Door Willibrord J. Verkerk
Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
voorzitter fractie Algemeen Ouderen Verbond.
VOORAF
Knieval voor de politici
In de Tweede Kamer der Staten-Generaal maken de media in de plenaire zaal bijna dagelijks een knieval voor de politiek. Fotografen en filmers mogen niet rechtop blijven staan, maar moeten door de knieën om hun beelden te krijgen, wegduikend, voor de tafel van de voorzitter en de griffier, of hurkend onder de regeringstafel, "vak K", van Kabinet. Ze schuiven, knielen of kruipen daar heel wat uurtjes rond.
Typerend voor de verhouding parlement-pers ? Zeker niet, maar wel een illustratie van de laatste stuiptrekkingen van het Kamervoorzitterschap om het decorum in de Tweede Kamer te bewaren. Bovendien zouden de tv-camera's, hoog in de opnamekamers van 's lands vergaderzaal, als hun bespelers hun gang mochten gaan, voortdurend eigen en andermans mediamensen op de buis brengen.
Openbaarheid houdt in: een open beraadslaging, toegankelijk voor publiek en media, zonder dat daarvoor een tegenprestatie (toegangsprijs bijvoorbeeld) wordt gevraagd. Die openbaarheid heeft tot de Franse tijd moeten duren. Toch werd zij officieel door de Franse bezetter afgedwongen. Later ontstonden meer eigen initiatieven tot informatie en openbaarheid bij de volksvertegenwoordigers en hun partijen zelf. De verzamelde vergaderaars drongen soms op beschikbaarstelling van verslagen aan, schreven zelf in couranten, of maakten brieven voor hun kiezers over wat zij zeiden in de Kamer. Later gevormde politieke partijen richtten hun eigen (dag) bladen op. Kortom er is van alles gebeurd de afgelopen eeuwen. Het is het verhaal van drukkers en uitgevers, politieke leiding en misleiding, van groepsbezoek aan de Kamer tot het Kamerlid op een warme stoel in een TV-show. Knievallen ? Wie voor wat, wat voor wie ?
Sinds de Zeeuwse lezing, waarop deze tekst is gebaseerd, is er natuurlijk weer het nodige gebeurd aan "Het Binnenhof". Deze brochure geeft maar enkel, vooral historische indrukken, uiteraard. Hier en daar ontstaat de ook door mij gevoelde afkeer van de methode, gebruikt door sommige parlementaire verslaggevers. Die methode is verre van "parlementair", in de oorspronkelijke zin van het woord. Zelfs heeft de parlementaire pers voorjaar 1998 twee dagen gewijd aan haar eigen werk. We zullen zien wat de toekomst hierin brengt !
Couranten ontstonden in ons land in de zeventiende eeuw. Andere media volgden enkele eeuwen later. Maar schrijven over hetgeen stad en staat deden was er lange tijd voor de eerste publieke media niet bij. Plaatselijke, regionale of landelijke overheden hielden de openbaarmaking van hun daden uit alle macht tegen. Om een krant te drukken was overheidsgoedkeuring nodig. En die overheid zorgde voor "lastige en drukkende bepalingen" op financieel en inhoudelijk gebied (geen censuur echter!) De "juiste verhouding tussen de burgerlijke vrijheid en de handhaving van het gezag" was niet gemakkelijk te verkrijgen *1)
Algemene, informerende berichtgeving kwam aanvankelijk maar moeizaam in de couranten. Commentaar geven mocht al helemaal niet. Openbaarheid is uiteindelijk gekomen in de Franse tijd, waarmee zowel het publiek als de courantiers gediend waren.
