Ik ( Toon van der Linden) schrijf nu mijn verhaal over mijn rechtszaak die 17 jaar heeft geduurd en die ik vooralsnog heb verloren tegen de meesteroplichters M.J.A. Merks (roepnaam Marinus) c.s., dit dan wegens oplichting, meineed, valsheid in geschrifte, afpersing, chantage en doordat mijn advocaten weigerden bepaalde processtukken in de procedure in te brengen. In augustus 1984 was ik voor een relatie van mij op zoek naar een stortplaats voor afval in Wallonië (België). Op een gegeven moment reed voor mij een containerwagen geleden met afval, zoals ik kon zien. Ik hield voldoende afstand en bleef deze wagen volgen. We reden over de autobaan van Luik richting Namen. Op een gegeven moment nam de containerwagen de afslag Flemalle. (Ik had ook gezien dat hier een vliegveld was.) Na 200 meter ging de containerwagen rechtsaf een zandpad in. Ik bleef gewoon volgen en we reden naar beneden. Onderaan gekomen zag ik een zo enorm gat als ik nog nooit gezien had. Ik zag dat ze aan de ene kant zand afgroeven, en aan de andere kant afval stortten. Er stonden een paar oude keten waar de machines (shovels) in konden. Er stond ook een heel oude donkerblauwe autobus waar plotsklaps een hele dikke man uitkwam. Ik stapte ook uit en liep naar de man toe. Hij riep van alles en zwaaide met zijn armen. Ik maande hem tot kalmte en begon tegen het te praten of ik hier ook afval kon komen brengen. Hij sprak Frans, wat ik niet verstond. Ik liet hem mijn paspoort zien en gaf hem mijn telefoonnummer. Schijnbaar begreep hij dat en hij gaf mij ook een telefoonnummer. Ik gaf hem een hand, groette hem en vertrok naar huis. De volgende dag ging ik op zoek naar een tolk. Via via kwam ik in contact met de heer van der Weijden uit Eindhoven. Ik vertelde hem wat de bedoeling was en vroeg hem of hij naar het telefoonnummer wilde bellen wat ik gekregen had voor een afspraak. Hij deed dit voor mij en kwam in contact met Bruno Tebaldi en maakte een afspraak voor een week later. De heer van der Weijden was zojuist met pensioen gegaan en vond het leuk dat hij mij kon helpen. De afspraak werd gemaakt op dezelfde plaats als waar ik geweest was voor een week later.
Tebaldi met andere familieleden waren eigenaars van drie zandgroeven annex stortputten genaamd Put I Sablières du Locray. Put II Lemaire et Fils, Put III Rossart, ook wel Locray II genoemd. De put waar het in dit verhaal over gaat is Put I Sablières du Locray. De andere twee putten worden later aangekocht. Een week later ontmoette ik samen met dhr. van der Weijden de heer Tebaldi. Ik vroeg hem of ik de put kon kopen of huren. Nou hij wilde wel verkopen omdat hij al op leeftijd was, net zoals zijn tweelingbroer en zwager. ik blufte en zei: ik wil dit wel kopen, maar zijn er vergunningen voor de zandafgraving en afvalstorting. Ja zei hij, die zijn er. Hij zei: Kom we gaan naar een restaurant en praten daar verder onder het genot van een kop koffie. Daar aangekomen vroeg ik hem wat dat gat moest kosten. Hij zei Bfrs. 52.500.000 voor het gat en Bfrs. 7.500.000 voor het nog aanwezige zand. Dus totaal vraag ik Bfrs. 60.000.000, waarvan ik Bfrs. 50.000.000 zwart wil hebben. Ik vroeg hem: Hoe groot is dat gat, hoeveel ton afval kon erin? En hoeveel ton zand zit er nog? Ik en mijn familie waren er op voorbedacht toen jullie kwamen en hadden alles al berekend, zei Tebaldi. Er zit nog ongeveer 7 a 800.000 m3 zand en er kan volgens de berekening die wij gemaakt hebben zeker 3 tot 4 miljoen ton afval