Onlangs werd ik op een politieke oriëntatiebijeenkomst door een JOVD-lid gevraagd om in tweeduizend woorden een artikel te schrijven voor dit blad. Het artikel zou de actuele problemen en knelpunten van de economie moeten beschrijven en oplossingen daarvoor aanreiken. De onderwerpen waren in luttele seconden op papier gezet. Die waren:
KOSTEN VOOR DE OVERHEID WERKLOOSHEID SOCIALE ZEKERHEID LASTENDRUK WERK VERSUS MILIEU OVERIGE PROBLEMENDaarvoor liggen minstens drie Nobelprijzen in het verschiet. Die voor de Vrede, vanwege het aanreiken van oude en nieuwe inzichten die een vermindering van internationale spanningen door een rechtvaardiger werk- en inkomensverdeling over de wereld bevorderen; die voor de Economie, vanwege de bijdrage tot een verdieping van het inzicht in de functionaliteit van het geld in het economisch proces; en die voor de Literatuur om dat allemaal in 2000 woorden te kunnen vatten. Laten we beginnen met het eerste probleem: DE KOSTEN VAN DE OVERHEID, ofwel de budgettering. Men beschouwt in dit tijdsgewricht van privatisering de uitgaven van de overheid als een probleem, omdat de inkomsten en uitgaven van de staat niet in evenwicht zijn. Vooral in (financieel) conservatieve kringen zoekt men oplossingen in het verlagen van de uitgaven voor publieke diensten en collectieve werkgelegenheid. Merkwaardig genoeg wordt dit argument nogal eens gebruikt als zou zo'n beleid de werkgelegenheid bevorderen. Maatschappelijk nuttige werkgelegenheid die eerst met de bezuiniging wordt afgebroken zou dan in een veelvoud geprivatiseerd in de vrije markt daarvoor in de plaats komen. Maar de werkelijkheid ziet er wat anders uit. Zou men evenwel besluiten om niet te bezuinigen op de collectieve werkgelegenheid, die middels staatsuitgaven nuttig is voor de maatschappij, maar op de kapitaalkosten van de overheidsfinanciering (dit jaar circa f. 38 miljard gulden rente), dan zou het budgetprobleem van de overheid aanzienlijk verminderen. Ten eerste door structureel lagere rentekosten. Ten tweede door het verlagen van de sociale inkomensoverdracht, omdat werkgelegenheid wordt gefinancierd met geld dat anders als rente onproductief wordt uitgegeven. Veel geld dat als rente de economie verlaat, komt niet terug naar de vrije markt via besteding of als investering, maar wordt opgepot. Deze monetaire creatie van koopkracht vormt op termijn een groot gevaar voor een ongebreidelde inflatie. De latente koopkracht die in de exponentiële groei van het spaarvermogen o.a. in de groeiende staatsschuld ligt opgeslagen, zal ooit met een daverende klap in de markt van vraag en aanbod ploffen en daarmee een gierend inflatie veroorzaken. Het opzadelen van onze kinderen met een ontwrichte economie lijkt, met een verlaging van de rente nu, naast een beleidsmatige verhoging van de inflatie vandaag, goed te vermijden. Ten derde, omdat de verhouding werkenden en niet-werkenden het budgetprobleem automatisch verbetert. Door de economische groei met collectieve productie wordt de lastendruk beter en op een lager niveau gespreid. De uitgaven die de staat doet worden m.i. in de openbare discussie veel te negatief benaderd, zeker van werkgeverszijde. Het gekke is dat diezelfde werkgevers elkaar verdringen om orders te verwerven die met staatsgeld worden gefinancierd. Of het geld voor zo'n overheidsopdracht geleend is of bijgedrukt vragen ze zich niet af. Hetzelfde geldt voor tal van subsidies. De inconsistentie van de houding van beleggers en ondernemers is een onderbelicht aspect in de discussie over de economie en over de rol die de overheid daarin speelt. Bankiers