WERKGROEP IMPLEMENTATIE TIJDSGEEST
Burgerbeweging voor directe democratie in Nederland
Evenals al sinds februari 1995 in België, werkt WIT sinds augustus 1999 ook in Nederland met alle wettige middelen voor de invoering van een directe democratie waarin de bevolking, wanneer zij dat wil, direct en bindend kan stemmen over concrete zaken op alle bestuurlijke niveaus.
WIT is geen politieke partij. Een partij is een organisatie die standpunten inneemt over alle mogelijk thema's, en vervolgens streeft naar het veroveren van politieke macht om die standpunten te verwezenlijken. WIT spreekt zich niet uit over inhoudelijke thema's, maar alleen voor democratische besluitvormingsprocedures die het recht van iedere burger op medebeslissing waarborgen. WIT streeft niet naar politieke macht en politiek-inhoudelijk komen alle kleuren in WIT samen.
WIT is een onafhankelijk, niet-partijgebonden burgerinitiatief. WIT staat voor Werkgroep Implementatie Tijdgeest; zij meent dat het in de tijdgeest ligt dat er voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis een werkelijke democratie wordt ingevoerd, waarin vrije en mondige burgers een directe stem hebben in maatschappelijke aangelegenheden. In tegenstelling tot bijna alle Westerse landen is het Nederlandse bestel vrijwel zuiver representatief land en min of meer volwaardige direct-democratische staten bestaan al sinds 1891 (vrnl. Zwitserland en enkele Amerikaanse deelstaten).
Volgens WIT is het huidige regeringsvoorstel voor een correctieve referendum een zeer restrictief voorstel dat in de buitenlandse praktijk heeft bewezen niet te kunnen werken. Burgers mogen van de politiek alleen tegenstemmen tegen wetten die de regering al heeft aangenomen, en niet zelf constructief voorstellen indienen; de politieke elite blijft zo de agenda bepalen. Belangrijke onderwerpen zijn uitgesloten. De handtekeningendrempel is bijna zes keer zo hoog als het vergelijkbare referendum in Zwitserland. Als klap op de vuurpijl is er een ongewikkeld minimaal deelnamepercentage (het quorum), dat in de buitenlandse praktijk heeft geleid tot verstorende boycotacties van tegenstanders van referenda. Uit opiniepeilingen valt af te leiden dat de burgers het niet ver genoeg vinden gaan (zie onder 'Wil de Nederlandse bevolking directe democratie?').
Een directe democratie is een stelsel waarin ons representatieve stelsel wordt uitgebreid met een directe beslissingsmogelijkheid voor burgers, wanneer zij dat willen. Om duidelijk te maken hoe dit werkt, moeten we eerst kijken naar wat democratie eigenlijk is.
Democratie betekent letterlijk 'volksheerschappij'. In een democratie wordt geen autoriteit boven de bevolking erkend; het volk is soeverein. In een oligarchie is de autoriteit van de wetten afgeleid van de autoriteit van een kleine elite; in een theocratie van de autoriteit van God; in een plutocratie garandeert de macht van het geld de autoriteit van de wetten. In een democratie daarentegen hebben de wetten autoriteit omdat degenen die de wetten moeten gehoorzamen, ze op een of andere manier hebben goedgekeurd.
In ons representatieve stelsel is de volkssoevereiniteit echter niet gewaarborgd. Burgers kunnen niet anders dan hun medebeslissingsrecht eens in de vier jaar delegeren aan een kleine groep politici, die vervolgens onderling stemmen over de zaken. Hierdoor hebben 225 parlementariers een monopolie op het besluitvormingsrecht. Zij kunnen wetten en besluiten aannemen die recht tegen de wil van de burgers ingaan. Weliswaar kunnen burgers besluiten om de verkozenen bij een volgende stembeurt niet te herkiezen, maar ze kunnen niet met wettige middelen voorkomen dat er besluiten worden genomen die niet door de burgers zijn gewenst.
Om het representatieve stelsel toch 'democratisch' te kunnen noemen, wordt een beroep gedaan op de fictie van het 'mandaat'. Burgers zouden in verkiezingen een mandaat geven aan het parlement om namens hen te beslissen. Dit is schijn, omdat het mandaat in feite gedwongen is. Er wordt immers nooit aan burgers gevraagd OF zij wel willen mandateren, en zo ja onder welke voorwaarden.