in, maar alleen afval van wat beschreven staat in de vergunning. Nou zei ik tegen Tebaldi, geef me een paar maanden de tijd om alles te kunnen regelen. Nou zei hij: Akkoord. Ik geef je drie maanden de tijd. ik zal mijn notaris vast een akte laten opstellen die hij je zal toesturen met daarbij kopieën van de vergunningen. We dronken nog een paar glazen op de goede afloop en gingen naar huis. De heer van der Weijden had ik bij de zaak betrokken vanwege zijn kennis als tolk-vertaler, omdat er veel Frans werd gesproken. Na een week of twee kreeg ik post met daarbij de stukken zoals was afgesproken met Tebaldi. Ik ging daarmee onmiddellijk naar de heer van der Weijden met de vraag of hij de vergunningen kon vertalen. Zo gezegd zo gedaan. Na een paar dagen belde de heer van der Weijden op en zei dat ik de vergunningen bij hem kon ophalen, want ze waren vertaald. Nu kon ik op zoek naar financiën. Ik dacht, ik ga naar mijn vriend van Berkel (later blijkt uit de stukken wel dat hij een judas was.) die werkt als hovenier voor rijke mensen, want zelf was ik niet in staat om de putten te financieren, daarom was ik naar van Berkel gegaan. Ik vroeg aan Harry van Berkel: ken jij iemand die wil investeren in een project waar veel mee te verdienen is? Hij zei: vertel mij eerst eens het plan Toon. Zo gezegd, zo gedaan. Allee, ik had geen namen genoemd en de vergunningen die ik hem liet zien daaruit uit ik alle belangrijke gegevens verwijderd. Nou zei hij, ik ken denk ik wel een investeerder, maar, zei hij, wat zit er voor mij aan? Ik zei Harrie, samen uit, samen thuis, dus samen de winst delen. Hij ging meteen akkoord. hij zei: geef me aan paar dagen, want ik ga bij iemand praten en dan kom ik naar jou. Ik zei oké, dat is goed. Na een paar dagen komt hij bij mij en vertelde dat hij iemand had. Hij zei: ik zeg nog niet wie dat is, maar over drie dagen moeten wij bij hem komen. Ik zei goed. Na een paar dagen haalt van Berkel mij op en we rijden naar Den Bosch, naar de Vughterweg en komen terecht in een mooi kasteeltje. Hier woont Marinus Merks; althans hier is zijn kantoor. We maken kennis met elkaar en ik moet mijn verhaal doen. Hij zei: dit is interessant, ik wil wel meedoen. Hij vroeg Toon hoe zie jij de winstdeling? Ik zei: nu zijn we met z'n drieën, dus ieder een derde deel van de winst. Merks zei: oké. Ik zal erover nadenken en ik bel je op voor een nieuwe afspraak. Van Berkel en ik gingen naar huis. Na twee weken belde van Berkel op dat we weer bij Merks moesten komen. hij zei: ik haal je vanavond op. ik zei, oké. We kwamen aan bij Merks die op zijn beurt een zekere H. Spruyt introduceerde. Hij had Spruyt nodig voor de aktes enz, zo zei hij. Onder ons vieren werden de mogelijkheden besproken over de aankoop en de verdere ontwikkeling van d stortplaatsen annex zandwinning. We waren alle vier zeer geïnteresseerd en we spraken af dat de winsten van de drie putten gelijk zouden worden verdeeld, dus ieder 25 procent. Spruyt en ik zouden de contacten onderhouden met Tebaldi over de voortgang van de zaak. Van Berkel zou de bosschage en de omheining van de putten verzorgen. Merks zou voor voldoende geld zorgen dat hij betrok van beleggers enz. ook zouden Spruyt en ik een klantenbestand gaan opzetten, hetgeen ook is gebeurd. We dronken bij Merks op kantoor een borrel op de goede afloop. In februari/maart 1985 werd in een wegrestaurant in Luik met Tebaldi een mondelinge koopovereenkomst gesloten met Merks. Merks zou ook betalen.