Tot eind achttiende eeuw moest het duren voordat de eerste openbare Nationale Vergadering in de Bataafse Republiek plaatsvond. Die Nationale Vergadering, in de tijd, dat de Nederlanden waren bezet door Napoleons troepen, vormde de voorloper van onze Tweede Kamer. Maar lang niet iedereen was gelukkig met de door de bezetters min of meer afgedwongen openbaarheid, in het kader van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. Gewestelijke zelfstandigheid in Zeeland, Groningen en Friesland maar
ook afkeer van openbaarheid hadden bij de vergaderende volksvertegenwoordigers in die streken hun rol gespeeld: daardoor wilde men nog geen openbaarheid en geen combinatie der gewesten in een openbare nationale conventie. Nog op 4 oktober 1795 zeiden de provisionele representanten van het volk van Zeeland over hun eigen gewestelijke vergaderingen: "Tot nog toe, heeft noch het onbezonnen geroep ener Centrale Vergadering noch de machtspreuken der Dagbladschrijvers, waarvan de stoutheid en onkunde om den prijs dingen, ons kunnen beweegen, om de zaamensmelting van het provintiaal bestuur der onderscheiden Gewesten, de eenheid van Bestuur te houden voor het Schibboleth van het Patriotisme". *2)
Men was geen voorstander van de (openbare) landelijke vergadering en zag al helemaal niets in de couranten, die natuurlijk op die openbaarheid aandrongen. De Friezen meldden dat de openbaarheid wat al te veel zweemde naar navolging van de Franse Republiek. Zeeland pleitte er later openlijk voor, dat de Nationale Vergadering alleen met gesloten deuren zou vergaderen. Het kon alleen maar een rommeltje worden ! Men verwees naar een franse afgevaardigde die in de Nationale Conventie te Parijs had gezegd, dat het niet goed kon gaan met een staat, die zijn wetten kreeg van een vergadering, die men kon bezoeken als een schouwburg. De echo van Shakespeariaans drama, met het Londense volk dat het Globetheater in en uit drentelt, klonk hierin door. Nadat de Nationale Vergadering was gekozen en voor het eerst bijeenkwam, 1 maart 1796, kwam er overigens nog niet veel vaart in. Tal van drukkers en uitgevers vroegen inmiddels wel om een plek voor verslaggevers bij de Nationale Vergadering. Dat werd teveel van het goede. Daarom werd besloten tot een eigen verslag, het "Dagverhaal" van de Nationale Vergadering. Daarvan maakte de pers ook gebruik. Dat Dagverhaal groeide later uit tot de Binnenlandsche Bataafsche Courant.
*2) Dr. Nico Cramer in "Parlement en Pers, pag. 44.
Met de openbaarheid van de Nationale Vergadering kwam druk op de openbaarheid van de andere vergaderingen op gang. Desondanks hielden gewestelijke en plaatselijke afgevaardigden hier en daar nog geheime vergaderingen. In Haarlem werden wel twee dagbladschrijvers toegevoegd aan de vergadering der provincie van Holland. Zij zouden voor eigen rekening en verantwoording verslag uitbrengen. Dat idee kwam van de bekende schrijver en boekhandelaar Loosjes, lid van deze provinciale vergadering.
In 1814 waren de vergaderingen van de Staten-Generaal alweer of nog steeds geheim. Maar in 1815 kwam een heel andere grondwettelijke geest tot leven, wat natuurlijk ook te maken had met het vertrek van de Fransen. Interessant was, dat eigenlijk enkele zuidelijke leden - uit het hedendaagse België dus - in de Commissie-van Hogendorp, die de Grondwet van 1815 voorbereidde, het initiatief namen voor o.m. de openbaarheid van de vergaderingen der Staten-Generaal. Hun initiatief betrof, samengevat, het Tweekamerstelsel, de vrijheid van drukpers en de openbaarheid der beraadslagingen in althans één der Kamers.
En waarom dan wel die openbare vergaderingen, want daarover ging nog de meeste discussie ? De commissie-Van Hogendorp voerde onder meer de volgende argumenten aan. De bevolking kon worden overtuigd van de noodzaak dat er ook onaangename besluiten moesten worden genomen. Er zou een "publieke geest" geboren worden die de natie vertrouwen in het gouvernement zou inboezemen en tot opoffering zou leiden. Wij noemen dat tegenwoordig een "draagvlak" voor moeilijke beslissingen.
