt even wrang als ongeloofwaardig!- onze tijd aan belangrijker zaken gaan besteden". Van een procedure tegen Terharte en van hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline wenst meester Sneep af te zien. De poppenkast van het voorlopige getuigenverhoor krijgt geen vervolg. De speelse stoelendans rond het verschoningsrecht en de bronbescherming van de journalist is teneinde. De Stem van 13 februari 1995 kopt wat feitelijker: "ADVOCAAT SNEEP STOPT ZAAK TEGEN EX-CLIËNT". In het daarbij horende artikel maakt mr. Sneep eveneens melding van het feit dat "hij afziet van alle gedurende meer dan een jaar luidkeels aangekondigde bedreigende stappen" Als reden geeft hij aan: "het lijkt mij voor alle betrokkenen van belang dat er rust komt in bovengenoemde zaak". Tegenover de effecten die mr. Sneep met deze berichtgeving hoopt te bereiken staan de feiten: Feit is dat meester Sneep alle onrust in de wereld heeft geholpen. Niet "wij" maar hij heeft Terharte, andere mensen en de krant zomaar in het wilde weg en in het openbaar beschuldigd en bedreigd met een kort geding, een civiele procedure en een geldvordering van � 50.000. Hij heeft excessief gedeclareerd. Hij heeft Terharte in het openbaar en tegenover derden beledigd. Hij heeft - dwars tegen alle feiten en redelijkheid in - een voorlopig getuigenverhoor ingezet, de rechter misleid en dus misbruik gemaakt van een procesrecht, dat voor belangrijker zaken gebruikt had kunnen worden. Kortom meester Sneep heeft wind en onrust gezaaid en de storm geoogst waar hijzelf om gevraagd heeft. De Stem van 2 maart 1995 neemt de plannen van Advocadur in haar krant op. Advocadur is van plan om het getuigenverhoor voort te zetten en ook om nieuwe klachten tegen mr. Sneep te formuleren. Tevens wil de stichting de rechter inschakelen en vragen om in goede justitie vonnis te wijzen met betrekking tot het letsel dat mr. Sneep Terharte en zijn gezin aangedaan heeft en welke vergoeding daar bij hoort. Tevens wordt vermeld dat de stichting Advocadur een standpunt wil horen van de vereniging van Letselschade-advocaten (de LSA) over het letsel dat de letselschadespecialist Sneep berokkend heeft. Deze vereniging zegt de kwaliteit van de letselschade-advocaat te bewaken en voor deskundigheid en kwaliteit van haar leden in te staan. Sneep en andere advocaten verwijzen voor wat hun kwaliteit betreft om de haverklap naar voornoemde LSA. In de pers maakt de LSA met enige regelmaat gewag van de door haar bewaakte kwaliteit van haar leden. Het bestuur van deze vereniging van peperdure letselschadespecialisten blijkt echter niet in staat om een mening te formuleren over het letsel dat Sneep Terharte heeft aangedaan. Er ontstaat een correspondentie waaruit slechts blijkt dat de LSA in de media weliswaar hoog opgeeft van de door haar gewaarborgde kwaliteit van de bij haar vereniging aangesloten letselschade-advocaten, maar het af laat weten wanneer zij geconfronteerd wordt met een lid dat over de schreef gaat. Ook richt de stichting zich per aangetekende brief tot de stichting De Ombudsman te Hilversum, een stichting die bijvoorbeeld bij het TV-programma "Ook dat nog" bij herhaling in beeld komt om haar gezaghebbende mening over een klacht van een burger over het volk te verspreiden. De heer Sneep is namelijk lid van de door de stichting De Ombudsman ongerichte werkgroep "medici/juristen", een werkgroep die zegt zich in te zetten voor de positie van slachtoffers van medische letselschade. De stichting De Ombudsman wordt op de hoogte gesteld van het doen en nalaten van de heer Sneep en verzocht om maatregelen te nemen. Tevens wordt de stichting De Ombudsman verzocht om een werkgroep juridisch letsel op te richten, waarin de stichting gaarne zitting neemt. De brief en de herhalingsbrieven worden niet beantwoord.
POGINGEN OM DE LETSELSCHADEADVOCAAT SNEEP TOT VERGOEDING Vanaf januari 1995 wendt de stichting zich namens Terharte in vele brieven tot meester Sneep, telkens met het verzoek om uitgaande van zijn kunde en kennis als letselschadespecialist, in het licht van de veroordeling van de Raad van Discipline tot een finale kwijting met Terharte te komen. Terharte wil er een punt achter zetten. Hij is het klagen over en ageren tegen Sneep beu. Als schadebedrag wordt het bedrag van � 50.000,- genoemd dat Sneep van Terharte wilde vorderen. In een brief d.d. 27 februari 1995 meldt de stichting mr. Sneep welke acties zij zal uitvoeren wanneer hij niet bereid om met Terharte tot een regeling te komen. Een van die acties is de publicatie van dit verhaal. De letselschade-advocaat wil van geen letsel weten. Hij wil niet met de stichting noch met Terharte praten, wel met diens advocaat, mr. Kulstee. Die wil echter niet.
DE NIEUWE ADVOCAAT MR. H. ZWENKEN Maart 1995 komt er definitief en eind aan de relatie tussen de advocaat Kulstee en Terharte. Mr. Kulstee is en blijft niet te bereiken. Hij komt er niet aan toe om of vergeet nog steeds essentiële juridische gegevens in het geding te brengen, waarvoor Terharte zijn benen uit zijn lijf heeft gelopen om ze in handen te krijgen. Mr. Kulstee geeft - zoals uit heel het dossier blijkt - geen antwoorden op menselijke noch op juridische vragen. De druk op Terharte om bij mr. Kulstee weg te gaan, neemt toe. Bij toeval komt de stichting in contact met een andere advocaat, mr. H. Zwenke, van het advocatenkantoor De Kul en Zwijger uit Oss, die zich ontvankelijk lijkt te tonen voor de problemen van Terharte en al die andere mensen, die zich in toenemende mate tot de stichting wenden. Hij praat niet onmiddellijk over geld maar luistert. De vrees van Terharte dat de bestudering van het dossier en zijn optreden net als bij Kulstee en Sneep een vermogen gaan kosten, neemt hij weg. Hij geeft vertrouwen, straalt rust uit en doet gewoon normaal. Dat geeft Terharte de moed om eindelijk de banden met Kulstee te verbreken. Hij verandert -zoals zoveel mensen- van advocaat, in de hoop dat die doet wat zijn voorganger nalaat. Terharte:
Een van de eerste acties van mr. Zwenken is het schrijven van een brief aan Sneep, waarin hij hem, net als de stichting al eerder deed, voorstelt om met Terharte tot een minnelijke regeling te komen. Dit leidt tot een correspondentie waarin Sneep bij herhaling bewijzen levert voor het feit dat hij, de letselschade-advocaat, zich niet kan voorstellen hoeveel letsel hij zelf kan berokkenen.
VIERDE BEDRIJF:
Hierboven is met feiten en argumenten aangegeven tot wat voor een poppenkast het voorlopig getuigenverhoor van meester Sneep leidde. Het verzoek van Terharte aan de rechtbank om het voorlopige getuigenverhoor door te laten gaan wordt gehonoreerd. Terharte is er op gebrand om bij de contra-enquête duidelijkheid te verschaffen en die duidelijkheid liefst in de openbaarheid te laten spreken. Dat heeft Terharte mr. Sneep en de pers laten weten en ook tegenover de rechter, mevr. meester Van der Voel heeft hij daar geen geheim van gemaakt. De contra-enquête blijkt grondig voorbereid. Ter verduidelijking en ter vergemakkelijking van het vinden van het recht en de waarheid heeft de stichting een inleiding op de vragen geschreven, die bij de contra-enquête gesteld zullen worden. Ter herinnering, het is mevr. mr. Van der Voel, die in haar vonnis rechts- en waarheidsvinding laat prevaleren boven het verschoningsrecht van de journalist. Die rechts- en waarheidsvinding dient derhalve ook voor de contra-enquête te gelden. Om de stellingen van mr. Sneep zo goed mogelijk tegen te kunnen spreken en heel de poppenkast te ontmaskeren zijn ten behoeve van de rechter-commissaris alle verduidelijkende verklaringen, gegevens en bewijzen netjes van vraag tot vraag geordend. Brieven van de Volkskrant, het NRC, het A.D., het Gelders Dagblad, De Stem en het B.N. waaruit blijkt dat Terharte geen contact met hen heeft opgenomen, uitspraken van oud-cliënten van mr. Sneep, kortom de stichting heeft een vracht aan tegenbewijs verzameld en die vóór de zitting aan de rechter-commissaris doen toekomen. Mr. Sneep wilde een getuigenverhoor om feiten te leren kennen. Met die feiten willen Advocadur en Terharte hem en de rechter met behulp van de stichting om de oren slaan. In de contra-enquête dienen alle beschuldigingen van mr. Sneep om zeep geholpen te worden en de waarheid aan de oppervlakte te komen. Om kosten te sparen beperkt Terharte zich tot één mondelinge getuige, mevr. Dirven uit de omgeving van Breda. Voor mevr. Dirven zijn net als de heer Sneep voor Joop Hoek en voor Terharte een aantal vragen (13) opgesteld. Voor meester Sneep zijn 21 vragen geformuleerd. Genoemde inleiding, verklaringen, informatie en vragen zijn gebundeld en ongeveer 10 keer gekopieerd. Die gebundelde informatie is bestemd voor wie daar behoefte aan heeft. De contra-enquête biedt Terharte - als gezegd - de uitgelezen bij wet gegeven mogelijkheid om tegenbewijs te leveren met betrekking tot de gronden en de beschuldigingen die mr. Sneep aan zijn verzoek tot het houden van een getuigenverhoor ten grondslag heeft gelegd. Het ter zitting behandelde dient namelijk in een officieel gerechtelijk stuk vastgelegd te worden. Terharte heeft dus de mogelijkheid om officieel vast te laten leggen dat mr. Sneep hem ten onrechte in het getuigenverhoor betrokken heeft. Daarom zijn er kosten noch moeite gespaard om de rechter-commissaris te helpen zich zo goed mogelijk van haar taak te kwijten en de griffier het opmaken van het Proces-verbaal van hetgeen ter zitting behandeld zal gaan worden, te vergemakkelijken. Wanneer de waarheid in de contra-enquête aan de oppervlakte komt, kan dat Terharte's civiele en tuchtrechtelijke rechtspositie jegens Sneep alleen maar versterken. Om te kunnen oordelen over de feiten die zich bij de contra-enquête voor gaan doen, dienen die feiten zo duidelijk en volledig mogelijk weergegeven te worden. De zitting begint om 9.30 uur. Plaats van handeling is weer de rechtbank te Breda. De groene Jaguar van mr. Sneep staat al op de