RECHT IN DE OGEN GEKEKEN II
De tweede balans van juridisch letsel
Met Recht een ander gewicht in de schaal II 0
Jurilet specialiseert zich in uitgaven waarin juridisch letsel centraal staat. Colofon Ontwerp omslag : Uitgeverij Jurilet Foto omslag : Vrienden Stichting Advocadur Auteurs deel 2 : Vrienden van de stichting Advocadur en Jurilet Tekstadviezen : Vrienden Stichting Advocadur Grafische vormgeving : Uitgeverij Jurilet Redactie/bewerking/vormgeving : Postbus 54, 5460 AB Veghel Binnenwerk, zetwerk : Zweers & Van der Lande Drukwerk : Uitgeverij Jurilet (copyright) : ©Jurilet/Advocadur ISBN 90 80 Nugi 691 Alles uit deze uitgave kan, mag of beter moet worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, nadat u de uitgever daarvan schriftelijk op de hoogte heeft gesteld.Jur Terharte c.s.
Een verhaal over juridisch letsel
Voor mijn vrouw en kinderen voor wie dit boek veel eerder dichtgeslagen had moeten worden.
Ten geleide Woord van de schrijvers, bewerkers: Deel 1, op zoek naar recht
We hebben een aantal Rechtswetenschappers, Juridische genootschappen, rechters en advocaten verzocht om een Ten Geleide voor dit boek te schrijven. Niemand wilde aan ons verzoek voldoen. Woord van de schrijvers, bewerkers In 1970 raakt Jur Terharte bij een verkeersongeval betrokken. Hij loopt o.a. ernstig hersenletsel op. Over de eerste vijf dramatische jaren na dat ongeluk heeft hij een boek geschreven: Een ongeluk komt zelden alleen, Uitgeverij Jurilet. Daarin maakt hij treffend duidelijk hoe een hersenbeschadiging voelt en hoe die in zijn leven ingrijpt. Op een aangrijpende wijze beschrijft hij dat hij jarenlang geen patiënt met hersenletsel mag zijn, omdat - zoals later blijkt - de behandelend neuroloog M. Dorren volkomen ten onrechte suggereerde dat 'de bij de hersenkneuzing behorende klachten voortkwamen uit de premorbide, al gevormde, karakterstructuur van Terharte' en de keurende neurologen G. Schouwink en J. Frederiks en ook de psycholoog B. Kuypers de suggestie van Dorren kritiekloos overnamen en tot hun standpunt maakten. In Recht in de ogen gekeken maakt Jur Terharte treffend duidelijk waarom hij in 1991 die neurologen en de psycholoog, die jarenlang hooghartig en botweg de klachten, die uit de hersenbeschadiging voortkomen ontkennen en geen enkele verantwoording willen dragen voor de gevolgen daarvan, alsnog ter verantwoording heeft geroepen. Met gevoel voor ironie en humor doet Terharte verslag van de wijze waarop de advocaten en rechters, op wie hij noodgedwongen een beroep moet doen, omgaan met de genoegdoening die hij wil en nodig heeft. Recht in de ogen gekeken is een lang verhaal, dat niet geschreven is om te vermaken. De bittere juridische werkelijkheid wordt dus niet ingekort, niet verbeeld of verfraaid, maar feitelijk weergegeven, temeer omdat dit boek in aanhangig te maken rechtszaken ter instructie van de rechter in het geding zal worden gebracht. Het verhaal is daarom soms langdradig, vervelend en zit vol met herhalingen. Daarnaast vraagt het de nodige aandacht, zeker van die lezer die niet weet wat juridisch letsel is of niet bekend is met ons Recht. Voor die lezer hebben wij de bijgevoegde Rechtwijzer gemaakt met korte informatie over de gang van zaken bij de civiele procedures, die Terharte heeft moeten aanspannen en de klachten die hij bij de tuchtrechter over zijn advocaten heeft ingediend. In de voetnoten, in de tekst die inspringt en in de bijgevoegde Weg- en tijdwijzer wordt ook informatie en uitleg gegeven. Dit verhaal legt de structurele oorzaken bloot van het tekortschieten van vooral de advocatuur en daarmee van heel het rechtsbedrijf. In de loop van het verhaal en met name in hoofdstuk 5 wordt duidelijk hoe de negatieve ervaringen van Jur Terharte met zijn Recht leiden tot de oprichting van de Stichting Advocadur, een landelijke ideële stichting, die in geval van juridisch letsel mensen tracht te helpen en het Rechtsbedrijf de tegenspraak levert, die het oproept en broodnodig heeft. Naast Terharte hebben ook vrienden van Terharte en de Stichting Advocadur naar woorden gezocht, die duidelijk maken hoe het rechtsbedrijf omgaat met mensen die Recht zoeken. Recht in de ogen gekeken geeft te denken, roept reacties en herkenning op. Het laat voelen wat juridisch letsel is, waarom het er is en vooral waarom het er niet zou hoeven zijn. Om in het verhaal in negatieve zin voorkomende advocaten, rechters en andere hoeders van ons recht niet nodeloos te treffen en herkenning zo veel mogelijk uit te sluiten zijn namen verzonnen of afgekort. De werkelijke namen, de openbare, rechterlijke en tuchtrechtelijke uitspraken, brieven, rapporten, krantenartikelen en andere gegevens zijn bij ons en bij de genoemde rechtbanken, kranten en de uitgever op te vragen. Ook de naam van de auteur, Jur Terharte, is verzonnen. Het gaat ons er slechts om dat de feitelijke boodschap en de overtuiging, die uit dit boekwerk spreken ter harte genomen worden. Deel 1, op zoek naar recht
- Wat aan de rechtsvraag voorafgaat Wat het hart niet heeft, kan het hoofd niet brengen. K. Ter Laan, Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen. Over de eerste vijf jaar na een verkeersongeluk in 1970 heb ik het verhaal Een ongeluk komt zelden alleen geschreven. Om duidelijk te maken waarom ik in 1991 de neurologen Dorren, Schouwink en Frederiks en de psycholoog Kuypers aansprakelijk wil stellen voor de ellende die zij in mijn leven hebben gebracht, moet ik vertellen hoe mijn leven zich na 1975 heeft ontwikkeld. Uit dat verhaal volgt de vraag die ik uiteindelijk aan een eerste, een tweede, een derde en een vierde advocaat moet voorleggen. Ik zal proberen het kort te houden. Na 1975 gaat het leven ongewoon, niet logisch en totaal anders verder dan ik het mij had voorgesteld. Er is geen dag, waarop de gevolgen van het verkeersongeluk mij geen parten spelen. Ik haal het diploma assitent-zwemonderwijzer, omdat ik er ernstig rekening mee houd dat de klachten die na het ongeluk in 1970 onderdeel van mijn leven zijn gaan uitmaken, niet verdwijnen en ik mijn brood niet met mijn hoofd zal kunnen verdienen. Ik besef terdege, dat de schade die ik door die klap op mijn kop heb opgelopen niet of slechts gedeeltelijk vergoed zal worden. Mijn leven blijft zich daarom afspelen tussen hoop en vrees; de hoop dat het allemaal goed met mij zal komen en de vrees dat het nooit meer zal zijn zoals het was en ik genoegen zal moeten nemen met een leven dat minder en anders is. In de herfst 1975 verhuis ik van Roermond naar Tilburg. Daar begin ik de studie LO/MO Duits. Ik school mij om in de hoop dat ik in het onderwijs werk vind dat ik wel aan kan. Het welzijnswerk lijkt niet op een verkeersslachtoffer en diens welzijn te zitten wachten. Ik laat Roermond achter vanuit de vitale behoefte mijn verleden en mijn schaamte achter mij te laten. Ik wil nieuwe mensen leren kennen en helemaal opnieuw beginnen. Ondertussen gaat mijn strijd om erkenning voor de gevolgen van het ongeluk verder. Mijn klachten en vooral het feit dat die bot ontkend worden, zetten mij telkens weer tot die strijd aan. Mijn karakter laat mij geen andere keuze. Ik schrijf de neurologen en de psycholoog nog een paar keer en vraag hen telkens beleefd om hun standpunten over mijn premorbide karakterstructuur te veranderen. Er komt geen antwoord. Na de slechte ervaringen met de advocaten mr. E. Vieleed en mr. F. Kleremaker, vind ik door bemiddeling van mijn vroegere leraar Recht aan de Sociale Academie, die advocaat in Tilburg is, zijn kantoorgenoot mr. J. Kleunen bereid voor mij op te treden. Het is een aardige en rustige man, met wie ik een goed contact denk te krijgen. In 1975 word ik door de Stichting Bescherming Verkeersslachtoffers [1] naar de hoogleraren prof. dr. L.B.W. Jongkees en prof. dr. J. Bastiaans verwezen. De beide hoogleraren onderzoeken mij dagenlang. Voor het eerst wordt er naar mij geluisterd, word ik beoordeeld en niet veroordeeld. Eindelijk vind ik de medische erkenning voor wat ik voel. Eindelijk mag ik zijn wat ik ben: een patiënt die de gevolgen ondervindt van een contusie en een whiplash. Op 17 oktober 1975 rapporteert prof. Jongkees: Naast de contusio cerebri (hersenkneuzing) is er sprake van een whiplashtrauma, dat wordt bevestigd door het vestibulaire onderzoek: duidelijke invloed van nekbelasting op het ontstaan van nystagmus. Daarnaast allerlei duidelijke centraal vestibulaire afwijkingen: wisselende postienystagmus, niet vestibulaire nystagmusvorming, gesaccadeerde oogvolg-bewegingen, grote verschillen in optokinetische nystagmus naar links en naar rechts, ….. Op 31 oktober 1976 rapport van prof. Bastiaans: Uit zorgvuldig onderzoek in onze kliniek door de klinisch psycholoog drs. H.A. Faverey naar de aanwezigheid van organisch cerebrale stoornissen is naar voren gekomen dat betrokkene zeker niet meer in staat is op het pretraumatisch intelligentieniveau te functioneren. Alle testonderzoeken geven aanwijzingen voor het aanwezig zijn van lichte cerebrale stoornissen. De integratiecapaciteit van de hersenen is in lichte mate aangetast. In het bijzonder konden de concentratiemoeilijkheden geobjectiveerd worden, zo ook de moeilijkheden bij het opnemen en verwerken van informatie als ook verlies aan initiatief en tempo. Er zijn aanwijzingen dat de gedragsveranderingen soms gekenmerkt waren door een micropsychotisch aspect, dat wil zeggen door een onvermogen de werkelijkheid voldoende te overzien met als gevolg een spoedig mentaal verward raken, ….. Ik draag er zorg voor dat de gegevens van beide hoogleraren naar mijn advocaat mr. Kleunen doorgestuurd worden. Ik moet hemel en aarde bewegen om voor elkaar te krijgen dat de eerste advocaat uit mijn leven, mr. Vieleed, een verklaring schrijft, waarin hij duidelijk maakt, onder welke omstandigheden ik of beter hij indertijd een finale kwijting gesloten heeft. Na heel veel moeite krijg ik die verklaring in handen. Die verklaring is duidelijk. Ik stuur hem onmiddellijk door aan mr. Kleumen met het verzoek die aan de rechter voor te leggen. In januari gaat mr. Kleunen over tot dagvaarding van de chauffeur van de vrachtwagen, d.w.z. zijn verzekeraar, de verzekeringsmaatschappij Holland. In 1976 haal ik het diploma LO Duits. Het welzijnswerk zit niet op een verkeersslachtoffer te wachten, het onderwijs ook niet. Maar ik wil werk. Ik solliciteer en rep met geen woord over mijn verleden. Vrij snel vind ik parttime werk op een MAVO, zes lesuren per week. Mijn klachten spelen mij nog steeds parten, maar die zes uur houd ik vol. Ik ben trots en tevreden dat het mij lukt. In hetzelfde jaar word ik gewezen op de zogenoemde AAW, een wet die uitkomsten kan bieden voor mensen zoals ik, die tussen de wal en het schip vallen. Beschaamd meld ik mij bij de keuringsarts, een neuroloog, die een ex-collega uit de maatschap van Schouwink blijkt te zijn. Deze koppelt i.t.t. Schouwink mijn arbeidsongeschiktheid wél aan het ongeval. Tot mijn stomme verbazing krijg ik zonder slag of stoot een 100% uitkering aangeboden, die ik verontwaardigd weiger. Ik heb immers werk, ik ben niet 100% arbeidsongeschikt en bovendien dient in mijn rechtsgevoel niet de sociale verzekeraar, maar de particuliere verzekeraar Holland op te komen voor mijn arbeidsongeschiktheid. Uiteindelijk ga ik akkoord met een uitkering van 50 %. [2] Hemelvaartsdag 1976 is een keerpunt in mijn leven. In een bioscoop in Tilburg zie ik in de pauze een jonge vrouw, met een kop koffie in haar ene en een sigaret in haar andere hand, die duidelijk naar een zitplaatsje zoekt. In mijn beste Tilburgs vraag ik de mensen op de bank waar ik zit om een stukje op te schuiven zodat zij er bij kan komen zitten. Iedereen schuift op en de vrouw zit naast mij. We raken in gesprek. Na de film nodig ik haar uit voor nog een kop koffie om ons gesprek voort te zetten. In het gesprek komt de vraag wat zij in Tilburg doet. Zij blijkt arts te zijn, die in Tilburg het laatste gedeelte van haar specialisatie Interne Geneeskunde doet. Ik blijk tegenover een lid van de beroepsgroep van medici te zitten, waarvan enige leden heel mijn leven en dat van mijn ouders overhoop gehaald hebben. Slechts het woord arts is in die tijd al voldoende om mij in alle staten van opwinding en woede te brengen. Ik zit echter tegenover een arts, die bescheiden, ingetogen, lief, rustig, zelfs een beetje verlegen in haar koffie roert en bereid blijkt naar mij te luisteren. Daarom probeer ik, wat ik nooit meer doe, te vertellen wat mij is overkomen en wat een aantal artsen hebben aangericht. Nog altijd word ik overmand door emoties en slaag ik er niet in om duidelijk te maken wat er gebeurd is en wat er gebeurt. Het is te veel en doet nog te veel pijn. Ik houd er mee op en zeg dat ik over wat mij na dat ongeluk is overkomen een verslag heb geschreven, met de titel Wie niet horen wil, moet voelen en dat zij, als zij dat wil, dat verslag eens zou moeten lezen. Zij blijkt geïnteresseerd. We spreken we af dat ik het verslag zal komen brengen en het waar nodig, mondeling zal toelichten. Een paar dagen later sta ik lichtelijk opgewonden voor haar deur met mijn 125 gestencilde A-viertjes, waarop ik gepoogd heb te verwoorden hoe een hersenbeschadiging voelt en hoe het voelt als een aantal neurologen en een psycholoog glashard ontkennen wat je voelt. Het meisje lacht en zet koffie. We praten over van alles en nog wat. Af en toe werpt zij een blik in mijn verslag en stelt zij een vraag. Ik ga het zeker lezen, zegt ze. Je moet maar eens terug komen. Dan praten we verder. Er volgt een verhaal met vele afleveringen. In de loop van de tijd die volgt vind ik een vrouw, die mij en ook die ander in mij voor lief wil nemen en wil begrijpen. Ik heb een vrouw gevonden die mij accepteert zoals ik geworden ben. Ik heb een mens gevonden die het leven met mij wil delen, maar ook de verantwoordelijkheid die daar voor mij bij hoort. Eindelijk hoef ik niet meer na te denken hoe ik een vrouw, die mij lief heeft en van wie ik hou, weer kwijt raak. Voor het eerst koester ik de vrouw van wie ik houd en houdt de vraag mij bezig hoe ik de mens die ik gevonden heb, behouden kan. 15 Juni 1977 bepaalt de rechtbank te Utrecht haar vonnis, Rolnr.: 1242/1976. Mijn vordering op de vrachtwagenchauffeur wordt afgewezen, ondanks de gegevens van de hoogleraren Bastiaans en Jongkees, ondanks het feit dat de neuroloog Dorren zijn mening herzien heeft. Tot mijn verbijstering blijkt uit het vonnis dat mijn advocaat, mr. Kleunen, vergeten heeft om de alles verduidelijkende verklaring van mr. Vieleed in het geding te brengen. De van Dorren door Schouwink, Frederiks, Kuypers, overgeschreven flauwekul, wordt keurig in de verf gezet door de heren advocaten en heeft klaarblijkelijk ook bij de heren rechters gewerkt. De rechtbank heeft geen kennis kunnen nemen van de alles verduidelijkende verklaring van mr. Vieleed en is verder blind gevaren op de gegevens van de neurologen en de psycholoog. Ik had gehoopt, of beter gezegd verwacht, een periode in mijn leven te kunnen afsluiten en een nieuwe te kunnen beginnen. Hoop en verwachting worden de grond in geboord. Jarenlang heb ik mijn uiterste best gedaan om de feiten m.b.t. het onrecht wat mij en mijn ouders is aangedaan boven water te krijgen. Maar de rechters zien de feiten niet, willen zij niet zien of zij zijn verblind door de leugens van de advocaten van de verzekeringsmaatschappij Holland. Van de rechters mag ik geen patiënt zijn met hersenletsel, die een finale kwijting heeft gesloten op een moment dat hij de gevolgen daarvan niet kon overzien en wilde overzien. Ik ben niet groot geworden met onrecht dat zich voor de ogen van n.b. rechters blijkt te kunnen afspelen. In mijn rechtsgevoel zijn rechters hoogstaande, onafhankelijke en eerlijke mensen. Daarom kan ik hun oordeel niet begrijpen. Daarom ben ik woedend, teleurgesteld en in alle staten van ellende. Niet in het minst door mr. Kleunen, die weigert om zijn fout toe te geven, laat staan goed te maken. Daarom verlies ik alle vertrouwen. In de trein naar M., waar de ouders van mijn vriendin wonen, lees ik een paginagroot artikel in de Limburger over een advocaat, die een gecompliceerde zaak tot een opmerkelijk goed einde heeft gebracht. Door dat krantenartikel vind ik een advocaat die naar mij luistert en wil begrijpen wat mij is overkomen. Het is de heer mr. J.E.F.F.M. Kulstee uit M., een stad aan de Maas. Er is van meet af aan een goed contact. Mr. J. Kulstee maakt gebruik van mijn vermogen om redelijk goed te kunnen verwoorden. Hij luistert naar wat mij is overkomen. Hij stelt vragen, probeert zich een beeld te vormen van de schade die in mijn leven is gekomen, doet voorstellen, legt zijn plannen voor en voert overleg wanneer dat nodig is. Daarom begrijpt hij dat ik onder onaanvaardbare druk een finale kwijting gesloten heb op een moment dat ik de gevolgen van het ongeluk niet kon overzien. Omdat die verschrikkelijke woorden on- of minvermogend op mij van toepassing zijn, kom ik in aanmerking voor gratis rechtsbijstand. Mr. J. Kulstee is, wanneer ik hem bel, vrijwel altijd bereikbaar. Hij beantwoordt prompt brieven. In alle jaren valt er geen onvertogen woord. [3] Pas als hij weet wat ik wil en waarom, schrijft mr. J. Kulstee de verzekeringsmaatschappij Holland van de veroorzaker van het ongeluk een duidelijke brief, waarin hij wijst op de redelijkheid om de in 1973 gesloten finale kwijting te doorbreken. Die verzekeringsmaatschappij beroept zich echter onwrikbaar op de in 1973 gesloten finale kwijting, die inmiddels door de rechtbank te Utrecht bevestigd is. Er dreigt een lange strijd om Recht, omdat de verzekeraar Holland de laffe leugens van de neurologen Schouwink en Frederiks en de psycholoog Kuypers uitspeelt en mr. J. Kulstee al die leugens moet pareren. Schouwink, Frederiks en Kuypers hebben allen - zoals in het boek Een ongeluk komt zelden alleen uitgebreid is beschreven, het standpunt van de door het Medisch Tucht College veroordeelde neuroloog Dorren over mijn premorbide karakter-structuur als oorzaak voor mijn klachten overgenomen. Dat standpunt hebben zij nooit verlaten. Daardoor hebben zij mij in 1977 in wezen tot die finale kwijting gedreven. Om een lange rechtsstrijd te voorkomen doen mr. J. Kulstee en ik nog een keer een dringend appél op de neurologen en de psycholoog om hun standpunt te wijzigen. Het appèl is voorzien van zulke duidelijke en logische argumenten dat je het je niet voor kunt stellen dat mensen er niet ontvankelijk voor zouden zijn. Het appèl is tevergeefs. Er blijft geen andere mogelijkheid over dan hoger beroep aan te tekenen tegen het erbarmelijke vonnis van de rechtbank te Utrecht. Dat doet mr. J. Kulstee gaat op 22 juli 1977 en wel bij het Gerechtshof in Amsterdam. Omdat de neurologen Dorren, Schouwink en Frederiks en de psycholoog Kuypers blijven weigeren hun mening te herzien, besluiten we om bij het Medisch Tuchtcollege klachten in te dienen. Mr. J. Kulstee zegt verschillende keren met een innemende glimlach: Schrijf jij maar op wat die kerels je hebben aangedaan dan ga ik er nog een keer met mijn juridisch pen door heen, dan komt het wel goed. Er volgt een lange schriftelijke procedure die eindigt met een mondelinge hoorzitting. Na meer dan zeven jaar behaal ik mijn eerste echte overwinning op de neurologen Dorren en Frederiks. De medische tuchtrechter stelt mij in het gelijk. Zijn woorden zijn meer dan duidelijk. - 18 november 1977. De neuroloog M. Dorren wordt door het MTC te Eindhoven veroordeeld. Hij krijgt een waarschuwing. Het MTC oordeelt in haar beslissing, 80/77, o.a.: ... Verweerder heeft door de langdurige comateuze toestand van klager in feite slechts gedurende enige dagen de mogelijkheid gehad voor observatie van diens karakter en zulks dan nog in de abnormale situatie van een postcontusionele fase. Verweerder had zich dan ook niet uit mogen spreken over klagers premorbide karakterstructuur zonder een gedegen onderzoek waarvan een hetero anamnese naar zijn psychische situatie voor het ongeval deel behoorde uit te maken. Aangezien aan verweerder bekend was dat de door de neuroloog Schouwink gevraagde inlichtingen benodigd waren voor een rapportage ten behoeve van een verzekeringsmaatschappij kon hij weten dat klagers financiële belangen hierbij ten nauwste betrokken waren en dit vormde een reden temeer om bij de formulering en motivering van zijn oordeel uiterst zorgvuldig te werk te gaan.... - 18 november 1977. De neuroloog J. Frederiks wordt door het MTC te Eindhoven veroordeeld. Hij wordt berispt. Het MTC oordeelt in haar beslissing, 80a/77, o.a.: ... Bij zijn onderzoek was het verweerder immers uit de inlichtingen van collegae neurologen bekend, dat klager een contusie cerebri had opgelopen. Mede gelet op het feit dat klager ook klachten had van neurologische aard, had verweerder er niet zonder onderzoek vanuit mogen gaan dat klager van deze contusie geheel was hersteld. Ook had verweerder, gelet op dit letsel, zonder een gedegen onderzoek, waarvan een hetero anamnese omtrent klagers psychische toestand vóór het ongeval deel behoorde uit te maken, zich niet op de boven weergegeven wijze mogen uitspreken over klagers premorbide karakterstructuur.... Omdat het handelen en de standpunten van de neurologen Dorren en Frederiks door het MTC in zeer duidelijke bewoordingen veroordeeld is, weet ik niet beter dan dat de keuringsarts/neuroloog Schouwink, op wiens oordeel de rechtbank blind gevaren is, zijn van Dorren overgenomen standpunt over mijn premorbide karakterstructuur, insufficiëntie en deculpatie in mijn belang zal veranderen. Ik schrijf hem een uitgebreide brief, waaraan ik de veroordeling van Dorren en Frederiks toevoeg. Ik weet inderdaad niet beter. Er gebeurt niets. De heer Schouwink ziet nog altijd alleen maar zijn eigen belang. Hij wil of beter hij kan niet toegeven dat hij een fout heeft gemaakt. Hij kijkt nog altijd alleen maar naar zijn goede naam en reputatie. Ik weet nu nog dat ik toen dacht: Wat een karakterstructuur heeft die man. Ik schrijf hem een nieuwe brief. Ook de neurologen Dorren en Frederiks en de psycholoog Kuypers schrijf ik een brief, waarin ik hen voor de zoveelste keer vraag om mij te helpen. Mijn brief wordt niet beantwoord. Ik schrijf vele brieven die, ook als ik die nu lees, aan duidelijkheid niets te wensen overlaten. Geen enkele brief leidt tot een reactie. Omdat de heelmeesters mij dwars tegen alle feiten en redelijkheid in niet willen helpen, doet ook mr. J. Kulstee wederom een dringend appèl op Dorren, Schouwink, Frederiks en Kuypers om de gevolgen van hun fouten uit de wereld te helpen. Hij schrijft letterlijk dat na alle jaren en op grond