Put I - Sablières du Locray (grootte 11.88.08) Op 22 april 1985 wordt Put I, Sablières de Locray aangekocht door Huizenbezit BV die dit weer deed in opdracht van de "lasgevers". Alle notariële aktes zijn in mijn bezit. Wie echter de echte lastgevers zijn dat weten we nog niet. Merks en Spruyt en de hele kliek die erbij hoort kunnen alleen maar oplichten, liegen en bedriegen. na de aankoop van Put I hoorde ik plotseling niets meer van Merks en Spruyt. Ik ging naar van Berkel en dwong hem dat hij meteen een afspraak tussen ons vieren ( Merks, van Berkel, Spruyt en ikzelf) zou regelen. Op 26 mei 1985 (tweede Pinksterdag) kwam er uiteindelijk een afspraak tussen ons vieren. Het eerste wat Merks zei tegen mij was: Toon, jij kunt 20 cent per gestorte ton krijgen, net zoals Harry van Berkel, Ga je niet akkoord, dan heb ik je nooit gekend. Toen vroeg ik aan Merks en wat gebeurt er met mijn winstdeel van het zand. Toen zei Merks dat is een snoepcentje voor mezelf, ha,ha.ha.ha! Spruyt stond in de hoek van de kantoorruimte stiekem in zijn vuistje te lachen, dat was duidelijk te zien. Harry van Berkel ging akkoord, ik niet.
Het Bastion, ook wel Het kasteeltje, kantoor van Merks
Op 8 dec. 1986 is proces-verbaal van getuigenverhoor opgemaakt van 4 personen
Merks zou proberen de put te verkopen voor f. 6 miljoen gulden an de daaruit vloeiende winst zou gelijkelijk worden verdeeld onder Van der Lnden, Merks, Spruyt en ikzelf. Dit zou neerkomen op ongeveer f. 600.000 per persoon. op 26 mei (tweede pinksterdag) 1985 heeft er nog weer een bespreking plaatsgevonden te 's-Hertogenbosch tussen Van der Linden, Merks, Spruyt en ikzelf. De heer Merks deelde bij die gelegeneheid mede dat de put niet was verkocht voor f. 6 miljoen gulden maar voor Bfrs. 60 miljoen; dus er was op dat moment geen winst gemaakt zodat er ook geen winstuitkering kon worden verdeeld. (Om dit verhaaltje aan mij en Van Berkel te vertellen hadden Merks en Spruyt dit goed uitgedacht.)
Put II Lemaire et Fils (grootte 4.27.83) Toen is afgesproken dat wij 20 cent per gestorte ton zouden incasseren, zijnde ongeveer f. 600.000. Verder zou het genoemde bedrag van 20 cent per gestorte ton worden uitbetaald door Bastion BV. Ook is op 26 mei 1985 nader besprokne dat Van der Linden en ik voor wat betreft mogelijk tweede, derde en volgende putten door Van der linden en mij aangebracht, eenzelfde commissie zouden ontvangen. (Van Berkel ging hier onmiddellijk akkoord, maar hij (Van Berkel) de judas wist dat dit al een paar maanden eerder was afgesproken tussen hem, Merks en Spruyt bij Merks thuis in maart 1985.
Put III Rossart (ook wel Locray 2) (grootte 17.24.07) Belastingadviseur Muller, immers verdachte van de beursfraude, verklaart in zijn verhoor op 12 april 1985 dat in maart 1985 (dus dit was ongeveer 3 maanden voor 26 mei 1985): ik was op bezoek bij Merks en daar waren ook de heren Van Berkel en Spruyt. Muller hoorde dat de voornoemde heren met elkaar spraken over een vergoeding per te storten ton van een kwartje tot een dubbelte. Exacte bedragen werden, dacht Muller, niet genoemd. In maart 1985 bij Merks thuis hadden voordat Van Berkel aanwezig was Merks immers samen met Spruyt en vriendje Muller het plan bedacht om eerst Van Berkel uit te schakelen en daarna kwam Van der Linden aan de beurt.