parkeerplaats. De hal van de rechtbank lijkt op een grote wachtkamer. Er zijn - geheel uit eigen beweging - twee journalisten gekomen, een van De Stem en een van het Algemeen Dagblad. Om 9.30 uur wordt eenieder naar een raadkamer gedirigeerd waar de contra-enquête plaats zal vinden. Meester Sneep bevindt zich weer aan de rechterzijde. Hij treedt nu niet op als advocaat maar als getuige. Hij draagt dus toga noch bef. Haast automatisch verdwijnen er blikken onder de tafel. Mr. Sneep heeft zijn schoenen aan en keurig onder de tafel geposteerd. De rechter komt binnen samen met de griffier. De griffier is dezelfde, maar de rechter is een geheel andere, een meester van het vrouwelijke geslacht van hooguit een jaar of 35. Ze maakt in houding en optreden een opgewonden indruk. Op haar wangen kleurt een blos. De vraag is waarom niet de vorige rechter-commissaris mr. Van der Voel, die immers al geïnformeerd is, de contra-enquête voorzit en waarom - wanneer zij verhinderd mocht zijn - de contra-enquête niet is uitgesteld. Een verklaring wordt niet medegedeeld. Terharte wordt verzocht links voor de tafel plaats te nemen. Terharte's vriend/lid van de stichting wil weer naast hem gaan zitten om hem zoveel mogelijk van dienst te zijn met het verdelen van de stukken die gemaakt zijn, het aanwijzen van de vragen, met wat in zijn oren fluisteren of met wat dan ook. De rechter, een zekere mr. T.E. Jong staat dat in tegenstelling tot haar voorgangster mr. Van der Voel niet toe. Voor die weigering wordt geen verklaring gegeven. De namen van de aanwezigen worden niet opgenomen en komen dus ook niet voor in het Proces-verbaal van de zitting. Bij het begin van de zitting wordt meester Sneep een glas water aangeboden. Aan Terharte niet. Even later meldt mr. Jong zich zo maar zonder enige reden of aanleiding op hoge toon met de vraag of Terharte ook een glas water wil. De vraag klinkt niet hartelijk noch welgemeend en hangt onheilspellend in de lucht. Bij Terharte is de vraag van de rechter-commissaris klaarblijkelijk niet doorgedrongen. Hij zit namelijk verwoed in de stapel papieren voor zich op de tafel te bladeren, een taak die eigenlijk voor zijn vriend bedoeld was. Mr. Jong heeft immers verboden dat Terharte wordt bijgestaan. Als de vraag uiteindelijk tot hem doordringt, antwoordt Terharte dat hij ook wel een glas water wil. Dan zegt meester Jong tegen alle feiten en omstandigheden in, vinnig en onheilspellend: "U heeft hier precies dezelfde rechten als mijnheer Sneep en op deze zitting worden partijen volkomen gelijkwaardig behandeld". Omdat partijen op alle zittingen gelijkwaardig behandeld dienen te worden is er voor de vreemde inleiding van de rechter-commissaris geen verklaring te geven. Alleen meester Jong kan die verklaring geven. Vervolgens begint de zitting met twee glazen water op tafel, die de gelijkwaardigheid van partijen moeten symboliseren. Al gauw blijkt echter -zo klaar als water- dat er met twee maten gemeten wordt. Zodra Terharte volgens het door de stichting Advocadur gebundelde draaiboek een vraag begint in te leiden wordt hij vrijwel onmiddellijk onderbroken door meester Jong, die van meet af aan haar onbehagen en haar bevooroordeeldheid niet onder stoelen of banken steekt. Mr. Jong geeft Terharte te verstaan dat "op deze zittingen naar feiten wordt gevraagd en niet naar meningen. Meningen komen in een eventuele civiele procedure aan de orde", zegt ze op een toon die ingestudeerd en voorbereid klinkt en geen tegenspraak duldt. De heer Sneep krijgt bij zijn vragen in het eerste getuigenverhoor alle gelegenheid om zijn vragen in te leiden en te verduidelijken. Urenlang heeft Sneep zijn vragen ongestoord kunnen inleiden, vragen kunnen stellen en zijn mening kunnen geven. Daarom duurde het eerste getuigenverhoor van 9.30 uur tot 15.00 uur. Van dat feit waren verschillende mensen getuige. Het proces-verbaal van de eerste zitting onder leiding van de rechter-commissaris mr. Van der Voel spreekt dezelfde taal. Bij de contra-enquête krijgt Terharte niet één keer de kans een vraag in te leiden of van achtergrondinformatie te voorzien. Dat blijkt telkenmale nodig omdat de rechter-commissaris er blijk van geeft de vraag niet te begrijpen en zich de informatie die haar werd toegestuurd niet eigen gemaakt te hebben. Als Terharte aan Sneep bijvoorbeeld vraagt wat zijn bronnen zijn voor zijn ook in het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor genoemde beschuldigingen van laster- en publiciteitscampagne, is het nodig dat hij in een inleidinkje de desbetreffende kranten noemt en verduidelijkende feiten en achtergronden aangeeft. Die kans krijgt hij niet één keer. Mr. Sneep wordt daarentegen wel volop in de gelegenheid gesteld om zijn antwoord toe te lichten en zijn mening te berde te brengen. Een feitelijk antwoord zou hebben moeten luiden: ja, nee, of ik weet het niet. Het proces-verbaal van de zitting bewijst dat Sneep alle gelegenheid heeft gekregen om zijn antwoorden toe te lichten. Sneeps argumenten voor het houden van het getuigenverhoor waren -naar hij zei en schreef- "gericht op het achterhalen van feiten om daarmee het bewijs te leveren dat Terharte hem geschaad zou hebben met de hierboven genoemde laster en publiciteitscampagne". In de contra-enquête wil Terharte het bewijs leveren dat de lasteraar en degene die misbruik maakt van de journalistiek en van het voorlopig getuigenverhoor mr. Sneep zelf is. Daarop zijn alle vragen gericht. Een van de vragen luidt bijvoorbeeld: "Vindt u dat een man die u als verward, als beroepsklager, als hyena en als chicaneur kwalificeert, een serieuze getuige is?" De vragen aan mr. Sneep die bedoeld waren om de rechter duidelijk te maken wat zijn precieze redenen zijn voor het feit dat hij ineens met het getuigenverhoor wil stoppen, komt door het doen en laten van de rechter-commissaris niet aan de orde. Vele andere vragen van Terharte is hetzelfde lot beschoren. Dat ligt aan de rechter-commissaris, die op elke slak zout legt, keer op keer bewijzen levert voor haar vooringenomenheid en er op geen enkele wijze aan bijdraagt om een atmosfeer te scheppen waarin de waarheid en het recht boven water hadden kunnen komen. Juist daarom kan mr. Sneep bij dit getuigenverhoor al een begin maken om zich vrij te pleiten door van alles en nog wat te berde te brengen en dat uitgebreid in het beëdigde Proces-verbaal op te laten nemen. Bij de getuige mevrouw Dirven gebeurt in wezen precies hetzelfde. De waarheid over doen en laten van Sneep blijkt in vraag en antwoord niet toegelicht te mogen worden. Die waarheid blijkt niet vol in het licht te mogen komen. De waarheid en het Recht blijken steeds meer toegedekt te worden en verstrikt te raken in een kluwen, waarin de draden niet meer te onderscheiden zijn. De onrechtvaardigheid drukt aan alle kanten. Terharte probeert voor zijn recht op te komen. Zijn irritatie groeit zienderogen en vindt een weg in zijn woorden en zijn gebaren. De onvrede en de tegenspraak die de rechter-commissaris zelf heeft opgeroepen, worden vervolgens tegen hem gebruikt. Terharte verzet zich. Hij slaagt er -te oordelen naar de reacties van de rechter-commissaris kennelijk in de juiste woorden voor zijn verzet te vinden. Maar zijn woorden, hoe redelijk die ook zijn, worden hem ontnomen. Hij staat er alleen voor. Niemand van de aanwezigen mag hem immers van meester Jong terzijde staan. De rechter-commissaris speelt het zelfs klaar om Terharte toe te bijten om "in een volgende zitting een advocaat mee te brengen, omdat hij een vak beoefent, waarin hij niet geschoold is". Daarbij ziet zij volledig over haar meisjeshoofd dat deze contra-enquête het bij wet gegeven doel had om aan de hand van een aantal vragen de integriteit van de advocaat Sneep met betrekking tot het door hem verzochte getuigenverhoor vast te stellen. Ook is het klaarblijkelijk niet tot haar doorgedrongen dat Terharte al twee keer blijk heeft gegeven van de vakbekwaamheid die nodig is om een advocaat tot de orde te roepen. Mr. Sneep's declaraties zijn immers door de Raad van Toezicht met duizenden guldens gekort en de Raad van Discipline heeft mr. Sneep tweemaal berispt. Aan zowel het een als het ander is geen advocaat te pas gekomen. De derde keer kan Terharte die bekwaamheid niet inzetten. Dat komt niet door Terharte maar door toedoen en nalaten van een rechter die niet boven de partijen staat, een rechter die niet is opgewassen tegen de door haarzelf veroorzaakte druk, een rechter die niet met tegenspraak kan omgaan, een rechter die haar emoties niet onder de duim heeft, een rechter die er gedurende bijna twee uur blijk van geeft over onvoldoende kennis met betrekking tot de affaire Sneep te beschikken, een rechter die niet tot de orde te roepen is, een rechter die te jong en te onervaren is om een door meester Sneep gecompliceerd gemaakte zaak te kunnen begrijpen en op waarde te kunnen beoordelen. Om 11.30 uur maakt zij -duidelijk aangeslagen- een eind aan de contra-enquête. Mr. Sneep krijgt 6 uren toegemeten voor zijn getuigenverhoor, dat wanneer hij gewild had zelfs nog een vervolg gekregen zou hebben. Terharte moet het voor de contra-enquête doen met 2 uur, waarvan de meeste tijd verloren is gegaan aan de emoties en de onmacht van de rechter-commissaris. De Stem van 29 april 1995 kopt boven een bericht over de zitting de letterlijke woorden van meester Jong: "U maakt er een circus van, doet u dat soms voor de pers". Ook deze uitspraak is, zeker in het licht van het in een brief vastgelegde feit dat de stichting de pers niet uitgenodigd heeft, illustratief voor het subjectieve handelen van de rechter. In het artikel wordt de repliek van Terharte afgedrukt: "U kapt alles van mij af. En aan dat circus draagt u dus in belangrijke mate bij. Mijn vragen verdienen een toelichting, anders begrijpt u er niets van". Het A.D. van 1 juni 1995 schrijft in een paginagroot artikel over onder andere de stichting Advocadur: "Terharte slaagde erin de rechter-commissaris meester Jong in Breda zo kwaad te krijgen dat zij driftig met de vlakke hand op de tafel sloeg, etc.". Terharte's reactie: "Als je lastig bent en je niet aan de geldende (ere)codes houdt, dan gaat men om zich heen meppen. Wij laten ons echter niet uit het veld slaan". Twaalf volwassen mensen, die net als de rechter tot oordelen in staat zijn, waren getuige van deze o.i. rechtsonwaardige contra-enquête: Een dierenarts, een drs. Linguïstiek, een drs. in de Spaanse taal en letterkunde, een geslaagd zakenman, 2 huisvrouwen, een technisch tekenaar, twee journalisten, de griffier en de rechter-commissaris zelve. 