Dit betekent niet dat het representatieve stelsel geen belangrijke functie heeft. Maar de eigenlijke reden ervoor is een praktische: er zijn voor gewone burgers gewoon teveel zaken waarover beslist moet worden. Daarom verkiezen burgers uit hun midden een vaste groep burgers die het mandaat krijgt om gedurende een bepaalde tijd de lopende zaken waar te nemen. Maar een werkelijk mandaat is een mandaat dat eventueel ook niet gegeven kan worden. Burgers zouden hun mandaat ten alle tijde terug moeten kunnen nemen en zich direct over een zaak uitspreken.
Daarom moet ons bestel worden uitgebreid met het bindende referendum op volksinitiatief. Omdat volkssoevereiniteit inhoudt dat bevoegdheden van de volksvertegenwoordiging afgeleid zijn van bevoegdheden van het volk, moeten voor referenda dezelfde mogelijkheden gelden als voor de besluitvorming in vertegenwoordigende organen. Er mogen geen extra belemmeringen van bovenaf worden opgelegd. Dit betekent:
Bij afwezigheid van rationele argumenten lijkt er maar een reden te zijn voor het quorum: arrogantie ten opzichte van de bevolking en de stiekeme overtuiging dat de politieke elite beter oordeelt dan het plebs.
Naast het gegeven dat alleen een directe democratie een werkelijke democratie is, zijn er veel hiermee samenhangende argumenten. We laten een klein aantal de revue passeren:
Bezoek voor een omvattend overzicht van algemene voor- en tegenargumenten de website van onze Belgische zustergroep: LINK http://www.ping.be/jvwit/withomepage.html, of zie J. Verhulst, Het verdiepen van de democratie: feiten, argumenten, ervaringen omtrent de invoering van het referendum (Brussel: Cypres, 1998). (Bestelinfo onderaan deze site.) Maar in een democratie is het laatste argument natuurlijk het onderstaande:
Ja. In de meest recente enquete van het Sociaal en Cultureel Planbureau spreekt 80 procent van de Nederlanders zich uit voor het bindende referendum; 15 procent is tegen en 5 procent heeft geen oordeel. Deze meerderheid loopt dwars door de politieke partijen heen: bij alle vier van de onderzochte partijen (PvdA, VVD, D66, CDA) is een ruime meerderheid van hun stemmers voor: 81 procent van de PvdA-stemmers, 83 procent van de VVD-stemmers, 86 procent van de D66-stemmers en 70 procent van de CDA-stemmers. (SCP, Sociaal-Culturele Verkenningen 1998, p. 36-38)
In februari 1997 hield het NIPO een enquete over de Europese Unie. 64 procent van de Nederlanders vond dat de bevolking zich in een referendum moest kunnen uitspreken over de overdracht van bevoegdheden aan de Europese Unie, en 62 procent wilde een referendum over de vervanging van de gulden door de euro. (https://www.sp.nl/nieuws/actie/euro-nee/enquete.stm) In een NIPO-peiling van april 1998 was het de steun voor een referendum over de euro gegroeid naar 73 procent. (http://www.nipo.nl/result/pers/euro98.htm)
Als de Nederlanders worden gevraagd naar het zeer restrictieve voorstel voor de invoering van een bindend referendum dat echter alleen correctief is, waarover het kabinet in mei 1999 viel, is de steun substantieel minder. Bovendien heeft een groot deel hier geen mening of maakt het niets uit. 49 procent van de Nederlanders is voor; 29 procent maakt het niets uit en 11 procent heeft geen oordeel. Uit de veel lagere steun en de lauwe reacties is logisch concluderen dat de bevolking vindt dat het bindende correctieve referendum-voorstel van de regering niet ver genoeg gaat. (NIPO-peiling, mei 1995; http://www.nipo.nl/result/pers/2712
Het concept van directe democratie werd voor het eerst geopperd door Moritz Rittinghausen, journalist bij de Rheinische Zeitung waar Karl Marx toen hoofdredacteur was. Het werd aan het einde van de 19e eeuw met name door de arbeidersbeweging opgepakt als een van de belangrijkste manieren om maatschappelijke veranderingen door te voeren. Bij de opkomst van het autoritaire socialisme in de Sowjet-Unie en de gelijktijdige invoering van het enkelvoudig algemeen stemrecht in veel Westerse landen, verdween de animo onder de socialistische partijen voor directe democratie - zij waren nu immers zelf toegetreden tot de heersende politieke klasse - en werd het autoritaire staatssocialisme als vanzelfsprekend de dominante stroming in het internationale socialisme.