zullen moord en brand schreeuwen, omdat de beleggers bij een te lage rente met hun kapitaal (niet geld, want dat blijft hier) de grens over trekken. Ik zeg dan met overtuiging, dat je ze dan eigenlijk nog een premie zou moeten geven, zodat ze vandaag nog het land verlaten met hun parasitair kapitaal. De liquiditeitsvoorziening van ons land moeten we niet aan de willekeur van speculanten overlaten. Hetgeen o.a. de introductie van de ECU meer dan wenselijk maakt. De centrale bank dient samen met het ministerie van Financiën ervoor te zorgen dat voldoende interne liquiditeit beschikbaar is om alle werkgelegenheid te financieren die wenselijk is. Dat is een koud kunstje, ook al gelooft menigeen dat nu nog niet. Het volgende onderwerp van ons lijstje - DE WERKLOOSHEID - zou eveneens voor minder problemen zorgen, omdat geld (rente) dat nu aan de beleggers betaald wordt, dan rechtstreeks ten goede zou komen van de bestedingen en investeringen; en daarmee omgezet worden in werkgelegenheid. Verhoging van de lonen, zoals Dr. A. Kleinknecht propageert, en verhoging van de uitkeringen zou met name het afzetprobleem van de industrie kunnen verhelpen. De winstgevendheid van de ondernemingsgewijze productie zou zich ook positiever ontwikkelen. Bovendien zou massale criminaliteit, die samenhangt met de scherp toenemende verpaupering - en veel maatschappelijke schade en menselijke ellende veroorzaakt - kunnen worden voorkomen. De kosten voor het justitiële apparaat moeten tenslotte ook met belastinggeld betaald worden. Criminaliteit kan men dus beter voorkomen dan bestrijden. Dat is beter voor iedereen en een stuk goedkoper. Door mensen met een 'prikkelend' beleid over de armoedegrens te drukken om ze in slechtbetaalde banen te dwingen, lokt men criminaliteit uit. Naar mijn stellige overtuiging is zo'n beleid in strijd met de wet en moet worden gestopt. Het probleem van rentebetalingen is namelijk, dat geld (M1) door oppotting gedeeltelijk onttrokken blijft aan de werkzame economie. De inflatoire doorwerking van monetaire creatie van koopkracht vanwege de rente, met doorberekening daarvan in de prijzen en wegvloeiing van liquide middelen voor de werkgelegenheid uit de marktsector, laat de economie stagneren. Dit dan parallel aan de bezuinigingen op stimulerende overheidsuitgaven, die eveneens inflatie en werkloosheid veroorzaken. Actief geld (M1) dat getransformeerd wordt naar inactief kapitaal initieert een deflatoire impuls. Deze deflatoire impuls (de ogenschijnlijke tegenhanger van de inflatie), bevordert met een omweg de inflatie (het prijspeil) met productie-uitval en werkloosheid vanwege vraaguitval. Deze inflatoire component ligt in de toename van de sociale kosten door uitval van werkgelegenheid, die verder versterkt wordt door de inflatoire koopkracht via de rente bij het rijke, bezittende deel van de maatschappij. De werkgelegenheid groeit als vanzelf wanneer de rente zou tenderen naar nul procent, omdat niets doen met je geld dan niet meer profijtelijk is, en het sociale aspect van de geldcirculatie op de voorgrond komt. De welvaart wordt daarbij eerlijker en evenwichtiger verdeeld over de bevolking. Voor de "liquidity trap" die dreigt te ontstaan, is de liquiditeitsbelasting een perfecte oplossing. Komen we bij het derde onderwerp: DE SOCIALE ZEKERHEID, dan lijkt het conservatieve liberalisme, dat steunt op de privileges van het kapitalisme, hier rechtstreeks in strijd met het sociale liberalisme dat vrijheid voor iedereen propageert. Vrijheid moet je namelijk kunnen betalen, c.q. financieren. De huidige tendens om mensen die moeten leven van