van alle onweerlegbare feiten, zeker op grond van de veroordeling door het MTC, nu eindelijk de tijd gekomen is om een menselijk gebaar te maken en hun mening onomwonden te herzien. De heren neurologen en de psycholoog denken en voelen daar klaarblijkelijk anders over of erger: zij denken en voelen helemaal niet. Hun spaarzame antwoorden aan mr. J. Kulstee zijn kil en koud, wijzen altijd in de richting van hun verzekeraar en leveren slechts het zoveelste bewijs voor hun gebrek aan ontvankelijkheid voor de problemen waarin zij mij gebracht hebben. De op 16 november 1977 bij het MTC te Zwolle ingediende klachten tegen de neuroloog Schouwink zijn anders dan die tegen Dorren en Frederiks nog altijd niet behandeld. De voor de verzekeraar keurende neuroloog Schouwink maakt gebruik van de diensten van de advocaat mr. F. Schuiverd. Die mr. Schuiverd blijkt een meester te zijn in het listig door elkaar gooien van feiten en het oproepen van effecten. Ook brengt hij gegevens en argumenten in het geding die niets met de kern van de klachten te maken hebben, waarvoor de neurologen Dorren en Frederiks veroordeeld zijn. Daarnaast blijkt hij gespecialiseerd in het rekken en vooruitschuiven van de behandeling van de klacht, die wat mij betreft zo snel mogelijk afgelopen moet zijn. Ik sta er versteld van dat een advocaat zich voor zulk smerig werk blijkt te lenen. De behandeling van de klachten neemt daarom onnodig veel tijd in beslag. Op 7 april 1979 worden mijn klachten door het MTC te Zwolle afgewezen. Ik begrijp er niets van en mr. J. Kulstee nog minder. Daarom gaat hij op 13 juli 1979 in beroep bij het CMTC in Den Haag. Tussen die beschamende juridische zaken door houd ik mij stug bezig met mijn studie MO Duits. Ik heb mijn hoop gevestigd op een baan in het onderwijs. Mijn vrije tijd investeer ik in werk als vrijwilliger bij de Hulpcentrale aan de Stationsstraat in Tilburg. Een van mijn vrienden uit Breda is daar directeur. Ik krijg er te maken met de zogenoemde zelfkant van de samenleving, met mensen die in de goot gekomen of geschoven zijn, waar ik ook heel dicht bij ben geweest. De ervaringen bij de Hulpcentrale drukken mij met mijn neus op het feit dat heel wat mensen er erger aan toe zijn dan ik. Die ervaringen helpen mij om mijn probleem te relativeren en geven een krachtige impuls mijn gevecht om recht voort te zetten. De strijd tussen wie ik was en wil zijn en die ik geworden ben laait bij tijd en wijlen op. Het gevecht om gerechtigheid blijft maar duren. Ik wil niets liever dan dat het ophoudt. Het feit dat oplossingen maar uitblijven leidt soms tot grote onvrede. Ik wil van die voortdurende strijd af. Ik wil bijdragen aan de samenleving, iets betekenen en geld verdienen, zeker voor dat meisje uit de bioscoop. Daarom wil ik rust, eindelijk rust, echte hulp en oplossingen, overleggen hoe ik mijn klachten moet integreren in mijn leven en werk. Maar die halsstarrige, arrogante, afstandelijke neurologen en die ingebeelde kwast van een psycholoog staan rust en oplossingen in de weg. In de juridische procedure bij het Gerechtshof te Amsterdam wordt de flauwekul uit de rapportage van de neurologen Dorren, Schouwink en Frederiks en de psycholoog Kuypers over mijn premorbide karakterstructuur door de verzekeringsmaatschappij Holland voluit en in lengte van jaren tegen mij misbruikt. De heren neurologen en de psycholoog weten het. Ik heb het hen geschreven. Ze weten het dus en toch laat het hen volledig koud. Van die ongehoorde en kille onrechtvaardigheid word ik heet en wild. Maar zoals altijd is er geen weg voor mijn woede en ben ik niet sterk genoeg om een gat te slaan in de muur van macht en ongenaakbaarheid, waarachter de heren zich verschanst hebben. Zoals altijd verman ik mij en houd ik mij hardnekkig voor dat er betere tijden komen. In de loop der jaren leer ik tegen wil en dank mijn klachten steeds beter begrijpen en er mee om te gaan. Het is vaak vallen en opstaan en door schade en schande wijs worden. Toch leer ik om tevreden te zijn met al datgene wat ik wel kan en mij niet op te winden over wat ik niet of niet goed meer kan. Ik weet dat ik moet leren om andere tonen in mijn leven te zetten. Vaak lukt dat, vaak ook niet en val ik uit de toon. Maar ik groei, ontegenzeggelijk, ik groei, vooral omdat op ik mijn lotgenoten een aantal dingen voor heb. Een daarvan is het meisje uit de bioscoop. Zij is mijn vriendin geworden. I.p.v. één paar pantoffeltjes staan er nu af en toe twee paar voor het bed. Ik heb een mens gevonden met wie ik kan praten over wat ik voel en over datgene wat mij zorgen baart en waar ik bang voor ben. Onze vriendschap groeit. Voor de zoveelste keer na het ongeluk wordt de hoop weer geboren. Soms vergis ik mij en zie ik mijn klachten en beperkingen niet of wil ik hen niet zien. Dan probeer ik gewoon te zijn die ik was. Zeker voor mijn vriendin wil ik mij bewijzen als degene die ik was. Ik weet wel dat zij mijn beperkingen accepteert. Maar vaak wil ik voor haar sterker zijn dan ik ben en daarom mijn zwakheden niet laten zien. Hoe moeilijk het ook is, ik leer te begrijpen dat mijn kracht ligt in het aanvaarden van mijn zwakheid, mijn klachten. De studie Duits is taai en moeilijk en jaagt mijn hoofd vaak op hol. Ik pijnig mijn geraakte hersenen, bijt op mijn tanden en houd vol, onverzettelijk, hardnekkig en wilskrachtig; in mijn premorbide karakterstructuur verankerde eigenschappen, die de heren neurologen niet vermochten te ontdekken. De leerstof hoe ik met een hersenkneuzing om moet gaan en in mijn leven en werk moet integreren is vele keren moeilijker dan de studie Duits. Ik wil wel, maar ik blijk keer op keer te jong en te ambitieus om mijn beperkingen te aanvaarden. De relatie met mijn vriendin groeit. Ik raak niet meer zoals in Roermond op drift. Ik heb een anker gevonden. We praten over onze toekomst en kinderen. We willen allebei werken en voor de kinderen zorgen. Voor het eerst durf ik mijn toekomst echt in de ogen te zien. Ik heb acht jaar na het ongeluk het gevoel dat ik voor een groot stuk weer mij zelf ben geworden. Eind 1978 trouwen we. Op onze trouwkaart schrijven we: We hebben elkaar voor lief genomen. In 1979 rondt mijn vrouw haar opleiding af en wordt zij als internist in het specialistenregister ingeschreven. Ik haal mijn MO-A diploma Duits. Het diploma LO-Duits heb ik twee jaar eerder gehaald. We vinden allebei werk in de Achterhoek, mijn vrouw als vast waarnemend internist. Ik krijg een baan als leraar Duits, 19 uur per week op een MEAO, omdat ik mijn kaken weer stijf op elkaar houd en met geen woord over het ongeluk rep. We verhuizen van Tilburg naar Wehl, een dorp in de Achterhoek. Op 23 april 1979 wijst het Gerechtshof te Amsterdam arrest, Rolnr.: 398/77. Met dat arrest, waar ik jaren op gewacht heb, behalen mr. J. Kulstee en ik onze eerste overwinning. Het is de beloning door het Hof voor de keurig gerangschikte feiten en voor de duidelijk verwoorde argumenten. Het Hof stelt rechtdoende: ...Laat appellant toe en beveelt hem zo nodig ambtshalve te bewijzen... feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat de psychische klachten, welke bij hem sinds het hem op 17 juni 1970 overkomen ongeval bestaan met dit ongeval in oorzakelijk verband staan... Ook mr. J. Kulstee is bijzonder opgetogen. Zijn overtuiging is dat de verzekeraar Holland zal inzien dat het leveren van voornoemd bewijs op grond van de medische en andere gegevens een fluitje van een cent is. Daarom verwacht hij dat de Holland zich tot hem zal wenden en haar aansprakelijkheid zal aanvaarden. Dat gebeurt. Ik ben blij en voldaan en denk dat ik een punt achter alles kan zetten. Dat gebeurt niet. Er volgen taaie, eerloze onderhandelingen over de hoogte van de schade. Het einde ervan is nog lang niet in zicht. In 1980 wordt ons eerste kind, een dochter, geboren. Op het geboortekaartje schrijven we: Dat begin, dat nieuwe leven, daar zijn geen woorden voor, het is het einde. Een kind is ons gegeven, het vraagt niet naar de zin van het bestaan, het wil leven. Ik mis mijn vader veel meer dan ik voor mogelijk had gehouden. Ik had ons kind in zijn armen willen leggen en had hem het geboortekaartje willen laten zien, waarin zijn gevoel voor verantwoordelijkheid, dat hij aan mij heeft doorgegeven, staat afgedrukt. Ik ben vast besloten om mijn verantwoordelijkheid voor mijn vrouw, ons kind, ons leven en werk te nemen en zet mij weer over mijn verdriet, mijn onvrede, mijn woede en onzekerheid heen. Ik heb een vrouw en een kind en werk! Vanaf de eerste dag op school sta ik weer oog in oog met mijn klachten. Na een uur les voel ik die druk weer in mijn hoofd en mijn nek. Alle klachten zijn er weer. Die zijn nooit weg geweest, maar nu heb ik de mogelijkheid niet meer om hen weg te stoppen. Er zijn veel en vaak wisselende contacten met leerlingen en leraren. Er zijn sportdagen, toneel, cabaret, lerarenvergaderingen, rapportbesprekingen, discussies, er komt veel meer informatie op mij af dan ik aan kan. Weer probeer ik te zijn wie ik was. Soms lukt het, soms niet, maar altijd kost het mij enorm veel moeite en inspanning. In mijn klas kan ik mij redelijk handhaven, omdat ik mij grondig kan voorbereiden en ongeveer weet wat er op mij af komt. Nog altijd heb ik problemen met het mij eigen maken van nieuwe informatie, zeker in combinatie met andere handelingen. Op een sportdag val ik volledig door de mand. Ik moet lopen, op de leerlingen letten en tegelijkertijd begrijpen hoe een of ander spel gespeeld moet worden. Ik vat het niet. De combinatie van mensen, bewegingen, geluiden en van al die eisen die tegelijk gesteld worden kan ik niet aan. Het begint enorm te gloeien en te draaien in mijn hoofd: Doe je nou zo stom of ben je nou zo stom, valt een leraar Engels verontwaardigd uit. Samen met mij heeft hij de leiding over drie klassen. Het schaamrood stijgt mij naar het hoofd. Ik wil over het ongeluk praten, uitleggen wat er met mij aan de hand is. Maar dat kan niet, ik heb het immers volledig verzwegen. Zoals altijd verman en verbijt ik mij. Ik maak een grapje, stamel wat onzinnigs, doe mijn uiterste best en vat eindelijk de zin van het spelletje en breng de dag tot een eind. Ik gooi cijfers van leerlingen door elkaar of reken bij de een iets fout wat ik bij een ander over het hoofd zie. Ik kan mij niet concentreren als er te veel om mij heen gebeurt en ik maak daardoor fouten die door een klas rücksichtslos worden uitgebuit. Ik zeg in de lerarenkamer de verkeerde dingen, houd in de sectie Duits mijn standpunten veel te lang vol, zie door de druk en de pijn in mijn hoofd dingen en mensen niet of onvoldoende in de juiste verhoudingen. Ik krijg er problemen bij die ik allemaal maar moet zien op te lossen. Er volgt incident op incident. Ik worstel met een tegenstander die ik nog niet goed ken en ook niet wil leren kennen. Ik stoot mijn kop letterlijk en figuurlijk, dag in dag uit. Heel de dag zit vol met te veel prikkels. Het duizelt in mijn hoofd, dat dan ook vaker pijn doet. Altijd snak ik naar het einde van de schooldag. Maar ik wil het niet weten. Ik heb een vrouw en een kind, werk en verantwoordelijkheid. Ik gooi mijn hoofd koppig in mijn nek en fiets dag in dag uit naar school, waar ik mij niet thuis voel, omdat ik mij in mijzelf niet thuis voel. Van ophouden wil ik niet weten. Ik vind telkens weer uitvluchten en verdring mijn klachten en problemen weer als in de slechtste dagen van mijn werk in Wuppertal en in Roermond, waarover ik een boek heb vol geschreven. Hulp zoek ik niet, omdat ik niet meer in hulp voor mijn problemen geloof. Ik ben letterlijk uitgepraat met de hulpverlening en er op uit gekeken. Mijn vrouw wil ik zo weinig mogelijk belasten met mijn problemen. Zij heeft, vind ik, de handen vol aan haar werk, ons eerste kind en aan de zwangerschap van het tweede. Ons kind brengt vreugde en werk dat ik goed aan kan en mijn problemen naar de achtergrond dringt. In de jaren dat ik leraar ben, leer ik steeds beter om te gaan met wat er in mij veranderd is. In mijn dooie eentje zoek ik uit hoe en waar ik mij, met die ander in mij, het beste kan handhaven. Ik ervaar nieuwe en andere klachten en herken de signalen eerder, die mij waarschuwen dat ik te ver ga, te lang door ga of te veel doe. Ik bereid mij op iedere les terdege voor en houd mij van dag tot dag staande. Elke dag weer hoop ik dat de juridische procedure tegen de verzekeringsmaatschappij van de vrachtwagenchauffeur mij meer en betere mogelijkheden biedt om zo goed mogelijk te kunnen leven met mijn problemen. Op 25 juni 1981 wordt de keuringsarts, de neuroloog dr. Schouwink, wordt door het Centraal Medisch Tuchtcollege (CMTC) vrijgesproken. Het Centraal Medisch Tuchtcollege stelt in haar beslissing, zonder kenmerk of nummer, onder meer: ...Het CTMC volgt het oordeel van de deskundige, neurochirurg prof. dr. R. Braakman, die o.a. stelt Whiplash was in 1971 nauwelijks bekend in Nederland... Door die woorden laat het CMTC zich op het verkeerde been zetten en wordt de neuroloog Schouwink vrijgesproken. De letters van de beslissing dansen in mijn hoofd. Braakman? Wat is dat voor een man? Hoe haalt hij het in zijn hoofd? Het College voor Medisch Tuchtrecht te Zwolle en het Centraal College voor Medisch Tuchtrecht te Den Haag hebben jaren de tijd gehad om mijn klachten te bestuderen. Die klachten over Schouwink zijn precies dezelfde als die over Dorren en Frederiks, die wel veroordeeld zijn. Er is een verschil en dat is dat de schuld die Schouwink jegens mij en mijn ouders op zich geladen heeft, veel groter is en veel groter voelt. Ik kan de vrijspraak van Schouwink niet begrijpen. Aan wie ik de beslissing ook laat lezen, niemand begrijpt het. Uitgerekend de man van wie ik het meest genoegdoening wil, wordt vrijgesproken. De woede en de onvrede over die onrechtvaardige en oneerlijke beslissing zijn levenslang. Deze vrijspraak is voor een goed begrip van de zaak Terharte/Schouwink van belang. Daarom de volgende toelichting. De neuroloog en keuringsarts Schouwink wordt door het Medische Tuchtcollege (MTC) en door het Centraal Medisch Tuchtcollege (CMTC) vrijgesproken. De neuroloog Schouwink, die betaalde diensten verricht voor de verzekeraar Holland mag zich in tegenstelling tot zijn beide collegae neurologen derhalve wel uitspreken over klagers premorbide karakterstructuur. Het oordeel van het CMTC is gebaseerd op een deskundigenbericht van de al genoemde prof. dr. R. Braakman, die zoals te lezen is in de beslissing van het CMTC het volgende heeft verklaard: ...Ik ken het dossier. Essentieel is dat de zaak speelt in 1971. In die tijd nam men aan dat bij schedel- en whiplashletsel psychische verschijnselen optreden, die psychogeen zijn. Na 1974 won het inzicht veld, dat deze verschijnselen een organische oorzaak hebben. In 1971 was de conclusie van dr. Schouwink wel begrijpelijk. Whiplash was in 1971 nauwelijks bekend in Nederland. In de V.S. ligt dat anders. Pas de laatste jaren is bekend dat de verschijnselen die mensen hebben na whiplash- en schedelletsel terug te brengen zijn op organische letsels, maar veel kennis daarover bestaat er zelfs nu nog niet. Ik neem echter wel aan dat een heteroanamnese opgenomen had moeten worden omtrent de psychische situatie. Ik kan niet zeggen dat ik dat altijd doe als ik een rapport moet opmaken. Ik kan er heel goed inkomen dat dr. Schouwink is afgegaan op hetgeen de behandelend arts Dorren geschreven heeft... Wat opvalt is dat in de samenvatting van de woorden van prof. Braakman whiplash- en schedelletsel op één hoop worden gegooid. Ook rijst de vraag of het feit dat de voor een verzekeringsmaatschappij keurende neuroloog Schouwink niet wordt veroordeeld voor precies dezelfde standpuntbepaling, waarvoor de collegae neurologen wel veroordeeld worden, mogelijk te maken heeft met een kennelijk belang van verzekeraars. Keuringsartsen keuren immers - toen en nu - vaak in opdracht van en betaald door de verzekeraar en op hun oordeel baseert de verzekeringsmaatschappij de omvang van de geleden en te lijden schade. Het oordeel van de medisch adviseur bepaalt de rechtspositie van een verzekeraar tegenover een slachtoffer dat de rechter om een oordeel vraagt, c.q. moet vragen. Een veroordeling van een keuringsarts is tegen de belangen van de verzekeraars, zeker wanneer die veroordeling de publiciteit haalt. Er is alle reden om aan te nemen dat ook in de jaren zeventig belangen van verzekeraars, medici en Medische Tuchtcolleges zich verstrengelden. Het is niet ondenkbaar dat de keuze van keuringsartsen niet altijd belangeloos is of is geweest. Hetzelfde geldt voor keuze van de getuige deskundige prof. Braakman. Dat er in die jaren belangstelling van de publiciteit voor de handel en wandel van verzekeraars was, blijkt onder andere uit een serie artikelen in het weekblad Vrij Nederland, met als titel De particuliere verzekeraars in Nederland. Vrij Nederland van 17 september 1977 besteedt aandacht aan de problematiek van Terharte tot aan die datum. De naam Henk Boere is verzonnen. [4] Ook uit krantenartikelen in het dossier blijkt dat er in de loop van de jaren steeds meer feiten op wijzen dat de zaak Terharte niet op zich staat. Er blijken veel meer zaken zoals die van Terharte te zijn. Vele, met name jonge verkeersslachtoffers, slachtoffers van ongevallen op het bedrijf worden op last en initiatief van verzekeraars naar keuringsartsen van hun keuze gestuurd. Ook in andere gevallen wordt er twijfel gezaaid over de relatie tussen de klachten en het ongeval. Eind 1981 slagen mijn advocaat, mr. J. Kulstee, en ik er na meer dan twee jaar in overeenstemming te bereiken over de hoogte van de schade. Van de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval krijg ik 11 jaar na het ongeluk en na jaren van oneerlijke strijd een uitkering ter hoogte van fl. 190.000,--, de helft van de toenmalige maximale dekking van fl. 400.000,-- en een fractie van de op verzoek van mr. J. Kulstee door een actuaris berekende schade. De andere helft gaat naar Martijn, het jongetje dat naast mij in de ongeluksauto zat. Ik ben de laatste om te veronderstellen dat de klachten en de schade van Martijn minder erg zijn dan de mijne. Daarom delen we eerlijk samen. Ik kan en wil niet anders. Na alle verdachtmakingen, vernederingen en strijd ben ik aan het eind. De mogelijkheid om een streep achter alles te zetten, grijp ik met beide handen aan. Ik zet mijn handtekening onder de finale kwijting en sluit vastberaden een zwart hoofdstuk van mijn leven af. Op dat moment realiseer ik mij niet de reikwijdte van die handtekening. Ik besef onvoldoende dat verzekeraar Holland met die finale kwijting voorkomt dat het Gerechtshof een definitief arrest wijst en zo jurisprudentie voorkomt, waarmee anderen, die, net als ik, ongewild een finale kwijting gesloten hebben of gaan sluiten, hun voordeel hadden kunnen doen. Nu realiseer ik mij dat wel. Dat spijt mij nu nog altijd. [5] Ik ben tevreden, maar vind dat de neurologen en de psycholoog niet vrij uit mogen gaan. Mijn advocaat, de heer mr. J. Kulstee raadt mij echter aan om, uitgaande van de schadevergoeding, af te zien van de mogelijkheid om ook de betrokken neurologen en de psycholoog aansprakelijk te stellen en gewoon het leven te proberen. Ik kan niet in de toekomst kijken en dat wil ik ook niet. Ik wil leven, werken en niets meer te maken hebben met juridische procedures. Ik wil rust en, zoals mr. J. Kulstee zegt, het leven proberen. Ik sluit een overeenkomst met de hoop. Want zonder hoop kan ik niet leven. Voor alle zekerheid volg ik het advies van mr. J. Kulstee op. Daarom schrijf ik op 18 Januari 1982 aan de neurologen en de psycholoog, dat datgene wat zij mij aangedaan hebben voor mij nooit uit de wereld zal zijn. Die brief bezorg ik samen met een paar vrienden. In de hoop dat ik hen zie en onder hun neus kan wrijven wat zij aangericht hebben. De heren zijn niet thuis of geven niet thuis. Ik geef de brief af of laat die in de bus glijden waarin ik schrijf: Ik heb samen met mijn vrouw besloten om uitgaande van de verkregen schadevergoeding mijn leven op te bouwen, althans dat te proberen. Ik kan na al die jaren werkelijk de moed niet opbrengen om weer een procedure tegen u en de andere medici te beginnen. Los daarvan wil ik proberen mijn vrouw en kinderen wat anders dan procedures te bieden. Maar indien het nodig mocht zijn en/of wanneer ik alsnog de moed mocht vinden om u voor uw aandeel in mijn schade aansprakelijk te stellen, dan zal ik dat zeker doen. Een erkenning van u voor het feit dat mijn leven door uw toedoen en nalaten voor een aanzienlijk gedeelte uit de hand gelopen is, een erkenning voor al die pijn, dat verdriet en die radeloosheid is mij veel waard, maar nu niet alles. 