In Nederland wordt al ruim een eeuw gedebatteerd over direct-democratische besluitvorming. De Sociaal-Democratische Bond (SDB) en de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP) hadden beiden als prominente eis in hun partijprogramma's van resp. 1882 en 1895 de invoering van "directe volkswetgeving", ofwel het bindend referendum op volksinitiatief.
In 1903 vond het eerste Kamerdebat plaats op initiatief van SDAP-leider Troelstra. Het voorstel wordt alleen gesteund door de SDAP en wordt niet in stemming gebracht. In totaal debatteerde de Kamer deze eeuw zeven keer over invoering van deze of gene vorm van referendum. Vijf staatscommissies werden ingesteld om invoering van direct-democratische besluitvorming te onderzoeken. De vierde, de commissie-Biesheuvel, ingesteld na een handtekeningenactie van het 'Actiecomite Referendum: Ja', was zonder twijfel de belangrijkste. In 1984 adviseerde zij de invoering van het bindende referendum en het volksinitiatief met een drempel van 300.000 handtekeningen.
Al deze initiatieven werden geblokkeerd door het CDA resp. haar voorgangers KVP, CHU en ARP. Zij zijn (zoals elders in Europa) de harde kern van de tegenstand en hebben hun standpunt nooit gewijzigd; de socialisten en liberalen wijzigden hun standpunt deze eeuw enkele malen. Sinds de jaren '80 is de PvdA weer voor het correctieve referendum (het volksinitiatief wijst zij af) en de VVD is sinds haar oprichting in 1948 tegen elk referendum (hoewel intern niet homogeen).
In 1966 werd met D66 een partij opgericht dat staatkundige vernieuwing voorop had staan. Het referendum kreeg in de begintijd echter nauwelijks aandacht; men zag meer in de gekozen premier en burgermeester en het districtenstelsel. In 1981 dook het referendum (nl. de aanbeveling om het 'verder te onderzoeken') pas op in het D66-programma; pas in 1994 zou D66 zich ook voorzichtig voor het volksinitiatief uitspreken. In 1994 verloor het CDA de verkiezingen en kon voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis een Paars kabinet aantreden. Omdat men D66 nodig had, kon deze de invoering van het correctief referendum opnemen in het regeerakkoord. De VVD bleef principieel tegen het referendum, maar beschouwde het als 'prijs voor paars'. Zij zette zich aan de uitkleding van het D66-voorstel; de handtekeningendrempel moest van de VVD (na een aanvankelijke eis van 1,2 miljoen!) 600.000 stuks bedragen, plus opname hiervan in de Grondwet zodat het later niet gemakkelijk bij wet te verlagen zou zijn.
Zoals bekend haalde het voorstel het op 18 mei net niet in de Eerste Kamer. Omdat er bij de tegenstemmers een VVD'er was, voelde D66 zich bekocht en verliet het kabinet. Omdat zij echter in de peilingen op verlies stond en geen verkiezingen wilde, werd ze snel terug in de coalitie gepraat met de belofte dat het oude voorstel gewoon opnieuw wordt ingediend, en dat in de tussentijd een niet-bindende versie zou worden ingevoerd bij gewone wet. Voor en na de verkiezingen moeten de Eerste en Tweede Kamer met gewone, resp. tweederde meerderheid voor de grondwetswijziging instemmen. Het bindende correctieve referendum komt er dus op z'n vroegst eind 2002. De niet-bindende versie ligt als Tijdelijke Referendumwet momenteel in de Tweede Kamer. Als extra beperkende bepaling is hierin opgenomen dat alle huidige en toekomstige gemeentelijke en provinciale verordeningen ongeldig zullen worden. Hiertegen voert het Referendum Platform een campagne.
Sinds 1991 zijn ook enkele tientallen adviserende "referenda" (ofwel enquêtes) gehouden op gemeentelijk niveau. Deze werden, aldus de Groene Amsterdammer (19 maart 1997), "vooral gekenmerkt door eindeloos gekibbel over de vraagstelling, door dramatisch lage opkomstcijfers en door politiek gemarchandeer met de uitslag. De onderwerpen werden vooral ingegeven door een voorkeur voor marginalia". De onderwerpen en de vraagstelling waren dan ook vaak opgelegd door het gemeentebestuur, de uitslag was niet bindend en zou überhaupt niet in overweging worden genomen als niet ingewikkelde en hoge quorums gehaald zouden worden, en wanneer dit wel het geval zou zijn dan hadden veel gemeentes al van te voren aangekondigd dat ze de uitslag toch naast zich neer zouden leggen. Bezien tegen deze achtergrond was de opkomst bij de referenda (meestal rond de 40 procent) nog vrij hoog.