een uitkering te verplichten werk te doen dat buiten hun ambitie en natuurlijke aanleg ligt, laat een veramerikanisering van de samenleving toe die ik beslist wil vermijden. Meer en meer lijken we een de kant op te gaan van een maatschappij, waarin men de liberale principes heeft verruild voor een toenemend feodale cultuur, waarin lijfeigenschap weer de norm wordt voor hen die niets bezitten. De sociale zekerheid is, wat de betaalbaarheid betreft, vandaag geen enkel probleem. Want die is wat de kosten betreft al twaalf jaar stabiel op ca. 20% van het nationaal inkomen, met zelfs nog een licht dalende tendens in de afgelopen vijf jaar. De post sociale zekerheid gaf voorheen precies dat waarvoor deze ontworpen was; namelijk zekerheid. Dit laatste is vandaag in toenemende mate niet meer het geval, omdat men de financiering van economische inactiviteit als een last ervaart, hoewel daarvoor financieel-technisch geen noodzaak bestaat. Het huiselijk en vrijwilligerswerk wordt daarbij over 't hoofd gezien. Het vierde punt, DE LASTENDRUK, is derhalve geen onderwerp van discussie, hoewel er veel misverstanden over bestaan. In ons land ligt deze nu op ongeveer 58%, terwijl die in Amerika veel lager op 35% ligt. Nemen we evenwel de geprivatiseerde Amerikaanse gezondheidszorg en het onderwijs erbij, dan blijkt het beeld geheel anders. Alleen al de gezondheidszorg die bij ons overwegend in de lastendruk verwerkt is, blijkt in Amerika ca. 15% van het bruto nationaal inkomen op te slokken. In Nederland liggen de kosten van de gezondheidszorg op 8,8% van het bruto nationaal inkomen. Voor onderwijs geldt ongeveer hetzelfde. De lastendruk is daardoor voor de Amerikaan feitelijk minstens zo hoog als voor de Nederlander; ondanks het gegeven dat ca. twintig procent helemaal niet verzekerd is tegen ziektekosten, en nog eens twintig procent van de bevolking fors onderverzekerd is. De sociale ontreddering die daarvan het gevolg is kan men massaal aanschouwen in de binnensteden. De verdeling over de bevolking van deze lasten is in Nederland (nog!) veel gelijkmatiger, en de uitvoering van het systeem veel goedkoper dan in de Verenigde Staten van Amerika. Een verrassend gegeven nietwaar? Privatisering heeft zo zijn eigen prijs. Of men er beter van wordt is een grote vraag. Ik denk al te vaak van niet. Nemen we de totale rijkdom in Nederland onder de loep, dan zien we dat per hoofd van de bevolking een rijkdom aanwezig is van minimaal f. 168.000 per persoon. Het vermogen van ca. 2689 miljard gulden, ofwel 2,7 biljoen gulden, vormt een gigantisch bezit dat wel heel erg slecht verdeeld lijkt. De helft van de Nederlandse bevolking bezit nauwelijks iets, zodat het gerechtvaardigd is te stellen dat de andere helft van de bevolking alles bezit dat aan vermogen beschikbaar is. Dat betekent dan dat het bezittende deel van de bevolking per hoofd beschikt over een vermogen van ca. f. 335.000. Het frappante hierbij is - en de media doen vrolijk aan de misleiding mee - dat de rijke helft van Nederland vindt dat de arme helft moet inleveren om de economie te laten herstellen. Elke econoom zal toch de waanzin moeten inzien van een beleid, waarbij aan mensen die niets hebben gevraagd wordt iets in te leveren dat er niet is, en dat te geven aan mensen die alles al bezitten; en dan te beweren dat zoiets goed zou zijn om de economie beter te laten functioneren! Mijn stelling is daarom al lang, dat economen wel aardig met geld om kunnen gaan om er nog meer van te maken, maar dat geen van hen de voorkant van een gulden kan onderscheiden van de achterkant. Het is m.i. een redelijke