Door Dr. W.P. Roelofs
Pingpong met de Volkskrant
en zelfs een aprilgrap in december
Meertaligheid noch noodzakelijke,
noch voldoende voorwaarde voor
Non-discriminatie in de EU
In de Volkskrant van 5 nov. stond een stuk van Virginie Mamadouh
onder de titel "Democratie in EU bestaat bij de gratie van
meertaligheid". Ze betoogde, terecht, dat een al dan niet
geleidelijke afschaffing van de meertaligheid, tot tenslotte alleen
het Engels overblijft, een onaanvaardbare discriminatie van de meerderheid in
de EU zou betekenen, en dat geen kosten voor de meertaligheid in de EU te hoog
zijn, om een dergelijke discriminatie te voorkomen.
We moeten daarbij natuurlijk wel vaststellen, dat die "gelijkwaardigheid" der
talen in de EU maar heel betrekkelijk is, en dat zij die werken binnen de EU,
hetzij als ambtenaar, hetzij als parlementariër, niet kunnen volstaan met alleen
maar hun eigen taal machtig te zijn. Het kennen van nog zo'n twee of drie talen
zal wel nodig zijn, om het ook te rooien waar niet simultaan wordt vertaald.
Als "democratie" zou betekenen, dat iedere burger, ongeacht z'n kennis van
vreemde talen, in het Europarlement zou moeten kunnen functioneren, dan is dat
op dit ogenblik een illusie. Niet de meertaligheid van de EU, maar de
meertaligheid van (het gros van) de europarlementariërs en de EU-ambtenaren is
een voorwaarde voor het draaien van de EU-machinerie.
Moeten we daarmee tevreden zijn? Nou, nee. Moeten we om zo'n onbevredigend
resultaat te bereiken, zoveel geld uitgeven, niet alleen binnen de machinerie
van de EU, maar ook in de studie door zovelen van vreemde talen, terwijl
perfectie in het gebruik van die talen maar hoogst zelden wordt bereikt en het
bestaan van eerste-, tweede-, derde-, en zoveelste-rangs EU-burgers gewoon
voortduurt?
Als er geen alternatief was, zouden we dat vermoedelijk moeten doen. Maar er is
een alternatief, tenminste op termijn. Als we als Euro- en als wereldburgers
zonder discriminatie met elkaar om willen gaan, moeten we niemand onze eigen
etnische taal opdringen, moeten het ons niet laten aanleunen, andermans
etnische taal opgedrongen te krijgen, moeten we in het interetnische verkeer
een gezamenlijke interetnische taal gebruiken. Die is er, heet Esperanto, en
heeft in ruim een eeuw haar deugdelijkheid ruimschoots bewezen. Zolang echter
het gros der politici dit feit belieft te negeren en aan non-discriminatie geen
boodschap blijkt te hebben, ziet het er niet zo best uit voor de overgrote
meerderheid der Euro-burgers, de zoveelste-rangs Euro-burgers.
Dr. W.P.Roelofs
sinds 1928 gebruiker van Esperanto
- Soest
Soest, 1994.11.11.
Dr. W.P.Roelofs
Vosseveldlaan 16
3768 GM Soest
02155-15473
Aan de Redactie van 'de Volkskrant'
Postbus 1002, 1000 BA Amsterdam
Geachte Redactie,
Ik stuur u hierbij twee stukken, Het ene is een korte reactie op een
langer artikel dat op 5 november in "de Volkskrant" heeft gestaan.
Ik wijs erop, dat als we nou echt geen taaldiscriminatie willen, we
geen genoegen kunnen nemen met de schijn van non-discriminatie die
we op het ogenblik in de EU hebben, en die niet veel meer dan een
wassen neus is.
Het tweede stuk is heel ketters en laat niets heel van bepaalde
heilige huisjes in de politiek en de sociale economie. Ik meen
daarin in een dwingende argumentatie te hebben aangetoond, dat
gegeven het feit dat we met z'n allen meer sparen, vooral uit het
enorme arbeidsloze inkomen uit vermogen, de "onverdiende baat", dan
we met z'n allen besteden aan de aankoop van producten (voor
consumptie en investering), dat "meer" de vorm zal moeten aannemen
van een "schuldvordering". Tegenover die vordering zal een "schuld"
moeten staan, en wel een permanent (en min of meer exponentieel)
groeiende schuld. Die schuld kan noch bij de particuliere
huishoudens, noch bij de ondernemingen terecht komen. Alleen de
staat kan ervoor opdraaien, en zal ervoor moeten opdraaien.