Men kon zich er door openbaarheid ook van overtuigen dat er geen belangen waren verwaarloosd. De regering kon bovendien eens de voordelen van de maatregelen laten horen. En zo'n openlegging van motieven zou ook leiden tot een goede uitvoering. De ervaringen in Amerika en Engeland rond publiciteit van Kamerzittingen had onder meer een nationale geest veroorzaakt, "die geheel Europa aan Engeland in zekeren zin had onderworpen", aldus de Commissie-Van Hogendorp. Zelfs de verbroedering tussen de noordelijke en zuidelijke provincies zou door openbaarheid en één landstaal kunnen worden bevorderd. Men realiseerde zich echter wel, dat dit tot meer provinciale geluiden zou kunnen leiden.*3)
In de Grondwet van 1815 verdwenen last en ruggespraak voor de volksvertegenwoordigers. Dat wil zeggen: zij kregen een onafhankelijke, niet beïnvloedbare positie, zij hadden een vrij mandaat. In 1814 stichtte de latere Koning Willem I, nog voor zijn Koningschap, de Staatscourant. Die Staatscourant kan men zien als de voorloper van de huidige, wel veel breder georiënteerde officiële Staatscourant. De Staatscourant van 1814 moest een instrument van de overheid, voornamelijk van de Koning, zijn. Daarom voerde Willem I ook het Dagbladzegel in. Daarmee kregen de couranten een zware belasting opgelegd en werd hun concurrentiepositie tegenover de Staatscourant ernstig verzwakt. Daarbij kwamen nog privileges voor de Staatscourant. *4)
De kranten waren door hun hoge verkoopkosten alleen bereikbaar voor wie er veel geld voor kon betalen. De koffiekamers en sociëteiten waren vooral de plaatsen waar de "happy few" de krant kon lezen. Tenzij men zich een particulier abonnement kon veroorloven. Openbaarheid en brede verspreiding van Kamerinformatie was daarmee moeilijker geworden, hoewel de Kamerleden zelf onafhankelijker werden ten opzichte van hun "achterban", voornamelijk samengesteld uit invloedrijke Nederlanders. In 1847/1848 besloot de Tweede Kamer zelf dat al wat daar gebeurde in de Staatscourant als bijlage moest worden opgenomen. Dat ging zo tot 1903. Later, bij de grondwetsherziening van 1840 en 1848, de tijd van Thorbecke, ging het vooral om de openbaarheid van de Eerste Kamer, tot dan door de Belgen genoemde de "Ménagerie du Roi". De Eerste Kamer was in die tijd kennelijk min of meer het werktuig geworden en gebleven van Koning Willem I.
*3) Cramer, a.v., pag. 50 e.v.
*4) Staatscourant, tussen Wet en Opinie, pag. 10 e.v.
Nadat de openbaarheid der vergaderingen was ingevoerd kwam -vooral ook bij de Kamerleden zelf- behoefte aan openbaarheid in geschriften van hetgeen zij hadden gezegd. Want met de kritische en naar hun mening eenzijdige en onvolledige dagbladverslaggeving konden de volksvertegenwoordigers (ook toen al) niet gemakkelijk leven. Zo noemde afgevaardigde Jhr. Victor de Stuers de dagbladverslagen "onvoldoende, onvolledig en dikwijls zelfs vals". In de der samenleving kwamen de Kamerleden zelf er ook niet altijd goed van af. De schrijver Conrad Busken Huet had al spoedig - aan de hand van de woordelijke verslagen - dóór hoe het toe ging in de Kamer. Hij onderscheidde de Kamerleden in "goede sprekers, middelmatige sprekers en sprekers, die in het geheel geen sprekers zijn".*5)
De eerste Handelingen van de Kamer verschenen in druk in de periode 1814 - 1846. Ook kwam een kort verslag tot stand (1/3 van de lengte der Handelingen) waarop men zich kon abonneren. Erg lang heeft dit kort verslag trouwens niet bestaan. De pers groeide en daarmee ook de parlementaire verslaggeving. "De Koningin der Aarde" -voor het eerst in 1837 zo genoemd door de advocaat, later minister D. Donker Curtius - rukte op. Waarbij het natuurlijk de vraag werd of de pers zich gedroeg (en gedraagt) als een koningin en of zij ook zo´n voorbeeld was en is, en invloed had en heeft.
En de Kamerleden ? Ach de Vlissingsche Courant publiceerde al in november 1845 het volgende: " Wat zoude de natie nog van een Kamer kunnen verwachten, wier meeste leden steeds toonen, dat het hun slechts om één doel te doen is - en dat doel is geld; die zich niet beschouwen daar geplaatst te zijn om de natie tot een bolwerk te strekken". En dat werd 150 jaar geleden gezegd. Tegenwoordig heet dat: zakkenvullers.