6 Februari 1982 wordt ons tweede kind geboren. Op zijn geboortekaartje staat: Een leven is begonnen, dat van ons kind, het keek ons aan en zei: hoe mijn leven lopen zal dat is bovenal met jullie verbonden, althans dat was wat wij verstonden. In september 1982 verlies ik mijn baan als leraar Duits. Daaraan liggen allerlei redenen ten grondslag, die voor een deel in de hersenbeschadiging en de onverwerkte gevolgen daarvan liggen en voor een ander deel in het feit dat ik de laatst benoemde leraar Duits ben en niet uit de onderwijscultuur stam. Ik ben mijn inkomen, mijn werk, mijn eerste maatschappelijke identiteit kwijt. Maar werkloos ben ik niet. Er zijn twee kinderen waarvoor gezorgd moet worden. Van leraar Duits rol ik in een zorgtaak, waarvoor ik geen opleiding gehad heb. Ik word tegen wil en dank huisman. Ik heb mijn handen vol aan de kinderen, het huis en de tuin. In het begin heb ik vreselijk veel moeite met mijn werkloosheid en mijn rol, maar na verloop van tijd groei ik in mijn taak. Met steeds meer vreugde en plezier houd ik mij met mijn kinderen bezig. Een kinderlach, een tevreden slapend kind, een glunderend kinderkopje, de eerste woordjes en stapjes, dat is nu mijn inkomen. Soms ervaar ik dat datgene wat ik in mijn kinderen investeer, dat wat ik er inleg van mij er later weer uitkomt. Dat alles geeft een heel bevredigend gevoel. Ik raak tevreden met mijn werk, dat ik prima aan blijk te kunnen. In die periode kom ik er achter dat ik graag alleen ben. Dat is een voor mij even indringende als onthullende ervaring, die hoe dan ook niet strookt met mijn premorbide karakterstructuur, die gericht is op mensen en samen zijn. Ook ervaar ik dat ik tot de beste geestelijke prestaties kom, wanneer ik alleen ben, wanneer het rustig is, wanneer ik mijn aandacht niet hoef te verdelen, wanneer ik zelf de plaats en het moment kan uitkiezen, waarin ik mijn hoofd gebruik. Ik gebruik mijn tijd efficiënt, sjouw, bouw, hak, werk veel met mijn handen. Fijn werk ga ik uit de weg. Maar mijn nog altijd ongebroken ambitie zet mij aan om mij nog een keer om te scholen. Ik wil echt werken, een echte baan. In 1982 begin ik met de studie MO Spaans. De jaren gaan voorbij. In 1985 wordt ons derde kind geboren. Op haar geboortekaartje staat: Een kind een huis, een plek een thuis. Een broertje, een zusje, voorzichtig een kusje, wij meer dan blij en een kind niet van gisteren, maar van morgen, niet zijn maar onze zorgen. In het jaar 1988 haal ik het examen Spaans MO en in 1989 studeer ik af aan de faculteit Spaans van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Als leraar, vertaler en tolk Spaans probeer ik samen met een Spaanse vriend in het door ons opgerichte vertaal-, tolk- en bemiddelingsbureau EUNESPA (EUropa - NEderland - SPAnje) een inkomen te verwerven. Ook werk ik mee aan de uitgave van een leerboek Spaans, Para Conversar. [6] Ik geef lessen thuis en aan de Volkshochschule te Kleef. Kortom ik probeer van alles om een voor mij volwaardige bijdrage te leveren aan de samenleving en ons gezinsinkomen. In de loop van de jaren na 1982 ervaar ik door mijn zorg om mijn eigen kinderen steeds beter en intenser wat mij en mijn ouders aangedaan is. Ook groei ik langzaam maar zeker naar het besef dat de fouten van de neurologen en de psycholoog mij in veel grotere mate parten gespeeld hebben dan ik ooit voor mogelijk wilde en kon houden. Ik ga beseffen dat de schade die zij hebben aangericht in mijn alledaagse werkelijkheid veel groter is dan ik mij voor kon stellen. Ik ga begrijpen dat ik de aansluiting op de arbeidsmarkt gemist heb en dat ik ondanks mijn twee omscholingen niet in een baan terecht zal komen waar groei in zit. Ik besef dat ik meer gehandicapt ben dan ik ooit voor mogelijk had kunnen houden. Toch wil ik bijdragen aan ons inkomen om mijn vrouw te ontlasten. Op haar drukt immers de grootste verantwoordelijkheid. De gedachte dat mijn kinderen en ik zonder haar aangewezen zijn op die fl. 190.000 benauwt mij. De gedachte hoe het moet als zij er niet meer zou zijn en ik er alleen voor sta, is verstikkend. Ik besef dat ik er wellicht niet in slaag om een redelijk inkomen te verwerven. Soms schaam ik mij daarom diep en voel ik mij waardeloos. Door het diep doorvoelde besef in mij over wat ik kwijt ben breekt er af en toe een oorlog in mij uit. Maar ik sluit altijd weer vrede met mij zelf, omdat ik besef dat er veel grotere problemen zijn dan het mijne. Ook besef ik dat het ongeluk mij ook voordelen heeft gebracht. Ik beschik bijvoorbeeld over veel tijd, die ik zonder het ongeluk niet gehad zou hebben. Die tijd gebruik ik. Ik heb de tijd en de mogelijkheden om mensen, leven en werk van een afstand te bekijken. Daardoor kom ik er achter dat ik over een redelijk vaardige pen beschik. Ik publiceer af en toe in kranten en schrijf een hoorspel, over uitgerekend, werk. De titel luidt: Merk toch hoe werk. Een man, die al jaren werkloos is, wint de eerste prijs van fl. 1.000,-- en mag mee doen met de opname. De kranten en de radiogidsen berichten er over. Die man ben ik. Een - al zeg ik zelf - ontroerend gedicht over mijn moeder, Mamaardappel, haalt een dichtbundel. Ik vind genoeg plaatsvervangende eigenwaarde in mezelf. Mijn klachten leer ik steeds beter kennen en na verloop van te veel jaren leer ik die in mijn bestaan te integreren. Uiteindelijk slaag er in om afstand van het ongeluk en alle gevolgen ervan te nemen. Ik ervaar keer op keer dat ik op een punt in mijn leven aangekomen ben, waar ik veel eerder had kunnen en moeten komen, wanneer ik maar de juiste hulp gekregen had. In de jaren tachtig en negentig komt er geleidelijk aan meer aandacht voor de problematiek van mensen met hersenletsel en hun familieleden. Ook daardoor ga ik de verantwoordelijkheid van de heren Dorren, Schouwink, Frederiks, Kuypers en anderen duidelijk en in onderlinge samenhang en perspectief zien. Na bijna 20 jaar ga ik voelen, wat ik nooit eerder zo duidelijk gevoeld heb en dat is, dat ik wat goed te maken heb. Wat lang verdrongen is, steekt af en toe zijn kop weer op. Door een puur toeval kom ik in contact met een psychiater, in wie ik vertrouwen stel. [7] Daardoor krijg ik toch nog de professionele hulp die ik klaarblijkelijk nodig heb. Mijn emoties over wat er gebeurd is krijgen voor de eerste keer de ruimte. Ik huil, echt en hartstochtelijk om alles wat er gebeurd is. Er komt licht, lucht, rust, aanvaarding, tevredenheid en vrede in mijzelf en vooral in de ander die ik tegen wil en dank geworden ben. Het is alsof de beslagen ramen van mijn leven schoon worden gezeemd. Ik zie voor het eerst het begin en het eind van het kluwen aan onrecht dat door mijn leven gedraaid is. Ik begrijp dat de haast stelselmatige, jarenlange ontkenning van mijn klachten, het ontbreken van hulp geleid hebben tot klachten als hoofdpijn, slapeloosheid, radeloosheid, uitzichtloosheid, vermoeidheid, concentratiestoornissen en depressies. Ik begrijp ook waarom die klachten veel te laat verdwenen zijn. Voor het eerst aanvaard ik volledig dat de problemen met mijn evenwicht en de pijn in mijn nek zullen blijven. Wat ook zal blijven dat zijn de concentratieklachten en de klachten bij combinaties van handelingen, die er vooral zijn wanneer ik moe ben. Voor het eerst begrijp en aanvaard ik dat ik overgevoelig zal blijven voor te veel geluid en licht, voor kou en warmte en voor drukte. Voor het eerst dringt het besef volledig tot mij door dat ik de aansluiting op de arbeidsmarkt verloren heb. Door de rust en het inzicht die in mijn leven gekomen zijn, zie ik de verantwoordelijkheid van degenen die hulp voor mij in de weg stonden duidelijk en in het perspectief van bijna een heel mensenleven, waarin te veel gebeurd is wat niet nodig was, waarin pijn, verdriet, woede en onmacht hebben huisgehouden, die niet nodig waren geweest. Hoe ik het ook keer of wend, telkens zie, voel en ervaar ik de verantwoordelijkheid van de neurologen en de psycholoog voor wat mijn ouders en mij is aangedaan. In een bewaakt ogenblik haal ik de brieven en documenten die al 20 jaar op zolders gelegen hebben naar beneden. Een blik in die hoop papieren ellende doet de emoties van jaren onmiddellijk herleven. Alle pijn komt weer terug en voelt alsof het gisteren was. Het onrecht leeft nog steeds en blijkt niet verjaard. De jarenlange ontkenning van mijn klachten, de eeuwigdurende strijd om recht, het uitblijven van hulp en oplossingen, de angst in de ogen van mijn vader, die ineens dood was. Dat alles leeft. De zorg om mijn moeder, de uitzichtloosheid, de diepe onvrede, de frustraties, de gekrenkte trots, mijn werkloosheid, alles is er weer. Het is allemaal nog springlevend, maar het zit niet meer in mij. Het ligt voor mij op tafel en ik kijk er naar op gepaste afstand. Ik lees de brief van 18 januari 1982, waarin ik schreef dat datgene wat zij mij hebben aangedaan voor mij nooit uit de wereld zal zijn. Stukje bij beetje groeit het besef in mij dat ik de verantwoordelijkheid voor de schade, die de neurologen en de psycholoog hebben aangericht, niet geheel en al op mijn schouders hoef te nemen. De erkenning dat mijn leven door hun toedoen en nalaten voor een aanzienlijk gedeelte uit de hand gelopen is, een erkenning van al die pijn, dat verdriet en die radeloosheid door hen veroorzaakt is mij nu alles waard. Het gevoel dat ik nog wat goed te maken heb, laat mij niet meer los. Ik herinner mij een voorval dat duidelijk maakt waarom ik 20 jaar na het ongeluk toch nog erkenning en genoegdoening wil. Op een mooie septemberavond in 1990 sta ik tussen de boerenkolen, die vol verwachting de herfst en de winter inkijken, onkruid weg te schoffelen. Ineens word ik overvallen door verdriet om de dood van mijn vader. Het is er, zomaar, zonder enige reden en niet weg te schoffelen. De gedachte aan hem vervult mij met spijt om het pure feit dat hij mijn vrouw, mijn kinderen, mij en die mooie boerenkolen niet meer kan zien en vooral niet meer mee kan maken dat het weer goed met mij gaat en dat hij zich geen zorgen meer hoeft te maken. Midden in dat verdriet komt mijn jongste kind van drie over het stenen tuinpad langs de boerenkolen hard aangerend. Op het tuinpad ligt een hark met de tanden omhoog. Ik voorzie het gevaar dat ik niet meer kan keren. Op dat moment voel ik zoals wel vaker zorg om mijn kind. Door die boerenkolen, mijn gedachten aan de plotselinge dood van mijn vader midden in al die spanning thuis en door dat kind dat aan komt rennen en misschien wel struikelt over de hark of erop trapt, voel ik voor de eerste keer diep en echt de zorg van mijn vader om mij. Ik voel hoe een gevoel van schuld aan zijn dood komt opzetten. Ik weet wel dat ik geen schuld heb aan zijn dood. Maar ik voel het. Ik weet, meer overtuigd dan ooit, dat anderen daar schuld aan hebben. Voor dat feit wil en moet ik erkenning, maar ik weet niet hoe. Mijn kind komt veilig in mijn armen terecht. Ik druk het tegen mij aan, pak de hark op en verman mij. Ik weet wat ik wil. Daarom richt ik mij in duidelijke brieven tot de heren neurologen en de psycholoog. Ik voeg een kopie bij van de brief die ik hen 10 jaar eerder schreef. Ik wil genoegdoening voor de dood van mijn vader en erkenning voor alles wat zij in mijn leven hebben aangericht. Ik wil dat hun onjuiste gegevens, waarvoor zij veroordeeld zijn uit alle medische en andere bestanden verwijderd worden. Ik wil niet meer te boek staan als de jongen met de vele klachten en gevoelens van insufficiëntie, die aan zijn premorbide karakterstructuur toegeschreven lijken te moeten worden, …. Ik wil niet langer in kaartenbakken liggen als een man die een hem welkome deculpatie gevonden heeft in het hem overkomen ongeval, die door zijn tot nu onbewuste gevoelens van insufficiëntie geen grip kan krijgen op zijn toekomstontwikkeling. Ik wil dat er een forse streep gehaald wordt door die flauwekul en dat er een dikke punt achter wordt gezet. Ik wil dat de heren de gevolgen van hun fouten goed maken. Op de 2e plaats wil ik, als dat kan, een redelijke vergoeding voor de schade, die zij hebben berokkend. Die schadevergoeding wil ik investeren in het vertaal-, tolk- en bemiddelingsbureau Eunespa of op een andere manier inzetten om mijn brood te verdienen. Ik wil dat de heren neurologen en psycholoog mij daarbij helpen. Ik vind dat ik daar recht op heb. Als vanouds reageren de heren niet. Zij willen mij nog altijd niet tegemoet komen. Pas na vele brieven wijzen zij hun verantwoordelijkheid via hun beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar af. Zoals altijd laten zij zich zien noch horen. Hun zaakjes worden geregeld. Daarvoor of beter daarvan zijn zij verzekerd. Ook al zijn zij door de tuchtrechter veroordeeld, ook al houd ik hen haarscherp voor ogen, wat zij hebben aangericht, zij verdommen het om mij te helpen. Het idee dat zij in mijn leven en in dat van mijn ouders onnodig veel pijn en verdriet hebben veroorzaakt komt in hun harde hoofden niet op. Aan de gedachte dat niet ik maar zij hun verzekeraar daar op aan zouden moeten spreken besteden zij geen tijd en aandacht. Weer komt er geen gebaar, weer geen erkenning, weer geen begrip voor mij, weer geen hulp bij de oplossing van een probleem dat niet ik, maar zij veroorzaakt hebben. Door die houding en opstelling steekt oude woede en verdriet weer de kop op. Dit keer laat ik mij niet gek maken. Ik ben 45 jaar jong en verkeer in goede doen. Met mijn klachten valt eindelijk goed te leven. Waar ik niet mee kan leven is het feit dat door het doen en vooral het nalaten van de heren mijn leven uit de hand is gelopen, uitgerekend in de periode waarin ik dat leven gestalte had moeten geven. Ik wil niet leven met het besef dat het jarenlang falen van een aantal neurologen en een psycholoog mijn maatschappelijke positie en mijn inkomen blijvend zal beïnvloeden. Ik wil er niet mee leven, ik wil er tegen vechten. Ik wilde en wil ook verantwoordelijkheid dragen. Ik heb het geluk dat mijn vrouw mij daarmee wil helpen. Maar hoelang zij die verantwoordelijkheid aan kan, dat weet ik niet. Het feit dat zij werkt en voor een inkomen zorgt heeft echter niets te maken met de schade waarvoor de neurologen en de psycholoog verantwoordelijk zijn. Ik ben eindelijk sterk genoeg om mij dit keer niet bij het onrecht neer te leggen. Ik wil mijn eer terug. Die hebben zij mij afgenomen. Die wil ik terug. Ik wil genoegdoening. Ik twijfel er geen moment aan dat ik die niet zal krijgen. De feiten spreken immers voor zich. Mijn keuze ligt niet bij een rechtsstrijd, maar bij een direct contact met de heren Dorren, Schouwink, Frederiks en Kuypers, bij een redelijk overleg, waarin datgene wat ik wil centraal staat. De heren laten zich echter niet horen of zien. Zij schermen zich af en laten mij daarom geen andere keuze dan een rechtsstrijd. Daarvoor heb ik, zoals ik mij herinner, een advocaat nodig. Hoofdstuk 2 - De eerste advocaat mr. A.F.M. Kulstee De advocaat dient zich voor ogen te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces. Gedragsregels, NOvA, Nederlandse Orde van Advocaten, 1992. Regel 3. Mei 1991 De eerste advocaat. In de loop van alle jaren ben ik gaan begrijpen dat slachtoffers van onrecht, van een ongeval, van een ernstige traumatische gebeurtenis, het moment waarop zij tegen dat onrecht op kunnen komen, niet voor het uitzoeken hebben. Ik begrijp heel goed waarom slachtoffers van de Holocaust, van concentratiekampen, van incest, van een verkrachting, van welk onrecht dan ook, vaak pas decennia later aan dat moment toekomen. Ik ga begrijpen waarom ik in al die jaren niet ben opgekomen tegen het onrecht dat de neurologen en de psycholoog mij hebben aangedaan. In 1991, 21 jaar na het ongeluk, heb ook ík eindelijk de moed, de tijd en de kracht en de rust om de strijd aan te gaan. Omdat geen van de heren mij tegemoet wil komen, ben ik aangewezen op de diensten van een advocaat. Ik heb zeer goede herinneringen aan mr. J. Kulstee uit M. Mijn ervaringen met mr. J. Kulstee in mijn strijd tegen de veroorzaker van het ongeluk, de chauffeur van de vrachtwagen met zwijnen, waren uitstekend. Tegen die chauffeur heb ik nooit enige wrok gekoesterd. Hij is immers niet met opzet met zijn vrachtwagen op ons ingereden. De heren neurologen en de psycholoog daarentegen hebben mij en mensen, die ik lief had, willens en wetens jarenlang pijn gedaan en verdriet bezorgd. En nog altijd willen zij niet rectificeren, niet helpen en niets goed maken. In april 1991 wend ik mij daarom per brief tot mijn vroegere advocaat, de heer mr. J.E.F.F.M. Kulstee, uit M. aan de Maas. Mijn brief wordt echter beantwoord door diens neef mr. A.F.M. Kulstee, die mij schrijft dat … mr. J. Kulstee niet meer ten kantore werkzaam is en raadsheer geworden is bij het Gerechtshof te D.; dat ik echter welkom ben en wat hem betreft een afspraak kan maken. Op grond van mijn goede contacten met mr. J. Kulstee besluit ik gebruik te maken van de door diens neef mr. A. Kulstee aangeboden diensten. Met de 125 gestencilde A 4-tjes, mijn toen nog niet tot een boek bewerkt verhaal, Een ongeluk komt zelden alleen, krantenartikelen, brieven, medische rapporten, kortom met heel mijn vraag om hulp bij de erkenning die ik zoek, ga ik naar mr. A. Kulstee. Voor alle duidelijkheid. Ik ben niet ziek; dat ben ik geweest, terwijl ik het niet mocht zijn. Ik ben geen zeurpiet en ook geen klager. Het gaat mij goed. Ik ben gelukkig en onderneem in mei 1991 de eerste lange treinreis van 4 uur heen en 4 uur terug naar de stad aan de Maas waar het kantoor Kulstee en Drammen gevestigd is. Voor een goede advocaat moet je soms ver reizen, denk ik ironisch. Net als 12, 13, 14 jaar geleden loop ik weer van het station over de Maasbrug, de binnenstad door, tot aan de statige trappen, die leiden naar het al even statige kantoor Kulstee en Drammen, een monumentaal pand dat pas opgeschilderd in volle luister achter een grote kerk opdoemt. De ouderwetse klingel, de stevige, mooi bewerkte eikenhouten deur, waarachter de imposant mooie grote hal, de marmeren vloer, van waaruit in het midden een licht eikenhouten trap recht naar boven gaat. Er is niets veranderd. Advocaten, met of zonder ordners, komen nog altijd krakend naar beneden of gaan krakend naar boven. Zij groeten vormelijk. Een deur rechts gaat open. Een blik in de kamer erachter valt op een aantal fraaie muurschilderingen uit vervlogen tijden. Dan gaat er een andere deur, links van mij, open. Er komt een kleine man op mij af, mr. A. Kulstee. Hij heet mij hartelijk welkom heet en gaat mij voor naar zijn imponerend grote werkkamer, die zich achter de deur bevindt. Bruine lambriseringen, een prachtige smeedijzeren open haard, kasten aan alle kanten, waar dossiers uitpuilen, tafels vol met dossiers, stukken, asbakken, kopjes, pakjes sigaretten, tijdschriften en telefoontoestellen, die om de haverklap rinkelen. Aan het eind van de kamer openslaande deuren, waarachter een ommuurd hofje met grote, oude bomen die al heel wat gehoord en gezien moeten hebben, een grasveldje, een bank en wat stoelen. Achter de muren van het hofje steken kerken en huizen hun torens en daken de lentelucht in. Meester A. Kulstee is een kleine, tengere, man, iets in de 40, donker kortgeknipt haar, in een pak dat te groot lijkt, met snelle gebaren, rap van tong, pientere, bruine ogen. Hij maakt een vriendelijke indruk. Hij rookt veel en inhaleert gretig. Zijn secretaresse brengt koffie, voor mr. A. Kulstee in zijn eigen lievelingskop. Houding en optreden zijn hoe dan ook niet formeel. Zeg maar Adriaan, zegt hij. Er is snel en spontaan contact. Ik leg mijn juridische vraag en alle stukken, die daarbij horen op de kolossale tafel. Ik zeg wat ik wil en wat uit heel mijn relaas Een ongeluk komt zelden alleen blijkt: erkenning, genoegdoening, verwijdering van de onjuiste standpunten van de heren neurologen en de psycholoog uit de medische bestanden en de bestanden van het GAK en de GMD en een redelijke vergoeding van de aangerichte schade. We praten over zijn neef, zijn werk en samen roken we, hij de ene sigaret na de ander, ik bij hoge uitzondering een sigaar. De stemming ademt vriendelijkheid en welwillendheid. We zijn het gauw eens. Mr. A. Kulstee is bereid mijn juridische vraag ter harte te nemen. De dossiers zijn nog op kantoor, zelfs de 125 gestencilde A4-tjes met mijn verhaal, die ik indertijd aan mr. J. Kulstee heb gegeven, zijn er nog. Ik vertel over mijn drie kinderen en zeg dat mijn vrouw parttime werkt en de voornaamste kostwinster is, dat ons inkomen beperkt is en dat we ons geen grote uitgaven kunnen permitteren voor de erkenning die ik van de medici wil. Hij vertelt dat zijn vrouw uit Mexico komt. Ik zeg daarop dat ik leraar en tolk Spaans ben en hem graag een privécursus intensief Spaans geef. Kortom, een goed, amicaal, makkelijk contact, een ongedwongen atmosfeer. Tot mijn grote verwondering en instemming is hij bereid om op no cure no pay-basis [8] op te treden. Ik heb kort en bondig op papier gezet wat ik wil en verwezen naar de belangrijkste stukken die ik netjes genummerd heb bijgevoegd. Voor alle zekerheid druk ik mr. A. Kulstee nog eens op het hart dat ik mijn doel zo snel mogelijk wil bereiken. Hij knikt instemmend. Alle stukken verdwijnen in rode mappen. Zo ontstaat er een nieuw dossier Terharte bij advocatenkantoor Kulstee en Drammen te M.. Het krijgt tussen honderden andere dossiers, waartussen het lijkt te verdwijnen, een plaatsje in de grote hangmappenkast rechts in de kamer naast het oude dossier. Helemaal opgelucht kom ik thuis, breng mijn tevredenheid over en vertel uiteraard dat de juridische strijd die ik aan wil, aan moet gaan, geen aanslag op de huishoudportemonnee zal vormen. Mr. A. Kulstee houdt zich aan zijn afspraak. In dat jaar 1991 spoor ik nog een paar keer naar M. om de juridische vraag, die ik mr. A. Kulstee al schriftelijk heb doen toekomen nog eens mondeling toe te lichten. Weer kom ik even tevreden terug. Aan de neurologen en de psycholoog wordt door mr. A. Kulstee per brief de vraag voorgelegd of zij mee willen werken aan de erkenning die ik wil. De neurologen en de psycholoog verwijzen mijn vraag naar hun verzekeraar. Zo blijkt dat te werken. Ik wil erkenning van mensen die mijn leven voor een groot stuk uit de hand hebben laten lopen en die in mijn rechtsgevoel verantwoordelijk zijn voor de dood van mijn vader. Ik wil hen zien, met hen praten, hen alles uitleggen, hen laten voelen wat zij hebben aangericht. Op de eerste plaats wil ik bereiken dat zij zich schuldig voelen, hun spijt betuigen en aan hun verzekeraars mededelen dat zij zich jegens mij aansprakelijk voelen, dat zij wat goed te maken hebben. Daartoe zou ik in staat zijn. Net zoals ik de woorden voor dit verhaal kan vinden, zou ik de juiste woorden kunnen vinden om tot oplossingen te komen, wanneer ik de heren aan zou kunnen kijken en zou mogen spreken. Maar zo blijkt dat niet te werken. Dat kan niet en dat mag niet. De heren worden niet met mij, niet met zichzelf noch met hun fouten geconfronteerd. Hun fouten wentelen zij simpel op hun verzekeraar af. Op die wijze wordt een geschil tussen mensen gedegradeerd tot een zaak, waarin de belangen van een verzekeraar en advocaten centraal staan en niet de mens, zijn probleem en de oplossing ervoor. Dat is een onweerlegbaar gegeven, dat in vele geschillen tussen mensen geldt. Zelfs wanneer een van de neurologen of de psycholoog zich geroepen zou voelen om bewijzen te leveren voor zijn verantwoordelijkheid voor mij mag hij dat conform de polisvoorwaarden niet. Het is óók een gegeven dat geen enkele polishouder bezwaar maakt tegen genoemde polisvoorwaarden. Mijn strijd om erkenning begint dus jammer genoeg met een rechtsstrijd die ik zal winnen. Daarvan ben ik dan nog overtuigd. Hoe ik die strijd juridisch moet voeren, dat weet ik niet, maar mr. A. Kulstee wel. Tenminste dat zegt hij. Eind 1991 Het begin van de twijfel De poging van mr. A. Kulstee om voor mij tot een regeling in der minne te komen bestaat uit zegge en schrijve één korte brief aan de verzekeraars en/of advocaten van de drie neurologen en de psycholoog. De brief is niet duidelijk noch to the point. Over mijn eis dat de flauwekul over mijn persoonlijkheidstructuur uit de medische en andere bestanden verwijderd moet worden, over het excuus dat ik wil, lees ik geen woord. Aan de erkenning die ik wil, worden geen of nauwelijks duidelijke argumenten ten grondslag gelegd. Mijn advocaat nodigt die neurologen en de psycholoog niet uit voor een gesprek met mij op zijn kantoor. Hij herhaalt zijn brief niet, zoekt niet, alleen of samen met mij, naar andere en betere woorden om