12 personen waren er dus getuige van dat er bij de contra-enquête volgend op het door mr. Sneep in gang gezette getuigenverhoor geen waarheid noch recht gevonden kon worden en tekenen hieronder voor de juistheid van bovengenoemde uitspraken. Al deze mensen bevestigen de hierboven aangegeven feiten en zijn zeker bereid daar getuigenis van af te leggen. Onzeker is of de rechter-commissaris bereid is om naar eer en geweten getuigenis af te leggen van haar fouten en die van Vrouwe Justitia die de rechtbank tot een schiettent degradeerden. Het zal wel niet. Maar ze mag het wat de stichting betreft altijd even laten weten. Die feiten samenvattend en ze in onderlinge samenhang en verband overziende - zoals rechters dat plegen uit te drukken - is er geen andere conclusie dan dat meester Sneep tweemaal misbruik heeft gemaakt van procesrecht, dat wil zeggen misbruik van de diensten van de rechter-commissaris, de griffier, de zittingzaal, de centrale verwarming, kortom van belastinggeld. Het getuigenverhoor misbruikte hij met de kennelijke opzet om door intimidatie zijn kostbaar publicitair imago te behouden en de contra-enquête werd misbruikt om Terharte af te houden van de bewijzen voor dat misbruik en om zich alvast vrij te pleiten voor een eventuele vordering van Terharte. In beide gevallen werd hem daarbij niets in de weg gelegd door de optredende rechters, die geen van beiden het misbruik doorzagen. VAN MEI TOT OKTOBER 1995: Al ruim voor de contra-enquête in het voorlopig getuigenverhoor is mr. Stalos volledig door Terharte op de hoogte gesteld van alle achtergronden. Na de contra-enquête stelt de stichting Advocadur mr. Stalos in kennis van de gang van zaken bij genoemde enquête. Ook mr. Jong wordt geïnformeerd. Zij verwijst hem echter naar de president van de rechtbank, mr. Stalos. Meester P. Stalos wordt op het feit gewezen dat Terharte door toedoen en nalaten van mr. Jong niet toegekomen is aan het hem in de wet gesteld toekomende tegenbewijs. Zoals alle hoeders van het recht tegen wie de stichting zich kritisch opstelt, reageert mr. Stalos met de ontvankelijkheidsvraag. "De stichting is geen belanghebbende, haar komt niet het Recht toe om voor Terharte op te treden". Deze zin komt in het groeiende bestand van Advocadur tientallen keren voor. In een brief d.d. 1 juni 1995 schrijft mr. Stalos: "Overigens is de dwingende toon, waarop u aan de rechter (meester Jong) informatie vraagt, misplaatst. Ik geef u in overweging om u in voorkomende gevallen te laten adviseren door een jurist buiten de rechtbank, etc.". Ook meester Stalos verschaft de stichting daarmee het zoveelste bewijs dat de hoeders van ons recht kritiek en problemen graag onder elkaar regelen, naar alle waarschijnlijkheid geleid door de ervaring dat advocaten geen hoge tonen tegen rechters aanslaan.
Via een uitgebreide correspondentie komt het uiteindelijk op 23 juni 1995 om 10.30 uur tot een gesprek met de President van de Rechtbank, mr. Stalos. Bij voornoemd gesprek wordt Terharte - conform het schriftelijk advies van de president - door een advocaat bijgestaan. Het is mr. Zwenken, de advocaat die voor de stichting en voor Terharte optreedt. Over de betaling van diens rekening heeft de president geen adviezen verstrekt. In het gesprek, waarbij ook de secretaris van de President, een lid van de stichting en de al eerder genoemde sympathisant en dierenarts uit Made aanwezig zijn, wordt uitgebreid gesproken over de contra-enquête. De opmerkelijk bedenkelijke rol, die van meester T.E. Jong daarbij heeft gespeeld, wordt uitgebreid toegelicht. Uit een brief blijkt dat Advocadur erop aan heeft gedrongen dat óók mr. Jong bij het gesprek aanwezig zou dienen te zijn. Maar de president "wil eerst alleen met Terharte en diens advocaat praten". Daarmee laat hij de kans op informatie die uit de confrontatie Terharte/getuigen van de contra-enquête en mr. Jong had kunnen komen vooralsnog voorbijgaan. De president vraagt tijdens het gesprek mr. Zwenken met opvallend veel nadruk waar en hoelang hij advocaat is. In zijn woorden lijkt de vraag door te klinken of mr. Zwenken wellicht interesse heeft in een functie als rechter bij de rechtbank. Wat opvalt is dat mr. Zwenken -wellicht door de belangstellende vragen van de president- zoveel moeite heeft om duidelijk naar voren te brengen wat Terharte wil, dat Terharte doodgewoon zegt dat hij wil dat de president tegen mr. Jong optreedt en een nieuwe contra-enquête gelast. Alvorens zijn standpunt te bepalen wil de president echter eerst met mr. Jong spreken. De stichting stelt voor dat zij - om de waarheid zo snel mogelijk kort te kunnen sluiten - bij dat gesprek aanwezig dient te zijn. Per slot van rekening is mr. Jong naast de griffier, Terharte en de zijnen, de enige getuige. Het voorstel wordt afgewezen. Het lijkt mr. Stalos "beter wanneer hij eerst alleen met mr. Jong spreekt". "U hoort nog van mij", zegt mr. Stalos. Tot oktober 1995 hoort Terharte niets. Eind oktober 1995 richt hij zich per brief tot mr. Stalos en vraagt hem hoe het gesprek met mr. Jong is afgelopen en of hij al een standpunt heeft ingenomen. Per brief van 9 november 1995 reageert mr. Stalos als volgt: "Voor de goede orde stel ik er wel prijs op nog te vermelden dat door mij geen toezegging is gedaan met name niet om inlichtingen te verstrekken na mijn gesprek met mr. Jong". Dat is niet alleen een volkomen onlogische vaststelling maar op grond van de feiten, die door drie man werden vastgesteld een onjuiste constatering, een leugen, of milder uitgedrukt een noodleugen, geboren uit het onvermogen om een collega op de vingers te tikken. "De jurist van buiten de rechtbank" mr. Zwenken treedt niet op tegen deze noodleugen. Verder schrijft meester Stalos: "Voor wat betreft de inmiddels door Terharte tegen mr. Sneep bij deze rechtbank aanhangig gemaakte procedure, merk ik op dat mijn presidiale bevoegdheden niet zover reiken, dat ik, zo daar overigens al aanleiding voor mocht bestaan, invloed daarop kan uitoefenen". De stelling van Terharte, geschreven en in het gesprek met de president verwoord was en is dat de contra-enquête niet conform het in de wet gestelde verlopen is en dat mr. Sneep daaruit voordeel heeft getrokken en zal trekken. Alle halve waarheden en leugens zijn keurig door de griffier geprotocolleerd en worden door mr. Sneep later inderdaad in de schadevergoedingsprocedure die Terharte tegen mr. Sneep gaat aanspannen in het geding gebracht. Tegen deze feitelijke stelling heeft meester Stalos èn niet in al zijn brieven èn niet in het gesprek met de stichting valide argumenten ingebracht. De vraag of op grond van de feiten de President niet zou moeten ingrijpen en Terharte een nieuwe contra-enquête toe zou moeten staan heeft meester Stalos tot nu niet beantwoord. Wel heeft hij die vraag verlegd naar de door Terharte tegen mr. Sneep aanhangig gemaakte procedure om vervolgens tot de hem welgevallige conclusie te komen dat zijn "presidiale bevoegdheden niet zo ver reiken om daar invloed op uit te oefenen". Dat was de vraag echter niet. Op die wijze wekt de president - zoals meerdere hoeders van ons Recht - bij zichzelf de indruk dat hij niets kan doen. Dat is natuurlijk slechts schijn omdat een president van een rechtbank alle bevoegdheden heeft om op grond van de feiten conform art. 14 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie op te treden. Dat artikel zegt: "De presidenten zijn bevoegd, ambtshalve of op de vordering van het O.M. aan de leden van hun college die de waardigheid van hun ambt, hun ambtsbezigheden of ambtsplichten verwaarlozen, of die zich schuldig maken aan overtredingen in art. 11, eerste lid onder d bedoeld, na hen in de gelegenheid te hebben gesteld om te worden gehoord, de nodige waarschuwing te doen". Maar deze president "doet niet de nodige waarschuwing". Zijn er wel presidenten die de nodige waarschuwingen doen? Art. 14 a van dezelfde wet zegt: "Degene die een klacht heeft over de wijze waarop een ambtenaar van een rechterlijk college zich jegens hem heeft gedragen, kan de Procureur-generaal bij de Hoge Raad verzoeken een vordering in te stellen bij de Hoge Raad tot het doen van een onderzoek naar die gedraging". Mr. Stalos heeft geen klacht ingediend. Uit gegevens van de stichting WORM (Wetenschappelijk Onderzoek Rechterlijke Macht) blijkt dat de Procureur-generaal Ten Kate van de 317 klachten over handelingen van rechters, die in de periode 1991 - 1994 werden ingediend in geen enkel geval een verzoek tot het instellen van een vordering tot onderzoek bij de Hoge Raad heeft ingesteld. Op grond van die gegevens en wegens overstelpende drukte heeft de stichting van een klacht afgezien. Art. 192 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: "Indien bewijs door getuigen bij de wet is toegelaten, beveelt de rechter een getuigenverhoor, zo vaak een der partijen (Terharte) het verzoekt en de door haar te bewijzen aangeboden feiten betwist zijn (door Sneep) en tot de beslissing der zaak (misbruik van procesrecht, etc.) kunnen leiden". Mr. Stalos doet beleefd en formeel, maar voor Terharte doet hij niets. Er is alleen maar kostbare tijd verspild. De advocaat mr. Zwenken heeft niets tegen de zinloze tijdverspilling bij mr. Stalos ingebracht, waarschijnlijk omdat hij het te druk heeft en omdat het voor advocaten een kopzorg is om tegen een president van een rechtbank in het geweer te komen en op de zere plek te schieten. Bij brief d.d. 16 november 1995 deelt Terharte mr. Stalos mede: "Samen met de stichting Advocadur ben ik benieuwd naar het oordeel van de rechter met betrekking tot de rekening van Sneep en beschouwen de aangelegenheid vooralsnog als gesloten". De feiten dwingen om in dit verhaal de aangelegenheid alsnog te openen. 23 JUNI 1995:
VIJFDE BEDRIJF:
De Raad van Discipline is aan vele klachten van Terharte voorbijgegaan en na indiening van de klachten in september '93 is mr. Sneep zich inmiddels aan nieuw klachtwaardig handelen te buiten gegaan. Alle reden voor de stichting om er achter zien te komen in hoeverre er voor iemand, die met recht en reden over een advocaat klaagt, mogelijkheden bij de Raad van Discipline liggen. De Raad is niet toegekomen aan een oordeel over de gestelde misleiding, niet aan het verbreken van duidelijke, zwart op wit gestelde beloftes, niet aan de schending van zijn geheimhoudingsplicht, niet aan een oordeel over het getuigenverhoor, niet aan Sneep's bedreigingen in en buiten rechte en met name niet aan een inhoudelijk oordeel over Sneep's juridische handelingen. Er worden 14 nieuwe klachten geformuleerd over het doen en laten van mr. Sneep. De klachten worden verduidelijkt aan de hand van nota bene 34 producties. Inmiddels is Advocadur betrokken geraakt in vele klachten en leert zij in de praktijk van klacht tot klacht. Op 25 juni 1995 doet zij de klachten aan de deken toekomen. Na de dubbele berisping van mr. Sneep heeft de Raad van Discipline te Den Bosch kennelijk niet gerekend op een nieuwe klacht. Er volgt namelijk een even flauw, gezocht als formeel verweer dat gebaseerd wordt op de ongeloofwaardige stelling dat "de stichting niet de klagers is, derhalve geen belang bij de klacht heeft en -alweer- niet ontvankelijk is, daar Terharte de klager is". In brieven d.d. 11 juli '95, 18 september '95 en 26 september '95 schrijft de stichting in kapitale letters: WIJ ZIJN NIET DE KLAGERS. DE HEER TERHARTE IS DE KLAGER EN WIJ STAAN HEM EN ANDERE KLAGERS BIJ. DE DOOR ONS INGESTUURDE 14 KLACHTEN, INCLUSIEF ALLE PRODUCTIES ZIJN DUS DE KLACHTEN VAN TERHARTE EN DIENEN LOUTER EN ALLEEN ALS KLACHTEN VAN TERHARTE BESCHOUWD TE WORDEN. Er komt geen reactie. De tijd gaat zoals gewoonlijk voorbij met wachten. De Raad weet kennelijk geen raad met klagers, die zich niet uit het veld laten slaan door formeel tromgeroffel en die vol weten te houden. De stichting heeft tijd, idealisme en geld van een paar trouwe sponsoren en daarom de gelegenheid om de vaak bloedstollende en groteske feiten te registreren die het tuchtrecht voor advocaten en klagers haar vanuit het arrondissement Den Bosch en uit heel het land aanreikt.
EERSTE BEDRIJF
Op instigatie van en betaald door nota bene de Nederlandse Orde van Advocaten is er in 1995 een onderzoek uitgevoerd door de Universiteit van Utrecht, afdeling Rechtssociologie naar de behandeling van klachten over advocaten. Dit bepaald niet als representatief, geheel onafhankelijk en objectief te kwalificeren onderzoek komt desalniettemin tot uitermate negatieve conclusies over de behandeling van klachten. Aan genoemde conclusies kan de stichting er uit haar onderzoek van jaren nog een aantal toevoegen, die het negatieve beeld over de behandeling van klachten over advocaten slechts zullen bevestigen en zelfs versterken. Klagers blijken over de behandeling van klachten over advocaten met recht uitermate ontevreden te zijn. Bij het onderzoek is om onnavolgbare redenen de rol van de dekens niet betrokken. Dat is vreemd en opmerkelijk omdat de dekens immers conform het in de Advocatenwet gestelde in wezen het fundament van de klacht dient te leggen. Op dat fundament steunt de verdere behandeling en het uiteindelijk oordeel over de klacht. Mr. Van Lutteldunck heeft in plaats van de klachten van Terharte van een solide fundament te voorzien, het door Terharte gelegde fundament ondergraven. Het doen en nalaten van mr. Van Lutteldunck blijkt uit dit verhaal en komt er samengevat op neer dat de deken mr. Van Lutteldunck geen of onvoldoende onderzoek heeft verricht (art. 46c lid 2 Advocatenwet), geen compromis heeft betracht tussen Sneep en Terharte (art. 46d, lid 1 Advocatenwet), de klachten onvolledig en niet onverwijld naar de Raad van Discipline verwezen heeft (art. 46e, lid 1 en 2 Advocatenwet), niet ambtshalve tegen mr. Sneep is opgetreden, onware mededelingen in de pers heeft gedaan over de juistheid van het declaratiegedrag van mr. Sneep ("er wordt absoluut niet teveel gedeclareerd, het gaat allemaal volgens het boekje") en zich grievend over Terharte heeft uitgelaten. Alle reden dus om te klagen. Een klacht over de deken dient ingediend te worden bij een deken uit een ander arrondissement. Dat doet de stichting bij brief d.d. 3 augustus 1995 en wel bij de deken te Roermond. Zoals te doen gebruikelijk behandelt ook deze deken de klachten geheel schriftelijk en maakt zij niet gebruik van het schriftelijk aanbod van de stichting om haar mondeling nader te informeren. Zij beproeft geen compromis, ze onderzoekt de klachten waarschijnlijk niet of nauwelijks en maakt geen gebruik van de mogelijkheid om onderzoek door een lid van de Raad van Toezicht te laten uitvoeren. Er ontstaat slechts - zoals te doen gebruikelijk - een ontmoedigende briefwisseling tussen de deken, de klager en aangeklaagde, die vele maanden in beslag neemt. 29 AUGUSTUS 1995
EERSTE BEDRIJF:
De pogingen van Advocadur en de advocaat mr. Zwenken die voor Terharte en de stichting optreedt om meester Sneep te bewegen om in redelijkheid en in der minne genoegdoening aan Terharte te verschaffen, leiden - als gezegd - tot een opmerkelijke correspondentie van de kant van Sneep. Die correspondentie wordt bekwaam over de vakantie heen getild. In september neemt het eerloze gedraai van Sneep om de kern een vervolg. Meester Sneep laat zich niets gelegen liggen aan de beslissingen van de Raad van Discipline en gaat "blij" zoals hij zijn lijfblad B.N. in reactie op de beslissing van de Raad van Discipline mededeelde, door het leven. Terharte gaat minder blij door het leven. Meer dan twee jaar na het indienen van zijn toegewezen klacht tegen het doen en nalaten van meester Sneep heeft hij slechts een klein beetje van zijn geld en zijn eer terug en bestaat er nog altijd niet een inhoudelijk oordeel over de kwaliteit van de werkzaamheden van mr. Sneep. Meester Sneep en een tot dat moment falend tuchtrecht dwingen Terharte dus om de strijd op te geven of om een juridische procedure te beginnen. Een juridische strijd tegen een advocaat is ongelijke strijd, die de meeste mensen niet volhouden. Terharte geeft volmondig toe dat hij zonder de hulp van de stichting de strijd nooit zou hebben volgehouden. Sneep is een rechtsgeleerd persoon - althans die indruk wekt hij - die voor zichzelf kan optreden. Terharte moet gebruik maken van de diensten van een advocaat, die de zaken weer moet bestuderen en als het effe tegenzit herbestuderen, uitwerken, positioneren ... en betalen. Meester Sneep niet. In die rechtsongelijkheid heeft de wetgever niet voorzien. Terharte heeft echter geen andere keus. Daarom dagvaardt zijn advocaat mr. Zwenken mr. Sneep bij de rechtbank te Breda. Daarbij wordt uitgegaan van de redelijke verwachting dat de tuchtrechter zijn oordeel over de in juni '95 ingediende 14 klachten binnen afzienbare tijd bepaald zal hebben. Dat oordeel over al het doen en nalaten van mr. Sneep wil Terharte aan de civiele rechter voorleggen. Iemand die in rechte wat van een ander vordert, dient zich tot de rechtbank in het arrondissement te wenden waarin die derde woonachtig is. Iedere dagvaarding leidt tot een rekening van een deurwaarder die een exploot moet uitbrengen. Wanneer -zoals in het geval van Terharte- de advocaat niet in het arrondissement van de rechtbank, waar geprocedeerd wordt, kantoor houdt, dient hij zoals men dat noemt "procureur te stellen". Een procureur is een advocaat, die het monopolie heeft om de post voor en van zijn confrater bij de rechtbank te bezorgen en op te halen en te oordelen naar zijn rekeningen een postbode, die - als gezegd - zo duur is dat hij in concurrentie met de PTT/Telecom onmiddellijk het loodje zou leggen. Via een journalist van het dagblad De Stem en niet via zijn advocaat mr. Zwenken komt Terharte erachter dat de wet een mogelijkheid biedt om op verkorte termijn te procederen. Die mogelijkheid is gegeven met het al eerder genoemde art. 145 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat zegt: "In spoedeisende zaken kan de rechter, op verzoek van de eiser bepalen dat geen gelegenheid zal worden gegeven tot het nemen van conclusies van repliek en dupliek". Daarmee wordt veel tijd gewonnen en geld bespaard. Uit ervaringen van de stichting Advocadur blijkt dat advocaten van de hierboven genoemde tijd- en geldbesparende mogelijkheid zo goed als geen gebruik maken en verzuimen om hun cliënt daarop te wijzen. Een simpel verzoek aan de rechtbank blijkt voldoende te zijn. Zolang advocaten dergelijke verzoeken niet indienen, zijn en blijven er veel rechtzoekende mensen die tegen hun wil in geld en tijd verliezen, hoe hard ze het een en het andere ook nodig hebben. Bovenstaande vormt voor een advocaat en voor een rechtzoekend burger reden om gedragsregel 5 te lezen, te herlezen, te bestuderen, te herbestuderen, etc.: "het belang van de cliënt en niet enig ander belang is bepalend voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te behandelen". De dagvaarding, waarin het doen en nalaten van Sneep en de gevolgen ervan zijn verwoord, lijkt duidelijk en is voorzien van die brieven en documenten, die nodig zijn om de rechtbank naar behoren te informeren. Met name de 14 nieuwe klachten van Terharte tegen doen en nalaten van meester Sneep worden overgelegd. De tuchtrechter heeft nog niet over de op 23 juni 1995 ingediende klachten beslist.