Twee ontwikkelingen hebben een grote invloed uitgeoefend op de verhouding parlement en pers. In 1869 was dat de opheffing van het Dagbladzegel, de belasting op de couranten. Na het verdwijnen van dit zegel kwam de krant beschikbaar voor iedereen. Maar dat niet alleen. De mogelijkheid ontstond ook voor meer uitgevers om een courant te beginnen. Pas toen het algemeen kiesrecht in 1917 was ingevoerd, de tweede belangrijke ontwikkeling, was de democratisering voltooid, waardoor bladen, die een richting vertegenwoordigden, een meer evenwichtige verslaglegging moesten brengen. Na deze mijlpalen zochten het parlement, de politieke partijen en de pers eerst goed hun eigen wegen. Felle polemieken werden gevoerd .....en scherp, kritisch of satirisch worden de Kamerleden beschreven. *6)
De behoefte aan rechtstreekse informatie aan de eigen kiezers en het scheppen van een band met belangengroepen leidde de afgelopen 150 jaar niet alleen tot het uitgeven door Kamerleden zelf van hun speeches aan journalisten, maar later ook tot de stichting van partijbladen. Zoals de antirevolutionaire Standaard van dr. Abraham Kuyper en dr. A. Colijn. Zo´n blad was ook De Tijd (RK) van dr. A.A. Schaepman en Het Volk, waar mr. P.J. Troelstra de leiding had. Dergelijke kranten bleken een middel tot (verdere) partijvorming en waren ook duidelijk voorbeelden van emancipatie, vooral ook tegenover de toen al bestaande, voornamelijk liberaal georiënteerde pers. Het was lange tijd gebruikelijk, dat de hoofdredacteuren van de partijbladen tevens Kamerlid waren. De laatste was in onze dagen GPV´er Jongeling van het Nederlands Dagblad.*7)
*6) Bekende schrijvers waren bijvoorbeeld hierover columnist Barbarossa (De Telegraaf) en Frans Netscher.
*7) Zie hiervoor Dr. Maarten Schneider, De Nederlandsche Krant, uitgebreid en herzien door dr. Joan Hemels.
Na de Tweede Wereldoorlog kreeg de samenleving een ander aanzien. En daarmee wijzigde zich natuurlijk ook de verhouding Parlement en Pers. De partijvorming werd ook anders. Sommige partijen brachten weer hun eigen kranten mee, ontstaan in het verzet, zoals Trouw (AR) en De Waarheid (CPN). De veertiger, vijftiger en een deel van de zestiger jaren gaven een rijkdom aan dagbladen te zien, zowel landelijk verspreid als in provincies en regio's. De opkomst van de TV bedreigde vooral de opbrengsten uit advertenties, waardoor kranten moesten fuseren of werden opgeheven.
De regionale bladen hielden zich langer staande. Ook de abonnee-aantallen kwamen onder druk te staan. De dagbladen werden losgemaakt van de officiële politieke partijen, maar volgden toch nog wel een bepaalde, van hun afkomst, af te leiden politieke lijn. Tal van (landelijk verspreide) dagbladen vochten voor hun bestaan. Fusies waren aan de orde van de dag. Vechten tot het werkelijk niet meer gaat. Zoals het Vrije Volk (PvdA/NVV) dat het Amsterdamse bolwerk opgeeft en in Rotterdam fuseert met het regionale Rotterdamsch Nieuwsblad tot het huidige Rotterdams Dagblad. Of zoals het Parool, dat nu een laatste wanhopige poging voor zelfstandigheid heeft ondernomen. Er valt een parallel te trekken tussen de opgang en teloorgang van de landelijk verspreide dagbladen en de opkomst en fusies van de ermee ver of dichtbij verwante politieke partijen.
Christelijke kranten als Nieuwe Leidsche en Nieuwe Haagsche Courant of Zeeuws Dagblad verdwijnen of fuseren (Friesch Dagblad) waar Christelijk Historische Unie, Anti Revolutionaire Partij en Katholieke Volks Partij één CDA vormen. De pers waarop deze partijen bouwden is verdwenen, lijdt een niet zo sterk bestaan of heeft de religieuze achtergrond afgezworen. Dat is ook met de oorspronkelijke "vakbondspers" het geval. Vrije Volk (NVV: verdwenen), Volkskrant (Kath. Arbeidersbeweging: afgezworen), Rotterdammer (AR: verdwenen), Trouw (nu algemeen christelijk en religieus nog goed geïnformeerde krant), De Maasbode (aanvankelijk gefuseerd met De Tijd, r.k.: verdwenen), De Tijd (als krant weg, als naam alleen voortlevend in een weekblad). Wel ontstonden nieuwe sterk op kerkelijke protestantse richtingen georiënteerde bladen: het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch dagblad, die ook min of meer hun politieke kleur uitdragen: GPV/RPF en SGP.