Ongeveer eind april 1985 was ik in Luxemburg tezamen met de heer Merks, de heer Spruyt, notaris Nolens en de heer de groot (van Tijm NV). Het ging toen om de eindafwikkeling van de koop/verkoop van stortingsrechten en grondeigendom in België. In maart 1985 was ik bij Merks op bezoek en daar waren ook de heren Spruyt en van Berkel. ik hoorde dat voornoemde heren met elkaar spraken over een vergoeding per te storten ton van een kwartje of een dubbeltje. De naam van der Linden is bij deze gelegenheid niet gevallen. (Hier hebben Merks en Spruyt en van Berkel al te pakken). De naam Het Bastion is, dacht ik, nimmer genoemd en die vennootschap is ook niet in mijn adviezen betrokken. De aandelen in Tijm NV werden door Merks gehouden via Revenhof BV. Althans zo had ik Merks dat geadviseerd. Of hij dat gedaan heeft weet ik niet. Op 27 april 1987 is Proces-Verbaal van getuigenverhoor opgemaakt van 1 persoon. Getuige Spruyt (participant) verklaart: Het zal ongeveer in 1984 geweest zijn dat ik ben benaderd door Merks. Merks was bezig met het aantrekken van geld of gegadigden voor het kopen van een stortput in Belgie. Of Merks daarbij in prive handelde dan namens Bastion BV, weet ik niet, en ik denk dat dat op dat moment ook nog niet bepaald was, omdat eerst uit een onderzoek naar een mogelijke bruikbare constructie zou kunenn blijken inwelke hoedanigheid Merks kon optreden; althans zoiets veronderstle ik. Ik ben door Merks benaderd in min hoedanigheid van adviseur van de Meent BV. Ik heb vervolgens diverse gesprekken bijgewoond, in Den Bosch en ook in Belgie. Op een gegeven moment was er sprake van - ik weet niet meer precies wanneer die afspraak tot stand is gekomen - dat de winst die zou voortvloeien uit de verkoop van de put aan derden tussen partijen gelijk zou worden verdeeld. Die partijen waren Van der Linden, Merks, van Berkel en de Meent BV (is Spruyt). Van verkoop was geen sprake. (Spruyt moest dit zo wel verklaren want hij was failliet en had bij een bepaalde bank ruim 10 miljoen gulden schuld. Uit betrouwbare bron blijkt die schuld f. 58 miljoen te zijn, exclusief de rente.) Het kan omstreeks december 1984 zijn geweest dat er een gesprek in Belgie is geweest tussen Van der Linden, Merks, van Berkel en de Meent BV (Spruyt) in het bijzijn van Van der Linden, Merks, Van Berkel en de Meent BV (Spruyt) in het bijzijn van Van der Weijden, de tolk, Tebaldi (de verkoper) was ook bij dat gesprek. Er was toen een verkoopprijs genoemd van Bfrs. 60 miljoen. Dit bedrag betrof een gedeelte voor de put en een klein gedeelte voor het nog daarin aanwezige zand. Afgesproken was dat Merks zou proberen de put te verkopen voor f. 6 miljoen (later blijkt dat dit grote leugens waren). Spruyt ontkent dat er vergunningen ware, niet voor industrieel afval en niet voor buitenlands industrieel afval. Later bekent ie letterlijk: Ik weet wel van het bestaan van een vergunning tot wijziging van het grondrelief. Dit was een vergunning van 26 februari 1980 en 17 juni 1980. ( Over de nieuwe vergunning van 16 oktober 1986 zei hij niets. Hij dacht daar komt toch nooit iemand achter. (Dit was een grote vergissing van hem)
|
Stichting Sociale Databank Nederland
E-mailadres: sdn@planet.nl
Site adres:
http://www.sdnl.nl/vd-linden2.htm