Zie voor een langer overzicht J. van Holsteyn, 'The Netherlands', in: M. Gallagher en P.V. Uleri, The Referendum Experience in Europe (Houndsmill: MacMillan, 1996); A. Nijeboer, 'Referendumsrecht spektakular gescheitert', Zeitschrift fur Direkte Demokratie 44 (1999); A. Nijeboer, 'Direkte Demokratie in den Niederlanden', Europa-Magazin 3 (2000)
Het huidige voorstel voor een correctieve referendum is zeer restrictief en onverenigbaar met het democratische basisprincipe van volkssoevereiniteit:
Politicoloog J. van Holsteyn, referendumexpert aan de Universiteit van Leiden, oordeelt: "Ieder onderwerp van enig gewicht is uitgesloten, daar komt het op neer. Het is duidelijk dat de grote partijen weinig enthousiast zijn. Op nationaal niveau zijn ze er in ieder geval in geslaagd het referendum tot een tandeloos instrument te maken." (De Groene Amsterdammer, 19 maart 1997)
Het hoofdcommentaar van NRC Handelsblad van 17 mei 1999 stelt: "Het correctief referendum (...) heeft vooral symboolwaarde. De drempels om tot een daadwerkelijk meningspeiling onder de bevolking te komen zijn zo hoog, dat er in de praktijk nauwelijks gebruik van zal worden gemaakt."
Het is een zeer slechte zaak voor de democratie wanneer dit voorstel wordt aangenomen. Het zal niet blijken te werken, burgers zullen hierdoor gedesillusioneerd raken over het referendum en de politiek kan vervolgens weer zeggen dat de burger er geen behoefte aan heeft.
Vooraf merken we op dat bij de NIPO-peiling van 1998, waar 80 procent van de Nederlanders zich uitsprak voor direct-democratische besluitvorming, ook een onderverdeling van de voorstanders werd gemaakt naar de stemmers op de vier grote partijen. Bij alle vier partijen bleek een absolute meerderheid van hun stemmers voor: 86 procent bij D66, 83 procent bij de VVD, 81 procent bij de PvdA en 70 procent bij het CDA. Het valt te betogen dat zolang burgers zich gedurende een lange periode identificeren met een bepaalde partij en niet de invoering van het referendum wensen - wellicht deed dit zich tot pakweg medio jaren '60 voor - een strikt vertegenwoordigend stelsel met recht democratisch genoemd kan worden. Nu 80 procent van de Nederlanders direct-democratische besluitvorming wil en door het individualiseringsproces het automatisch opgaan van het individu in de groep is doorbroken, is dit niet meer vol te houden.
D66, opgericht in 1966, geldt als de pleitbezorger bij uitstek van het referendum. In de praktijk is dit zeer beperkt. In de beginselverklaring van 1967 komt het referendum aan het einde even ter sprake: de mogelijkheid en wenselijkheid van een eventueel referendum dienen nader te worden bestudeerd. Veertien jaar lang wordt het referendum vervolgens nergens in de partijprogramma's genoemd. In 1981 duikt het referendum weer op in het verkiezingsprogramma: "een consultatief referendum zal (...) nader worden onderzocht". Het programma van 1986 vermeldt dat over het referendum "in beginsel positief" wordt gedacht. In het programma van 1989 is het referendum weer wat prominenter.
In het programma van 1994 wordt het correctief referendum geprezen als "aan alle strenge eisen van zorgvuldigheid" voldoenend. Het volksinitatiatief wordt op de lange baan geschoven. (NRC Handelsblad, 27 mei 1999) Bij D66 is gedurende de hele periode veel meer aandacht geweest voor andere staatsrechtelijke veranderingen dan voor het referendum. D66 stelde een kiesdistrictenstelsel voor en een gekozen burgermeester en premier. Maar beide voorstellen veranderen niets aan het gegeven dat de burger, wil hij invloed hebben, niet anders kan dan zijn medebeslissingsrecht af te staan aan een zeer kleine groep politici, die vervolgens vier jaar lang kunnen doen wat willen. Het heeft vaak het effect van een afleidingsmanoeuvre van het werkelijke thema: de invoering van de volkssoevereiniteit en daarmee van de democratie.