Maar ook in het liberale kamp vallen er fusies en slachtoffers: NRC Handelsblad (fusie tussen liberaal Rotterdam -NRC- en Amsterdam -Algemeen Handelsblad-), Vaderland (liberaal, Den Haag, opgeheven). De afgang van het communisme wordt al aangekondigd in de verdwijning van De Waarheid, die het wel lang volhield maar toch werd opgeheven. En nu ? In de politiek keldert het CDA, de socialistische beweging is verzwakt in het kielzog van het mislukte communisme. Alleen het liberalisme lijkt om zijn vermeende onafhankelijkheid, wat eerder kan worden genoemd egoïsme en individualisme, aantrekkelijk. Dat zijn natuurlijk wel aspecten van onze hedendaagse samenleving, maar er is meer......
Na de Tweede Wereldoorlog kwam de overheidsvoorlichting tot volle bloei, mede na de ervaringen met overheidsinformatie in de jaren dertig (propaganda van de Nazi´s) en in de Tweede Wereldoorlog (zowel propaganda der oorlogvoerende partijen als strikte informatieverschaffing en persinformatie). De overheidsvoorlichting (gemeenten, provincies en rijk) begon al in Londen tijdens de oorlog en vooral na W.O.II als Regeeringspersdienst. Zij nam vooral in de zestiger en zeventiger jaren een hoge vlucht. *8)
Ook de Tweede (en Eerste) Kamer kreeg haar eigen communicatieafdeling, zowel op bezoekend publiek als op de pers gericht. De politieke partijen namen uiteraard hun eigen voorlichters/propagandisten in dienst. De Kamerfracties konden niet achterblijven. Een belangrijk deel van de fractiegelden wordt aan "persvoorlichting" besteed. Groepsbezoek aan fracties en Kamer kan men na een eigen inleidende ontvangst (en fractie-informatie) rustig overlaten aan de publieksvoorlichters van het Kamerapparaat. Het zijn vooral ontwikkelingen in de audiovisuele sector (radio, TV, Internet) die nieuwe eisen stellen aan zowel het optreden van Kamerleden als aan die van de schrijvende pers. En die het publiek inspireren tot een bezoek aan het parlement.
De journalistiek kan vooral de democratie dienen door haar controlerende functie: loopt alles wel zoals het was afgesproken, zoals de bedoeling was ? Daar waar een voortgang in een procedure of een proces stopt, dient de journalistiek dat te melden. Maar nogal eens ontbreekt het aan deze voortgangscontrole. De verslaglegging baseert zich nogal eens op conflict en confrontatie.
*8) Zie voor de ontwikkeling van de overheidsvoorlichting o.m. mr. Harm Schelhaas, De Informatieplicht van de overheid.
Het kritisch volgen van de politiek, ook meermaals aangewakkerd door informerende fractievoorlichters of op ledenwerving uit zijnde partijpropagandisten, leidt dan tot eigen bouwsels van conflict en confrontatie. Terwijl er in feite voldoende stof is voor de parlementaire journalistiek om aan haar drie functies te voldoen: Verslaggeving, commentaar en verstrooiing. De televisie is sinds de zestiger jaren een nieuw informatiemedium geworden dat haar eigen eisen stelt aan iedereen die "op de buis" wil (of moet).. De TV-eisen zijn: beelden van politieke "leiders" die twisten (vechten) met andere leiders. Het gaat dus meer en meer om conflicten en confrontatie. De ingewikkeldheid van het overheidswerk (denk aan al die ministeries met hun reeksen taken) leidt tot kilo´s stukken voor Kamerleden. De parlementaire pers krijgt die ook. Niet dat de mediawereld dat materiaal niet begrijpt, maar vereenvoudiging en commentaar zijn nooit te versmaden !