mijn belang bij een regeling in der minne beter en duidelijker uit te laten komen. Om een proces te voorkomen schrijft hij slechts één brief, die ik zelf honderd keer duidelijker had kunnen verwoorden. In tegenstelling tot zijn neef maakt hij geen of nauwelijks gebruik van mijn vermogen om in woorden uit te drukken wat ik wil. Geen van de verzekeraars erkent aansprakelijkheid en daarom moet er volgens mr. A. Kulstee in rechte opgetreden worden. Afgezien van een eenmalig, niet met mij voorbereid gesprek met de heer mr. R. van Lotharingen, letselschadeadvocaat, die diensten verricht voor de neuroloog Dorren (de man van de premorbide karakterstructuur) en diens verzekeraar, de AEGON, beproeft mr. A. Kulstee geen enkele andere mogelijkheid tot een regeling in der minne, dan die ene simpele brief. Net zoals ik zo'n 15 jaar geleden mr. Jan Kulstee belde, bel ik nu mr. Adriaan Kulstee. Maar mr. A. Kulstee is er in tegenstelling tot mr. J. Kulstee niet of hij is niet bereikbaar. Ik schrijf hem brieven, waarin ik duidelijk aangeef wat er volgens mij aan zijn aansprakelijkheidsbrief mankeert. Maar mr. A. Kulstee antwoordt niet. Daarom bel ik weer op. Na vele pogingen krijg ik hem eindelijk te pakken. Er volgt geen enkele verklaring voor het feit dat hij bijna een maand niet te bereiken was. Mr. A. Kulstee wijst mij er op dat … het duidelijk is dat de heren er niet aan willen en dat mijn argumenten altijd nog in het geding gebracht kunnen worden. …. Daar moet ik het mee doen. Ik lees in kranten en hoor van vrienden, maar niet van mr. A. Kulstee, dat het Nieuwe Burgerlijk Wetboek (NBW) wordt ingevoerd en dat die invoering wat te maken heeft met verjaring van aansprakelijkheid. Het is duidelijk dat er wat moet gebeuren om de termijnen voor de aansprakelijkheid te stuiten. Ik maak mij daarom zorgen dat de heren medici en de psycholoog de dans ontspringen en weer probeer ik mr. A. Kulstee te bereiken, telefonisch, schriftelijk, een enkele keer met de fax van de winkel naast ons huis. Omdat ik raad nodig heb, schrijf en bel ik tot ik een ons weeg, maar ik krijg mijn raadsman niet te pakken. Ik begrijp dat het de hoogste tijd is om een dagvaarding te schrijven. Er volgt geen reactie. Weer bel ik een paar keer op. Uiteindelijk word ik doorverwezen naar zijn kantoorgenoot mr. D. Drammen die mij mededeelt dat mr. A. Kulstee vooralsnog in Mexico vertoeft en hem gevraagd heeft om in vier zaken een dagvaarding uit te brengen en dat hij mij kopieën van die dagvaardingen zal doen toekomen. U hoort van mij, zegt hij. Een paar dagen later rollen er vier dagvaardingen door de brievenbus. Een dagvaarding is een officieel stuk, waarin kort en krachtig wordt vermeld, dat iemand een ander aansprakelijk stelt, wat er gevorderd wordt en waarom. Een dagvaarding wordt door een deurwaarder bij de betrokkene(n) thuis betekend, d.w.z. officieel afgegeven. Met de vier dagvaardingen van de neurologen en de psycholoog begint voor Terharte de grote twijfel en tekent zich het eerste juridisch letsel af. Mij lijken die dagvaardingen niet duidelijk genoeg. Zij zijn bijna precies hetzelfde, terwijl de verantwoordelijkheden van de neurologen en de psycholoog duidelijk verschillen. En dan staan er ook nog zaken in die helemaal niet van belang zijn. Mijn gedachten gaan weer terug naar de dagvaarding van de chauffeur van de vrachtwagen met zwijnen, die het ongeluk veroorzaakte. Ik denk weer terug aan de stukken die mr. J. Kulstee en ik samen schreven. Ik schreef gewoon op wat er aan de hand was, wat ik wilde en waarom. Hij ging er dan, zoals hij dat zei, met de juridische pen doorheen. Daarna volgde nog kort overleg. Uit de doos op zolder vis ik de stukken van toen en lees hoe die zijn opgesteld. Als vanzelf en net als vroeger komen de woorden. Ik weet precies wat ik wil. Binnen de kortste keren heb ik mijn dagvaardingen klaar. Ik stuur die door naar mr. D. Drammen, de vervanger van mr. A. Kulstee, en schrijf er bij dat hij er, net zoals vroeger mr. J. Kulstee, natuurlijk met zijn juridische pen door heen kan gaan. Ook vraag ik of dagvaarden in vier zaken wel nodig is. Er volgt geen reactie. Ik ken die mr. D. Drammen niet. Ik heb hem nog nooit gezien. Daarom is het voor mij moeilijk om te overleggen, laat staan om kritiek uit te oefenen op iemand die helpt. Ik bel niet meer, om niet al te lastig te zijn. Per slot van rekening werkt mr. A. Kulstee op no cure no pay-basis. Bovendien, door vooral mijn goede contacten met mr. J. Kulstee heb ik op dat moment nog te veel vertrouwen in advocaten om voluit te twijfelen aan hun doen en laten. Ik denk nog steeds dat zij het wel beter zullen weten. Door de dagvaardingen komen er procureurskosten in vier zaken, bij vier verschillende rechtbanken. Procureurs zijn advocaten die voor hun confraters de post bij de rechtbank bezorgen en afhalen, kijken wat er op de rol [9] staat en voor die postbezorging klinkende rekeningen indienen, die van procureur tot procureur aanzienlijk blijken te kunnen verschillen. Wanneer de procureurs voor postale werkzaamheden zouden moeten concurreren met professionele postbestellers, zou hen - met oog op hun rekeningen - geen lang leven beschoren zijn. Dan begint de grote twijfel aan mijn lekenverstand te knagen: Was dat wel nodig, dagvaarden in vier zaken? Zou mr. D. Drammen wel goed op de hoogte zijn? Heeft hij met mr. A. Kulstee in Mexico overleg gevoerd? Waarom overlegt mr. D. Drammen niet met mij? Zou om te beginnen één dagvaarding niet voldoende zijn? Zou dat niet anders gekund hebben? Na zijn terugkeer uit Mexico slaag ik er eindelijk in om een afspraak te maken met mr. A. Kulstee. Na de treinreis van vier uur, de tocht door de stad aan de Maas, na het uur dat ik moet wachten, voel ik in zijn spreekkamer onmiddellijk dat de goede relatie met mr. Kulstee bekoeld is. Waarom dat zo is, dat begrijp ik niet. Als ik mijn terechte twijfel over de gang van zaken met betrekking tot de vier dagvaardingen niet onder stoelen en banken steek, wordt de relatie alleen nog maar koeler en slechter. Er wordt geen sigaar gerookt. Er volgt een brei van woorden, waar ik niets mee kan doen. Ik slaag er niet in om van mijn hart te halen wat er op ligt. Aangeslagen loop ik door de stad, de brug over naar het station en boemel vier lange uren terug naar mijn dorp in de Achterhoek. Eind 1991 begin 1992 Juridische zaken nemen geen keer / De twijfel groeit Het grote juridische circus is begonnen. Na de vier dagvaardingen komen de conclusie van eis, waarin nader dient te worden aangegeven waar de vordering op gebaseerd is. Bij de conclusie van eis kunnen ter verduidelijking van de rechter stukken in het geding gebracht worden. Door de dagvaardingen worden de neurologen en de psycholoog verplicht om ook een advocaat te nemen, die voor zijn cliënten in een conclusie van antwoord reageert op de conclusie van eis. Een dagvaarding levert tot in lengte van jaren veel werk en daarmee veel geld op. Veel dagvaarden lijkt in het belang van de advocaten van beide partijen. Mr. A. Kulstee bezorgt immers aan vier procureurs en aan vier advocaten werk, te beginnen met de conclusie van antwoord, waarin de tegenpartij met redenen aangeeft op welke punten men het oneens is met de eis van Terharte. Naarmate mijn twijfel groeit en het gezag van mr. A. Kulstee taant besef ik steeds beter dat de formulering en de beargumentering van mijn rechtsvraag gebrekkig zijn. Ik krijg meer oog voor wat er ontbreekt. Mr. A. Kulstee doet geen enkele poging om de erkenning die ik wil, te onderbouwen. A nders dan zijn neef mr. J. Kulstee zoekt hij niet naar jurisprudentie en roept hij niet de hulp van deskundigen in, die de erkenning die ik wil van een degelijk fundament kunnen voorzien. Ik houd mij dag in dag uit bezig met de vraag of mijn vordering niet beter door één rechtbank beoordeeld kan worden. Wat ik wil is immers in alle vier gevallen precies hetzelfde. Net als in zijn brief aan de verzekeraars van de neurologen en de psycholoog rept mr. A. Kulstee ook nu met geen woord over de rectificatie die ik wil. Wel brengt hij medische informatie in die niets te maken heeft met wat ik wil. Mijn eerste twijfel, de eerste onvrede met de gang van zaken die zich als een klein goedaardig gezwel in mij genesteld hadden, nemen toe. Het gezwel groeit kwaadaardig. Daarom schrijf ik mr. A. Kulstee op 9 januari 1992 een brief, waarin ik mijn zorg en verontrusting uitspreek. Die brief wordt niet beantwoord. Ik schrijf weer een brief, waarop ook geen reactie volgt. De toon die ik aansla is op dat moment nog ingehouden en voorzichtig. Ik wil een man die mij wil helpen zonder daar kosten voor in rekening te brengen, niet tegen mij in het harnas jagen. Ik doe als alle mensen die met een advocaat recht zoeken: Ik wacht, ik wacht en ik wacht. Ook de tegenpartij mag bij conclusie van antwoord stukken in het geding brengen. Dat doet zij dan ook driftig. Allerlei brieven, stukken en medische rapportages, die niets maar dan ook niets met de vordering van Terharte te maken hebben worden ter kennis van de rechter gebracht. Na de conclusie van antwoord neemt mr. A. Kulstee een zogenoemde conclusie van repliek, waarin de argumenten, standpunten en stellingen van de tegenpartij bestreden kunnen worden en de vordering gehandhaafd, gewijzigd, vermeerderd of verminderd kan worden. Vervolgens reageert de tegenpartij in een conclusie van dupliek. De vier dagvaardingen, de conclusies, de replieken en de duplieken, het duurt allemaal eeuwen. Een reactie van mr. A. Kulstee en/of de tegenpartij blijkt maanden op zich te kunnen laten wachten. Ook de rechters nemen alle tijd, zittingen worden verdaagd, vonnissen uitgesteld. Mijn advocaat en mijn rechters blijken alle tijd te hebben. Ik heb vreselijke haast. Ik heb een spoedeisend belang, maar mijn advocaat praat met geen woord over een kort geding. Ik wil er van af. Ik wil de erkenning en de rectificatie waar ik recht op heb en dan een streep onder alles zetten. Er gaan maanden en maanden voorbij. Af en toe valt er een brief van het kantoor Kulstee en Drammen in de gang met een of andere conclusie. Steeds blijkt mij dat mr. A. Kulstee de zaken niet goed, niet to the point, onvolledig of zelfs onjuist weergeeft en daarmee de tegenpartijen in staat stelt om in prachtige zinnen grote en kleine leugens aan een almaar groeiende stapel juridisch papier toe te vertrouwen. De tegenpartij kan zich daarom te buiten gaan aan niet ter zake doende feiten, suggestieve en tendentieuze opmerkingen en verdraaiingen van feiten. Er worden bijvoorbeeld lange en dure discussies gevoerd over zaken als de stand van de wetenschap met betrekking tot whiplashtraumata en over andere zaken, die niets met mijn vordering te maken hebben. Telkens denk ik kon ik maar eens gewoon met die mensen praten en uitleggen waar het mij om te doen is, wat ik wil; zij begrijpen het niet omdat mr. A. Kulstee niet goed uitlegt wat ik wil en waarom ik dat wil. Weer zoek ik contact met mr. A. Kulstee. Ik móet met hem overleggen. Ik wil raad van de man. Ik bel tot ik een ons weeg. Ik krijg hem niet te pakken. Ik schrijf brief na brief, maar er komt steeds geen antwoord. Maandenlang komt er geen enkele reactie. Mr. A. Kulstee leer ik niet kennen. Zijn secretaresses steeds meer en beter. Die dames zouden naar eer en geweten getuigenis kunnen afleggen over de volstrekte onbereikbaarheid van mr. Kulstee. Na drie en een halve maand slaag ik er eindelijk in om een afspraak met mr. A. Kulstee te maken. Weer spoor ik naar de stad aan de Maas. Weer sjok ik over de Maasbrug, door de binnenstad naar het kantoor Kulstee en Drammen, klim ik de statige trap weer op en weer trek ik aan de ouderwetse klingel. Weer wacht ik een uur in de grote hal, met de marmeren vloer en de krakende trap, totdat mijn raadsman de zware eikenhouten deur van zijn kamer opendoet. Tot mijn verbazing doet mr. A. Kulstee weer vriendelijk. Ik begrijp niet waarom. We roken weer. Vol overtuiging zegt hij dat die dagvaardingen echt nodig waren om de verjaringstermijn te stuiten. Ook zegt hij dat de juridische weg nog lang is en dat er nog alle mogelijkheden zijn om een juridisch verzuim, indien en voor zover daar al sprake van is, goed te maken. Hij kijkt mij weer vriendelijk lachend en vol overtuiging aan. In zijn ogen verschijnt zelfs een soort wetenschappelijke blik. In die tijd weet ik nog niets van stuiten van termijnen. Daarom en ook omdat Adriaan Kulstee weer vriendelijk doet, krijg ik weer moed en vertrouwen, die het van mijn twijfel winnen. Ik geloof hem op zijn talrijke woorden. Daarom snijd ik het gezwel van twijfel uit mijn lijf. Ik ben bereid om met een schone lei te beginnen. Nadat de vrede hersteld is zegt mr. A. Kulstee dat hij mij de gemaakte afspraak ten spijt toch maar af en toe een gemodereerde rekening wil of beter moet sturen en dat hij dat toch eigenlijk tegenover zijn confraters op kantoor verplicht is. Daarmee breekt hij zijn eerdere belofte en stelt hij mij voor de keuze om akkoord te gaan of een andere advocaat te nemen. Omdat mr. A. Kulstee weer als vanouds vriendelijk doet, kies ik voor hem, inclusief de gemodereerde rekeningen die gaan komen. Al vrij snel volgen zijn eerste rekeningen, fl. 4.000,-- dan weer fl. 3.000,-- en nog eens fl. 2.500,-- allemaal voor dienstwillig bewezen diensten, allemaal diensten, die niet gespecificeerd zijn en waarvoor dus duidelijke bewijzen ontbreken. Allemaal diensten, die ik zelf beter en sneller had kunnen verrichten. In totaal betaal ik mr. A. Kulstee fl. 25.698,53 uit de huishoudpot. Ik moet er niet aan denken wat ik met al dat geld voor mijn kinderen had kunnen doen. Als ik daar tóch aan denk, krijg ik het benauwd en wil ik met alles ophouden en juist dat kan en wil ik niet. Ik wil mijn eer terug, rectificatie van de beweringen over mijn premorbide karakterstructuur en in de naam van mijn dode vader wil ik erkenning voor wat ons is aangedaan. Na de conclusie van dupliek is er voor de strijdende partijen de mogelijkheid om de rechter mondeling, in een zogenoemd pleidooi, informatie te verstrekken. Na alle op papier vastgelegde halve waarheden wil Terharte van die gelegenheid gebruik maken. Hij wil overleggen met mr. A. Kulstee wat er in de pleitnota moet komen en of hij het woord kan voeren, welke stukken er in het geding gebracht moeten worden, kortom hij wil het juridische verzuim goed maken. Ik schrijf brief na brief. Er komt geen antwoord. Ik bel, word van de mooie praatjes van de secretaresses een beetje wijzer, maar krijg mijn raadsman niet te pakken. Ik bel en schrijf weer. Ik stuur een fax. Ik bel nog een keer. Er komt geen overleg tot stand. Mr. Kulstee is in bespreking, mr. Kulstee is op de rechtbank, mr. Kulstee is buitenshuis, mr. Kulstee vertoeft in het buitenland, mr. Kulstee kan niet gestoord worden, mr. Kulstee telefoneert, mr. Kulstee zal uw brief beantwoorden, mr. Kulstee is ziek, mr. Kulstee is met vakantie. De raadsman mr. A. Kulstee is er niet. Ik vraag naar de heer mr. D. Drammen, de kantoorgenoot van mr. A. Kulstee. Mr. D. Drammen zegt echter dat de zaak nu weer door zijn kantoorgenoot behartigd wordt. Ook van hem word ik niets wijzer. Ik vraag mij af of hij weer in Mexico zit. Ik kom er steeds meer en beter achter dat mr. A. Kulstee vergeet belangrijke stukken ter kennis van de rechter te brengen. Daarover wil ik met hem praten. Ik wil overleggen over de genomen en de te nemen juridische stappen. Mijn raadsman is er niet, dus komt er geen raad en geen overleg. Ik denk, nu ik betaal, dat ik ook juridische waar voor mijn geld mag verlangen. Dat is verkeerd gedacht. Mr. A. Kulstee gaat ook niet op de argumenten uit mijn brieven in, hij geeft geen antwoord op mijn vragen, hoe nodig die antwoorden ook zijn. Weer krijg ik maandenlang taal noch teken van de man. Na maanden komt er eindelijk een overleg. We spreken aan aantal zaken duidelijk af. Maar mr. A. Kulstee houdt zich er niet aan. Hij zegt toe dat hij in mijn belang in alle zaken pleidooi zal voeren. Maar over de inhoud van dat pleidooi hoor ik niets meer. Het gevolg van zijn gebrek aan inzet en kennis van de feiten is dat mr. A. Kulstee de primaire victimisatie niet of onvoldoende onderscheidt van de secundaire victimisatie. Daardoor staat hij bij de pleidooien voor de rechtbank te R., B. en A. met zijn mond vol tanden, kan hij de tegenpartij niet of onvoldoende van repliek dienen en laat hij keer op keer de kans voorbij gaan om de rechter de duidelijkheid te bieden die deze nodig heeft om de erkenning, die ik wil, toe te wijzen. Die pleidooien kosten mij een kapitaal aan reis-, verblijfs- en andere kosten. Die doen mijn bloeddruk tot cardiaal onverantwoorde hoogte stijgen, omdat ik van woord tot woord en van stilte tot stilte moet ervaren dat mr. A. Kulstee niet de grip op mijn zaak heeft, die ik zelf wel heb. Stukken die bij pleidooi aan de orde gesteld hadden moeten worden heeft mr. A. Kulstee vergeten in het geding te brengen. Met alle mensen, al dan niet deskundig, die willen getuigen doet hij niets. [10] Kortom ik ervaar dat mijn belangen hoe dan ook niet gediend maar wel in rekening gebracht worden. Het kost mij ook een kapitaal aan emoties omdat ik mijn mond niet open mag doen. Het is een verschrikking, een verpletterende ervaring als je daar voor de rechter staat met jouw raadsman, die vlak voor het pleidooi begint, met niet ter zake doende argumenten, probeert te verdoezelen dat hij doodgewoon vergeten is om een voor het pleidooi zeer belangrijk stuk, Gedragsregels voor psychologen van het Nederlands Instituut voor Psychologen, N.I.P., uit 1971, te overleggen. Uit dat stuk blijkt regel voor regel waarom de psycholoog Kuypers er een psychologisch potje van heeft gemaakt. Om dat stuk in handen te krijgen heb ik enorm veel moeite moeten doen. Ook heb ik de psycholoog prof. dr. W.A. Wagenaar [11] bereid kunnen vinden om op verzoek een standpunt te geven over de psychologische prietpraat van de psycholoog Kuypers. Maar in tegenstelling tot zijn neef mr. J. Kulstee, die mij bij mijn klachten bij het MTC krachtig ondersteunde, laat mr. A. Kulstee mij bij mijn pogingen om dhr Kuypers door het NIP te laten veroordelen geheel en al in de steek. Op het belang van genoemde gedragsregels en het standpunt van prof. dr. Wagenaar heb ik hem in drie brieven gewezen. Hij heeft beide stukken niet in het geding gebracht en zelfs bij het pleidooi laat hij die voor de rechter niet spreken of beter kan hij die niet laten spreken omdat hij de feiten en de achtergronden ervan niet kent. De moed zakt mij in de schoenen, wanneer mijn advocaat niet de juiste woorden vindt, het antwoord op vragen van de rechter schuldig blijft. Ik zak door de grond, mijn hart bonst in mijn keel, het zweet breekt mij uit, wanneer mijn raadsman, de advocaat van de tegenpartij en de rechter niet de feitelijke tegenspraak levert, die deze oproepen. En dat terwijl ik alle woorden weet, die de rechter nodig heeft. Maar ik, ik mag niets zeggen. Ik ben stom gemaakt. Ik voel mij gedegradeerd tot een klein onmondig kind, dat niet mag zeggen wat het wil. Wanneer ik mijn advocaat en ook die van de tegenpartij op mijn kosten hoor bekvechten over de stand van de wetenschap in 1970 m.b.t het whiplashtrauma en over andere zaken waar ik niet om gevraagd heb en die er niet toe doen, breekt er een opstand in mij uit die niet van deze wereld is. Nog dagen daarna barst ik van woede en onvrede, die ik bij mr. A. Kulstee niet kwijt kan. Want mr. A. Kulstee zit in zijn harnas van macht, onkwetsbaarheid en ik zie dat de vertrouwensvraag al op zijn lippen ligt en uitgesproken zal worden wanneer ik mijn gerechtvaardigde kritiek volhoud. Na jaren schiet ik soms nu nog drijvend van het zweet wakker, wanneer ik weer eens over dat of een ander pleidooi gedroomd heb. Dan lig ik uren wakker en kan ik de slaap niet meer te pakken krijgen, omdat het onrecht van jaren, het een na het andere feit, door mijn hoofd spookt. Advocaten zijn rechtsgeleerden en uit dien hoofde behoren zij meer dan de gemiddelde burger de wet te kennen. Artikel 20 uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zaait twijfel met betrekking tot hun wetskennis. Dat artikel zegt letterlijk: De partijen mogen hare eigene zaak bepleiten, echter zal de regtbank of het hof de magt hebben haar dit te ontzeggen, in geval dezelve bevinden dat zij door drift of door onbedrevenheid buiten staat zijn om hare zaak met de vereischte betamelijkheid en met de duidelijkheid, die tot des regters onderrigt noodig is, voor te dragen. Wanneer de rechtsgeleerde heer mr. A. Kulstee Terharte, zijn vrouw of een van zijn vrienden conform dit artikel het woord had laten voeren dan zou de duidelijkheid, die tot des regters onderrigt noodig is geboden zijn, en zou de onbedrevenheid van mr. A. Kulstee en die van vele van zijn confraters niet in het geding gekomen zijn en zou Terharte woede, ergernis, tijd en geld bespaard gebleven zijn. Er zijn vele advocaten die door een simpel gebrek aan tijd, geduld en ontvankelijkheid en daarom aan kennis niet over de bedrevenheid beschikken om hare zaak met de vereischte betamelijkheid en de duidelijkheid, die tot des regters onderricht noodig is voor te dragen. De rechters die van hun magt gebruik maken om advocaten het bepleiten van hare zaken te ontzeggen, zijn op de vingers van één hand te tellen. Mr. A. Kulstee wijst, zoals zoveel van zijn confraters, zijn cliënt echter niet op genoemd art. 20 WBR. Hij reist op uurbasis van M. aan de Maas naar de rechtbank en het Gerechtshof in D. en A. om blijk te geven van zijn onbedrevenheid in de zaak van Terharte het woord te voeren en hij rijdt weer terug op uurbasis. Het zou beter voor de gezondheid van Terharte geweest zijn, wanneer mr. A. Kulstee zich door een procureur had laten vervangen en Terharte of een ander die van de feiten op de hoogte is, de stukken had laten schrijven of het woord had laten voeren. Het zou bijdragen aan de kwaliteit van de rechtspraak wanneer advocaten, die de rechter niet onderrigten het woord ontnomen wordt. Toepassing van artikel 20 WBR zal in vele gevallen een verhoging van de kwaliteit van de rechtspraak betekenen. Afschaffing in nader te bepalen gevallen van de verplichte procesvertegenwoordiging zou voor mensen als Terharte en vele anderen een zegen zijn. Uit alle feiten blijkt dat mr. A. Kulstee de juridische vraag van Terharte hoe dan ook niet zorgvuldig behandelt. Naast de twijfel komt er nu ook nog de zorg over alle procureurskosten en vooral over de advocatenrekeningen. Ik maak mij zorgen over hoe het verder moet, over de kosten die voor mijn rekening zijn, over wat ik moet betalen als alle door mr. A. Kulstee ingestelde procedures