Bij dit alles is geen sprake van een "last op toekomstige generaties
en op belastingbetalers". De interest over die staatsschuld wordt
betaald met een deel van nieuwe leningen. Het geheel is een soort
zeepbel, die, anders dan gebruikelijke zeepbellen, niet vroeger of
later barst. Het gaat om fictief inkomen en fictief vermogen,
fictief bij de gratie van hen die er de beschikking over hebben, en
in feite ervoor kiezen het niet te besteden voor de koop van
goederen en diensten.
Van de noodzaak de staatsschuld zo snel te laten stijgen zou geen
sprake zijn, wanneer de maatschappij verlost zou zijn van de
"onverdiende baat", d.w.z. als de rentevoet (voor langlopende en
risicovrije obligaties) tot nul gereduceerd zou zijn, wat ook vele
andere voordelen zou hebben. Noodzakelijke voorwaarde voor het
bereiken van die toestand zijn kosten voor liquiditeit, laten we
zeggen van omstreeks 10 % per jaar. Dat zou betekenen, dat
geldbezitters ook bij rentevoet nul bereid zouden zijn geld uit te
lenen, als er niets voordeligers te bedenken valt. Immers het geld
vasthouden, zou 10 % per jaar kosten, en ook de aankoop van
"schatvormers" zou, wegens de aan het bezit van zulke schatvormers
verbonden kosten, tot een "negatief rendement" leiden, en dus
onvoordeliger zijn dan een niet-rentedragende staatsobligatie. De
liquiditeitspremie van ca. 10 % per jaar zou een behoorlijk snelle
circulatie van het geld garanderen.
Hoewel mijn artikel eerder is geschreven, zou het beschouwd kunnen
worden als een weerlegging van het artikel van Marcel van Dam in "de
Volkskrant" van gisteren, die vindt dat de staat z'n schuld moet
afbetalen - tot de dood erop volgt - om van de rentelast af te
komen. Het opvolgen van zijn recept zou catastrofaal zijn. Van Dam's
artikel toont echter wel aan, hoe nodig het is daar wat harde logica
tegenover te zetten.
De onderwerpen van mijn beide stukken lijken weinig met elkaar
gemeen te hebben. Maar in beide gevallen gaat het om een rationele
oplossing van een belangrijk probleem, ten aanzien waarvan de
politiek het volstrekt af laat weten, en die bij mij hoog op de
agenda staan.
Mocht u onverhoopt besluiten mijn stuk over interest en staatsschuld
niet te publiceren en van Dam niet van repliek te dienen, dan zou ik
dat graag op zo kort mogelijke termijn willen weten (om het elders
te kunnen aanbieden), en zou ik ook graag de reden van de weigering
willen vernemen, waarbij een weerlegging van m'n betoog mij zeer
welkom zou zijn.
Omdat uw lezers, naar ik meen, niet tot de meest reactionaire behoren,
verwacht ik dat u hun mijn artikel wel zult willen voorschotelen.
Met vriendelijke groet,
"Seksistische taal"
Als Zamenhof rond 1880 het feminisme en vooral de gevolgen daarvan
voor de taal en de argumentatie van Yuri Vanenburg in de Volkskrant
van 26 nov. had (kunnen) voorzien, zouden er ongetwijfeld geen seksspecifieke
woordstammen in Esperanto hebben bestaan.
Patro zou niet vader hebben betekend, maar ouder, en misschien wel
de vorm matra, (of iets er tussen in: natra), hebben gehad. Met behulp van
achtervoegsels zouden we woorden voor moeder en vader:
bijv. patrino en patroco hebben afgeleid. Het "seksverbindende"
voorvoegsel ge (gepatroj = ouders) zou niet hebben bestaan.
Er is overigens niets dat ons let het zover te krijgen. Wij kunnen,
als we dat wenselijk achten, al die woorden die mannen aanduiden:
patro, filo, frato, onklo, nevo, enz., voorzien van het (voorlopig
pleonastische) achtervoegsel §c, en, wanneer praktisch iedereen dat
doet, beginnen met het niet meer gebruiken van het voorvoegsel ge,
dat dan inmiddels pleonastisch zal zijn geworden.
Vanuit de taal is er geen beletsel voor zulk een ontwikkeling. Het hangt er
maar van af, hoe conservatief wij zijn. Hopelijk wel conservatief genoeg,
om niet de wegen van de Vanenburgs, de Cleys, c.s. in te slaan, want
één neutrale interetnische taal, die de toets van de praktijk
in meer dan een eeuw glansrijk heeft doorstaan, is nodig en voldoende.
Ondertussen zullen de scheppers van steeds weer andere "plantalen"
hun sisyfusarbeid voortzetten; jammer, maar niks aan te doen!
Dat Zamenhof niet zo "seksistisch" was, blijkt uit de etymologie: het Duitse
"Fräulein" leverde het woord fraulino, waaruit vervolgens de "rib" in
werd uitgesneden, waarna fraulo = vrijgezel overbleef. Het Jiddische
"rebbedzin" (de vrouw van de rebbe) leverde: edzino, en, door ontribbing,
edzo = echtgenoot.
