van 19 mei 1997
Door: prof. Harry Verbon
In het beruchte interview dat staatssecretaris Willem Vermeend aan de Volkskrant van 3 mei heeft gegeven over het Nederlandse belastingstelsel voor de 21e eeuw, heeft hij een enorme herverdelingsoperatie van lage inkomens naar hoge inkomens voorged, waar in vroeger tijden een gemiddelde PvdA-politicus zich voor zou schamen. Het is daarom nogal merkwaardig dat allerwegen instemmend geknikt werd over de voorgestelde veranderingen.
in dit nieuwe stelsel zullen de BTW-tarieven hoger en de marginale tarieven voor de inkomensbelastingen lager moeten zijn. Het is niet moeilijk in te zien waarom dit zeer nadelig is voor de lage inkomens. Momenteel wordt van iedere gulden BTW-heffing 5 cent door een persoon met een minimuminkomen betaald en 20 cent door een persoon met een topinkomen. Voor de inkomstenbelasting zijn die bedragen 2 cent en 40 cent.
Wanneer nu dus de overheid besluit een gulden uit de inkomstenbelasting te vervangen door een gulden BTW-heffing zal het topinkomen een winst van twintig cent en het minimuminkomen een verlies van 3 cent incasseren. Voor iedere gulden die een arme inlevert, wordt door deze belastingverschuiving aan de rijken een bedrag van zes gulden overhandigd. Waarom is dit dan zelfs voor een PvdA-bewindsman een wenselijke exercitie? Drie argumenten passeren veelal de revue. Ten eerste is de inkomstenbelasting zo lek als een zeef geworden, zodat we daar niet meer op kunnen vertrouwen en, ten tweede, in de internationale context zullen we meer dan ooit de belastingen moeten leggen op niet-mobiele grondslagen.
Beide argumenten hangen samen. De grondslag voor de BTW is tamelijk immobiel daar de gemiddelde burger niet gauw naar New York zal vliegen om zich goedkope aardappeltjes aan te schaffen. Maar we brengen wel onze spaarcentjes bij de Zwitserse banken om de Nederlandse inkomstenbelasting te ontlopen. Deze argumenten gaan dus wel op, hoewel de vraag blijft of dit verlies niet beter voor lief genomen kan worden om het gevoel rechtvaardigheid, nog enigszins overeind te houden. Wie bovendien wel eens te maken heeft gehad met schilders, tuinmannen en andere klusjesmannen (of -vrouwen) rondom het huis, zal toch tot de conclusie komen dat de mate waarin de BTW ontdoken of ontlopen kan worden, ook niet gering is.
Een derde argument is dat arbeid te zwaar belast is; de wig is te hoog. Dit laatste argument snijdt gemiddeld geen hout: als een werknemer meer overhoudt van zijn bruto loon, maar daar, door BTW-verhoging, navenant minder van kan kopen, blijft de wig voor die werknemer in de praktijk even hoog. Er kan alleen een lagere wig ontstaan bij een belastingverschuiving naar andere groepen. Wie zouden dat moeten zijn? De uitkeringen? Wie geen ruzie zoekt bisschop Muskens wil krijgen, moet zeker de uitkeringen ongemoeid laten.
Nu is verbreding van de belastinggrondslag ook een van de doelen van de belastinghervorming. Hiermee wordt bedoeld dat inkomen dat momenteel niet belastbaar is, dat in de toekomst wel zou moeten zijn. Een voorbeeld betreft de pensioenpremies die het hoogste tarief van de inkomstenbelasting kunnen worden afgetrokken. Het zal politiek niet eenvoudig zijn deze aftrekpost (en natuurlijk die beruchte hypotheekrente) ter discussie te stellen. Toch zou het zowel doelmatig als rechtvaardig zijn het pensioensparen zwaarder te belasten dan tot dusverre het geval is. Zonder dergelijke ingreep zal onder een nieuw belastingstelsel de prijs van de belastinghervorming vooral door de laagstbetaalde werkenden en bejaarden betaald worden.