verloren gaan. In vier procedures moet er adequaat gereageerd worden op alle leugens en verdraaiingen. Wanneer ik in een gesprek met mr. A. Kulstee mijn zorgen op tafel leg hoor ik hem met een diepe zucht zeggen, terwijl hij een stuk van de tegenpartij duidelijk voor de eerste keer bekijkt: Het is allemaal tamelijk moeilijk en gecompliceerd. Hoe zullen we reageren? Ik hoor het hem toch duidelijk zeggen: Hoe zullen we reageren? Hij zegt we. Die zin zit nu nog letterlijk in mijn kop. Mijn raadsman weet kennelijk geen raad. Voor mij is het allemaal duidelijk en ik weet precies hoe ik moet reageren. Ik ben geen jurist, maar kan wel lezen en leugens van de waarheid scheiden. Tja, tja, tja, zegt mr. A. Kulstee, terwijl hij mij vragend en vriendelijk aan kijkt. Zal ik dan reageren, zeg ik in antwoord op alle vragen, die op zijn gezicht gedrukt staan. Daar heb ik in principe niets op tegen, laat mr. A. Kulstee zich ontvallen. Ik houd echter de eindverantwoordelijkheid, komt er fluisterend achteraan. Dat spreekt voor zich zelf en daar houd ik u graag aan, zeg ik. Ongeveer in die tijd is het begonnen dat ik replieken, duplieken en pleidooien ben gaan schrijven, die door mr. A. Kulstee, soms met m.u.v. van enige onbeduidende correcties overgenomen en in rekening gebracht worden. Maar er wordt niet, zoals bij zijn neef mr. J. Kulstee over mijn pennenvruchten overlegd en mr. A. Kulstee gaat er niet met de juridische pen door heen. In die periode is mijn verzet tegen mr. A. Kulstee nog niet openlijk en direct. Mijn vertrouwen is nog te groot en de hoop dat het beter wordt, smoort mijn verzet. Maanden en maanden en uiteindelijk heel het jaar 1992 gaan voorbij. Ik had en heb geen hekel aan de mens mr. A. Kulstee. Ik mocht hem. Ook de sympathie die A. Kulstee door zijn informele manier van doen als mens weet op te roepen, maakt het mij moeilijk om hard stelling tegen de advocaat mr. A. Kulstee te nemen en voor mijn eigen belangen op te komen. Maar telkens wordt wat ik zeg en wil niet gehonoreerd en telkens laat ik mij vermurwen en afschrikken door de onzekerheden van een nieuwe advocaat en de zekerheid over diens rekeningen. Januari 1993 In januari 1993 heb ik eindelijk weer een persoonlijke afspraak met mr. A. Kulstee. Voor alle zekerheid heb ik, zoals afgesproken, een agenda gemaakt die punt voor punt de vragen bevat, die ik al maanden in mijn hoofd heb. In de loop der tijden ben ik mij, omdat mr. Kulstee dat niet doet, gaan verdiepen in de juridische achtergronden van mijn zaak. Als een student Rechten zit ik regelmatig in de bibliotheek van de universiteit en lees ik wetsartikelen en maak ik mij de jurisprudentie eigen. Daardoor houdt de twijfel over de noodzaak van vier geldverslindende procedures weer huis in mij. Door mijn studie Rechten groeit het besef dat er een deskundigenonderzoek moet komen en dat de aansprakelijkheid van de heren neurologen en de psycholoog met elkaar verbonden is. De woorden meervoudige causaliteit worden een begrip voor mij. In het Burgerlijk Wetboek lees ik over de mogelijkheid om in geval van aansprakelijkheid van meer partijen één partij aansprakelijk te stellen voor heel de schade. In het wetboek Burgerlijke Rechtsvordering lees ik: De rechter kan, indien een verzoekschrift over hetzelfde of een verknocht onderwerp reeds bij een andere rechter is ingediend, de verwijzing naar die andere rechter bevelen. Een verzoek daartoe kan worden gedaan tot de aanvang van de behandeling. De griffier zendt een afschrift van de beschikking, alsmede het verzoekschrift en de overige stukken van het geding ter verdere behandeling aan de rechter naar wie is verwezen. [12] Wat er volgens mij moet gebeuren kan dus volgens de wet. Maar mijn advocaat tegenover wie ik eindelijk zit doet dat niet. De belangrijkste vragen en mijn grootste twijfels staan boven aan de agenda. Ik kijk mijn advocaat vol verwachting aan, maar vrijwel onmiddellijk blijkt dat mr. Kulstee de hem al weken tevoren toegestuurde agenda niet bekeken heeft. Hij weet van toeten noch blazen. Hij lijkt wel een beunhaas die al het werk aanneemt dat op hem af komt en maar ziet wat er van komt. Ik sta blijkbaar onder aan zijn lijst. Een hele dag en een retour Wehl-M. naar de knoppen. Verdomme! Maar mr. A. Kulstee doet vriendelijk, bestelt koffie, neemt alle tijd. Hij praat over een overstelpende drukte op kantoor, de ziekte van zijn secretaresse en een kantoorgenoot, hij toont begrip voor wat mij dwars zit en hij lijkt zich zelfs bezorgd te maken. We roken. Sigaren en sigarettenrook verstrengelen zich en lijken elkaar de hand te schudden. Ik voel de onvrede en woede in rook opgaan. Misschien heeft hij het echt te druk gehad en krijgt hij nu eindelijk tijd om zich voor mij in te zetten. De rust op het juridische front is echter maar betrekkelijk en van korte duur. Mijn onvrede over het doen en vooral nalaten van mr. A. Kulstee neemt al weer snel grote vormen aan en wordt van woord tot woord, van brief tot brief erger en erger. De enige oplossing bij problemen met je advocaat is een nieuwe advocaat. Die oplossing schuif ik maar voor mij uit. Twijfel en onzekerheid stormen door mijn hoofd. Een nieuwe advocaat, waar vind ik die, alles weer opnieuw uitleggen, en wat gaat dat kosten? [13] Hoofdstuk 3 - De tweede advocaat / mr. dr. ing. J.C. Cneep Het belang van de cliënt, niet enig eigen belang van de advocaat is bepalend voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te behandelen. Gedragsregels, NOvA, Nederlandse Orde van Advocaten, 1992. Regel 5. Maart 1993 Begin maart 1993 sturen vrienden uit Brabant, die weten wat ik wil, mij artikelen uit de Brabantse kranten De Stem en het Brabants Nieuwsblad, vol met lovende informatie over een advocaat, gespecialiseerd in medisch letsel. Zijn naam: mr. dr. ing. J.C. Cneep, kantoorhoudend te Bo. in West-Brabant. Ook landelijke kranten en weekbladen doen verslag van de goede werken die deze letselschadeadvocaat verricht. Daarnaast komt in Tv-programma's en op de radio de deskundigheid van mr. Cneep onze huiskamer in rollen. Gedreven door mijn radeloosheid en twijfel over mr. A. Kulstee besluit ik om mr. Cneep te bellen. In tegenstelling tot mr. A. Kulstee krijg ik hem vrijwel onmiddellijk te pakken. Uiteraard lucht ik mijn hart over mijn zorgen en twijfels over mr. A. Kulstee. Wij spreken af dat ik hem vast wat informatie stuur. Ook maken wij een afspraak om, zoals mr. Cneep dat uitdrukt, eens aan elkaar te ruiken. 19 Maart 1993 gaan mijn vrouw en ik naar het kantoor van mr. Cneep aan de Stationsstraat te Bo. Een mooi herenhuis, vlak bij het station. Het valt in het niet bij het deftige en monumentale pand van advocatenkantoor Kulstee en Drammen. Wij wachten in de sober ingerichte wachtkamer en kijken af en toe de Stationsstraat in. We horen lawaai in de muur aan de straatzijde. Het komt van de post, die in de brievenbus valt. De brievenbus zit tot onze verwondering in de muur van de wachtkamer. De 125 gestencilde A 4-tjes met mijn verhaal Een ongeluk komt zelden alleen, krantenartikelen, brieven, medische rapporten, rechterlijke uitspraken, heb ik mr. Cneep allemaal al opgestuurd. Op een vel papier heb ik voor de zekerheid kort en krachtig geschreven wat ik wil: erkenning, verwijdering van de flauwekul over mijn premorbide karakterstructuur uit alle medische en andere bestanden, een oordeel van een deskundige en een beoordeling door één en dezelfde rechtbank van de schade die de neurologen en de psycholoog veroorzaakt hebben. Ik lees het nog eens door. Na mr. A. Kulstee wil ik er bij zijn eventuele opvolger geen enkel duur te betalen misverstand over laten bestaan, wat ik wil. Ik zie het papier nu nog voor mij. In kapitale letters heb ik getikt wat ik wil. Na ongeveer een kwartier komt er een secretaresse, die vraagt: Wilt u mij volgen? Even later staan we tegenover de in de publiciteit als zeer kundig en sociaal bewogen afgeschilderde advocaat. Ik ruik een licht en zoetig parfum dat storend mijn neus binnenkomt. Mr. Cneep, een stevige man van iets in de 50, een groot, dik hoofd met kleine oogjes, grote handen, een vlot modern pak, gele stropdas, een bril, die aan een koordje vlak boven een beginnend buikje bungelt. In een blauwe overall, met rode sjaal en een pet zou hij prima model hebben kunnen staan voor een veehandelaar, is mijn eerste gedachte. Ik overhandig het papier waarop staat wat ik van hem wil. Mr. Cneep neemt het aan en schuift het omzichtig in een van de felgele mappen die voor hem op tafel liggen. In die mappen blijken de gegevens te zitten, die ik hem opgestuurd heb. Op een van die mappen lees ik: verhaal cliënt. Ik zie de 125 gestencilde pagina's zitten. Mijn verhaal Wie niet horen wil moet voelen. Mr. Cneep loopt over van formaliteit en plichtplegingen en praat anders dan de gemiddelde veekoopman. Zijn werkkamer is bescheiden, niet groter dan een huiskamer, netjes opgeruimd en kijkt uit op een klein binnenplaatsje, met wat gras, waar wat krokussen hun kop opsteken. Wij worden beleefd verzocht plaats te nemen aan een mooie tafel, die in vergelijking met die van de werkkamer van mr. A. Kulstee een eenvoudige keukentafel lijkt. Dat drukt de kantoorkosten wellicht, is mijn tweede gedachte. Mr. Cneep bladert opzichtig in een van de felgele mappen. Dan neemt hij het woord en staat het vrijwel niet meer af. Ik probeer van alles te zeggen en te verduidelijken. Per slot van rekening weet ik, en niet hij, wat ik wil. Ik zeg hem dat mijn vrouw geen deel uitmaakt van een maatschap, maar parttime waarnemend interniste is en dat haar inkomen daarom maar een kwart van dat van een medisch specialist bedraagt. Hij hoort het niet. Ik herhaal de boodschap. Mr. Cneep knikt heel eventjes, maar uit die knik kan ik niet opmaken of mijn boodschap is doorgedrongen. Zijn hoofd, waar een mij irriterende zelfvoldaanheid vanaf straalt, laat hij rusten in zijn grote handen, die hij als een kom om zijn kin en vlezige, rozige wangen gevouwen heeft. Mr. Cneep spreekt op een zeer monotone wijze. Geen hoge, geen lage tonen, geen intervallen in toonhoogte, geen emoties, maar koude woorden die in een lange, telkens dezelfde rijen uit zijn mond rollen. De meeste woorden gaan over geld en over de hem toekomende specialistenfactor van anderhalf maal het uurloon voor advocaten. Over mijn juridische vraag wordt amper gesproken. Ik doe een poging om hem daarop te wijzen. Uw zaak is mij reeds volkomen duidelijk, laat mr. Cneep zich ontvallen. Onmiddellijk daarna hervat hij zijn college over zijn honorarium. De schrik slaat ons om het hart. Een uurloon van - inclusief de specialistische factor - van fl. 397,50 ex. BTW. [14] Bijna twee keer zoveel als het uurloon van mr. A. Kulstee. Maar mr. Cneep herhaalt wel een paar keer de ook in vele kranten afgedrukte informatie: Ik ben eigenaar van een groot aantal hectares landbouwgrond, die ik verpacht heb en ik ben dus niet afhankelijk van het inkomen uit mijn advocatenpraktijk. Het is mij niet om het geld te doen. Zijn blik is niet op een van ons gericht maar op een punt ergens aan het plafond. Wij proberen zijn blik te vangen. Na verloop van tijd merkt hij dat. Hij kijkt ons even aan om dan met dezelfde monotone stem, die een beetje plechtstatig begint te klinken te zeggen: Neemt u mij niet kwalijk dat ik u niet aankijk. Dat doe ik echter om mij in uw belang zo goed mogelijk te concentreren. Vervolgens prikt hij zijn specialistenblik weer op het plafond en hervat hij geconcentreerd zijn college. Mijn vrouw en ik wisselen een blik waarin vragen elkaar kruisen. Ik voel onbehagen en antipathie in golven opkomen, maar toch blijf ik luisteren naar het monotone geluid dat door de kamer klinkt. Beiden horen we hoe mr. Cneep zich in ernstige mate afzet tegen de deskundigheid van mr. A. Kulstee. Diverse keren brengt hij naar voren dat hij grote vraagtekens zet bij het door collega mr. A. Kulstee gevoerde beleid. Ook wijst hij zeer serieus op de mogelijkheid om mr. A. Kulstee aansprakelijk te stellen voor de mij toegebrachte juridische schade. Met name en met veel nadruk stelt hij met veelbetekenende blik: Het dagvaarden door collega mr. A. Kulstee in vier zaken is totaal overbodig geweest, heeft voor u onnodige kosten veroorzaakt en bovendien uw juridische positie verzwakt. Eén aangetekende brief aan de betreffende medici zou voldoende geweest zijn. Daarnaast had mr. A.F.M. Kulstee kunnen volstaan met één dagvaarding, uiteraard in de sterkste zaak. Wat ik op eigen kracht al aan de weet gekomen was, dat zegt mr. Cneep, terwijl hij een korte veelbetekenende blik op ons werpt. De telefoon gaat. Mr. Cneep wendt zijn blik van het plafond naar ons, trekt zijn handen van zijn hoofd en met een verontschuldigend, formeel, haast ingestudeerd gebaar neemt hij de telefoon op. Met van Lotharingen, horen wij duidelijk. Dag Ruud, kerel, hoe is het met jou?, antwoordt mr. Cneep enthousiast, hetgeen na zijn lange monotone monoloog opvalt. Ruud van Lotharingen, dat is de advocaat, die namens de verzekeraar AEGON de belangen van de neuroloog Dorren behartigt en zo te horen een zeer goede bekende van mr. Cneep is. Die verzekeraar heeft alle aansprakelijkheid van Dorren afgewezen. Het telefoongesprek met mr. van Lotharingen wordt afgesloten met de afspraak die mr. Cneep zichtbaar enthousiast maakt, dat zij elkaar de week erop in Zürich zullen ontmoeten. Waarom ontmoet de letselschade-advocaat mr. Cneep, die opkomt voor slachtoffers van medici en onwillige verzekeraars, de letselschadeadvocaat mr. van Lotharingen, van de AEGON, die de belangen van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van de neuroloog Dorren vertegenwoordigt, vraag ik mij af? Zij dienen immers volstrekt tegengestelde belangen en zeker in de zaak tegen de neuroloog Dorren uit B., waarin mr. Cneep wellicht mijn belangen gaat dienen. Ik besluit mijn mond te houden. Mr. Cneep legt de hoorn op de haak, kijkt ons even verontschuldigend aan, wendt dan zijn blik opnieuw naar het plafond, plooit zijn gezicht in de kom van beide handen en hervat zijn college. Dagvaarden in vier zaken, herhaalt mr. Cneep, is een volstrekt onnodige handeling geweest, die, naar ik op het eerste gezicht kan inschatten, zelfs als klachtwaardig, onjuist en schadelijk jegens u bestempeld dient te worden. Vervolgens noemt hij diverse voorbeelden van gevallen waarin hij falende collegae als mr. A. Kulstee met succes aansprakelijk heeft gesteld en letterlijk spreekt hij de woorden, die wij in vele kranten gelezen hebben: Ik aarzel niet om collegae die maar wat aan rotzooien in rechte aan te spreken. Die woorden doen mij echt goed. Dan pakt hij van drie grote stapels op de schouw een groot stuk papier en overhandigt dat aan ons. Het blijkt een kopie van een paginagroot artikel uit de Telegraaf te zijn, waarin naast die aansprakelijkheidstelling van aanrotzooiende advocaten ook andere heldendaden van mr. Cneep breed uitgemeten worden. Van de tweede stapel krijgen we een tweetal brieven van de Deken waarin klachten van ex-cliënten over de tarieven van mr. Cneep door de Deken als van nul en generlei waarde gekwalificeerd worden. Van de derde een drietal A-viertjes met Algemene Informatie voor cliënt, die vrijwel geheel uit informatie over de declaratie bestaat en sterk de nadruk legt op het feit, dat indien en voor zover die aansprakelijkheid vaststaat, alle advocaatkosten voor rekening van de aansprakelijke partij, d.w.z. diens verzekeraar komen. Over de mogelijkheid dat de aansprakelijkheid niet komt vast te staan en de financiële consequenties daarvan, blijkt de Algemene Informatie nauwelijks informatie te geven. Vervolgens stelt mr. Cneep met enige nadruk, hetgeen de monotone monoloog iets verlevendigt, een vraag: Is mr. A. Kulstee wel letselschadeadvocaat? Ter beantwoording van die vraag pakt hij, zonder ons antwoord af te wachten, van de schouw een boekwerkje met daarin de namen van de letselschadeadvocaten in Nederland, waarin hij met zijn grote vingers begint te bladeren. Dan deelt hij ons met een veelzeggende blik uit zijn kleine oogjes, die over zijn bril heen kijken en even op ons gericht zijn, mede: Mr. A. Kulstee is geen letselschadeadvocaat en zelfs geen medisch letselschadeadvocaat. Daarna richt hij zijn blik weer naar het plafond en wijst op de consequenties die dat heeft voor een cliënt, die een oplossing zoekt voor een medische letselschade. Om het belang van zijn boodschappen goed door te laten dringen, last hij van boodschap tot boodschap een korte pauze in. De volgende boodschap is dat hij na bestudering van het dossier de cliënt altijd zwart op wit laat weten hoeveel kans hij haar of hem geeft. Ook wijst hij er met zeer veel nadruk op, zoals later ook uit zijn meegegeven algemene informatie blijkt, dat vanaf het moment dat de tegenpartij de aansprakelijkheid heeft erkend, alle advocaatkosten voor rekening van die tegenpartij komen. En daar heb ik nogal enige ervaring mee! , zegt mr. Cneep met een lichte triomf, die niet te horen maar wel van zijn roze, gezicht af te lezen is. Ik heb zeer goede contacten met de verzekeringswereld en .…. de pers, voegt hij eraan toe. Procederen is bij mij alleen maar in uitzonderlijke gevallen nodig. Ten slotte stelt hij ons voor om uitgaande van de gegevens, die wij hem al verstrekt hebben en nog zullen verstrekken, een second opinion te schrijven tegen betaling van het aantal uren dat hij daarvoor nodig heeft, zodat wij aan de hand daarvan onze keuze kunnen maken. Aan de deur drukt hij ons de inderdaad vlezige hand, waar de warmte van zijn gezicht nog vanaf straalt en stelt hij, terwijl hij ons voor de eerste keer heel even echt aankijkt, zijn eerste en ook laatste persoonlijke vraag, waaruit zelfs enige bekommernis lijkt te spreken: Heeft u kinderen? Op die eerste blijk van belangstelling reageren wij natuurlijk. Na al zijn financiële informatie kan ik het niet laten om te onderstrepen hoeveel geld kinderen wel niet kosten. Een blauwe BIC-pen met een kromgebogen clipje heb ik per ongeluk in mijn zak gestoken. Ik mag hem houden van mr. Cneep. Maart - april 1993 Kiezen tussen twee kwaden. Op de lange weg terug naar huis, laten we de indrukken over mr. Cneep nog eens door het hoofd gaan. Thuis gekomen praten wij er met elkaar en met anderen over. 's Nachts lig ik in mijn bed te draaien en te woelen tussen de advocaten Kulstee en Cneep. Een duur gedraai, een duur gedraai, een duur gedraai, dreunt het in mijn kop! Beiden spoken door mijn hoofd. Ik weet het niet meer. De een vind ik een aardig mens, maar een advocaat die het in mijn geval niet goed doet, van alles vergeet en er niet is als hij er zijn moet en de ander een verschrikkelijk formeel, arrogant, glibberig wezen, dat althans de indruk wekt een goed advocaat te zijn. Dagen en nachten schuif ik de vraag voor mij uit aan welke meester ik mijn belang zal toevertrouwen. Vaak denk ik: Kon ik maar zelf voor mijn belangen opkomen of die uit handen geven en in handen leggen van mensen die mij echt kennen en die ik goed ken en vertrouw. Kon ik maar aan de erkenning, die ik wil, samen met mijn vriend werken. Die kent mij al een heel leven en weet precies wat ik wil en waarom. Verder met mr. A. Kulstee? Weer opnieuw proberen op één lijn met mr. A. Kulstee te komen of naar mr. Cneep. Ik twijfel en blijf twijfelen. Een andere advocaat, ja of nee? Het eerste gesprek met mr. Cneep is in tegenstelling tot de advertenties van de Nederlandse Vereniging van Letselschadeadvocaten niet gratis, maar wordt voor zo'n fl. 600 in rekening gebracht. Ik weet het niet meer. Het is mijn vrouw die uiteindelijk de knoop doorhakt. Cneep is volgens mij een kundig advocaat. Hij is wel duur, maar hij heeft toch gezegd en geschreven dat het hem niet om het geld te doen is. Hij durft het tegen gevestigde machten zoals bijvoorbeeld het Medisch Tuchtcollege op te nemen en hij is ook bereid om falende confraters zoals mr. A. Kulstee hard aan te pakken. Zoals het nu bij Kulstee gaat, dat is voor niemand goed. Cneep heeft ervaring met medisch letsel. Met hem ben je er het eerst vanaf en dat is toch voor jou en voor ons allemaal het beste. We laten mr. Cneep, zoals hij ons voorstelde, een second opinion schrijven en dan nemen we een beslissing aan de hand van het percentage kans op succes, dat hij beloofd heeft aan te zullen geven Ik stuur mr. Cneep keurig gerangschikt de gegevens die hij nog nodig zei te hebben. April 1993 - De second opinion van mr. dr. ing. J.C. Cneep Een paar weken later, op 21 april 1993, schuift de postbode van de PTT de met fl. 1,60 gefrankeerde second opinion door de brievenbus. De second opinion zelf kost fl. 4.047,88. Mijn vrouw en ik lezen en herlezen een dure, maar goede, duidelijke uiteenzetting van de feiten en de uitgezette juridische marsroute, zoals mr. Cneep dat uitdrukt. Er wordt gewezen op het belang van het deskundigenrapport, waaraan mr. A. Kulstee maar niet aan toe komt. De te zetten juridische stappen worden duidelijk aangegeven. Maar mr. Cneep verbindt aan die aansprakelijkheid in zijn second opinion nog niet de in het gesprek en in de pers aangekondigde juridische actie. Ik aarzel niet om collegae die maar wat aan rotzooien, in rechte aan te spreken. Aangezet door de woorden van mr. Cneep ga ik er in een blindelings vertrouwen, dat een cliënt volgens de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) in zijn advocaat moet kunnen stellen, van uit dat de juridische actie tegen mr. A.F.M. Kulstee niet lang meer op zich zal laten wachten. Al met al klinken er uit de second opinion, hoe je die ook leest, zeer positieve tonen op over de verantwoordelijkheid van de artsen. En daar is het mij om te doen. Punt 2 b.: Wat betreft de immateriële schade kan gezegd worden dat u die in ieder geval hebt geleden. Gedurende een groot aantal jaren hebt u moeten leven met een miskenning van het u aangedane letsel. Wat betreft de materiële schade vind ik in het dossier echter geen enkel stuk, zelfs geen poging om achter het antwoord op deze vraag te komen. Pas op 18 januari 1993 doet collega mr. A.F.M. Kulstee een voorzichtige poging om een indicatie daarvan te krijgen. Hij verzuimt echter de vraag te stellen welke schade het gevolg is van het ongeval en welke het gevolg is van het foutief medisch handelen. Er had een exacte schadeberekening kunnen/moeten plaatsvinden door een schade-expertisebureau of door de behandelend advocaat. Punt 2 d.: Mr. A. Kulstee onderbelicht dat de aansprakelijkheid van de veroorzaker van het ongeval geen afbreuk doet aan de aansprakelijkheid van degenen, die de medische fouten hebben gemaakt, mits deze fouten de schade vergroot hebben. De medici zijn aansprakelijk voor zover de schade is vergroot. De acte