TWEEDE BEDRIJF:
Meester Sneep beroept zich op de beslissingen van de Raad van Toezicht en Raad van Discipline, vindt dat de rechtbank slechts marginaal mag toetsen en stelt zich ook al weer op het standpunt dat Terharte niet ontvankelijk is. Voorzover Terharte dat wel zou zijn, ontkent Sneep alle door Terharte geformuleerde eisen. De eis tot vergoeding van de door de letselschade-advocaat veroorzaakte schade, wijst hij in alle toonaarden af. Sneep heeft dus - in zijn ogen - zijn werk goed gedaan, niet teveel geld in rekening gebracht, Terharte niet in het openbaar beledigd en geen enkele schade veroorzaakt. Zijn conclusie is een aaneenschakeling van onjuiste of onjuist en onvolledig weergegeven feiten. Sneep speelt het ook in deze fase van de juridische strijd klaar - door het draaien met de feiten en de waarheid - om Terharte opnieuw te beledigen. Enige citaten uit zijn pleidooi:
In genoemde conclusie van antwoord gaat Sneep zich te buizen aan nog veel meer denigrerende, de waarheid vertekenende uitspraken, die - beoordeeld door een mens met een gemiddeld rechtsgevoel - een goed en zorgvuldig advocaat niet betamen. Deze nieuwe en andere klachten worden aan de al geformuleerde 14 toegevoegd, waardoor het aantal klachten tot 18 en de producties tot 38 oplopen.
IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT KLACHTEN OVER MR. VAN LUTTELDUNCK 2E BEDRIJF:
11 Oktober '95 stuurt de deken te Roermond de op 3 augustus '95 ingediende klachten door naar de Raad van Discipline te Den Bosch. Alle klachten zijn met feiten, brieven, wetsartikelen geadstrueerd en komen samengevat neer op de volgende:
IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT KLACHTEN OVER DOEN EN NALATEN MR. KULSTEE EERSTE BEDRIJF:
Ook mr. Kulstee blijkt aan geen enkele regeling in der minne mee te willen werken. Net als mr. Sneep weet ook hij van de prins geen kwaad. De stichting is in de loop van vele jaren op vele fouten van advocaten gestuit, maar er nooit een tegengekomen die zijn fouten ruiterlijk en onomwonden toegaf, laat staan zijn best deed om die fouten goed te maken. Advocadur besluit dan ook om ook tegen het doen en vooral het nalaten van mr. Kulstee klachten te formuleren. Pas in november 1995 komt zij daaraan toe. De klachten worden ingediend bij de deken uit het arrondissement Maastricht. Ze zijn duidelijk en to-the-point geformuleerd en voorzien van vele verwijzingen en verduidelijkingen. Uit de klachtformulering blijkt dat de stichting het klagen steeds beter afgaat en meer grip krijgt op de nood, die de klagers hebben. Men wordt zogezegd het klagen meester. De belangrijkste klachten zijn dat mr. Kulstee -zoals uit het verhaal duidelijk is geworden- onnodig in 4 zaken heeft gedagvaard en verzuimd heeft om een aantal brieven in het geding te brengen, die onder andere het beroep van de tegenpartij op rechtsverwerking hadden kunnen voorkomen. Rechtsverwerking betekent dat iemand in rechte een ander niet meer kan aanspreken, wanneer hij deze gedurende langere tijd niet of onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij zijn rechten op hem voorbehoudt en deze te zijner tijd zal uitoefenen. In de al eerder genoemde brieven heeft Terharte aan de betrokken neurologen en aan de psycholoog geschreven dat "hij hen verantwoordelijk zal blijven houden voor alles wat zij in zijn leven hebben aangericht". Die brieven heeft mr. Kulstee - en mr. Sneep evenmin- niet overgelegd en daarom is in de zaak Dogeen het beroep op rechtsverwerking toegewezen door het Gerechtshof te Arnhem. Daardoor lijkt Terharte zijn vorderingsrecht op de neuroloog Dogeen, die voor hem de meeste schuld heeft, verloren te hebben. Ook de deken uit Maastricht behandelt de klachten geheel schriftelijk en maakt - net als zijn collegae/dekens - geen gebruik van het aanbod om zich mondeling nader te laten informeren. Er volgt zoals te doen gebruikelijk een correspondentie tussen de klager, de aangeklaagde en de deken, die maanden in beslag neemt. Ook deze deken onderzoekt de klachten niet anders dan op basis van de ingestuurde stukken, hij maakt geen gebruikt van de hulp van een lid van de Raad van Toezicht, hij praat niet met Terharte noch met een lid van Advocadur en hij beproeft geen compromis. Geschonden rechtsgevoel, zinloos verloren geld, aantasting van je eer schreeuwen net als een onverdiende klap om je oren of een gemene trap tussen je benen om een snelle genoegdoening. Om dat te begrijpen is een greintje rechtsgevoel al voldoende. De behandeling van klachten door het tuchtrecht voor advocaten neemt - zoals blijkt - jaren in beslag. Dat getuigt niet van een hoogontwikkeld rechtsgevoel bij nota bene de mensen die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de klachten. Een behandeling van een klacht vergt talent, geduld, doorzettings- en incasseringsvermogen van de klager en duurt jaren en jaren. De meeste mensen die al de moed hebben opgevat om een klacht in te dienen worden dan ook ontmoedigd en kunnen meestal de moed niet meer opbrengen om hun klacht door te zetten.
DESKUNDIGENONDERZOEK VAN TERHARTE DOOR PROF. JOLLES Een van de volgende acties van de opvolger van Sneep, mr. Zwenken van advocatenkantoor De Kul en Zwijger is de vervulling van de belangrijkste wens van Terharte. Mr. Zwenken richt in de zaak tegen Morbide een door Terharte geschreven met redenen onderbouwd verzoek aan de rechtbank te Breda om met betrekking tot de vordering van Terharte een deskundigenonderzoek te gelasten. De rechtbank ziet ondanks de verwoede tegenwerpingen van mr. R. Elzas, de advocaat van de neuroloog Morbide de redelijkheid van dit verzoek in en gelast prof. Jolles van de Rijksuniversiteit van Maastricht om dit onderzoek te doen en formuleert een aantal door prof. Jolles te beantwoorden vragen. Daarmee wordt ook het standpunt van de heer Sneep, dat leidde tot een lange en dure discussie à � 6,35 per minuut (excl. BTW) met Terharte gelogenstraft. In januari 1996 wordt Terharte twee dagen lang onderzocht, getest, ondervraagd teneinde de door de rechtbank te Breda gestelde vragen over de erkenning die Terharte wil te beantwoorden. Na twee advocaten, handenvol weggegooid geld en bijna vijf jaar na de dagvaarding wordt Terharte's alleszins redelijke talloze malen uitgesproken en opgeschreven wens om een deskundigenonderzoek eindelijk door een advocaat gehoord. De stichting meldt dat vele advocaten niet luisteren en dat het ongehoord is dat er niet geluisterd wordt. 23 JANUARI 1996
Van onze rechtbankverslaggever "Gevecht tussen Sneep en ex-cliënt nadert einde". Terharte eist van zijn voormalig raadsman eerherstel en schadevergoeding. Mr. Sneep oordeelde dat de zitting overbodig was omdat alle argumenten al voor de Raad van Discipline zijn geuit. Hij wees erop dat deze Raad zijn werk heeft beoordeeld als een goed "juridisch product". De krant vergeet te melden dat de Raad van Discipline zich nog dient te buigen over 18 klachten die genoemd juridisch product veroordelen. 23 JANUARI 1996:
DERDE BEDRIJF:
23 Januari 1996 om 13.30 uur neemt de zitting tegenover drie rechters en de griffier een aanvang. Plaats van handeling is weer de rechtbank te Breda. De advocaat van Terharte, mr. Zwenken, houdt zijn pleidooi. Na de eerste positieve ervaringen met mr. Zwenken hebben zich in de loop van de tijd de eerste twijfels aangediend, niet over de mens Zwenken, maar over de advocaat Zwenken. Die twijfel neemt een vervolg met het pleidooi. Mr. Zwenken mist de kern, onderbouwt de materiële en immateriële schade die Sneep heeft aangericht niet of nauwelijks. Hij slaagt er niet in om de ravage die Sneep heeft aangericht voor de rechter te laten spreken. Hij heeft er net als vele van zijn confraters moeite mee om een confrater i.c. mr. Sneep publiekelijk in zijn hemd te zetten, hetgeen eveneens blijkt uit zijn weigering om bij de tuchtrechter tegen mr. Sneep en mr. Kulstee op te treden. Telkenmale blijkt dat mr. Zwenken toch niet de tijd heeft waar Terharte hem zo uitdrukkelijk om gevraagd heeft. Hij heeft toch niet de tijd die hij voor een goed juridisch zicht op de zaak Terharte nodig heeft. Door datzelfde tijdgebrek komt het niet tot het overleg dat nodig is om de rechter optimaal te informeren. Op grond van vroegere ervaringen is er in goed overleg met mr. Zwenken afgesproken dat ook Terharte een pleidooi zal houden. Voor dat pleidooi is alle tijd en rust genomen, met Terharte overlegd en in goed overleg gezocht naar de juiste woorden. Er is duidelijk met woorden gewikt en gewogen. Kort en krachtig is samengevat wat Sneep Terharte en zijn gezin in de loop van de jaren die achter hem liggen heeft aangedaan. Terharte maakt in het pleidooi zijn verdriet, zijn onmacht, zijn woede, zijn zucht naar rehabilitatie voelbaar. De feiten die mr. Zwenken heeft laten liggen pakt hij voor zover mogelijk op. Hij geeft zeer nadrukkelijk en ook heel duidelijk aan hoe het onrecht van Sneep hem dag in dag uit in beslag neemt. Terharte besluit zijn pleidooi met een vurig appèl op de rechters om met het oog op hun oordeel hem of zijn advocaat te vragen wat ze ook maar willen. Er volgt niet één vraag. Terharte wil zijn pleidooi aan de rechters overhandigen, zodat ze het nog eens rustig kunnen doornemen. Dat mag niet. Vervolgens krijgt meester Sneep het woord voor zijn pleitnotities, die hij op monotone wijze als het braafste jongetje van de klas voorleest. Op geen van de argumenten van Terharte en diens advocaat wordt door mr. Sneep gereageerd. Hij houdt zich letterlijk aan zijn pleidooi waaruit enige citaten volgen, voorzien van commentaar: "Gedaagde heeft van den beginne af aan eiser erop gewezen dat zijn proceskansen gezien de bekende en bewijsbare feiten niet groot waren". Een valse leugen in het licht van de positieve woorden in de second opinion à raison van fl. 4047,88 en de pogingen van Sneep om Terharte in zijn portefeuille te loodsen en daar tot het bittere einde in te houden. Bovendien een schending van de ambtseed, waarmee iedere advocaat zijn beroep begint: "Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de grondwet, eerbied aan de rechterlijke autoriteiten en dat ik geen zaak zal aanraden of verdedigen, die ik in gemoede niet geloof rechtvaardig te zijn". "Eiser heeft ruime ervaring met advocaten en raadslieden, heeft reeds vele procedures gevoerd en laten voeren, zowel tuchtrechtelijk als civielrechtelijk. Eiser wist derhalve waar hij aan toe was". En zo lepelt meester Sneep monotoon de ene halve of hele leugen aan de ander, draait hij aan de feiten totdat er een hem welgevallig effect ontstaat. De onwaarachtigheden en de onjuistheden zoeken een weg in de rechtszaal. De Koningin kijkt alweer nietszeggend toe en laat het onrecht aan haar voorbijgaan. Terharte zit op het puntje van zijn stoel en luistert met zichtbaar toenemende verontwaardiging. "Eiser (Terharte) heeft mr. Kulstee als het ware geprest tot het reeds opstarten van een viertal procedures, zonder dat daarvoor voldoende positief materiaal voor eiser beschikbaar was". Terharte's handen ballen zich tot vuisten. Uit het dossier blijkt dat mr. Kulstee ten tijde van het uitbrengen van de dagvaardingen in Mexico was. In zijn second opinion, die � 4047,88 kostte, schrijft dezelfde mr. Sneep: "Collega Kulstee verzuimt echter concreet de vraag te stellen welke schade is het gevolg van het ongeval en welke is het gevolg van het foutief medisch handelen. Die vraag had beantwoord moeten worden alvorens een procedure te starten". Mr. Zwenken kijkt voor zich uit en maakt af en toe een notitie op zijn blocnote. "Iedere verdere discussie zou eiser alleen maar steeds weer ernstiger kwetsen omdat zijn doel, het verkrijgen van een grote schadevergoeding van drie medici en een psycholoog, toch niet bereikt zou worden". Terharte's vuisten worden weer handen waarin hij zijn van de woede en onmacht rood geworden hoofd in laat zakken. Uit het dossier blijkt dat Terharte tientallen keren schrijft "het gaat mij op de allereerste plaats om erkenning voor wat mijn ouders en mij is aangedaan". Kortom, de beschrijving van zijn zucht naar erkenning, een letsel waar mr. Sneep niets, maar dan ook niets begrepen blijkt te hebben. Uit het audiëntieblad van de terechtzitting in de zaak Chasteen blijkt dat Terharte op een vraag van de voorzitter/raadsheer antwoordt: "De erkenning is voor mij het belangrijkst. De schade weet ik niet. Het procederen met betrekking tot de schade ben ik bereid te vergeten, mits de erkenning vaststaat". In het dossier zit het journaal, dat mr. Sneep zei te willen lezen om "een volledig beeld te hebben". In dat journaal staat een passage die de wens tot erkenning zo treffend aangeeft dat die nogmaals weergegeven wordt: "Op een mooie septemberavond in 1989 sta ik tussen de boerenkolen, die mooi, groen en vol verwachting de herfst en de winter inkijken, onkruid weg te schoffelen. Het is er, zomaar ineens en het is niet weg te schoffelen: dat verdriet en die pijn om de dood van mijn vader. Spijt om het pure feit dat hij mijn vrouw, mijn kinderen en die mooie boerenkolen niet meer kan zien en vooral niet meer mee kan maken dat het weer zo goed met zijn zoon gaat en dat hij zich geen zorgen meer hoeft te maken. Midden in dat verdriet komt mijn jongste kind van 3 over het stenen tuinpad langs de boerenkolen hard aangerend. Ik zie een hark met de tanden omhoog en voorzie het gevaar, dat ik niet meer kan keren. Op dat moment voel ik zoals wel vaker zorg om mijn kind. Door die boerenkolen, door mijn gedachten aan de plotselinge dood van mijn vader midden in al die spanning thuis en door dat kind dat aan komt rennen en misschien wel struikelt over de hark, voel ik voor de eerste keer diep en echt de zorg van mijn vader om mij. En voel en weet dat ik geen schuld heb aan zijn zorg om mij en aan zijn dood. Ik weet en voel meer overtuigd dan ooit dat anderen daar schuld aan hebben. Voor dat feit wil en moet ik erkenning, maar ik weet niet hoe. Mijn kind komt veilig in mijn armen aan. Ik druk haar tegen mij aan, pak de hark op en verman me". Terharte is als een bezetene aan het schrijven omdat hij als geen ander weet hoe Sneep de zaken verdraait. De kwelling duurt lang, veel te lang. Sneep eindigt met een volzin, die aan moet geven dat er geen sprake is van schade voor Terharte, een zin die illustratief is voor de aard en inhoud van heel het pleidooi: "Er kan dus geen sprake zijn van schade, nu eiser in het verleden reeds talloze procedures heeft gevoerd tengevolge waarvan hij een zekere procesweerstand heeft opgebouwd". De advocaat van Terharte, mr. Zwenken reageert met slechts een paar zinnen, die Sneep's woorden niet echt weerleggen, klaarblijkelijk omdat hij niet van alle feiten op de hoogte is. Hij zegt niets over het journaal, niets over het audiëntieblad, maakt de rechter niet duidelijk dat het Terharte wel degelijk in de eerste plaats om de erkenning gaat, hij geeft niet feitelijk aan waaruit blijkt dat Sneep de proceskansen van Terharte te positief afde, geen woord over de aantijging dat Terharte Kulstee geprest zou hebben om in 4 zaken tot dagvaarding over te gaan. Ook tijdens deze zitting blijkt weer pijnlijk dat de verplichting dat een commerciële advocaat, die nauwelijks tijd voor al zijn zaken heeft, de juridische positie van een rechtzoekende mens kan verslechteren. Terharte wil, omdat niemand dat doet, de woorden van Sneep tegenspreken en de rechters duidelijk maken dat mr. Sneep aan de feiten draait en uit zijn nek zit te kletsen om daarmee effecten te bereiken. Hij houdt zijn vol gekladde schrijfblok al in de aanslag. Tevergeefs. De rechters oordelen dat de zitting voorbij is.