verklaring voor het fenomeen dat elke econoom wel een andere, afwijkende oplossing heeft voor de economische malaise. Wat men nooit als oplossing aandraagt is, dat economen uit economische motieven de salariskosten van economen gaan beperken; en zeker niet in dezelfde mate als zij dat bij de inkomens van anderen willen doen. We beleven nu in de economische wetenschap wellicht hetzelfde als de natuurkundigen in de zestiende eeuw met het heliocentrische wereldbeeld van Copernicus, dat pas geopenbaard kon worden na zijn dood. Hij ging het zielzuiverende vuur van de brandstapel van de Inquisitie liever uit de weg. Met het monetair systeem lijkt iets dergelijks aan de hand te zijn, omdat economen de munt (gulden, dollar, yen, enz.) nog steeds als een "eenheid" zien, terwijl allang duidelijk had moeten zijn dat de munt net zo'n ingewikkeld fenomeen is als een DNA-molecule. De munt is, ook in zijn kleinste waarde, geen ondeelbaar iets; net zo min als het atoom het kleinste deel van de materie vormt. Het vijfde item van de lijst is WERK VERSUS MILIEU. Een zeer belangrijk onderwerp, omdat langzaam het besef begint door te dringen, dat oproepen van prominenten als Dr. W. Duisenberg tot meer mobiliteit van de werknemers, niet meer tot de aanvaardbare opties behoren. De beperking van de mobiliteit van mensen en van goederen zal wat betreft de bescherming van het milieu een hoge prioriteit vereisen. Het bevorderen van het telewerken met de computer via de telefoon, en de verlenging van de levensduur van producten zal fors gestimuleerd moeten worden. Het impliceert overigens ook - wat de OESO-landen betreft - dat een begin zal moeten worden gemaakt met het invoeren van een basisinkomen. Tegelijk met de invoering van een oppervlaktebelasting, kan dan de loonbelasting worden afgeschaft. Het basisloon, in combinatie met telewerken, stelt mensen in staat om zonder te reizen tegen lage arbeidskosten te kunnen produceren, en tegelijk de welvaart te distribueren over het gehele gebied. Daarbij kunnen zowel de leefbaarheid als allerlei voorzieningen in de collectieve sfeer verbeterd en gerealiseerd worden. De vrije markt wordt daardoor zeker niet belemmerd, maar juist gestimuleerd. Elke markt - en zeker een vrije markt - kan slechts goed functioneren wanneer de koopkracht als tegenhanger van de productie aanwezig is. En dit laatste aspect is aan de aandacht van de economen kennelijk ontsnapt. Wanneer de distributie van koopkracht net zo interessant gevonden wordt als het produceren en distribueren van producten en diensten, zal er evenwicht kunnen gaan ontstaan tussen dat wat het milieu ons te bieden heeft en het functioneren van de menselijke gemeenschap als integraal onderdeel in dat milieu. Culturele en sociaal-maatschappelijke activiteiten behoeven dan niet meer te voldoen aan economische criteria van efficiëntie en het rendement op kapitaal. Het kapitaal, dat met elke omwenteling van de aarde rond de zon exponentieel groeit met rente op rente, is de gevaarlijkste kracht die de mensheid bedreigt. We hebben die kracht nog steeds niet goed begrepen, of willen dat niet, ondanks de waarschuwingen van heldere geesten als Aristoteles (384-322 voor Christus), John Maynard Keynes, Silvio Gesell, Henry George en vele anderen. Zelfs de Kerk van Rome heeft herhaaldelijk de rente verboden, juist vanwege de antisociale aspecten ervan. We zijn nu aangeland bij het onderwerp OVERIGEN. De cruciale vraag die alle politici en economen stellen is: Hoe betalen we datgene wat op ons verlanglijstje staat? Het antwoord daarop is heel eenvoudig: met geld. Ja maar, zeggen ze in