In de kabinetsformatie van 1994 weet D66 het correctief referendum in het regeerakkoord te krijgen. Blijkens haar 'Referendumplan' van april 1994 was D66 vanaf het begin voor de zeer restrictieve eisen van het latere regeringsvoorstel. Ze ging daarin nog verder dan de commissie-Biesheuvel, die een inleidend verzoek van 10.000 handtekeningen voorstelde en drie onderwerpen wilde uitsluiten. D66 wilde 20.000 handtekeningen (in tweede fase 300.000) voor het houden van een referendum, binnen niet meer dan 9 weken weken te verzamelen, en maar liefst vijf belangrijke onderwerpen uitsluiten. Dus ook D66 wil de volkssoevereiniteit niet werkelijk invoeren, een hoge drempel opwerpen en een ondoorzichtig minimaal deelnamepercentage (quorum) instellen dat ruimte maakt voor manipulatie en boycotacties van tegenstanders van referenda.
In het verkiezingsprogramma 1998 (p. 43) herhaalt D66 haar standpunt omtrent invoering van het correctief referendum en komt 32 jaar na de oprichting voor het eerst met het kernstuk van de directe democratie voor de dag: "De mogelijkheden voor tot invoering van het volksinitiatief, waarbij burgers zelf een volksstemming kunnen uitlokken over door henzelf ontworpen in de Staten-Generaal verdedigde wetsvoorstellen, worden concreet uitgewerkt en experimenten worden toegelaten."
De Partij van de Arbeid is tot in de jaren '80 tegen het referendum en het volksinitiatief geweest. Dit ondanks het feit dat een radicale directe democratie een hoofdeis was van de Europese socialisten aan het begin van de eeuw, en het eerste punt in het Strijdprogramma van de SDAP van 1895. Oorzaak van deze tegenstand was de ontdekking van de socialisten, na de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht, dat "het volk" het niet altijd met de socialistische plannenmakerij eens bleek te zijn. PvdA-premier Den Uyl, die het kabinet leidde dat "kennis, inkomen en macht wil spreiden", sprak zich in 1978 nog beslist uit tegen directe democratie. "De kiezers zijn trager dan de partijen en de partijleden trager dan het kader", aldus Den Uyl, zodat een "progressieve" regering in een directe democratie op veel punten in conflict kon komen met de burgers. Het rapport-Biesheuvel leidde ertoe dat de PvdA voor het correctieve referendum werd; het volksinitiatief wijst ze af.
In het verkiezingsprogramma 1998, 'Een wereld te winnen', (p. 76) staan veel mooie woorden over hoe de overheid veel meer naar de burgers moeten luisteren omdat deze terecht geen dicaten meer wensen. "Democratie is meer dan alleen parlementaire democratie", zo vermaant de PvdA de lezer. "Het delen van verantwoordelijkheden met en door organisaties in ale geledingen van de maatschappij is eigen aan de Nederlandse bestuurlijke cultuur. Langs die weg streven wij naar een 'vermaatschappelijking' van onze democratie. (...) Voor de politici betekent dit: minder intern overleggen en meer extern luisteren, niet alleen uitleggen maar ook overleggen..."
Maar terwijl de PvdA dan al vier jaar lang haar steun verleent aan het correctief referendum, wordt het referendum niet eens genoemd in het partijprogramma. Wie verder informeert, krijgt twee schimmige A4'tjes opgestuurd met een wel heel bepaalde kijk op het referendum. "Een referendum is een volksstemming over een besluit dat door een staatsorgaan is genomen of wordt overwogen met betrekking tot een bepaalde zaak. (...) Pas nadat de overheid in actie gekomen is kan de bevolking door middel van een referendum bij de besluitvorming betrokken raken." ('Het referendum', Bureau Voorlichting PvdA, p. 1).
In de bespreking van de Nederlandse referendumgeschiedenis wordt wel even trots melding gemaakt dat de voorloper van de PvdA, de SDAP, al in 1895 voorstander was van het referendum op volksinitiatief, maar in het afsluitende schema bestaat deze referendumvorm opeens weer niet. Afsluitend meldt de PvdA kort voorstander te zijn van "het" referendum, waarmee ze dus waarschijnlijk het correctief referendum bedoelt, en doet er verder het zwijgen toe.