De fiscale behandeling van het sparen voor de oude dag betekent dat pensioensparen wordt gesubsidieerd. De reden is simpel. Tijdens hun werkende periode kunnen mensen de pensioenpremies tegen het voor hen geldende marginale tarief aftrekken van hun arbeidsinkomen. Als ze gepensioneerd zijn, betalen ze inkomstenbelasting over hun gehele pensioeninkomen, maar dat zal veelal over een lager marginaal tarief zijn dan tijdens hun werkende periode en bovendien betalen ze over de eerste schijf een zeer veel lager tarief dan tijdens hun werkende periode.
De reden van het lage tarief in de eerste schijf is dat ouderen met een aanvullend pensioen geen AOW-premie (die immers in de eerste schijf wordt geheven) hoeven te betalen. Dit wordt veelal gemotiveerd door de verzekeringsgedachte: als je eenmaal oud bent, hoef je geen premie meer te betalen voor het risico dat je oud wordt. Hoe redelijk dit ook klinkt, de vrijstelling van AOW-premie geldt, curieus genoeg, niet voor mensen die alleen een AOW-uitkering ontvangen. Omdat in beginsel de AOW-uitkering even hoog is als de andere minimumuitkeringen, dragen de mensen met alleen AOW (impliciet) evenveel AOW-premie af als alle andere mensen op minimumniveau.
De overheid levert momenteel dus een deel van de belastinggrondslag in bij degenen die over een aanvullend pensioeninkomen beschikken of daarvoor premies afdragen. Het zo weggegeven belastingvoordeel is bovendien voor de meeste belastingplichtigen groter naarmate hun pensioeninkomen hoger is. Het is zowel niet rechtvaardig (arme ouderen met alleen AOW hebben dit voordeel niet; rijkere ouderen hebben een groter voordeel) als economisch doelmatig (het leidt alleen maar tot 'te veel' sparen voor de oude dag) om dit systeem te handhaven.
Een reparatie van dit defect kan op diverse manieren geëffectueerd worden, maar de meest eenvoudige methode is ongetwijfeld door de AOW voortaan geheel uit de belastingen te financieren en vervolgens ouderen en jongeren gelijk voor de belasting te behandelen. Uiteraard is het zo dat zo'n fiscalisering van de AOW in kleine stapjes ingevoerd zou moeten worden. Er zou bijvoorbeeld aangekondigd kunnen worden dat ieder jaar het bejaardentarief in de eerste schijf in stapjes van à 1 procentpunt verhoogd wordt totdat het voor iedereen geldend tarief is bereikt. in vijftien tot dertig jaar is dan de gewenste situatie (uniforme behandeling van de belastingen voor ouderen en jongeren) bereikt.
Fiscalisering van de AOW betekent dat een verschuiving van directe belastingen naar indirecte
belastingen beperkt kan blijven, zodat ook de onrechtvaardige effecten daarvan binnen grenzen
gehouden kunnen worden. Fiscalisering van de AOW betekent ook een grotere garantie voor de
betaalbaarheid van de AOW en betekent daarnaast ook een herverdeling van inkomen van rijke
ouderen naar arme ouderen. Het zal toch mogelijk moeten zijn om vooral de rijkere ouderen van de 21e eeuw aan te spreken op hun bijdrage voor de instandhouding van de welvaartsstaat.
Harrie Verbon is hoogleraar Openbare Financiën aan de Katholieke Universiteit Brabant
Commentaar:
Jammer dat Harry Verbon geen staatssecretaris van Financiën is. Maar ook hij stelt de vragen nog niet:
MISSCHIEN WEL NOOIT..!!!
Stichting Sociale Databank Nederland
E-mailadres: sdn@planet.nl
Internet site:
http://www.sdnl.nl/verbon-1.htm