van dading doet geen afbreuk aan de aansprakelijkheid van de foutief handelende artsen. Uit de slotopmerkingen: Punt 3 a: Mr. A. Kulstee heeft de wettelijke rente wel aangezegd doch in rechte niet gevorderd. Punt 3 b: Ten onrechte stelt mr. A. Kulstee dat de verjaring slechts gestuit kan worden door dagvaarding. Punt 4 a.: Wat te doen? Punt 4 b.: Door deskundigen te beantwoorden vragen? Punt 5: Welke concrete stappen? Uit de second opinion blijkt hoe dan ook niet dat mr. Cneep ons onomwonden en duidelijk afraadt om van verdere (juridische) stappen af te zien. Nergens vinden we het door mr. Cneep aan ons en in de pers beloofde percentage kans om de erkenning die ik wil te bereiken. Op grond van dat percentage hadden we een besluit willen nemen. Mijn vrouw en ik wikken en wegen. De in de second opinion duidelijk omschreven fouten en de aansprakelijkheid daarvoor van mr. A. Kulstee, de duidelijke marsroute, zijn heldere visie, de uitspraken van mr. Cneep dat het hem niet om het geld te doen is, zijn vraag naar onze kinderen, de al behaalde successen van mr. Cneep, zijn in de pers aangeprezen deskundigheid en zijn bezorgdheid om het lot van letselschadeslachtoffers: ik pak letselschadeslachtoffers met fluwelen handschoentjes aan en ik voel mij meer sociaal werker dan advocaat. Alles doet zijn werk om ons tot het besluit te brengen om in zee te gaan met mr. Cneep. In een begeleidende brief nodigt mr. Cneep mij uit om op zijn kantoor mondeling verder te overleggen. Uiteraard zal ik in dat overleg mr. Cneep vragen om duidelijkheid te verschaffen over voornoemd percentage en de tegen mr. A. Kulstee in te zetten juridische acties. Ik wil weten waarom hij een en ander niet vermeld heeft. April 1993 - Het tweede en laatste bezoek aan mr. Cneep. Op grond van de second opinion ga ik dus in zee met mr. Cneep. In april 1993 spoor ik naar Bo. in West-Brabant, drie en half uur heen en drie en een half uur terug voor het tweede gesprek met mr. Cneep. Ik wil mijn juridische vraag, die ik mr. Cneep al schriftelijk heb doen toekomen mondeling zo duidelijk mogelijk toelichten. Ik ga er vanuit dat mr. Cneep mijn verhaal Een ongeluk komt zelden alleen gelezen heeft. Ook uit dat verhaal moet hem duidelijk worden wat ik wil. Een medisch letselschadespecialist als mr. Cneep moet toch kunnen begrijpen wat ik wil. Het is al genoeg wanneer hij de moeite neemt om de duidelijke taal en de duidelijke woorden uit de veroordelingen van de Medische tuchtrechter te lezen of al mijn brieven aan de neurologen en de psycholoog. Dat denk ik terwijl de trein naar Bo. dendert. Een zwijgzame secretaresse posteert mij in de wachtkamer. Het is 10.45 uur. Om 11.00 uur heb ik afgesproken. Ik hoor dat er weer post in de brievenbus in de muur valt en vraag mij af hoe die brievenbus in de wachtkamer terechtgekomen is. Net als bij mr. A. Kulstee moet ik wachten. Om ongeveer 11.30 uur komt de secretaresse en vraagt mij of ik haar wil volgen. Na dik een half uur wachten volg ik graag. Even later zit ik aan tafel bij mr. Cneep. Weer steunt zijn hoofd in de kom van zijn handen. Weer kijkt hij in opperste concentratie naar het plafond en niet naar mij. Hij draagt ditmaal een modieus lichtpaars pak en een bij die kleur passende stropdas. Ik vraag hem voordat hij met zijn college kan beginnen naar het percentage kans dat hij ons beloofd had. Daar draait hij erg luchtig omheen: Ik denk, mijnheer Terharte, dat u dat verkeerd begrepen hebt. In het licht van de feiten is uw zienswijze volstrekt onmogelijk. Veronderstel, ik geef u 90 % kans dat u uw zaak wint en u verliest toch, dan zou u mij daarop aan kunnen spreken, zegt mr. Cneep. In mijn hoofd komt een ingezonden artikel van een man die zijn advocaten vergeleek met palingen in een emmer met snot. Die gedachte schud ik van mij af en verwijs mr. Cneep naar zijn eigen uitspraken over het verstrekken van een kanspercentage in kranten en in de door hem aan mij gegeven Algemene Informatie voor Cliënten. [15] Maar mr. Cneep gaat onmiddellijk - op tamelijk vertrouwelijke toon - over op de Penthouse van die week, waarin verslag wordt gedaan van zijn Harley Davidson-avonturen en die van zijn motorkameraden in Mexico. De verslaggever heeft er wel wat moois van gemaakt, zegt hij met een haast vertrouwelijk glimlachje, dat alleen voor mij bestemd lijkt te zijn. Ik wil - in een poging een komische duit in het zakje te doen - vragen of hij zijn confrater mr. A. Kulstee in Mexico tegen het lijf gelopen is. Onmiddellijk daarna probeer ik de aandacht van mr. Cneep te vangen voor de aansprakelijkheid van mr. A. Kulstee, waarover hij in zijn second opinion de mond vol heeft. Maar mijn poging daartoe strandt op de woordenvloed van mr. Cneep over rafting, een sport waar hij ook een fervent liefhebber van blijkt te zijn. Over het percentage en de aansprakelijkheid van mr. A. Kulstee wordt niet meer gesproken. De erkenning van de medici die ik wil en waarvoor ik gekomen ben komt niet aan de orde. Het oordeel van deskundigen dat ik wil en de mogelijkheid tot verwijzing naar één en dezelfde rechtbank blijven onbesproken. De tijd gaat voorbij met de verhalen van mr. Cneep over zijn eigen avonturen. Ik kijk met veel nadruk op mijn horloge en moet daarna mr. Cneep wel erg verschrikt aangekeken hebben, want deze deelt op dezelfde monotone wijze mede: Mijnheer Terharte, U hoeft niet bang te zijn dat deze tijd in rekening gebracht wordt. Vervolgens gaat hij weer verder met vertellen. Na het verhaal over zijn raftingavonturen hervat hij zijn college over letselschade en de goede mogelijkheden om via hem de schade die medici veroorzaken te verhalen. Ik voel de dure tijd, minuut na minuut wegglippen. Aan het eind van een lange zin doe ik nog een keer een poging om op zijn eigen uitspraken in kranten over het toegezegde percentage kans op succes te wijzen. Mijn woorden dringen tot mr. Cneep door. Want hij zegt met een heel dun, fijn glimlachje: We moeten niet alles geloven, mijnheer Terharte, wat de krant schrijft. Dan hervat hij zijn monoloog. Ik wil zeggen dat hij de krant op de onjuiste informatie over genoemd percentage had kunnen wijzen, dat hij in zijn algemene informatie voor cliënten beter geen gewag had kunnen maken van het door hem te noemen percentage. Het lukt niet. Weer probeer ik om tot een dialoog te komen over de manier waarop de erkenning die ik wil het best bereikt kan worden. Mijn poging om mr. Cneep deelgenoot te maken van wat ik wil en hoe ik dat wil, levert niet meer op dan de hooghartige opmerking dat hij dat het beste weet. En met een korte blik op mij, die kennelijk de bedoeling heeft vertrouwen uit te stralen zegt hij: Ik heb uw zaak goed op een rij staan, meneer Terharte, daar kunt van op aan. Na een dik half uur word ik met een negental felgele mappen de wachtkamer in gedirigeerd. Op de mappen staan de namen van de neurologen en de psycholoog geschreven. Ook zijn er mappen waarop geschreven staat: Medisch Tuchtcollege / Centraal Medisch Tuchtcollege, Gesloten dading, Diversen. Mr. Cneep verzoekt mij om mijn gegevens, voor zover ik dat nog niet gedaan heb, op volgorde en op onderwerp in die gele mappen te stoppen. Na anderhalf uur werken word ik weer in zijn werkkamer ontboden. Ik ben net klaar. Het is een hele klus, mijnheer Terharte, maar ik heb uw zaak goed op een rij staan, herhaalt mr. Cneep zelfverzekerd, maar zonder mij aan te kijken. Dan staat hij op en pakt een boek van een grote stapel op de schouw. Het is een in een hard blauwe kaft ingebonden boek met de titel Het waterschapsbestuur. [16] Ik krijg het cadeau. Het is mijn academisch proefschrift, zegt mr. Cneep met de mij inmiddels bekende zelfvoldaanheid. Ik slaag er nog wel in om mr. Cneep op de man af te vragen of hij mr. A. Kulstee nu wel of niet aansprakelijk stelt. Mijn vraag doet mr. Cneep af met de woorden: Dat kost meer studie mijnheer Terharte. Dan wacht hij even om er met een beleefd, verontschuldigend lachje aan toe te voegen: En meer geld. Vervolgens neem ik afscheid van mr. Cneep, die mij verzekert dat hij voor mij met een enorme klus aan de slag gaat, nadat ik een voorschot betaald heb van fl. 9.621,49. Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Op het station van B. koop ik de Penthouse en lees in de trein dat de verklaring voor de veelbetekenende glimlach van mr. Cneep zit in het zinnetje Kon je hem nog overeind krijgen, waarbij door zijn Harley-vrienden uit Mexico in het midden wordt gelaten of daarmee de omgevallen Harley of wat anders wordt bedoeld. 28 april 1993 - Het eerste telefoontje van mr. dr. ing. J.C. Cneep. 28 April, 's avonds om 18.30 uur gaat de telefoon. Met Cneep, hoor ik. Hij zegt dat het Tv-programma Met Witteman aandacht wil besteden aan letselschade en letselschadeslachtoffers. Daaraan doet hij en een aantal van zijn cliënten ook mee. Hij wijst mij uitgebreid op het belang, ook voor mij, van een dergelijke uitzending. Wel een paar keer zegt mr. Cneep: Publiciteit, mijnheer Terharte, is een machtig en goedkoop wapen. Bij het woord goedkoop moet ik ineens aan duur denken en met een blik op mijn horloge stel ik vast dat het al duur is. Die schrik klinkt blijkbaar in mijn stem door, want mr. Cneep deelt geruststellend mede: Dit gesprek zal ik u natuurlijk niet in rekening brengen, mijnheer Terharte. Mr. Cneep blijkt als het om geld gaat, zelfs op lange telefonische afstand over fijne gevoelens te beschikken. De volgende dag om 11.00 uur zal hij mij hierover terugbellen. Ik moet er maar eens over nadenken. Dat doe ik. Samen met mijn vrouw en vrienden komen we tot de conclusie, dat het Tv-programma niet geschikt is voor mijn niet in een paar woorden uit te leggen juridische vraag. Ik besluit dan ook om niet aan dat programma mee te werken en ben eeuwig dankbaar dat mij een openbaar optreden samen met mr. Cneep bespaard gebleven is. Op 29 april 1993 laat mr. Cneep één en dezelfde brief uitgaan naar de al door mr. A. Kulstee gedagvaarde neurologen en de psycholoog met het verzoek om het bloedend mes van tafel te halen en de zaak vooralsnog in de ijskast te plaatsen en op basis van het harmoniemodel af te wikkelen. Tevergeefs. De advocaten van de neurologen en de psycholoog willen de door mr. A. Kulstee begonnen rechtsstrijd niet meer stoppen, tenzij ik mijn vordering intrek. In geen van de brieven wordt met een woord gerept over de erkenning die ik wil. Ook over de rectificatie die ik wil schrijft mr. Cneep niet. Het woord secundaire victimisatie, [17] dat voor mij in de loop van de jaren boekdelen is gaan spreken en waarvoor ik bevestiging in boeken en kranten vind, valt niet één keer. Mijn rechtsvraag spreekt net als bij mr. A. Kulstee niet uit de woorden van mr. Cneep. Geen woord over het levenslange onvermogen van een aantal medici en een psycholoog om hun ongelijk toe te geven en de gevolgen ervan goed te maken. Geen woord dat hun verantwoordelijkheid jegens mij onderbouwt, geen argument dat bijdraagt aan de te ondernemen poging de zaak op basis van het harmoniemodel af te wikkelen, zoals mr. Cneep dat uitdrukt. Net als mr. A. Kulstee, waagt mr. Cneep slechts één peperdure brief aan een mogelijke minnelijke schikking en onderbouwt hij de redelijkheid en de noodzaak daarvan nauwelijks. Hij vraagt niets aan mij, ook al weet ik alles. Hij overlegt niets met mij. Hij doet maar wat. Daarom komt er geen vrede, maar slechts een zich meer en meer uitbreidende oorlog aan het rechtsfront, die mij geld en onvrede kost en mr. Cneep en zijn confraters geld oplevert. Net als bij mr. A. Kulstee is de twijfel gezaaid. Weer wil ik nog van geen twijfel weten. Er rest mij, net als alle mensen die met de hulp van een advocaat recht moeten zoeken, maar één ding en dat is hopen en wachten en nog eens wachten, met een uitzondering voor de rekening, die vrijwel altijd op tijd komt. Eind juni 1993 - De eerste klap van de zweep van mr. dr. ing. J.C. Cneep Op 30 Juni 1993 valt de eerste klap van de zweep van mr. Cneep. Die dag krijg ik een brief, waaruit blijkt dat hij zich op wezenlijke punten niet houdt aan de marsroute, zoals hij die in zijn duurbetaalde second opinion heeft aangegeven. Ik heb die second opinion vóór het besluit om mijn belangen aan mr. Cneep toe te vertrouwen regel voor regel doorgenomen en er uitvoerig met vrienden over gesproken. Ik ben in alle staten. Ik voel mij in de steek gelaten. Dagenlang jaagt de vraag door mijn kop en door mijn lijf: Waarom, waarom doet mr. Cneep niet wat hij mij in zijn second opinion beloofd heeft. Ik pak de second opinion van 20 april 1993, die mij fl. 4.047,88 gekost heeft, er bij en leg die naast de brief van 30 juni 1993. Ik lees onder de kop 4 Wat te doen en onder 5 Welke concrete stappen: Door deskundigen dient de vraag beantwoord te worden of de neuroloog Schouwink en de psycholoog Kuypers verwijtbaar foutief gehandeld hebben. In de brief van 30 Juni 1993 komt het woord deskundige niet meer in de juridische bagage van mr. Cneep voor. In zijn second opinion van 20 april 1993 schrijft de letselschadespecialist dat het medisch foutief handelen van de neurologen Dorren en Frederiks vast staat op basis van de uitspraken van het Medische Tuchtcollege. Bij die constatering laat mr. Cneep het echter. In dezelfde brief van 30 juni 1993 stelt mr. Cneep, tegen zijn eigen advies in, voor om alleen in de zaak tegen de psycholoog Kuypers, verder te procederen. Dat wil ik niet en dat is ook niet afgesproken. Mijn kop splijt bijna. Kuypers is voor mij maar een bange psycholoog, een meelopertje, die de geleerde woorden van de grote neurologen heeft overgeschreven. Hij draagt geen verantwoordelijkheid voor de ellende thuis noch voor de dood van mijn vader. Met Kuypers kreeg ik pas in 1974 te maken. Toen was het kwaad al geschied door met name de neuroloog Schouwink. Schouwink draagt op feitelijke gronden de grootste verantwoordelijkheid. Schouwink heeft de mening van Dorren over mijn vermaledijde premorbide karakterstructuur overgenomen, hij heeft mijn huisarts beïnvloed, die op zijn beurt mijn ouders tot wanhoop heeft gebracht en mij al drie maanden na het ongeluk aan het werk heeft gestuurd. Schouwink is het die mij gedwongen heeft om hem gegevens uit mijn jeugd te doen toekomen, die zijn vermeende gelijk hadden moeten aantonen. Hij was het die zijn leven lang zijn leugens en zijn fouten niet heeft goed gemaakt. Schouwink heeft de verzekeraar Holland een rapportage in handen gespeeld, waar jaren misbruik van is gemaakt ten koste van mij. Hem houd ik het meest verantwoordelijk voor de dood van mijn vader. Hij is de enige neuroloog die, met behulp van een sluwe advocaat en de zeker niet deskundige mening van de deskundige prof. Braakman, door het Medisch Tuchtcollege niet is veroordeeld voor exact dezelfde klachten waarvoor de twee andere neurologen wel veroordeeld zijn. De beslissing van het Medisch Tuchtcollege is dan ook zeer aanvechtbaar. Tegen die uitspraak wil ik vechten. Mijn haat en wrok richten zich vooral op Schouwink, die in mijn rechtsgevoel de grootste verantwoordelijkheid draagt. Vooral van Schouwink wil ik erkenning. Daarvoor ben ik eerst naar mr. A. Kulstee en vervolgens naar mr. Cneep gegaan. Voor die erkenning heb ik de deskundigen nodig over wie mr. Cneep in zijn second opinion spreekt. Daarvoor heb ik mr. Cneep nodig. Ik heb het hem allemaal geschreven en proberen te zeggen. Maar die arrogante, glibberige man, die alleen maar naar zichzelf luistert, heeft het niet begrepen en begrijpt het niet. Wat ik hem ook schrijf, wat ik ook zeg, hij is er niet ontvankelijk voor. Ik voel het in mij knakken. Er schuift iets op, waarvoor woede en verbittering in de plaats komen. De rust die ik in lange en moeilijke jaren na het ongeluk bevochten heb, maakt plaats voor onrust. Heel mijn dossier, dat mr. Cneep in bezit heeft, zit vol met mijn wens om de uitspraak van het CMTC ongedaan te maken en vooral om Schouwink ter verantwoording te roepen. De letselschadespecialist die in de media en ook tegenover mij keer op keer de vloer aanveegt met de waarde van het oordeel van de medische tuchtrechter, zoekt nu zijn heil bij het oordeel van hetzelfde medische tuchtcollege, dat ineens als gezagsvol wordt aangemerkt. In zijn brief d.d. 30 juni 1993 stelt hij letterlijk: Uit de uitspraak van het Medisch Tuchtcollege (MTC) en het Centraal Medisch Tuchtcollege (CMTC) blijkt dat de vraag of Schouwink een verwijt kan worden gemaakt van het (achteraf beoordeelde) foutieve rapport, gelet op de toenmalige stand van de medische wetenschap ontkennend beantwoord wordt door het College voor Medische Tuchtrecht, door de getuige-deskundige prof. dr. Braakman en in navolging van hem door het Centraal Medisch Tuchtcollege. Ik zie mij nu nog zitten. Op de tafel krantenartikelen en daarnaast de second opinion en de brief van 30 juni 1993 naast elkaar. Ik hoor mij nu nog hardop lezen: Ik adviseer u om met de advocaat van de tegenpartij te overleggen om de procedure te royeren waarbij ieder der partijen zijn eigen kosten draagt. Ik voel nu nog de wanhoop omdat ik weet en lees dat na de advocaat mr. A. Kulstee ook de letselschadeadvocaat mr. Cneep het niet begrepen heeft. De letselschadespecialist is zijn publiekelijk en ook tegenover mij beleden overtuiging over de waarde van beslissingen van de Medisch Tuchtrechter ontrouw. In de kranten lees ik en herlees ik: Na de uitspraak van het MTC is mr. Cneep pas in actie gekomen. Hij wil niets weten van dit college en ziet veel meer heil in afhandeling van de hele zaak bij de gewone rechter. De medische tuchtcolleges functioneren niet naar behoren, stelt hij. Die zijn arts- en niet slachtoffergericht. Bovendien ontbreekt het soms bij zo'n college aan deskundigheid. Ook komt het voor dat er bij leden van zo'n college sprake is van verstrengeling van belangen. [18] Mr. Cneep heeft geen enkel vertrouwen in de medische tuchtcolleges, die vegen alleen maar de eigen stal schoon. [19] Naast de wanhoop voel ik overal woede. Juist omdat mr. Cneep in talrijke krantenartikelen de vloer aanveegt met uitspraken van het MTC heb ik mij tot mr. Cneep gewend. Daarom ben ik bereid om zijn hoge uurloon te betalen. In hem zag ik een bondgenoot in de strijd tegen de neuroloog Schouwink en tegen het MTC en het CMTC. Schouwink heeft immers op grond van de feiten, waar ik een boek vol over heb geschreven, de grootste schuld jegens mij op zich geladen. Iedereen met wie ik erover praat of die ik de stukken laat lezen snapt dat na 5 minuten. Mr. Cneep na uren en uren kostbare studie, herstudie en na twee peperdure gesprekken met mij niet. Mr. Cneep neemt niet eens de moeite om de waarde en de juistheid van de beslissing van het MTC/CMTC kritisch te bestuderen. Het blijkt dat mr. Cneep, door welke omstandigheden dan ook, de zaken niet meer meester is. [20] Hij begint feiten en namen door elkaar te gooien. Prof. Jongkees wordt prof. Jankees en prof. Braakman wordt prof. Braking. De psycholoog wordt en blijft medicus. Dat alles na achttien en een half uur studie, herstudie, oriëntering, heroriëntering en uitwerking à raison van fl. 6,65 per minuut, exclusief BTW. Hij doet volstrekt onlogische voorstellen. Met name houdt hij zich niet aan zijn eigen voorstel om tot een deskundigenonderzoek te komen. En dat onderzoek was en is voor de erkenning die ik wil het allerbelangrijkste. Mr. Cneep zet geen enkele stap in de richting van het door mij gewenste getuigenverhoor. Telkens blijkt dat mr. Cneep niet onthoudt wat ik hem zeg en schrijf. Uit gesprekken met Terharte en andere slachtoffers van mr. Cneep, uit krantenartikelen, uit reacties van redacties van kranten en van radio en Tv-programma's blijkt dat mr. Cneep door de jarenlange publiciteit enorm veel betalende klanten heeft gekregen. Alle feiten wijzen er op dat hij zaken niet meer uit elkaar kan houden, niet in de hand kan houden maar ook niet uit handen wil geven. Uit de algemene informatie, die mr. Cneep aan zijn cliënten verstrekt, blijkt dat hij vóór 1990 al 160 verschillende zaken in portefeuille had. Op dat moment moet de grote publiciteit via de TV, radio en de pers nog komen. Een redacteur van het programma Rondom Tien, waarbij mr. Cneep aan het woord en in beeld komt, vertelt dat zij in verband met de zeer vele telefoontjes naar aanleiding van de uitzending in de redactiekamer op een publicatiebord in grote cijfers het telefoonnummer van mr. Cneep hadden opgeschreven, zodat zijn medewerkers aan de talrijke bellers onmiddellijk het telefoonnummer konden doorgeven. Vanaf het allereerste moment heb ik geprobeerd om eerst mr. A. Kulstee en toen mr. Cneep duidelijk te maken dat studie van het dossier van het verkeersongeluk niet zinvol is. Wat ik wil, heeft namelijk niets te maken met dat ongeluk, maar alles met de fouten van de betreffende medici en de psycholoog en vooral met de gevolgen daarvan voor mijn leven en de ontwikkeling daarvan. Mr. Cneep bestudeert en herbestudeert het dossier dat over het verkeersongeluk gaat wel en brengt zijn studie vorstelijk in rekening. Ook heb ik mr. Cneep en daarvoor mr. A. Kulstee tot vervelens toe gezegd, geschreven, gebeden en gesmeekt om in de lopende procedures geen medische gegevens in te brengen over het ongeval. Voor de gevolgen van het ongeluk heb ik immers in 1981 een finale kwijting met verzekeringsmaatschappij van de vrachtwagenchauffeur gesloten. Dat is dus een gepasseerd juridisch station. Dat begrijpt iedere juridische leek en ik dus ook. De letselschadespecialist Cneep begrijpt dat klaarblijkelijk niet of beter niet meer. Hij onderneemt geen enkel juridische actie, zelfs niet de door hem zelf aangekondigde acties. Wat ik ook schrijf, wat ik zeg, hoe vaak ik ook bel of fax, mr. Cneep overlegt, net zoals mr. A. Kulstee, die stukken wel. De rust en de zekerheid waarmee ik de strijd om erkenning begon heeft plaats gemaakt voor onrust, twijfel, onvrede, woede en spijt over al het weggegooide geld, de stipt op tijd binnenkomende rekeningen, de verloren tijd en moeite. Het is voor mij en voor vele mensen om mij heen niet te begrijpen dat de erkenning die ik wil van een aantal door het MTC veroordeelde neurologen ontaard is in een kostbare en glibberige juridische strijd, waar niemand meer zicht en grip op lijkt te hebben. Maar ik wel. Ik begrijp en voel dat door het overleggen van niet ter zake doende stukken de aandacht inderdaad van de juridische kern wordt afgeleid. Ik ervaar dat de tegenpartij volop in de gelegenheid gesteld om een discussie te beginnen over zaken die niets maar dan ook niets met de erkenning, die ik wil, te maken hebben. Ik merk, zie en lees dat de rechter jarenlang op een dwaalspoor gebracht of beter misleid met niet ter zake doende medische rapporten en diagnoses. Ik ben wanhopig omdat er door verschillende advocaten op mijn kosten uitgebreid schriftelijk en mondeling volledig onnodig wordt geredetwist over de al dan niet gemiste medische diagnose whiplashletsel en de stand van de toenmalige wetenschap met betrekking tot whiplashtraumata. [21] Dat letsel had en heeft totaal niets met mijn juridische vraag te maken. Mijn verwijten richten zich - zoals ik mijn advocaten zo vaak heb gezegd en geschreven - op het feit dat de gevolgen van de contusio cerebri ( = hersenkneuzing) ten onrechte in verband werden gebracht met mijn premorbide karakterstructuur (= al gevormde karakterstructuur). Na zeven lange procesjaren komt het recht niet toe aan de essentie van mijn vordering : de erkenning. Dat komt omdat mr. J.C. Cneep het whiplashletsel tegen de feiten en mijn zin onder de aandacht van de tegenpartij en de rechter brengt c.q. er niets aan doet om de stukken, die door mr. A. Kulstee al in het geding zijn gebracht er weer uit te halen. Daarmee levert mr. Cneep wederom een bewijs voor het niet te weerspreken feit dat mijn de juridische vraag niet begrepen, maar wel in rekening heeft gebracht. Daarmee veroorzaakt de in de media bejubelde letselschade-advocaat letsel in plaats van dat weg te nemen. Dat begrijp ik en voel ik. Daarom wijs ik mr. Cneep in vele brieven wijs ik, duidelijk, gemotiveerd en onomwonden op de door hem verlaten marsroute, op zijn verbroken beloftes, op zijn onbegrip. Het antwoord is een rekening. Mr. Cneep slaagt er niet in zijn ongelijk te bekennen. Hij probeert, net als de neurologen en de psycholoog, alleen maar redenen te vinden om zijn fouten en ongelijk te bemantelen. Er zijn vele voorvallen uit mijn drie maanden ervaringen met het fenomeen mr. Cneep die voor altijd in mijn bloed geslagen zijn. Ik zou er een boek over vol kunnen schrijven. Juli 1993 Het tweede telefoontje van mr. dr. ing. J.C. Cneep 2 juli 1993 schrijf ik mr. Cneep weer een brief, waarin ik hem gedetailleerd de verbroken beloftes wijst. Ik schrijf hem dat hij moet proberen de lopende de procedures bij één en dezelfde rechtbank onder te brengen. Net zoals bij mr. A. Kulstee wijs ik óók mr. Cneep op art. 429m.1. van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de samenvoeging van zaken die met elkaar verknocht zijn regelt. Maar ook mr. Cneep laat de bij wet gegeven mogelijkheid om mijn rechtspositie te versterken, liggen. Verder druk ik hem op het hart dat hij de rechter beter moet informeren over mijn vordering en de rechtbank dient te verzoeken om het deskundigenonderzoek te gelasten, dat hij zelf in zijn second opinion heeft aangeraden. Ook schrijf ik hem dat hij het oordeel van het CMTC in de zaak Schouwink om zeep moet helpen, de rechter vooral geen medische informatie zal moeten verstrekken over het verkeersongeval, maar dat hij de gevolgen van de fouten van de neurologen en de psycholoog en hun jarenlange weigering die te corrigeren, voor de rechter moet laten spreken. Kortom ik schrijf hem dat en hoe hij mijn juridische positie moet verbeteren. Vol spanning wacht ik op zijn antwoord. 