Stamvaders van de liberalisme in Nederland, zoals P.J. Oud, waren vurig pleitbezorger van een direct beslissingsrecht voor burgers. In 1918 en 1946 waren de liberalen de enigen die invoering van een (beperkt ) referendum steunden en in 1922 lanceerde Oud zelf een plan voor invoering van het referendum.
De huidige Volkspartij voor Vrijheid en Democratie is principieel tegen direct-democratische besluitvorming door het volk. Zij ging in 1994 akkoord met de opname van het correctief referendum in het regeerakkoord omdat ze koste wat kost een regering zonder het CDA wilde, waarvoor de eis van D66 voor een correctief referendum moest worden ingewilligd. Omdat de VVD na afloop van het eerste Paarse kabinet mikte op de voortzetting hiervan, werd het correctief referendum opgenomen in het Verkiezingsprogramma 1998, en dan alleen in negatieve zin: "De werkingssfeer van het referendum dient zich niet verder uit te strekken dan tot het correctief referendum."
De VVD denkt intern niet homogeen over het medebeslissingsrecht van burgers. Voorstander Oud was VVD-fractieleider van 1948 tot 1962 en in 1983 stond het correctieve referendum eventjes in het concept-partijprogramma. Na een interne machtsstrijd werd het er weer uitgehaald. Omdat de VVD alleen vanuit opportunistische motieven het correctief referendum steunt, is het waarschijnlijk dat het weer uit het verkiezingsprogramma verdwijnt als haar coalitie-strategie bijstelling behoeft.
Het CDA is, evenals de partijen ARP, KVP en CHU waaruit het in 1980 werd gevormd, altijd principieel en fel tegenstander geweest van alle direct-democratische besluitvorming. De christendemocratische partijen zijn de enigen die nooit hun standpunt hebben gewijzigd. Doordat de christendemocraten bijna altijd in de regeringscoalitie hebben gezeten ("We run this country", zei CDA-premier Van Agt eens na een paar borrels tegen een journalist), konden ze elk direct-democratisch initiatief in de kiem smoren.
Het CDA-verkiezingsprogramma 1998, 'Samenleven doe je niet alleen', staat vol mooie woorden over dat elk mens telt, dat mensen unieke individuen zijn die boodschap moeten hebben aan elkaar en dat de overheid er is om de burgers hierin te ondersteunen (p. 14-17). In het bijzonder spreekt het CDA over haar standpunten "die zijn ingegeven door de inspirerende waarden die in het goede nieuws van het Evangelie vervat zijn: het ideaal dat ieder mens uniek is, van onschatbare waarde en een roeping heeft voor zijn of haar naaste (...); het ideaal dat de overheid - en dus de politiek - dienstbaar is aan die waardigheid en die roeping van mensen". (p. 15).
In de praktijk kiest het CDA echter liever voor een systeem waarin het individu in politiek opzicht tot ja-knikkend massamens wordt gereduceerd en dienstbaar hoort te zijn aan de Staat. Het radicale ideaal uit de Bijbel: "Laat u geen Rabbi noemen, want Een is uw Meester en gij zijt allen broeders; (...) laat u geen leidslieden noemen , want Een is uw Leidsman, de Christus" (Matth. 23: 8-11) klinkt bij het CDA hooguit op zondag. Hoe het CDA tegen de taak van de staat ten opzichte van haar burgers aankijkt, illustreert zij met een gevoelige foto van een scheidsrechter die twee voetballende jongetjes van twaalf vermanend op de spelregels wijst.
Het CDA kent enkele uitzonderingen op de regel van het verzet tegen directe democratie: Maarten Biesheuvel was voorzitter en Ernst Hirsch Ballin lid van de Commissie-Biesheuvel, die belangrijk is geweest voor het referendum. Overigens was Hirsch Ballin zo gehoorzaam aan de CDA-top om bij de stemming in de Eerste Kamer toch maar tegen zijn eigen aanbevelingen als commissie-lid te stemmen.