koor, dat is er niet! Waarop ik dan antwoord: dan moet je het maken (en onder verwijzing naar de fabelachtige reserves in de vele papieren waarden), of je moet het halen daar waar het ligt en ga er dan 'economisch' mee om. Ze zullen dan beginnen tegen te sputteren, want het betekent een copernicaanse omwenteling in het denken over geld, en het is voor menig econoom de eerste keer dat ie er over nadenkt. Allereerst zullen ze proberen hun wetenschappelijke hachje te redden door de oplossing te zoeken in het verlagen van de arbeidskosten. Dat kan uitsluitend in geval er sprake is van export, ware het niet dat in het buitenland precies hetzelfde wordt gepropageerd, waardoor er derhalve niets zal veranderen aan de situatie van de werkloosheid. Temeer omdat wij een jaarlijks overschot hebben op de handelsbalans. Wat moeten we dan doen als alle landen de arbeidskosten ook verlagen? Aan wie moet Philips dan zijn CDI-apparaten en Cd-rom's verkopen wanneer de koopkracht weggekwijnd is bij verlaging van de arbeidskosten? Ik zou kunnen zeggen, dat we dan heel vlug de gulden moeten devalueren, zodat we voorlopig een heleboel werkloosheid kunnen exporteren naar andere OESO-landen. Voordat ze in de rest van de wereld in de gaten hebben hoe geld werkelijk in elkaar steekt, hebben wij onze zaakjes mooi voor elkaar. Bovendien beginnen economen dan wat coherenter te reageren op economische problemen. De economische mededinging moet in elk geval niet uitgevochten worden op het gebied van de loonkosten. Tenminste niet in een samenhangende economische of politieke regio. De kwaliteit van de producten moet de concurrentie in banen leiden. Een duidelijke oplossing voor het arbeidskostenvraagstuk, wat betreft de WIG, is het basisinkomen. Dit is voor een groot deel te financieren uit een drastische verhoging van de onroerendgoedbelasting met een gelijktijdige grondhervorming. De kennis daarvoor is reeds lang beschikbaar. Kijk nou eens naar de handelsoorlog die er tussen Japan en Amerika dreigt te ontstaan. Voorlopig gaat het nog even over auto's die Japan zo massaal naar de VS exporteert, dat een overschot van 60% op de Japanse betalingsbalans bestaat wat betreft de bilaterale handel in auto's en onderdelen tussen deze economische grootmachten. Voor Japan zal het betekenen dat het een flink stuk van de Amerikaanse werkloosheid en onderbetaald werk zal moeten importeren vanuit de VS. Misschien dat dit voorbeeld onze economen op het spoor zal kunnen zetten om de productie wat beter te gaan verdelen, zowel over de werknemers als over de landen die bij een economisch blok als de OESO zijn aangesloten. Voor West-Europa betekent dit dat de EG versneld tot egalisatie van de arbeidsverhoudingen en de sociale structuren zal moeten besluiten, willen wij straks niet het slachtoffer worden van besluiteloosheid. Japan, Amerika, of beide zouden ons met de werkgelegenheid de das om kunnen doen. Met het beëindigen van mijn verhaal kom ik tot de slotsom dat ik de Nobelprijs voor de Literatuur wel kan vergeten, want het lukt niet binnen de tweeduizend woorden. Ook de Nobelprijs voor de Economie krijg ik niet toegewezen, al was het alleen maar vanwege de titel van mijn verhaal. Voor de Nobelprijs voor de Vrede kom ik ook al niet in aanmerking, omdat ik de eerste twee Nobelprijzen niet zal winnen. Nu maar hopen dat er wat Sociaal-liberale dissidenten zitten tussen de liberalen van de JOVD. Misschien krijgen we het denken dan toch nog op het juiste spoor. En dat is mij wel drie Nobelprijzen tegelijk waard.
R.M. Brockhus is secretaris van de Stichting Sociale Databank Nederland.
|