8 Juli, om 08.55 uur gaat de telefoon. Met Cneep, hoor ik aan de andere kant van de lijn. De letselschadeadvocaat steekt onmiddellijk van wal. Nog jaren later zijn de bizarre, typische advocatenwoorden nog altijd letterlijk in mijn geheugen gegrift: Mijnheer Terharte, komt het u uit dat ik u om klokslag 09.00 uur terugbel om uw laatste brief te bespreken. Alhoewel ik er in zijn algemeenheid de voorkeur aan geef om conflicten met cliënten schriftelijk af te handelen, neig ik er in dit geval toe om zulks mondeling te doen. Bovendien gaat dat vlugger, ik bedoel kan dat vlugger gaan, zeker wanneer u erin slaagt naar mij te luisteren. Ik voel mijn kop door die niet te verdragen arrogantie, hovaardigheid en hooghartigheid bedenkelijk rood worden. Ik wil nog zeggen: Het wordt tijd dat u eens naar mij luistert, en: Had u in mijn belang niet eerder op het idee kunnen komen dat conflicten makkelijker en goedkoper mondeling uit de wereld geholpen kunnen worden. Dat had mij duizenden guldens gescheeld. Ik kom er niet aan toe. Mr. Cneep herneemt het woord en zegt: Wanneer u daar niets op tegen hebt, mijnheer Terharte, dan bel ik om precies 09.00 uur. Ik attendeer u erop dat vanaf dat moment de klok loopt en iedere minuut in rekening gebracht zal worden. Het vooruitzicht van mogelijk overleg maakt het mij mogelijk om mijn woede over zoveel arrogantie en misplaatst machtsvertoon in te slikken en ik stem toe. Klokslag 09.00 uur gaat de telefoon. Mr. Cneep begint zonder enige inleiding zijn college dat erop neerkomt dat ik het allemaal verkeerd zie, juridisch niet geschoold ben en mijn eigen ruiten ingooi door mij te bemoeien met zaken, die ik niet begrijp. Laat u mij maar mijn gang gaan, dat is het allerbeste voor u en voor mij. Op de concrete door mij geschreven feiten en argumenten gaat mr. Cneep niet of nauwelijks in. Een paar keer slaag ik erin hem te onderbreken en hem precies te zeggen waar het op staat. Ik wijs hem op het genoemde art. 429m.1. en het oordeel van een deskundige. Voor het eerst hoor ik tussen de monotone collegetonen heen ergernis en verontwaardiging. Tegenspraak van cliënten, dat is de grote letselschadespecialist mr. Cneep blijkbaar niet gewend. Mijnheer Terharte, ik heb u gewaarschuwd, het gaat allemaal van uw tijd en uw rekening af, zegt mr. Cneep op een toon, die inmiddels weer net zo monotoon als altijd klinkt. Ik kijk op mijn horloge en zie tot mijn schrik dat er al meer dan een uur verstreken is, zonder dat er ook maar wat dan ook bereikt is. Ik probeer nog een keer om mr. Cneep te bewegen om zijn commentaar niet in rekening te brengen. Daarover valt niet te praten. Mijn tijd kost geld, dat had u kunnen weten, mijnheer Terharte, als u goed geluisterd had, hoor ik arrogant in mijn oor klinken dat net zo gloeit als de rest van mijn lijf. Er komt een kolossale onrust over mij en de woede, die ik nog maar net ingeslikt heb, komt weer in alle hevigheid terug. Ik voel dat mijn adem letterlijk wordt afgesneden. Ik tril, voel mijn hart bonken. Ik krijg er geen verstandig woord meer uit en slaag er nog net in te stamelen dat ik hem een brief zal sturen, waarin ik alles uit zal leggen. Compleet verslagen, woedend en beledigd tot in het diepst van mijn ziel smak ik de hoorn op de haak. Ik loop door de kamer te ijsberen en realiseer mij dat ik of beter hij, in een uur het inkomen verpraat heeft, waarvoor heel wat mensen die verantwoordelijk en gespecialiseerd werk verrichten, een hele dag hard moeten werken. Honderden guldens verspild aan het gebazel van een man die zich uitgeeft voor specialist, maar het in mijn geval hoe dan ook niet is. Nog dezelfde dag schrijf ik mr. Cneep de al aangekondigde brief, die weer tot een te betalen studie, herstudie en een te betalen antwoord leidt. Er volgt bij brief een voorstel van mr. Cneep om de stichting De Ombudsman te Hilversum in te schakelen om te bemiddelen in het conflict dat tussen hem en mij instaat. Ik stem daarin toe, maar ik hoor er nooit meer wat van. Juli / augustus 1993 - De tweede klap van de zweep van de letselschade- advocaat mr. dr. ing. J.C. Cneep. De strijd tussen mr. Cneep en mij houdt nog enige brieven aan en wordt vervolgens over de vakantie van mr. Cneep heen getild. Augustus 1993 blijkt mijn appèl op mr. Cneep om het extra werk, dat hij zelf veroorzaakt heeft, niet in rekening te brengen, niets heeft uitgehaald. Het voorschot van fl. 9.621,49 is, zoals mr. Cneep dat fijntjes uitdrukt, opgesoupeerd. Ik krijg ten bewijze daarvan een uren-specificatie [scan?], een stuk papier vol gekriebeld met kleine lettertjes. Iedere minuut blijkt tegen een bedrag van fl. 6,65, excl. de BTW in rekening gebracht te zijn, ook mijn commentaar op de door mr. Cneep verlaten marsroute. Mr. Cneep verlangt na het eerste voorschot van fl. 9.621,49 een nieuw voorschot van fl. 8.681,44. Mijn hart maakt van pure woede en verontwaardiging overuren als ik, de kriebels van mr. Cneep ontcijferend, lees: 28-04-'93, herschikking stukken in dossier: 60 minuten: fl. 397,50, (exclusief BTW). Ik heb verdomme zelf alle stukken in die negen felgele mappen gerangschikt en de letselschadespecialist brengt mijn werk in rekening en dan ook nog tegen zijn specialistentarief. Alle tijd die ik bij hem ben geweest is in rekening gebracht. Dus ook de tijd voor zijn verhalen over zijn motor- en wildwaterkano-avonturen, de Penthouse, rekent de meester het volle specialistentarief. Ik ontcijfer dat bestudering, herbestudering van iedere brief van mij, die mr. Cneep zelf noodzakelijk heeft gemaakt, omdat hij feiten en namen door elkaar gooit en zijn beloftes verbreekt, in rekening wordt gebracht. Duizenden guldens van mij en van mijn gezin. Ik voel ongeloof, woede en machteloosheid. Nog erger wordt het als ik lees: herbestudering stukken en positiebepaling vier en een half uur, opstellen, uitschrijven stukken zes uur: fl. 4.173,75. Eerst fl. 4.049,88 voor een second opinion en dan omdat het hem blijkbaar nog steeds aan opinion en aan studie en positie ontbreekt: een herbestudering en een positiebepaling ten bedrage van fl. 4.247,50. Van uur tot uur: leve de BV Cneep Advocatuur. Op die wijze heeft de letselschadeadvocaat mr. Cneep mijn geld, bijna fl. 26.000 opgesoupeerd in drie maanden tijd. Een goede second opinion à raison van fl. 4.049,88 om mij in zijn portefeuille te loodsen of beter om mij als één van de ongetwijfeld vele melkkoeien in zijn stal te zetten om mij voor zo'n fl. 21.000uit te melken. Fl. 21.000 voor een paar onnozele brieven, die ik veel beter zelf had kunnen schrijven. De in vele kranten afgedrukte zinnen, die hij bij ons eerste gesprek wel een paar keer herhaalde dreunen door mijn kop: Ik ben eigenaar van een groot aantal hectares landbouwgrond, die ik verpacht heb, en ik ben dus niet afhankelijk van het inkomen uit mijn advocatenpraktijk. Het is mij niet om het geld te doen. Maar met jouw praktijken beroof jij mij wel gewetenloos van mijn geld, schreeuw ik tegen de eerloze rekeningen voor mij. Ik dreig gek te worden van woede, onvrede en schaamte omdat ik zoveel geld aan mijn gezin heb onttrokken. Ik kan geen kant op. Studie en herstudie van de urenspecificatie van mr. Cneep leert dat de letselschadespecialist zijn dure minuten, fl. 6,65 excl. BTW, altijd op vijf of tien af blijkt te ronden. Naar boven of naar beneden? Wie het weet mag het zeggen. Zeker is dat mr. Cneep in Terharte's geval nooit 7, 9, 11, 19, 23 of 44 minuten in rekening brengt. Bij het door mr. Cneep gehanteerde minutentarief maakt dat echter wel zeer vele malen fl. 6,65, excl. de BTW, per minuut uit. Augustus 1993 Het eerste goede besluit: - Een streep door de rekening van mr. dr. ing. J.C. Cneep Na de vernederende ervaringen met de in sneltreinvaart voorschotten souperende advocaat mr. Cneep, zie ik mijn financiële en juridische toekomst met mr. Cneep helder voor mij. Bestudering, herbestudering, positionering, herpositionering, herlezing, heroriëntatie, brief van cliënt, brief aan cliënt, fax van, fax aan confrater, studie van fax van confrater, opstellen brief, nalezing brief, uitwerking brief, vastlegging telefoongesprek, ….. Kassa! Als mr. Cneep 's nachts wakker wordt of als hij in zijn Jaguar of op zijn Harley langs Brabants dreven rijdt of hem in Mexico laat vallen en niet meer overeind kan krijgen en hij denkt aan mijn zaak: Kassa! Als hij hoe of waar dan ook een van zijn specialistische gedachten aan mijn zaak wijdt, staat het hem geheel vrij om die gedachte conform het door de Nederlandse Orde van Advocaten toegestane specialistentarief van fl. 395,50 per uur, excl. BTW, in rekening te brengen. Waar en hoe mr. Cneep voor mij zegt te werken is het kassa à fl. 6,65 per minuut, excl. BTW. Bij al zijn werkzaamheden is het toezicht van de Raad van Toezicht noch dat van de Raad van Discipline vereist. Ik wapen mij met ironie en humor om mijn spijt te verbijten en mijn woede te beteugelen. Die rekeningen zijn voor mij het breekpunt. Ik ben zo aangeslagen en zo verontwaardigd dat ik niets meer met mr. Cneep te maken wil hebben. De gedachte dat ik de man weer onder ogen zou moeten komen kan ik niet verdragen en maakt mij kotsmisselijk. De klappen van de zweep van mr. Cneep doen mij zoveel pijn dat ik niet het risico wil lopen nog meer klappen krijgen. Als er al geslagen moet worden, dan sla ik. Dat alles jaagt door mijn kop. De opstelling van mr. Cneep, zijn tergende, torenhoge arrogantie, het totaal ontbreken van ontvankelijkheid voor mijn door hem veroorzaakte probleem, zijn onvermogen om fouten goed te maken, drijven mij tot het eerste verstandige besluit in de affaire mr. Cneep. Ik betaal niets, die mr. Cneep is mij geen cent meer waard. Dat heeft tot gevolg dat mr. Cneep niet meer schrijft, herschrijft, oriënteert, heroriënteert, bestudeert, positioneert, noch herbestudeert, kortom helemaal niets meer doet. Het heeft ook het prettige gevolg dat hij zaken, feiten en namen niet meer door elkaar kan gooien, noch beloftes kan breken, marsroutes verleggen en het commentaar dat hij daarmee oproept, in rekening brengen. De reactie van mr. Cneep is zoals die van alle advocaten, die al dan niet door henzelf veroorzaakte problemen hebben met hun cliënt: mr. Cneep stelt de vertrouwensvraag en eist van mij dat ik mijn vertrouwen in hem uitspreek. Hij wijst mij erop, waar ik al bang voor was, dat een nieuwe advocaat weer aanzienlijke kosten met zich brengt. Ook wijst hij nog eens op zijn grote capaciteiten en probeert hij mij ervan te doordringen dat hij geen enkele fout gemaakt heeft. Mr. Cneep schrijft in zijn brief d.d. 31 augustus 1993: Ik heb er niets op tegen dat u over mijn doen en nalaten een klacht indient. Ik zou het zelfs toejuichen als mijn optreden getoetst wordt.…. Laat mij nou maar gewoon mijn werk doen. Dat is het beste voor u, echt, geloof mij. Ik zou u dit niet zeggen, als ik niet zeker van mijn zaak zou zijn. Ook wijst mr. Cneep Terharte, omdat hij vergeten is dat hij dat al zeker drie keer gedaan heeft, voor de vierde keer op zijn goede, vriendschappelijke relaties met letselschade-advocaten van verzekeraars, onder andere met mr. van Lotharingen, de advocaat van de neuroloog Dorren en diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar de Aegon, met wie mr. Cneep in Zürich vertoefde. Die mr. van Lotharingen wordt korte tijd later in de affaire Rem in het openbaar, tot nu toe onweersproken, beschuldigd van een verstrengeling van zijn verantwoordelijkheid als rechter-plaatsvervanger met zijn belangen als advocaat van een verzekeringsmaatschappij. De heer H. Rem was elf jaar lang in juridische procedures verwikkeld om t.b.v. zijn echtgenote zijn recht te krijgen in een verzekeringskwestie rond zijn echtgenote. Het onbegrijpelijke en in het licht van het vonnis van de rechtbank te Arnhem niet te accepteren arrest van het Gerechtshof te Arnhem zette hem aan tot onderzoek in de archieven van het Gerechtshof te Arnhem. Rem toonde aan de hand van zijn onderzoek aan, dat er een innige relatie bestond tussen de advocaten van het kantoor Mager, Schaduw en Krassen, dat de belangen van de verzekeringsmaatschappij OHRA verdedigde en het Gerechtshof dat genoemd arrest wees. Advocaten van het bewuste kantoor, waaronder mr. van Lotharingen, bleken ook als plaatsvervangend rechter bij het Gerechtshof op te treden. Een van de rechters bleek zelfs getrouwd met een advocate die voor voornoemd advocatenkantoor werkte. Een van de rechters, die de eis van Rem afwees, lag dus in hetzelfde bed als een van de advocaten van het kantoor van de tegenpartij van Rem. De affaire Rem heeft tot landelijke publiciteit en tot discussie over het instituut rechter-plaatsvervanger geleid, die intussen verstomd is. Een en ander wijst er op dat de letselschade-advocaat mr. Van Lotharingen in is voor verstrengeling van belangen. Een verstrengeling van zijn belangen met die van de letselschade-advocaat mr. Cneep is niet uit te sluiten. Hoofdstuk 4 - Met recht aangeslagen Een mens is de grootste advocaat van zichzelf: K. Ter Laan, Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen Augustus 1993 Advertenties in kranten Mr. Cneep poneert zich als de absolute meester van mijn zaak, maar hij levert bewijs na bewijs voor het feit dat hij mijn zaak hoe dan ook niet meester is. Omdat ik niet betaal vraagt mr. Cneep mij om schriftelijk mijn vertrouwen in hem uit te spreken. De man die drie maanden niet naar mij heeft geluisterd, die mij en mijn gezin in die drie maanden zo'n fl. 26.000 lichter heeft gemaakt, die op allerlei manieren mijn vertrouwen in hem geschonden heeft, vraagt mij om mijn vertrouwen in hem uit te spreken. Die vraag is te droevig voor woorden en op grond van de feiten potsierlijk. Ik weet niet of ik moet huilen of lachen. Ik voel mij radeloos en reddeloos. Ik weet niet wat ik moet doen. Gedreven door die radeloosheid plaats ik in een opwelling, gedreven door het gevoel dat ik lotgenoten heb, in augustus van 1993 advertenties in het Brabants Nieuwsblad, De Telegraaf en in Vrij Nederland met de volgende tekst:
FREELANCE JOURNALIST / AUTEUR ZOEKT VOOR BOEK 'BOEF MET BEF' Kosten, inclusief het vriendelijke meisje dat de tekst opneemt, de zetter, de drukker, de bezorger: voor de grote advertentie fl. 256 en de kleine fl. 68,65, inclusief BTW. Tegen de prijzen die mr. Cneep hanteert, zijn die fl. 68,65 en fl. 256 voor al die diensten een schijntje. Heel het leven lijkt na het dictatoriaal financiële schrikbewind van mr. Cneep vooroorlogs geprijsd. Ik hoop via de advertenties lotgenoten te vinden en ook slachtoffers van mr. Cneep. Mijn gezonde verstand zegt mij dat het doen en nalaten van mr. Cneep zich niet alleen maar tot mijn geval beperkt. Tot mijn verbijstering komen er honderden brieven met aangrijpende verhalen van mensen op zoek naar recht, verhalen waaruit blijkt dat mijn ervaringen met mr. A. Kulstee en mr. Cneep niet op zichzelf staan. Een wel heel opmerkelijke ervaring komt van een man uit Muiden. Hij stuurt een grote enveloppe, die niet door de bus kan. In een keurige brief schrijft hij dat hij door een advocaat, in dienst van een grote brouwer van een zeer bekend merk bier, bij de overdracht van de goodwill van zijn café bedrogen is en waarom. Het Tijdschrift van de Vereniging Recht op Recht De enveloppe bevat ook twee tijdschriften uit het jaar 1981, uitgegeven door een vereniging die RECHT OP RECHT blijkt te heten. De voorkant: een dun, blauw vel papier met daarop afgebeeld een boemerang balancerend op het hoofd van een rechter of advocaat in toga, compleet met bef. Daar weer onder een door pijn, verdriet en machteloosheid getekend gezicht. Ook een blauwe achterkant. Tussen beide blauwe bladen zo'n 40 pagina's volgeschreven wit papier. De pagina's worden bij elkaar gehouden met een brede strook bruin plakband, die niet helemaal recht loopt en handwerk van zo'n 15 jaar terug verraadt. Door het plakband drukken voelbaar drie grote nieten. Onderaan op de voorpagina in kapitale letters de doelstelling van de vereniging. De vereniging Recht op Recht stelt zich ten doel, zonder aanzien des persoons, te komen tot handhaving van rechten zoals bij wet en internationale verdragen aan ieder Nederlands staatsburger toegekend, middels het bestrijden van onbetamelijke zaken, die daar inbreuk op maken in de ruimste zin des woords. Ik herken mezelf en andere gezichten in dat door pijn, verdriet en machteloosheid getekend gezicht op de voorkaft. Ik sla het tijdschrift open. Nieuwsgierig begin ik te lezen met een voorgevoel dat ik iets bijzonders in handen heb. Ik sla de voorpagina om, lees, sla nog enkele bladzijden om en blader weer terug. Er maakt zich een grote opwinding van mij meester. Ik lees helder en duidelijk verwoord wat mij eigenlijk al duidelijk was en vind de woorden voor het onrecht dat ik al jaren ervaar, maar waarvoor ik zelf de juiste woorden nog niet gevonden heb. Het is alsof ik een tijdschrift lees, dat ik zelf had willen schrijven: dat voor mij geschreven lijkt zijn. Ik lees een adembenemend verhaal over het juridisch letsel dat een onderaannemer uit Amsterdam, dhr. K. Dwars wordt aangedaan. Ik lees en begin weer opnieuw te lezen, kijk met grote ogen naar foto's van ministers, politici, procureur-generaal, rechters, advocaten, die met naam en toenaam beschuldigd worden van zeer ernstige feiten. Onverbloemde, nergens omheen draaiende uitspraken over het tuchtrecht voor advocaten en de bestaande verplichting om bij Rechtbank, Hof en Hoge Raad, conform art. 133 Burgerlijke Rechtsvordering, [22] gebruik te moeten maken van de dure diensten van een vaak incompetente advocaat of procureur. Leemtes in de wetgeving en de rampzalige gevolgen daarvan voor ons aller, door onszelf betaalde Recht. Verstrengeling van belangen door het fenomeen rechter-plaatsvervanger, ter discussie gestelde vonnissen, bewijzen voor het ontbreken van onafhankelijkheid bij rechters, dubieuze sepots van strafbare feiten, onmenselijke behandeling van klachten tegen advocaten, meineed bij de vleet en nog veel meer. Telkens denk ik, dat kan toch niet waar zijn. Ik ervaar bij iedere bladzijde oppositie, vechtlust en onwankelbare wil om degenen, die - zoals ik herhaaldelijk lees - ons aller Recht versjacheren als ware het schroot ter verantwoording te roepen. Geen magistratentaal, maar warme, wakkere woorden werken van pagina tot pagina als een kompres op mijn zwaar geteisterd rechtsgevoel. Zware kritiek op advocaten en rechters Anno Domini 1981, die ongewijzigd ook nu van toepassing is. Ik voel de pijn van toen. Het is een vreemd gevoel om van bladzijde tot bladzijde te ervaren dat mensen zo'n 15 jaar vóór mij zich hebben laten bewegen, zich hebben laten meeslepen en in actie zijn gekomen door hetzelfde gebrek aan recht, door hetzelfde onrecht. Mensen die dezelfde wonden hebben voelen schrijnen, dezelfde woede hebben voelen opkomen, het bloed naar hun hoofd hebben voelen stijgen, dezelfde machteloosheid gevoeld hebben. Mensen, die samen een manifest van onrecht en kritiek op advocaten en rechters bundelden met drie nieten en een brede strook bruin plakband. Onstuitbaar dringt het besef tot mij door, dat het 15 jaar geleden net zo was als nu. Rechtzoekende mensen die geen advocaat kunnen vinden; advocaten die niet doen wat mensen willen; slecht werk van advocaten; een tuchtrecht voor advocaten, een ornament, een klein doekje voor het grote bloeden, tuchtrecht dat zo faalt dat het de kwaliteit van het werk van advocaten niet kan waarborgen; verstrengeling van belangen, dubieuze sepots; mensonwaardige behandelingen van klachten tegen advocaten; falende rechters, officieren van justitie, advocaten, procureurs-generaal, die allemaal vrijuit gaan. Het houdt niet op. Ik denk aan al die brieven en telefoontjes. Ik zie al die door wanhoop en woede verwrongen gezichten en hoor al die smeekbeden om hulp, waaraan ik in mijn dooie eentje niet kan voldoen. Ik zie ze voor mij, al die mensen die tevergeefs recht zoeken. Ik denk aan mijn eigen strijd om erkenning en genoegdoening, die tergend langzaam en moeizaam verloopt, ook al heb ik - in tegenstelling tot vele andere recht-zoekenden - alle noodzakelijke wapens in handen als rust, tijd, inzicht, woorden, hulp en geld om te kunnen vechten. Er komt een gevoel van grote somberheid over mij. Het heeft toch allemaal geen zin en waar doe je het allemaal voor. Een gevoel van er helemaal alleen voor te staan. Al die mensen die zich telefonisch, per brief of persoonlijk tot mij wenden, vertellen en schrijven in wezen hetzelfde verhaal. Het onrecht dat hen overkomen is, komt telkens op hetzelfde neer en is zo groot dat ik dat nooit in mijn eentje aankan. Weer lees ik 15 jaar in de tijd terug in het blad van de Vereniging Recht op Recht. Nieuwsgierigheid en de wil om te weten wie er achter dat blad boordevol met energie zitten, winnen het van de somberheid en geven mij weer energie. Ik wil weten wie die onderaannemer uit Amsterdam, K. Dwars, is. Ik wil weten wie die pagina's geschreven hebben, wie al die juristen gefotografeerd heeft, wie die brede bruine strook plakband afgerold heeft en wie de nieten door al die pagina's heeft gedrukt. - Wat zijn dat voor mensen, waar wonen zij, wat doen zij, leven zij nog en bestaat hun blad nog? Hoe hebben de toenmalige hoeders van ons Recht op de beschuldigingen, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten, gereageerd. - Zijn de schrijvers van het blad in staat van beschuldiging gesteld? - Is er een publicatieverbod gekomen? - Is er, om dat te bereiken, een kort geding geweest? - Hebben de magistraten de op hun toga geworpen smet weggewerkt en hoe? - Heeft het blad de volle publiciteit gehaald? Hoe ik ook zoek, wat ik ook doe, het spoor loopt dood. Het leven gaat door. De post blijft slechte ervaringen van mensen met advocaten en rechters brengen. Ordners puilen de kast uit. Het werk neemt zo toe en de telefoon gaat zo vaak voor mij, dat de rest van het gezin zich begint te beklagen. Pas maar op jij, je werkt veel te hard, zegt mijn oudste dochter veelbetekenend. Anders neem ik een hele goede advocaat. Dan zul je toch ver moeten zoeken, dien ik haar van repliek. 