Soest, 1994.11.30.
Dr. W.P.Roelofs
Vosseveldlaan
3768 GM Soest
02155-15473
Aan de Redactie van "de Volkskrant"
Postbus 1002, 1000 BA Amsterdam.
Geachte Redactie,
Ik stuur u nog maar weer eens een korte lezersbrief, in zogenaamde
voorkeurspelling, in de hoop dat dit stukje genade zal vinden in uw
ogen.
Ik had u onlangs, gelijktijdig twee stukken gestuurd, een betrekkelijk kort,
als reactie op hetzelfde stuk waarop inmiddels dr. Verloren van Themaat,
Wouter Pilger, en Germain Pirlot, als ook, van andere zijde de heer Cleij,
hebben gereageerd, en een lang stuk, dat niet als "lezersbrief", maar voor
een "opiniepagina" bedoeld was, over interest en staatsschuld.
Ik heb daarop van een inmiddels niet meer bij u werkzame redactrice een soort
standaardbriefje gekregen, dat mijn bijdrage helaas niet kon worden geplaatst
wegens ruimtegebrek, en dat mijn brief was doorgegeven aan een mevrouw zo-en-zo.
(Ik heb de brief blijkbaar niet bewaard.) Bij telefonische navraag bleek die
mevrouw zo-en-zo geen bemoeienis te hebben met vraagstukken van interest en
staatsschuld. Dies blijft de vraag in de lucht hangen: op welk van de twee
stukken had het "standaard afwijsbriefje" betrekking, en hoe staat het met mijn
zeer ketterse bijdrage over interest en staatsschuld?
Ik heb dat stuk ook privé toegestuurd o.a. aan Marcel van Dam, die toen net in
uw krant een stuk had gezet onder de titel "Rente op rente op rente", en aan
Frits Bolkestein, die niet anders roept, dan dat het financieringstekort
omlaag moet. Van Bolkestein heb ik een briefje gekregen, dat ie te bezet was
om zelf op m'n argumenten in te gaan, maar dat ie m'n stuk aan de Korte, de
"financiële specialist" van de VVD, had doorgegeven ter behandeling. Sindsdien
nog niets gehoord. Ook van Dam heeft, tot dusver, niets van zich laten horen.
Ik daag iedereen uit aan te tonen, dat of mijn premissen foutief zijn, dan wel
dat er een fout zit in mijn logica. Het begint erop te lijken, dat "niemand es
wahr haben will". U zult begrijpen, dat ik erg graag wil weten, hoe de redactie
van de Volkskrant denkt over het stuk dat ik heb gestuurd, en als ze het niet
wil publiceren, dan graag met een weerlegging, of met een mededeling dat ze het
"politiek niet opportuun" acht, maar niet met een dooddoener van gebrek aan
plaatsruimte of iets dergelijks.
In afwachting van uw antwoord,
met vr. gr.,
Soest, 1994.12.21.
Dr. W.P. Roelofs
Vosseveldlaan 16
3768 GM Soest
02155-15473
Aan de Redactie van "de Volkskrant"
Postbus 1002, 1000 BA Amsterdam.
Geachte Redactie,
Hierbij stuur ik u een korte reactie op het stukje van de heer
F.A. Bakker, "Eurotaal", in uw editie van 18 dec., en zou plaatsing
ervan op prijs stellen.
Ik stuur het in tweevoud, met het verzoek de kopie bestemd voor de
heer Bakker, aan hem door te sturen. Met dank voor deze service.
Met vriendelijke groet,
Aprilgrap in December
Graag wil ik kort reageren op het stukje van F.A. Bakker in de
Volkskrant van 18 dec., waarin quasi-serieus Latijn als Eurotaal
wordt aanbevolen. Hoe serieus die aanbeveling is, blijkt uit het
slot, waar de schrijver voorstelt om "het nieuwe ééntalige,
-muntige en grenzeloze Europa" maar meteen om te dopen in Utopia.
Dat Latijn niet geschikt is als algemene interetnische taal (of als
Eurotaal) realiseerden sommige vooraanstaande wetenschappers, waaronder
Comenius en Leibniz, zich al enige eeuwen geleden, toen Latijn
nog volop fungeerde als taal van de wetenschap. Sindsdien heeft het
Latijn in de wetenschap in feite afgedaan, en ik meen te mogen
aannemen dat de heer Bakker en ik het tenminste daarover eens zijn:
het zal die positie nooit terugkrijgen, laat staan ooit Eurotaal worden.
Het Romeinse imperialisme behoort tot een ver verleden. Biedt een
imperialisme anno 2000 een acceptabele "Eurotaal"?
Soest
W.P. Roelofs
|