Bij GroenLinks is meer consequentheid te constateren tussen beginselen en uitwerking. Het verkiezingsprogramma 1998 stelt (p. 7): "Het gaat om de de zelforganisatie van mensen, om overleg en debat. (...) De faciliterende overheid gaat uit van het zelf organiserend vermogen van burgers, betrekt maatschappelijke organisaties bij besluitvorming (...). De overheid moet er voor zorgen dat mensen de mogelijkheid hebben hun burgerschap vorm te geven, onder meer door zeggenschap op allerlei terreinen wettelijk te garanderen." En (p. 10): "De overheid weet het niet beter dan de burger en staat niet boven de maatschappij."
In concreto spreekt zij zich uit voor het correctief referendum over aangenomen wetten, inclusief planologische kernbeslissingen (die niet de vorm van wet hebben) en internationale verdragen. Daarnaast wil GroenLinks een bindend volksinitiatief, dat echter een handtekeningendrempel van 10 procent van de kiesgerechtigden moet hebben en dat niet over de Grondwet mag gaan. Deze handtekeningendrempel zou neerkomen op het reusachtige aantal van 1,25 miljoen; in Zwitserland zijn 100.000 handtekeningen voldoende voor een volksinitiatief (bij 7,1 miljoen burgers) en is de Grondwet net zo goed direct-democratisch te wijzigen als alle andere wetten en internationale verdragen. De definitie van democratie, 'het volk heerst', laat dan ook geen andere mogelijkheid dan ook de Grondwet per referendum wijzigbaar te maken.
De Socialistische Partij meldt in haar verkiezingsprogramma 1998 onder het kopje 'De uitholling van de democratie' voorstander te zijn van zowel het correctieve referendum als het volksinitiatief op alle drie bestuurlijke niveaus (p. 5). Zij spreekt zich alleen in algemene termen uit over de voorwaarden. "Te hoge drempels tasten dat recht [op het referendum] aan" en het volksinitiatief moet "voldoende ondersteund" zijn door een bepaald aantal handtekeningen.
De Staatkundig Gereformeerde Partij meldt in haar verkiezingsprogramma 1998 "warm voorstander" te zijn van "een bestuur dat zo dicht mogelijk bij de burger" staat. Nochtans is zij principieel tegenstander van elke vorm van directe democratie. In haar verkiezingsprogramma 1998 meldt zij dat het correctief referendum al de "de bijl aan de wortel van ons parlementair stelsel" vomt en zij daarom eenvoudig "geen behoefte" heeft aan welke staatkundige verandering dan ook. Vanuit haar standpunt is dat logisch, maar de overgrote meerderheid van de bevolking denkt er anders over. Nochtans komen volgens de SGP in Nederland de regels "op een democratisch wijze tot stand" (p. 16-17) De SGP is een theocratische partij. "Als u in het kort wilt weten wat de SGP voorstaat, dan is het dit: GOD REGEERT." Vandaar dat de SGP de Tien Geboden uit de Bijbel heeft vertaald naar geboden voor de handelen van de overheid, die volgens de SGP "dienaresse van God" is. Hoe de SGP tegen de rol van de staat kijkt, wordt duidelijk door haar vertaling van het zesde gebod "Eer uw vader en uw moeder" naar "De overheid is geroepen het wettig gezag krachtig te handhaven". (p. 5, 17) Zie voor ons commentaar onder het kopje CDA.
Al op het schutblad van haar verkiezingsprogramma 1998, 'Recht uit het hart', stelt ook de Reformatorisch Politieke Federatie (p. 3): "De RPF aanvaardt als enige norm voor haar politieke denken en handelen het onfeilbare Woord van God (...)". En (p. 6): "we leven in een wereld waarover Jezus Christus de heerschappij voert."
Onder het kopje "Politiek van de dienstbaarheid" staat (p. 19): "Om die bevolking gaat het ons wanneer we het in dit hoofdstuk willen hebben over het openbaar bestuur. Het bestuur is er immers voor de bevolking, de bevolking is er niet voor het bestuur. (...) In het bestuur van het lang zetten we een dikke streep onder het woord dienstbaarheid." De RPF vertaalt deze principiele stellingnames eveneens in een felle tegenstand tegen een directe democratie. Elk beslissend referendum of volksinitiatief wijst zij af; alleen bij kwesties van nationale soevereiniteit of gemeentelijke herindelingen kan sprake zijn van een consultatief (niet-bindend) "referendum", ofwel een omslachtige en dure opiniepeiling.