De parlementaire tv-verslaggevers vooral, maar ook hun schrijvende collega's, zoeken die nogal eens bij sommige Kamerleden, voornamelijk de fractieleiders. Zij zoeken ook het conflict en confrontatie tussen de volksvertegenwoordigers, de fouten, het "gekat" van elkaar, meer dan overleg en overeenkomst. Het is een apart soort van "kritisch volgen" geworden. Ook de schrijvende pers doet mee aan deze vorm van "mannetjes maken". Ondertussen staat men met (sommige) Kamerleden op voet van "jij" en "jou", schrijft men elkaar min of meer over en interpreteert op eigen wijze het door een collega-medium aangedragen onderwerp. Daarmee is een journalistiek papegaai-circuit ontstaan aan het Binnenhof.
Het is de "veramicalisering" in de politiek, een soort vriendjespolitiek, die naar mij lijkt de onafhankelijkheid en onbevangenheid van de parlementaire journalist niet bevordert. (Hetzelfde ziet men gebeuren in de sportjournalistiek). De parlementaire pers zoekt in de wandelgangen bij de plenaire zaal de flarden van een gesprek, anekdotes, halve waarheden, aangereikt door voorlichters en leden van fracties, die soms eigenlijk roddelen of propagandisten van hun partij zijn. "Lekken" lijken ook wel uit deze "parlementaire kringen" (inclusief Kamerleden) voort te komen.
De TV kan met conflicten uitstekend uit de voeten: men hangt het conflict aan twee Kamerleden op en de uitzending is weer rond. De parlementaire persmensen kunnen - omdat zij, zelfstandig (freelance) werken of zijn aangesteld in vaste dienst - vrijelijk rondlopen en snuffelen in de fractiekamers. De fractiekamers op het Binnenhof kunnen namelijk niet worden afgesloten. Dat is, naar het schijnt brandweervoorschrift. De kamers van de Kamervoorzitter en van de griffier gaan wel op slot. De postkamer in het Tweede Kamergebouw is ook vrij toegankelijk en de postvakken der Kamerleden zijn ook niet afgesloten. Men kan zich afvragen of hier de zeventiger-jaren-democratie niet te ver is doorgeschoten. Evenals wat de verstrekking van toegangspasjes voor de Tweede Kamer betreft. Vertrouwelijkheid - iets anders dan geheimhouding - is op het Binnenhof ver te zoeken. Er lopen enkele duizenden journalisten, lobbyisten, politici, ambtenaren e.d. rond op het Binnenhof met een pasje. Zij kunnen zich daar allen vrij bewegen.
De parlementaire pers en de journalistiek als geheel worden -gelukkig- langzamerhand ook bekritiseerd. Het is niet voor het eerst (in de zeventiger jaren brak een onafhankelijker, vrijere houding tegenover de media door) maar de kritiek is wel verhevigd. De journalistiek krijgt dezelfde beurt als reclame, als politici, als, ja wie niet ? Is het wel wáár wat men zegt en schrijft en waarom schrijven ze elkaar na ? Wie een paar kranten leest, ziet hoe het werkt. Fons v.d. Poel (Netwerk, KRO) spreekt zelf over het papegaaicircuit van zijn collega´s in Den Haag.
Commissaris der Koningin in Noord-Holland, prof. dr. J. van Kemenade, vindt dat de media de democratische besluitvorming niet kritisch genoeg volgen. Van Gaal van Ajax is woest op een journalist: " Jij hoort vóór een wedstrijd niet zulke suggestieve vragen te stellen." NOS-verslaggever Jack van Gelder krijgt er van langs. De kranten schrijven niet alleen elkaar na, ze maken dezelfde rubriekjes, schrijven over elkaars journalistieke werk, de TV doet er nog een schepje bovenop. (Maar ook vakbondsbestuurders bij NS voelen zich "besmeurd" door perspublicaties over de grote problemen bij NS-Reizigers).
En mevrouw Karin Adelmund, de voorzitter van de PvdA, constateert in het Hollands Dagboek in de NRC dat haar voorganger Felix Rottenberg nog net op tijd het laatste taboe doorbreekt: Rottenberg wordt kwaad op een journalist en vraagt hem: wie bent u eigenlijk. Het is de vraag die meer gewone lezers en luisteraars zullen stellen aan de journalistiek. Wie bent u eigenlijk, dat u dít zomaar zegt, dát zomaar suggereert of, erger, insinueert.