Tussenwoord Mr. Zwenken is als zoveel advocaten een goed, sympathiek mens en een goed advocaat, die niet excessief declareert, ontvankelijk wil zijn voor problemen, die wil overleggen en luisteren, maar ook een advocaat die door de morele druk, die de commerciële leden van zijn maatschap op hem leggen, de codes en de druk van zijn beroepsgroep niet die goede advocaat kan zijn die hij zou willen en kunnen zijn. In de loop der jaren wordt het de stichting steeds duidelijker dat zelfs advocaten die het belang van hun cliënt goed willen dienen daar niet aan toe komen. Advocaten hebben in vele gevallen een chronisch gebrek aan tijd om feiten zo goed in zich op te nemen dat zij de tegenpartij goed van repliek kunnen dienen. Ze hebben geen tijd om voor juridische vragen de meest geschikte juridische antwoorden te zoeken. Dat is een dilemma waar vele rechtzoekende mensen en ook advocaten onder lijden. Een advocaat zou voor sommige zaken zijn telefoon moeten afsluiten, al zijn afspraken moeten afzeggen om zich in het belang van zijn cliënt goed op een zaak te kunnen concentreren. Om de feiten in Terharte's zaak en andere zaken goed te begrijpen en op de juiste juridische waarde te kunnen inschatten, zou een advocaat uren of misschien wel dagen aan een stuk in alle rust, ongestoord en onafgebroken de feiten op zich in moeten laten werken om zich die feiten goed eigen te maken. Die tijd aan een stuk hebben de meeste advocaten niet en als ze die al zouden hebben, hebben de meeste cliënten niet het geld om die tijd te betalen. Er moet telkens geld van cliënten in het advocatenlaadje komen. Er moeten zoveel mogelijk uren verkocht worden. Daarom nemen advocaten teveel zaken aan, ook zaken, voor de oplossing waarvan ze de nodige tijd en kwaliteit missen. Ze "verdedigen en raden ze zaken aan, die zij - dwars tegen hun ambtseed in - in gemoede niet geloven rechtvaardig te zijn". Ze hebben niet de tijd, die ze nodig hebben. Dat feit wordt geweerd in het enorme aantal keren dat advocaten uitstel vragen en uitstel van de rechter krijgen, ook al zijn de smoezen die voor genoemd uitstel vragen zo doorzichtig als glas. Uit het dossier van Advocadur rollen zonder enige uitzondering de gehonoreerde verzoeken van advocaten om uitstel. Hun smoezen worden in de prachtigste woorden verpakt. De bewijzen voor het feit dat Recht iets is dat met speels gemak kan worden uitgesteld, liggen in de stukken en de verhalen van Advocadur voor het oprapen. "Een cliënt met meer geld, een vakantie, een verblijf in het buitenland, een honderdjarig bestaan van een ambassade, een interne vergadering of een vergadering van de Algemene Raad van de van de Orde van Advocaten, de vervulling van een confraternele wens, plotselinge ziekte en optredende ongemakken" leiden tot het gewenste uitstel. Advocaten zijn naar de ervaringen van de stichting veelal een soort beunhazen, die alles aannemen wat geld kan opleveren en vervolgens aan de hand van een door hen opgestelde, door druk en geld telkens wisselende prioriteitenlijst hun klanten bedienen. Voor iedere rechtshandeling is tijd nodig en al die rechtshandelingen kunnen tot in het oneindige worden uitgesteld. Alle duurbetaalde rechtswegen lopen tergend langzaam en leiden tot schadelijke effecten. Van overwerk, avonddiensten, zondagsdiensten, weekenddiensten, nachtdiensten, ploegendiensten, kortom van een supersnelle, efficiënte behandeling zeker van zaken, die daar recht op hebben, heeft men in kringen van rechters en advocaten klaarblijkelijk nog nooit gehoord en wil men ook niet horen. Net als patiënten zijn er ook cliënten die voor een spoedbehandeling in aanmerking komen. Verder biedt het rechtsbedrijf alle gelegenheid tot uitstel in zaken waar reputaties, grote namen en belangen (bijvoorbeeld van de overheid, de NOvA, etc.) op het spel staan. Ook in zaken waarin de rechtzoekende een hardnekkige en onverzettelijke tegenstander is, biedt het recht alle mogelijkheden om zaken tot in het oneindige zo te rekken dat de rek eruit gaat, het verzet gebroken wordt en de moed in de schoenen zinkt. De stichting Advocadur en Terharte blijken onverzettelijke tegenstanders. Daarom hebben er personen en instanties belang bij hun verzet en dat van anderen te breken. Hetzelfde geldt voor andere juridische affaires: voor de Exota/Van Dam-affaire (veroorzaakt door de Stichting De Ombudsman in scène gezette ontploffing van een Exotafles), voor de zaak van boer Voortman/Ministerie van Landbouw en Justitie (boer die om principiële redenen en volkomen terecht weigerde zijn koeien nogmaals te laten inenten) en voor de zaak van ir. Wilman/BVD/Justitie (een ten onrechte door de BVD van communistische sympathieën verdacht gemaakte ingenieur). In deze zaken is achtereenvolgens het belang van een radio/tv-omroep, de ministeries van Landbouw en Justitie, de BVD, de overheid in het geding. Al deze en ook andere rechtszaken waarin belangen van met macht en gezag beklede personen speelt, worden gekenmerkt door de duur ervan: 25 jaar of nog langer zoeken naar recht. Alleen de Exotazaak is inmiddels enigszins afgerond. Als mensen al de toegang tot de rechter vinden, blijkt Recht te allen tijde te kunnen worden uitgesteld. Zelfs advocaten, die voor hun cliënten het beste voorhebben worden gestoord, kunnen zich niet concentreren op een rechtsvraag, komen daardoor in tijdnood en worden gedwongen om uitstel te vragen. Als er zich een klant aandient, kunnen vele advocaten het zich niet permitteren om te zeggen: "Voor uw zaak heb ik geen tijd of voor de oplossing ervan mis ik de ervaring of de kennis" of "Uw vordering is op juridische gronden onhaalbaar en daarom begin ik er niet aan". Het probleem van de in civiele zaken optredende commerciële advocatuur speelt vele cliënten parten. Daarin ligt de wortel van al het kwaad, hetgeen in een toenemend aantal klachtzaken bevestigd wordt. Het probleem wordt treffend duidelijk in vergelijking met de excellente juridische hulp die een crimineel met een crimineel vermogen van zijn advocaat krijgt. De conclusie stemt droevig, maar er is geen andere: Pas als je een crimineel bent of over een al dan niet crimineel vermogen beschikt komt je voor het beste recht in aanmerking. Met dat standpunt haalt Advocadur het A.D. van 26 juni '96 en prijkt zij op de citatenlijst in het Advocatenblad van juni '96 met het citaat uit genoemd A.D.: "Vele advocaten werken voor gewone mensen niet als pitbulls en foxterriërs. Slechts voor de grote der aarde, zoals de Van der Valken, Van den Nieuwenhuyzen, voor Kluivert halen ze het onderste uit de kast". Erger is dat dit probleem ook ernstige sociale gevolgen kan hebben, waaraan de meesten ten onder gaan. Het probleem treft - als gezegd - ook advocaten. In de loop van de tijd ervaart de stichting dat het probleem ook mr. Zwenken treft en letterlijk op zijn schouders drukt. Hij wil wel, maar hij kan niet. Hij zou zich wel uren aan een stuk met een zaak bezig willen houden, maar dat kan hij niet. Hij zou wel willen overleggen, maar er is nooit voldoende tijd. Telkens gaat de telefoon of dient er zich onverwacht een al dan niet boze cliënt aan. Zijn dagen zijn van 's-morgens tot 's-avonds vol met afspraken, vergaderingen, conferenties, zittingen op de rechtbank, met verschillen van mening met kantoorgenoten en cliënten. Daardoor schuift hij zaken voor zich uit en ontstaat er wrevel bij cliënten, bij Terharte, bij de stichting en daardoor ontstaan er fouten die een beetje kritische cliënt onmiddellijk opvallen en waar deze zijn advocaat op wil wijzen. Uit gesprekken van Advocadur met secretaresses van verschillende advocatenkantoren blijkt er alom gebrek aan tijd is en dat een goed deel van telefoontjes komt van cliënten die met hun advocaat willen overleggen om op gemaakte fouten, gemiste afspraken te wijzen en niet in de laatste plaats over de rekening. Daardoor worden er nieuwe, tijdverslindende problemen aan de oude, niet afgewerkte toegevoegd. Op die manier ontstaat er een vicieuze cirkel van gebrek aan tijd, aandacht, ontvankelijkheid, concentratie, overleg met de cliënt waar cliënten en advocaten niet uitkomen, hoe graag ze ook zouden willen. Om de hierboven genoemde redenen zijn Kulstee noch Sneep erin geslaagd om de rechter van de feiten op de hoogte te stellen. Ook mr. Zwenken is klaarblijkelijk niet zover gekomen. Dat blijkt op de zitting in Breda. Hij is niet in staat om de indrukken die mr. Sneep in de rechtszaal verspreid heeft bij kop en staart te pakken en de onjuistheid daarvan aan de rechter te laten zien. Op grond van dat alles draagt hij in onvoldoende mate en niet duidelijk genoeg bij aan wat voor "der regters onderrigt noodig is" (art. 20 WBR). De kansen om mr. Sneep tegenover de rechtbank volledig in zijn hemd te zetten, grijpt hij niet aan. Mr. Zwenken is degene die Terharte in rechte moet vertegenwoordigen, maar na mr. Kulstee en Sneep kan ook hij dat niet of niet in voldoende mate. Daarom loopt het hoofd van Terharte rood aan. Daarom winden ook de vrienden van Terharte zich op. Zij kennen de feiten en weten waar, hoe en waarom mr. Sneep die geweld aandoet. Zij zouden de rechter de informatie kunnen verschaffen die "voor zijn onderrigt noodig is". Maar dat mag niet en dat kan niet, omdat het rechtssysteem stamt uit tijden die voorbij zijn en gebaseerd is op wetten, die uit de tijd zijn en maar niet veranderen omdat de degenen die een en ander zouden moeten of kunnen veranderen niet voelen wat het letsel is dat er uit voortkomt. Vele mensen kennen de feiten in hun eigen zaak en kunnen die beter dan advocaten aan de rechter toevertrouwen. Vele mensen weten het, advocaten en rechters weten het niet of ze willen het niet weten. Waarschijnlijk begrijpen ze niet of willen zij niet begrijpen dat cliënten of mensen die hen na staan soms beter in staat zijn, over meer tijd en ontvankelijkheid beschikken om de feiten en de waarheid in hun eigen zaak te overzien dan hun advocaat en genoemde feiten dientengevolge ook beter kunnen overbrengen. Er komen slechts halve feiten en halve waarheden ter kennis van de rechters. Zolang de hoeders van ons rechtsbedrijf de slagschaduwen van de verplichte procesvertegenwoordiging en de commerciële drijfveren van advocaten niet onder ogen willen zien, zolang zij niet ontvankelijk zijn voor de structurele tekorten, die daardoor telkens weer ontstaan, zolang rechters niet adequaat op de door die verplichte procesvertegenwoordiging veroorzaakte halve feiten en waarheden reageren, advocaten niet op de vingers tikken, schiet het recht tekort.
In de loop van de jaren is het de stichting duidelijk geworden dat klagen over een advocaat bij de tuchtrechter niet tot een inhoudelijk oordeel leidt en zeker niet tot de genoegdoening die mensen zoeken. Als klachten zoals die van Terharte al worden toegewezen wat hoogst zelden gebeurt, dan blijkt dat de betrokken advocaat een bepaald gedeelte van zijn lijf met een veroordeling van de tuchtrechter afveegt. Voldoende is dat hij zich op het standpunt stelt het niet eens te zijn met de beslissing van de tuchtrechter en van genoegdoening en vergoeding van de geleden schade niets wil weten. In dat geval rest de klager niets anders dan een beroep op de civiele rechter. Ook in de zaak Terharte rest slechts vertrouwen in de civiele rechter. In afwachting van het vonnis van de rechtbank te Breda wordt het doen en nalaten van mr. Sneep en de gevolgen daarvan nog eens kort samengevat op een rij gezet, zodat er een goed beeld ontstaat over datgene waarvoor Terharte de rechter een oordeel heeft gevraagd.
Datgene wat meester Sneep heeft aangericht, is weergeven in de hierboven al genoemde 14 klachten, die door nieuw klachtwaardig optreden van Sneep tot 18 klachten zijn uitgebreid. De klachten zijn door verscheidene mensen in onderlinge samenwerking opgesteld. De klachten beslaan 10 pagina's en zijn voorzien van 38 producties die de klachten illustreren. Aan bestudering, herbestudering, positionering, herpositionering, opstelling, uitwerking, samenstelling van de klachten zijn heel wat uren besteed. Klachten en producties zijn ter hand gesteld van de rechtbank in wiens hand het oordeel over het doen en nalaten van meester Sneep nog steeds ligt.
