9 mei 2001
Er was eens een klein, welvarend land. Het lag boven op een bel aardgas en ook nog eens op een bel olie. Het land werd met milde hand geregeerd door een Keizer, bijgestaan door een raad van onmetelijk wijze ministers. Twee dingen maakten het tot een bezienswaardigheid. Ten eerste groeiden er langs de hele westkust bossen met ijzeren bomen die honderd meter hoog konden worden. Ten tweede had dat land geen vogels.
De inwoners deden alles zoveel mogelijk electrisch. Je kon het zo gek niet bedenken of ze hadden er een machine voor. Dit baarde de keizer en de ministers zorgen, want daar was veel gas en olie voor nodig. Ooit zou het misschien op raken, en bovendien gaf het stank en afval waar niemand raad mee wist. Zodoende sprong de Keizer een gat in de lucht toen er op een dag een handelaar in wind bij hem werd aangediend, die beweerde iets aan het probleem te kunnen doen.
Spreek, beste man, zei de Keizer, ik ben één en al oor. De handelaar vouwde een grote kaart uit waarop het kleine land stond afgebeeld. Langs de kust en op de eilanden was het land rood gekleurd, verder landinwaarts paars, verderop geel en in het oosten rose. Majesteit, zei de handelaar, wij kunnen apparaten bouwen die schone energie maken van wind. Van wat? vroeg de Keizer, die dacht dat hij het niet goed had verstaan. Van wind! riep de handelaar trots. Ga door, ga door! zei de Keizer, want hij was erg benieuwd.
Deze kleuren, lichtte de handelaar toe, laten zien hoe hard het waait op elke plek in uw keizerrijk. Ik geef toe, voor een klein beetje energie is on-waar-schijn-lijk veel wind nodig. Maar langs de kust valt ook veel te halen! Wij vangen deze wind in ijzeren bomen. De bomen hebben zwiepende kruinen die meedraaien met de wind. De beste die wij leveren reiken zo'n 80 tot 100 meter. Ja, het zijn flinke kanjers. Ter vergelijking: dat is zo hoog als de Domtoren van Utrecht!
Dat is een probleem, zei de Keizer. Ik houd het prachtige landschap langs onze kusten leeg voor zeldzame vogels. En ook nog een beetje voor het uitzicht. Als we daar bossen planten zo hoog als de Domtoren van Utrecht, is dat natuurlijk weg. Majesteit! U moet wel bedenken dat deze bossen duurzaam zijn, zei de handelaar. Ze zijn van ijzer, maar ze zijn schoon, en schoon is groen. En hij herhaalde: groen! groen! groen! Ik houd van groen, zei de Keizer. En de Ministerraad en de onderdanen houden ook van groen. Iedereen in het land houdt van groen!
Het is niet alleen groen, zei de handelaar, het is ook goed voor de kleine man. Ook dat nog, antwoordde de Keizer verheugd. Dan zullen mijn ministers het zeker welwillend bekijken want zij houden veel van de kleine man. De handelaar voelde dat hij het pleit al bijna gewonnen had en hij gooide zijn troefkaart uit. En het is gratis! riep hij. Althans, bijna gratis. Zo Goed Als. U betaalt alleen de bomen. Voor de wind brengen wij niks in rekening. Geweldig, zei de Keizer ontroerd. Hij legde het voor aan de ministers en die zongen allemaal: groen! groen! groen! En gratis! Leve de kleine man!
Zo gebeurde het dat de hele westkust van het kleine landje aan de zee werd volgeplant met ijzeren bossen van 100 meter hoog. Hun zwiepende kruinen maaiden alle vogels uit de lucht en na een paar jaar was er niet één meer over. De bossen kostten een lieve duit, maar dat vonden de ministers niet erg, want de wind werd niet doorberekend en het voelde goedkoop. De windhandelaars werden steenrijk en de kleine man hoefde daarvoor maar een heel klein beetje extra belasting op te brengen, daar merkte hij niks van.
Eens per jaar schreef een ingenieur een boos stuk in de krant. Dat windenergie niks oploste. Dat het een schande was dat er zoveel goed geld achter kwaad geld werd aangesmeten. Terwijl het geld juist zo hard nodig was om iets uit te vinden dat het probleem uit de wereld zou kunnen helpen. Maar verder was iedereen tevreden. Toen viel de kerncentrale uit. Het hele land zat zonder stroom. Hoe kan dat nou! riep de Keizer handenwringend. Na alle miljarden die we in wind hebben geïnvesteerd! En de ingenieur schreef een stuk van duizend woorden in de krant: tweehonderdvijftig keer 'Zie je nou wel!' Maar toen was het te laat.
Pauline van de Ven
9 mei 2001