En, ja hoor, ook de journalisten bekritiseren elkaar. René Couperus, hoofdredacteur van Socialisme & Democratie vindt dat "Den Haag", politiek én pers een enge opvatting heeft van politiek: het gaat alleen maar om de winst- en verliescijfers van de BV Nederland. En Pieter Jan Hagens, toen nog interviewer voor Veronica walgt van de TV-boys en girls die allemaal zo ontzettend belangrijk doen. Met als gevolg dat je je zelf ook vreselijk belangrijk gaat vinden. Wim T. Schippers heeft als gevráágd VPRO-presentator geen hoge dunk van de TV-presentatoren, voor hem het laagste vak in het Gooi.
Het Nederlandse medialand is enorm gevarieerd. Ieder medium pikt wel iets mee uit de rijke gevarieerdheid van de politiek. Of het nu het blad Dier is, dat een parlementslid interviewt die de beste dierenbeschermer van het jaar is geworden, of de Vijf Uur Show van Catherine Keyl, die alwéér een in de politiek oud geworden dame of heer erbij haalt. VVD-leider Bolkestein verzuchtte eens in de Kamer: "Als ik alles zou moeten lezen wat hier wordt geschreven zou het leven onleefbaar worden".
En het is juist Bolkestein die erin slaagt de media het meest naar zijn hand te zetten. Senator en hoogleraar mr. Erik Jurgens merkte in de NRC over de Europese Munt Unie op dat Bolkestein en De Beus (PvdA) in 1992 de EMU nog niet hadden ontdekt. "Daardoor hadden ook de verslaggevers (zij leven van conflictstof en naar het lijkt daarvan alleen) geen belangstelling". Dit is het door Jurgens genoemde Bolkisme: Je eigen mening geven, die in de krant (laten) schrijven. Anderen moeten er weer op reageren: ministers en staatssecretarissen, andere partijen. Is er een conflict ? In ieder geval wordt zoiets gemakkelijk opgeblazen tot "crisisproporties" (zoals Menno de Bruyne het noemt, ook in de NRC). Eerst in de krant en op de TV, daarna ook in het parlement. Het gaat dan, zoals ook Menno de Bruyne schrijft als volgt: een bewindsman, of een fractievoorzitter, "wordt geconfronteerd met bloeddorstige journalisten en stokende politici die hem herinneren aan de tijdelijkheid van zijn ministeriële leven: Wat betekent dit voor uw positie ? Bent u door de opstelling van uw eigen fractie niet zo verzwakt dat u eigenlijk moet aftreden ?"
G.A. de Kok, mijn hogelijk gewaardeerde vroegere hoofdredacteur bij de Provinciale Zeeuwse Courant (later hoofdredacteur van de Haagsche Courant, het Rotterdams Nieuwsblad en Goudse Courant), schreef eens over de kwetsbaarheid van de Tweede Kamer: " Zij vormen een groep beroepspolitici, al ontkennen sommigen dat politiek hun vak is, op wie voortdurend wordt gelet en van wie alles bekend is. Een beroep in een glazen huis". Hij vond dat het er "niet altijd prettig wonen is".*9)
In dat glazen huis wordt gewerkt aan wetgeving, amendementen, moties, controle van de regering. Dat echte werk wordt niet zo uitvoerig verslagen door de journalisten. Het politieke werk is "zover praten, schikken en plooien aldus (J.Th.J. v.d. Berg, hoogleraar in Leiden)", dat je uiteindelijk allemaal het gevoel hebt dat je er niet teveel bij bent ingeschoten. Je hebt je doelstelling bereikt met geven en nemen". De typische consensusdemocratie.
De journalistiek, de media behoren bovenop de politiek te zitten, als controleurs, als critici ook. Maar - ik schreef het al - nogal eens gaat het meer om het conflict te beschrijven tijdens die debatten en onderhandelingen , dan om het resultaat.