IN GEVECHT MET HET CIVIELE RECHT VORDERING TER VERGOEDING VAN DE DOOR MR. SNEEP VEROORZAAKTE SCHADE VIERDE EN LAATSTE BEDRIJF
5 Maart 1996 wijst de rechtbank het langverwachte vonnis. De rechtbank: "veroordeelt Sneep aan Terharte tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen � 7.000,- als vergoeding van de schade, ontstaan door zijn onrechtmatige uitlatingen over Terharte"; "verbiedt Sneep zich in het openbaar over Terharte uit te laten en gelast de door hem in het openbaar over Terharte gedane onrechtmatige uitlatingen in het openbaar te corrigeren". Hoe men dit vonnis ook leest, nergens is het langverbeide inhoudelijke oordeel over de werkzaamheden van meester Sneep te vinden. Geen woord over misleiding, misbruik van procesrecht, schending ambtseed, over alle verbroken beloftes, de bedreigingen en de intimidaties, geen letter over het getuigenverhoor, de vordering van � 50.000,- en meer. Geen oordeel over het juridische nadeel dat Sneep Terharte berokkend heeft, met name door geen stappen te ondernemen met betrekking tot het deskundigenonderzoek dat Terharte nodig heeft. Geen woord over het door elkaar halen van de primaire en de secundaire victimisatie en de gevolgen daarvan. Met geen woord motiveert de rechtbank waarom zij voorbijgaat aan vele onderdelen van de vordering van Terharte. Wel staan er even wonderlijke als simpele argumenten in het vonnis. Bijvoorbeeld: "Nu noch gesteld noch gebleken is dat Terharte door voormelde gedragingen van Sneep gedupeerd is geraakt, kan niet gezegd worden dat Sneep in zijn handelen tekort is geschoten in de zorg voor de hem toevertrouwde belangen". Geen bespreking van de 18 klachten, die uitstekend weergeven hoe, waar en wanneer Terharte door Sneep is gedupeerd, geen enkele verwijzing naar een van de 38 producties. "Voorzover het betoog van Terharte erop gericht is dat Sneep teveel in rekening heeft gebracht, zal dit worden verworpen, nu niet gesteld of gebleken is dat het tarief van Sneep of het aantal gedeclareerde uren niet op de gebruikelijke wijze berekend is en/of redelijk is". In vele brieven aan de deken en de Raad van Toezicht, in de beslissing van de Raad van Discipline (berisping wegens excessief declareren), in de 18 klachten en de daarbij horende producties staat keer op keer zwart op wit dat de tarieven van Sneep op een zeer ongebruikelijke wijze berekend zijn en als uitermate onredelijk gekwalificeerd dienen te worden en waarom. De vordering van Terharte richt zich tegen de weliswaar gebruikelijke maar wel willekeurige, onrechtmatige wijze waarop advocaten tarieven berekenen en betwiste declaraties met hulp van de Raad van Toezicht innen. Desalniettemin volgt de rechtbank de marginale beslissing van de Raad van Toezicht. Het vonnis bevat geen onomwonden en duidelijke veroordeling van het gestelde misbruik van omstandigheden door mr. Sneep, van het gepleegde bedrog, van de misleiding. Op geen van de onrechtmatige, zelfs strafrechtelijke gedragingen van Sneep gaat de rechtbank in, met uitzondering van een paar van de negatieve kwalificaties over Terharte. De rechtbank stelt zich derhalve op het standpunt van de Raad van Discipline dat "mr. Sneep een goed juridisch product heeft afgeleverd", maar verzuimt die stelling te motiveren, terwijl zij weet of beter had kunnen en moeten weten dat ook de Raad van Discipline slechts marginaal toetst en dat Terharte zich juist daarom tot de civiele rechter heeft gewend. De rechtbank heeft de plicht om op basis van de ingebrachte feiten een oordeel uit te spreken en te motiveren waarom zij bepaalde feiten niet in haar oordeel heeft betrokken. De rechtbank doet het een noch het ander. Alleen een correctie in twee kranten van twee leugens en als genoegdoening een betaling aan Terharte van � 7.000,-, waarvan wegens de kosten die mr. Zwenken en de stichting hebben moeten maken een gedeelte afgaat. De stichting heeft dagenlang gewerkt om duidelijk te maken hoe en in welke mate Terharte door Sneep gedupeerd is. Twee en een half jaar geschreven dat een uitspraak over de redelijkheid van Sneep's honorarium slechts kan bestaan in een inhoudelijke beoordeling van de werkzaamheden, die hij verricht heeft en niet verricht heeft. Wat er ook gezegd, geschreven, gedaan en bepleit is door Terharte en de mensen die hem bijstaan, ook de rechtbank komt niet aan dat inhoudelijk oordeel toe. Na de ervaringen met de Deken, de Raad van Toezicht, de Raad van Discipline, de president van de rechtbank, die kwistig en kritiekloos executoriale titels afgeeft en nu de ervaring met het vonnis van rechtbank doemt de angstaanjagende conclusie op dat een advocaat kan rekenen wat hij wil, zonder dat zijn werkzaamheden aan een inhoudelijk en kritisch oordeel onderworpen worden. Na twee en een halfjaar zwoegen heeft Terharte van de � 26.000,- die Sneep in zijn zak gestoken heeft nog altijd maar � 3.700,19 terug. Van zijn eer een klein stukje. De feiten leiden naar de conclusie dat een advocaat zijn cliënt jarenlang kan bedriegen, te veel in rekening kan brengen, kan beledigen, bedreigen, etc. voor zegge en schrijven de somma van � 7.000,- en een correctie in de krant. Het vonnis van de rechtbank is - zoals te lezen is in een ingezonden brief over een ander vonnis in een krant "een incestueus zuinig vonnis", een slag in het gezicht van het recht. De enige genoegdoening is dat de grote letselschadeadvocaat Sneep in De Stem en het B.N. bekend moet maken dat "hij ten onrechte gesproken heeft over Terharte als een beroepsklager en een chicaneur". Alle andere beledigingen heeft de rechtbank om haar moverende redenen niet in haar oordeel betrokken. "Hoe groter de letter hoe groter de voldoening", dat zegt en schrijft de stichting aan Terharte's advocaat. Aan mr. Sneep wordt geschreven dat de rectificatie in overleg met mr. Zwenken tot stand dient te komen. Twee dagen later staat er in de twee betreffende kranten, weggedrukt tussen de kleine advertenties, onopvallende zonder ook maar een woord van spijt een klein advertentietje, waarin Sneep zo omzichtig mogelijk zijn beledigingen rectificeert. De advertenties zijn zonder overleg met Terharte of diens raadsman tot stand gekomen. Mr. Zwenken is er niet aan toegekomen om hard van leer te trekken tegen zijn confrater en hem alsnog tot het verlangde overleg en een door Terharte gewenste rectificatie te dwingen. Ter genoegdoening van Terharte wordt de rectificatie alsnog wat de grootte betreft gecorrigeerd.
Op 6 mei is er een zitting van de Raad van Discipline te Den Bosch ter gelegenheid van een van de klachten, die Advocadur heeft ingediend. In de wachtkamer zit een man van middelbare leeftijd, met zijn hand in zijn verwarde haren. Hij is zichtbaar opgewonden. In de wachtkamers van het tuchtrecht vinden lotgenoten elkaar snel. Een woord is vaak al voldoende. De man blijkt uit Den Haag te komen en heet Brongers. Hij heeft voor zijn vrouw vanwege een ernstige fout van een medicus een beroep op een advocaat gedaan. Die advocaat heeft er niets van begrepen en heeft niets dan ellende voor hem en zijn vrouw veroorzaakt, maar al die ellende wel in rekening gebracht. Dat verhaal komt bekend voor. Op de vraag wie die advocaat is, volgt het antwoord: mr. Sneep uit Bergen op Zoom. Ook de heer Brongers is helemaal vanuit Den Haag naar Bergen op Zoom gelokt door de roep van mr. Sneep in de media over zijn deskundigheid. Dat beroep heeft hem net als Terharte veel geld gekost en woede, frustratie en verdriet opgeleverd. Brongers heeft daarover klachten ingediend, die er allemaal op neer komen dat mr. Sneep geen enkele gespecialiseerde daad gesteld heeft, maar wel gespecialiseerde rekeningen ingediend heeft. Een van die klachten wordt door de Raad van Discipline gegrond verklaard. De andere klachten zijn ongegrond bevonden. De heer Brongers is samen met de Stichting Advocadur bij het Hof van Discipline in hoger beroep gekomen. Een van de door de Raad ongegrond verklaarde klachten is alsnog gegrond verklaard. Voor dat klachtonderdeel wordt Sneep een berisping opgelegd. Pogingen van de stichting Advocadur om de heer Sneep te bewegen het letsel dat hij Brongers en zijn vrouw berokkend heeft te vergoeden, worden door de letselschadespecialist op dezelfde wijze tegemoet getreden als in de zaak Terharte. De letselschadespecialist is nog steeds niet bewust van het letsel dat hij zelf veroorzaakt en het vonnis van de tuchtrechter mist de sanctionerende kracht om hem daarvan bewust te laten worden. 10 MEI 1996 RAPPORT PROF. J. JOLLESDe bevindingen uit het onderzoek zijn uitermate verhelderend voor de rechtsvraag van Terharte. De conclusie spreekt voor zich en geeft kracht aan Terharte's vordering. Zoals reeds is aangetoond hebben mr. Kulstee en Sneep verzuimd om gegevens te verzamelen, die aan de vordering van Terharte een fundament hadden kunnen geven. Mr. Kulstee heeft te vroeg een viertal dagvaardingen uitgebracht. In geen van de 4 vorderingen hebben mr. Kulstee noch mr. Sneep de wens van Terharte om de rechter te verzoeken om onderzoek door een deskundige te laten verrichten, gehonoreerd. Mr. Sneep heeft in zijn second opinion weliswaar gewezen op het belang van een deskundigenoordeel, maar heeft daartoe niet de vereiste juridische stappen gezet. Mr. Zwenken is daar wel aan toegekomen, waarschijnlijk door zijn goede verstandhouding met Terharte. In drie van de vier procedures komen de gegevens van prof. Jolles te laat. De vraag aan de (tucht)rechter is of de heren Kulstee en Sneep ook daar verantwoordelijk voor zijn.
|
Stichting Sociale Databank Nederland
E-mail adres: sdn@planet.nl
Internet site:
http://www.sdnl.nl/advocadur/advocadur.htm
Westkade 227, 1273 RJ Huizen (NH)
Tel.: (31)-35-5244141 . . . . . Fax: 035-5244142