In het algemeen schrijft het RPF: "Er wordt wel gesproken over de noodzaak van politieke en staatkundige vernieuwing. Deze moet dan bestaan uit gemeentelijke en provinciale herindelingen, nieuwe denkbeelden over het kiesstelsel, meer referenda et cetera. Het heeft de betrokkenheid van de burger bij het werk van politieke partijen niet vergroot. Intussen participeert de burger wel in actiegroepen en maatschappelijke bewegingen."
Ons commentaar: het RPF gooit allerlei soorten voorstellen op een hoop, kennelijk omdat het doel volgens haar toch steeds hetzelfde was, namelijk burgers meer betrekken bij het werk van politieke partijen. Het is natuurlijk ook een mogelijkheid dat burgers staatkundige veranderingen willen omdat de politiek niet doet wat de bevolking wil. Dat de betrokkenheid van burgers door alle staatkundige vernieuwingen niet is vergroot, kan kloppen: ze zijn namelijk niet doorgevoerd. En dat de burger intussen wel in actiegroepen en maatschappelijke bewegingen participeert, zou erop kunnen duiden dat de burger politiek betrokken en actief is, maar niet meer zonder meer zijn medebeslissingsrecht aan politici wil afstaan en als klapvee wil dienen op bijeenkomsten waarop de partijtop zijn plannen voor het voetlicht der natie brengt.
Het Gereformeerd Politiek Verbond stelt in haar verkiezingsprogramma 1998 dat in de Grondwet zou moeten worden opgenomen "dat de overheid door God is aangesteld in zijn dienst, en dat zij Hem daarom publiek moet eren en het beleid moet afstemmen op de normen van de Bijbel." (p. 46) Ook bij het GPV is God soeverein - en, evenals bij de andere theocratische partijen, de eigen partij het enige juiste doorgeefluik van Zijn wensen met betrekking tot de politiek.
Het GPV stelt geen principieel tegenstander te zijn van de lopende grondwetswijziging ter invoering van het correctief referendum, "dat een verbetering kan betekenen voor de relatie tussen burgers en bestuur". (p. 46). De reden hiervoor vernemen we een uit een publicatie van het Landelijk Bureau van de GPV, 'Sleutelen aan het staatsbestel' (1994). Een correctief referendum is geen werkelijke invoering van het principe van de volkssoevereiniteit, aldus GPV-leider Schutte in deze uitgave (p. 26), en dus heeft het GPV hier geen bezwaren tegen. De staat bepaalt immers nog steeds de agenda; burgers kunnen alleen af en toe een wet tegenhouden, waarna regering en parlement weer aan zet zijn. Zoals vaker heeft het GPV precies door welke thema's hier eigenlijk op het spel staan.
Directe democratie komt er alleen wanneer wij burgers het eisen. Mensen van WIT zijn beschikbaar voor deelname aan lezingen of symposia, het schrijven van artikelen, folderacties, het verstrekken van materiaal, het in gesprek treden met maatschappelijke organisaties over directe democratie en het onder druk zetten van politici.
Het meest toegankelijke en complete boek over directe democratie in het Nederlands, 'Het verdiepen van de democratie: feiten, argumenten, ervaringen omtrent de invoering van het referendum' (1998) van Jos Verhulst is bij WIT te bestellen door overmaking van f. 44,- (incl. porto) op onderstaand giro-nummer o.v.v. 'boek Verhulst'.
WIT geeft vier keer per jaar het Tijdschrift voor Directe Democratie uit. Een jaarabonnement is te verkrijgen door fl. 20,- te storten op onderstaand gironummer o.v.v. 'abonnee'. Men kan naar keuze donateur of lid worden door storting van een vrij bedrag (met een minimum van fl. 30,- per jaar) op de giro o.v.v. 'donateur' of 'lid'. Leden kunnen indien zij zich hiervoor opgeven deelnemen aan vergaderingen en notulen ontvangen.
WIT neemt samen met andere organisaties en personen deel in het Referendum Platform.
Politieke pagina NL http://politiek.pagina.nl
Onze Belgische zustergroep: www.sdnl.nl/wit-view.htm
De Duitse burgerbeweging voor directe democratie: www.mehr-demokratie.de
Het leidende Amerikaanse onderzoeksinstituut voor directe democratie: www.iandrinstitute.org
De website van het Referendum Platform: www.referendumplatform.nl
Stichting Sociale Databank Nederland
E-mailadres: sdn@planet.nl
Internet site:
http://www.sdnl.nl/wit-view.htm