Daar komt nog iets bij dankzij alle openheid een openbaarheid. Elk voornemen, elk plan wordt breed uitgemeten, nog voordat er enige Kamerdiscussie over is, laat staan een besluit is gevallen. Dat komt omdat elk plan, rijp en groen, vanuit departement of Kabinet van minister of Kamerlid, alvast in de "publieke discussie" wordt gegooid. Als test: hoe wordt er gereageerd. Het gevolg kan zijn, dat iedereen over het plan en de plannenmaker heen valt. Met (soms) als gevolg dat zo'n plan niet door gaat, of gewijzigd later weer terugkomt. De verslaggeving rond het Binnenhof zoekt dan (alweer) het conflict eromheen. Daarnaast is er de commentator, columnist e.d. Deze analyseert meer achteraf: hoe is het zover gekomen. Maar ook dan wordt veelvuldig uit eigen en andermans, collegiaal werk geciteerd. Waarmee het napraatkringetje weer rond is.
De eenvoudige mens zoekt zijn houvast in het mediageweld van (vooral) tv, radio en bladen. Wat gebeurt er nou eigenlijk allemaal? Eerst zou er dat en dat gebeuren, gaat het nou wel of niet door? De TV dikt alles aan terwijl zij tegelijkertijd een "item" versimpelt tot een paar prentjes. De radiojournalist lijkt een deskundige erop los te laten, maar hij geeft er tussendoor zijn eigen, ongemotiveerde mening. De in de rede gevallen deskundige moet stevig in zijn schoenen staan om zijn zinnen te kunnen afmaken.
En de politicus ? Hij zegt er maar niet teveel van. De media kunnen hem, zijn partij, zijn ideaal, maken of breken, doodzwijgen of de hemel in praten. Maar het wordt wel moeilijk je mond te houden als je ziet welke journalistiek er bedreven wordt, soms met een joint in de hand. Nogal eens verslaan de media eigenlijk "non events". Er wordt een discussie in gang gezet over een stuk in de krant, een TV-uitspraak, een radio-interview. Het is aardig, maar daarbij blijft het. Met de werkelijkheid heeft het weinig of niets te maken. Sommige journalisten (zoals Van Weezel en Ornstein van Vrij Nederland deden in een
radio-interview) klagen over de overheidsvoorlichters, die "hun bivak hebben opgeslagen tussen medium en politiek". Maar voor de meeste journalisten is die persvoorlichting alleen maar gemakkelijk. Zij koersen er dikwijls op, want de tijd dringt: hun stuk moet af en de achtergrondpapieren vormen een niet dóór te komen stapel.
Politiek en massacommunicatie vormen volgens dr. Joan Hemels als het ware een Siamese tweeling. Zij hebben elkaar nodig: de politiek moet via de media proberen haar informatie verder te krijgen. De media hebben de politiek nodig omdat die nu eenmaal vorm geeft aan de samenleving, het land regeert op grond van de open democratie.
De journalistiek heeft soms een voorsprong op politici: "Hij weet het laatste nieuws het eerst en schreef reeds gisteren daarover". Zoals de regels van de dichter Eric van der Steen luiden bij de ingang van perscentrum Nieuwspoort in Den Haag. Daarmee is ook de "agenda-setting" functie van de media getypeerd: soms, neen, meermalen bepalen de media de agenda van de dag. Ook in de Kamer. Maar ook andersom: er gebeurt dagelijks wel iets dat niet deugt, waarna de media er "induiken" en de politiek er weer een "mening" over moet geven.
Al in vroeger tijd twijfelde men aan de deskundigheid van de dagbladschrijver. En de dagbladschrijver had een gezond wantrouwen jegens de landsbestuurders. Wat dat betreft is er niet veel nieuws onder de zon. De media zullen blijven deel uitmaken van de "informatie-orgie" in onze samenleving, zoals Gommert de Kok het noemt. En ze zullen, zo nodig, net zoals de politici af en toe doen, elkaar herhalen in hun eigen woorden. Het is te hopen dat ze erin slagen nog iets van een richtingaanwijzer te blijven, een waarschuwend teken. Daarop moeten we en mogen we hopen. Maar het valt ook te hopen dat sommige volksvertegenwoordigers meer aan hun werk in de Kamer doen, dan daarbuiten in de media. Want het echte werk behoort in de Kamer te worden verricht, met of zonder media. Het zijn niet de media die het land regeren.
Stellingen bij lezing parlement & pers ten behoeve van de discussie te Middelburg op 27 februari 1997
Stichting Sociale Databank Nederland
E-mailadres: sdn@planet.nl
Internet site:
http://www.sdnl.nl/verkerk3.htm