28 augustus1993 Het tweede besluit - Weg bij mr. Cneep - Terug naar mr. A. Kulstee Door de reactie op mijn advertenties en ook door het declaratiebeleid van mr. Cneep en vooral door het feit dat hij mij op geen enkele manier tegemoet komt, groei ik definitief naar het besluit dat ik met mr. Cneep moet breken. Dat doe ik per brief op 28 augustus 1993. De reactie van mr. Cneep is als te doen gebruikelijk van financiële aard. Hij stuurt mij een eindnota. September 1993 - De eindnota van mr. dr. ing. J.C. Sneep 1 September 1993 stuurt mr. Cneep mij zijn eindnota. Daaruit blijkt dat mr. Cneep voor niet-gespecificeerde specialistische werkzaamheden en voor een geschatte afwikkelingstijd nog fl. 922,07 in rekening brengt. Er is niets, maar dan ook niets wat hij daarvoor gedaan zou kunnen hebben. Geen brief, geen fax, geen telefoongesprek, geen studie, geen herstudie, geen positionering of uitwerking, geen kopieën, geen belaste noch onbelaste verschotten, slechts een postzegel van fl. 0,80 en verder niets dan lucht, papier en veronderstellingen à raison van fl. 922,07. Met die rekening, waarin mr. Cneep het zoveelste bewijs levert voor zijn schaamteloze declaratiedrift, sterkt hij mij alleen maar in mijn verzet. Door die eindrekening, door alles wat mr. Cneep mij geflikt heeft, word mijn woede groter en groter. Ik voel mij diep beledigd en genomen. Iedere vezel in mijn lijf roept om wraak. Ik wil mijn eer en mijn geld terug. Maar net als voor de erkenning door de neurologen en de psycholoog heb ik ook hiervoor een advocaat nodig en die heb ik niet. Dagenlang loop ik rond met de gedachte om alle strijd te stoppen. Ook al wil ik het niet. Het diep in mij gevreten onrecht wil er niet uit en blijft wegen zoeken. Maar alle wegen lopen via een advocaat. Als ik naar een andere advocaat ga, moet ik weer alles uitleggen, weer zeggen wat ik wil en waarom en weer hopen dat hij, zij het begrijpt. Er moet weer gereisd worden. Er komen weer rekeningen voor studie, herstudie, positionering en uitwerking. Wie weet wat voor andere ellende mij bij de volgende advocaat te wachten staat. Ik word er zowel treurig als woedend van. Het doen en het nalaten van vooral mr. Cneep roept onvermoede primitieve gevoelens in mij wakker. Het liefst zou ik die hardleerse, arrogante advocatenkop in elkaar willen rammen, zodat er eindelijk eens een licht gaat branden. Die woede drijft mij naar zijn kantoor te B. waar ik hem niet aantref. Vervolgens rijd ik door naar Di., de woonplaats van mr. Cneep. Na enig zoeken sta ik tegenover het landbouwbedrijf dat mr. Cneep onafhankelijk maakt van het inkomen uit zijn advocaten-praktijk. Mijn handen ballen zich tot vuisten. Ik wacht wel een half uur voor de protserige villa waar hij volgens een boer die voorbijkomt, woont. Ik hoop vurig dat hij naar buiten komt en één verkeerd woord zegt of één verkeerd gebaar maakt, zodat ik kan slaan. Maar hij komt niet. Een ploeg klieft de zware klei van het bedrijf van mr. Cneep. Meeuwen vliegen krijsend rond de voren. De eerste najaarsstorm loeit om mijn oren en neemt mijn woede mee. In een kroeg in Di. maak ik met een paar stamgasten een praatje over mr. Cneep. Veel wijzer word ik er niet van. September 1993 Terug naar mr. A. Kulstee Door de formele, koele, haast machinale werkwijze van de zakkenvullende mr. Cneep gaan mijn gedachten weer terug naar mr. A. Kulstee. Ik herinner mij de mens Adriaan Kulstee weer, die op no pay no cure-basis voor mij werkte. De gedachte dat mr. A. Kulstee mijn dossier al redelijk kent en dus niet meer hoeft te studeren, te herstuderen laat mij niet meer los. Uit de angst voor alle ellende met een nieuwe, onbekende advocaat komt het idee en uiteindelijk het besluit voort om terug te gaan naar mr. A. Kulstee, in de hoop daar de advocaat en de mens te vinden die mij helpt. Ik tuf weer naar de stad aan de Maas, loop weer over de brug en het grote plein, klim de trappen weer op en trek weer aan de ouderwetse klingel. Aan de ene kant voel ik mij opgelaten, omdat ik bij mr. A. Kulstee ben weggegaan en nu op hangende pootjes terug ga. Aan de andere kant vind ik dat hij het daar naar gemaakt heeft en dus nog wat goed te maken heeft. Maar mr. Adriaan Kulstee ontvangt mij hartelijk. Dat is een pak van mijn hart. Ik excuseer mij voor het feit dat ik bij hem ben weggegaan. We roken weer en drinken koffie. Met nauwelijks ingehouden nieuwsgierigheid luistert mr. A. Kulstee naar mijn opmerkelijke ervaringen met mr. Cneep. Vooral het declaratiebeleid van collega mr. Cneep heeft zijn volledige aandacht. Ik geef meer lucht aan mijn onvrede dan ik mij voorgenomen had. Onvrede, teleurstelling en woede over mr. A. Kulstee in de tijd voor, in en na Mexico, dat ik hem voor welk overleg dan ook maar niet kon bereiken, vliegen eruit. Maar mr. A. Kulstee blijft vriendelijk en wuift al mijn twijfels weg. Na een diepe haal aan zijn sigaret zegt hij terwijl de rook stukje bij beetje uit zijn mond en neus komt letterlijk: Leven en werk waren voor mij in het afgelopen jaar nogal stresserend en wel in die mate dat ik aan alle zaken niet de aandacht heb kunnen geven, die zij wellicht verdienden. Bij ieder woord kijkt hij mij ernstig en zelfs zorgelijk aan. Er ontstaat in die goede atmosfeer weer vertrouwen. Aandachtig leest mr. A. Kulstee de second opinion van mr. Cneep. Af en toe stelt hij een vraag. Mr. A. Kulstee laat duidelijk merken dat hij mij tegemoet wil komen, wat goed wil maken. Hij is weer zo vriendelijk dat ik bereid ben om alles wat ertussen hem en mij gebeurd is te vergeven en te vergeten, zand te gooien over oude ruzies, onvrede en teleurstellingen. Ik heb slechts een gewone en simpele voorwaarde en dat is dat mr. A. Kulstee zich net als diens neef mr. J. Kulstee aan zijn afspraken houdt, overleg voert, brieven beantwoordt en de zaken niet voor zich uitschuift. Dat is geen probleem, zegt mr. A. Kulstee. Er is echter een probleem, en dat is dat hij pas aan het werk kan wanneer de declaraties van mr. Cneep betaald zijn. Die wil ik natuurlijk niet betalen, omdat mr. Cneep zijn werk niet goed gedaan heeft. Mr. A. Kulstee - net als eerder mr. Cneep - wijst mij op de mogelijkheid om conform het gestelde in gedragsregel 27.4 van de NOvA het gedeclareerde bedrag bij de deken te deponeren totdat het geschil is beslecht. In dat geval kan hij mijn belangen behartigen. Daartoe rekent hij klaarblijkelijk niet een optreden tegen mr. Cneep. Want mijn vraag om stappen tegen mr. Cneep te nemen wuift hij samen met de rook van zijn sigaret weg. Hoezeer dat ook in mijn belang is, de confraters mr. Cneep en mr. A. Kulstee willen kennelijk niet tegen elkaar optreden. Maar ik ben allang blij. Ik heb weer een advocaat, die zegt de procedures weer op te pakken en zijn inmiddels minder 'stresserend' leven te beteren. Van de lippen van Mr. A. Kulstee en ook uit zijn pen komt geen woord, waaruit ik op kan maken dat hij niet zou willen helpen. Integendeel. Ik kan niet zonder hulp bij de zoektocht naar de erkenning die ik wil. Mr. A. Kulstee raadt mij net, als bij mijn eerste bezoek aan hem, met geen woord af om de door hem in gang gezette rechtsstrijd voort te zetten. Met een grijns op zijn gezicht die het laatste ijs doet breken, biedt hij mij zijn hulp aan. Daarom accepteer ik die wonderlijke gedragsregel, die niet meer van deze tijd is en stort ik het door mr. Cneep gedeclareerde bedrag bij de deken, mr. Van Lutteldunck van advocatenkantoor van Lijmen en Mauwen te B. Ik stort, omdat het moet, fl. 15.535,63 onder de deken, zoals dat heet. Op dat moment ben ik er nog heilig van overtuigd dat al dat geld weer onder de deken uit zal komen. Zoals zoveel mensen die recht zoeken voor wat een advocaat hen heeft aangedaan, denk ik dat een zo belangrijke functionaris als de deken mij daarbij naar eer en geweten zal helpen. Ik heb een advocaat van wie ik nu wel hulp en raad krijg, denk ik. Op grond van mijn eerdere ervaringen met mr. A. Kulstee bevestig ik de met hem gemaakte afspraken en zijn beloftes schriftelijk. Intussen blijft de postbode reacties brengen op mijn advertenties. Daaronder steeds meer bewijzen dat mr. Cneep ook anderen slecht behandeld heeft. Het is een hele opluchting dat ik daar niet alleen in sta. Via de advertentie in het Brabants Nieuwsblad kom ik in contact met andere juridische slachtoffers, die net als ik hopeloos door mr. Cneep behandeld blijkt te zijn. Als ik hen voor de eerste keer zie, willen zij eigenlijk geen woord meer aan mr. Cneep vuilmaken. Maar als er na een tijdje wat meer vertrouwen komt en ik wat over mijn ervaringen met de letselschadespecialist verteld heb, rollen de gedachten, de gevoelens, de verontwaardiging, de onvrede, kortom het juridisch letsel dat mr. Cneep ook bij hen heeft veroorzaakt door de huiskamer. 5 Jaar juridische ellende. We hebben een klacht bij de deken, mr. van Lutteldunck, ingediend maar diens antwoord heeft ons alle moed om genoegdoening voor wat die man ons heeft aangedaan te krijgen, ontnomen. Van ons hoeft het niet meer, dezelfde handen op dezelfde buik. Mr. Cneep, praat mij er niet over. Er ontstaat een lotgenotencontact. Hetzelfde krantenartikel van de schouw, dezelfde brieven van de deken aan klanten die het in hun hoofd haalden zich te beklagen over de werkzaamheden en tarieven van mr. Cneep, dezelfde kriebels op de urenspecificatie, dezelfde verschotten, dezelfde kolos-sale tarieven, dezelfde verbroken beloftes, dezelfde verlaten marsroute, hetzelfde hooghartige gezwets, dezelfde hoop, vrees, twijfel, woede en onvrede. Er is echter één verschil, deze slachtoffers hebben het blauwe boek van het promotieonderzoek van mr. Cneep niet gekregen. Verder willen zij niets, maar dan ook niets en nooit meer met die mr. Cneep te maken hebben. Je leeft maar een keer. Wat jij doet, moet jij zelf maar weten. Wij willen en kunnen niet meer. Via de advertentie in Vrij Nederland krijg ik ook contact met een zeer ernstig verkeersslachtoffer, een zekere heer Groen uit Leusden. [23] In een ondertekende verklaring schrijft Groen onder meer: Ik ben via een televisie-uitzending met mr. Cneep in contact gekomen. Mijn advocaat, mr. K. Lorius heeft mij op de hoogte gesteld van de schadevergoeding van fl. 327.000die de betreffende verzekeraar na een lange strijd wilde betalen en mij daarvoor tegen finale kwijting laten tekenen. Vervolgens heeft mijn advocaat zonder mij daarvan tevoren in kennis te stellen van dat bedrag de door hem gemaakte kosten voor de advocaat en andere zaken, fl. 257.000, afgetrokken. Voor mij blijft dus nog fl. 70.000 en veel, heel veel letsel over. Voor dat onrecht zoek ik mijn heil bij mr. Cneep. Voor diens gespecialiseerde hulp dien ik mr. Cneep een voorschot te verstrekken van fl. 40.000. Mr. Cneep wil zelfs wel naar mij toekomen. Ik vertel hem echter dat ik dat geld niet meer heb, omdat ik de fl. 70.000 die ik overgehouden heb, gebruikt heb voor het rolstoelvriendelijk maken van mijn huis. Op toevoegingbasis wenst mr. Cneep geen diensten te verlenen. Het is mij niet om het geld te doen. Ik raak gevoelsmatig betrokken bij het leed van mijn cliënten…, schrijft mr. Cneep jarenlang in krantenartikelen. Ook kom ik in contact met een man die anoniem wil blijven. Hij schrijft dat het kantoor Cneep hem niet of nauwelijks geholpen heeft ter verkrijging van een schadevergoeding voor de gevolgen van een medische fout. Wel heeft mr. Cneep, tegen zijn uitdrukkelijke wens in, zijn medisch letsel uitgebreid naar de pers doorgespeeld, naar alle waarschijnlijkheid om met behulp van dat machtige en goedkope wapen reclame te maken voor de bereidwillig te verlenen diensten van letselschadekantoor Cneep BV. Er dienen zich nog meer slachtoffers van mr. Cneep aan, maar die willen of durven nog niet in de openbaarheid te verschijnen. Naast slachtoffers van mr. Cneep blijven vele mensen mij schrijven, bellen en bezoeken of ik hen. Telkens weer lees en hoor ik over vaak onvoorstelbare ervaringen met advocaten en rechters. Hoofdstuk 5 De Stichting Advocadur …… - Ik word wij…… Waar een wil is een weg K. Ter Laan, Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen Vanaf september 1993 In de loop van de jaren kom ik door mijn advertenties in kranten en weekbladen in contact met vele mensen, hoor ik vaak bloedstollende verhalen over rechters en advocaten, complete drama's. Zo leer ik de familie H. Horakel uit E., een dorpje in Midden-Brabant, kennen en daarmee het juridische drama dat hun leven verteert. Aan de wortel van al het kwaad, dat die familie is overkomen, staat een fictieve, op fraude, valsheid in geschrift en andere strafbare feiten gebaseerde rekeningen van de belastingadviseur, T.L. Loos, een oud belastinginspecteur. [24] Ter incassering van die niet gespecificeerde rekeningen, van wel fl. 200.000, die Horakel niet wil betalen, laat de advocaat van de heer Loos, mr. F. Buckler toendertijd kantoorhoudend te V., nu te S, een dagvaarding uitgaan. Die dagvaarding heeft voor het gezin Horakel catastrofale gevolgen, met name omdat de advocaat die zij moeten nemen, dhr. Mr. Verlierer uit D., civiel, noch strafrechtelijk naar behoren optreedt tegen de onmogelijke dagvaarding, laat staan tegen zijn confrater. Heel het gezin blijkt jarenlang geterroriseerd te zijn door advocaten, officieren van Justitie, rechters, dekens van de Nederlandse Orde van Advocaten en andere hoeders van ons Recht. Juridisch letsel heeft het gezin uit elkaar geslagen en in het rechtsgevoel van de betrokken gezinsleden de plotselinge dood van moeder veroorzaakt. Door dat en andere ernstige juridische drama's kan ik afstand nemen van het mijne. En dat wil ik. Ik wil hoe dan ook niet gefixeerd raken op mijn eigen juridisch probleem. Door mijn contact met vooral Horakel sr. en met vele andere slachtoffers van ons rechtsbedrijf word ik gesterkt in mijn streven om door te vechten voor anderen en voor mezelf. Ik heb full time werk gevonden. Ik ben niet meer werkloos, maar moet overwerken. Het allerbelangrijkste is dat ik er niet meer alleen voor sta. Horakel sr. blijkt een niet onbemiddeld zakenman te zijn. Maar ook bemiddelde mensen kunnen door falende advocaten en rechters flinke klappen krijgen. Naar Horakel sr. heb ik - zoals zijn negen advocaten had behoren te doen - goed en kritisch geluisterd. We hebben veel besproken. Ik heb honderden briefjes gelezen, waarop Horakel sr. vaak midden in de nacht woorden heeft gekriebeld, honderden pogingen om zíjn woede en zíjn verdriet tot uitdrukking te brengen. Ik heb gevraagd naar wat ik niet snapte en alle tijd genomen om te begrijpen wat het Recht bij hem en zijn kinderen teweeggebracht heeft. De zakenman Horakel sr. blijkt na vele opmerkelijke ervaringen met advocaten een verhelderende kijk te hebben op de wijze waarop advocaten aan het rechtsbedrijf bijdragen. Die visie kan hij door zijn woede, het verdriet om het verlies van zijn vrouw, het uit elkaar vallen van zijn gezin, door het ontbreken van de juiste woorden aanvankelijk niet of nauwelijks verwoorden. Maar door geduldig te luisteren naar alle onvrede die er in het Brabants uitkomt, door over de negatieve gevoelens, die bij tijd en wijlenbij mij opkomen, heen te stappen en door mij te verplaatsen in de mens Horakel sr. wordt niet alleen zijn juridisch letsel duidelijk, maar ook zijn visie op het rechtsbedrijf. Horakel sr. is een geslaagd zakenman die weet hoe hij zijn klanten moet bedienen en daardoor weet dat vele advocaten dat niet kunnen. Naarmate ik langer en beter naar hem luister, vragen stel, op standpunten terugkom, laat merken dat ik geïnteresseerd ben, wordt Horakel sr. rustiger en komt hij beter uit zijn woorden. Ervaringen met advocaten van decennia terug komen op tafel. Veelzeggend is dat al die ervaringen en de gevoelens die erbij horen, nog springlevend zijn en gedetailleerd in zijn geheugen opgeslagen liggen. Inherent aan ernstig juridisch letsel is dat het blijft, zolang de veroorzakers niet worden aangepakt. Horakel sr. heeft over het rechtsbedrijf nagedacht, veel en goed, langer en beter dan ik. Uit de vele, vele gesprekken met hem komt een visie te voorschijn waar kop en staart aanzit. Al zijn standpunten kan hij onderbouwen met voorbeelden uit de juridische praktijk van zijn eigen leven. In zijn ogen moet het rechtsbedrijf structureel veranderd te worden. Het monopolie van de advocatuur moet, in bepaalde gevallen, worden afgeschaft, waardoor er echte concurrentie komt, die een consument van recht voor een lagere prijs de kwaliteit biedt waar hij recht op heeft. Monopolies en privileges beperken de voor de kwaliteit van een product noodzakelijke concurrentie en houden prijzen kunstmatig hoog. Voor Horakel is er handenvol werk voor de NMa (Nederlandse Mededingingsautoriteit). Want door dat monopolie hebben vele consumenten òf geen toegang tot het juridische product dat zij willen, òf zij moeten genoegen nemen met een product van inferieure kwaliteit. En juist omdat het in het recht vaak gaat om vitale zaken die het leven van mensen diep raken, waar het geluk en welzijn van gezinnen van afhangen, kan een burger die recht zoekt zich geen recht van slechte kwaliteit permitteren. Goede rechtspraak is het fundament van een Rechtstaat. Voor de mensen die een rechtsprobleem hebben en voor de oplossing daarvan geen advocaat kunnen vinden of betalen, moeten er volgens Horakel particuliere fondsen komen, die er zorg voor dragen dat iedere burger zonder onderscheid voor recht in aanmerking kan komt. Er dienen instanties te komen die de rechtzoekenden representeren en de kwaliteit van het rechtsbedrijf bewaken. Die kwaliteit wordt nu door de belangen van advocaten en om vele andere redenen niet of nauwelijks gecontroleerd, laat staan gewaarborgd. Die instanties en personen mogen geen enkele binding noch belang bij het rechtsbedrijf hebben Horakel sr. kan uren, dagen oreren en orakelen over de advocatuur en de rechterlijke macht, omdat die een enorme invloed op zijn leven gehad hebben en nog hebben. De gevleugelde, in puur Nederlands uitgesproken woorden van Horakel sr., de déconfiture van de advocatuur, krijgen in de loop van de jaren dat ik hem leer kennen inhoud en betekenis. Zijn visie voegt veel toe aan de mijne. D'r moet concurrentie komen, klanten moeten van hun advocaat op aan kunnen. Advocaten die fouten maken, moeten daarop aangesproken worden en niet zo zuinig. Zij moeten voelen wat zij een ander aandoen. Wat mij is overkomen, dat kan iedereen overkomen en dat mag niet. Daar moeten wij voor zorgen, laat hij zich herhaaldelijk ontvallen. Het feit dat ik luister en hem serieus neem, stemt hem blijkbaar tot dankbaarheid. Horakel sr. werpt zich op als een van de eerste sponsoren van een principe, van een ideaal, dat hij zelf al jaren koesterde en waarvoor hij nu via mij de juiste woorden hoort en ziet. Van puur enthousiasme zegt ie keer op keer in zijn Brabants dialect: Maokt oe eige maor gin zurge over geld. Wa gullie doet, da's wa'k altijd al wilde, dè mag dur geld nie mislukken, daor zal ut nie aon liggen. Er komen nieuwe mensen, die meedenken, meedoen en tijd en moeite investeren in wat mij bezighoudt. Ik word wij, of beter, ik ben wij geworden. Er ontstaat rondom Terharte een groep van mensen met sympathie voor zijn onverzettelijkheid, zijn enthousiasme, zijn hardnekkig drijven, zijn rechtvaardigheidsgevoel, zijn inzet, zijn ijver en voor wat hem beweegt. Bij die groep horen slachtoffers van juristen, maar ook mensen, die niet door het recht beschadigd zijn, maar er zich wel grote zorgen om maken. Er worden nieuwe advertenties geplaatst. [25] Ook daarop reageren een vijftal journalisten, maar zij schrijven niet over de structure feiten en oorzaken die aan die advertenties ten grondslag liggen. Er komen nieuwe contacten, die zich weer uitbreiden. Een man of zes groepeert zich rond een principe, rond het ideaal, dat er een ander gewicht in de schaal van ons Recht moet komen. Er wordt gediscussieerd. De staat van het Recht, de staat van de rechtsstaat, het imago van het Recht en de rol daarbij van de media worden besproken en tegengesproken. Geboorte van de Stichting Advocadur Naarmate we al dat juridisch letsel, dat op ons afkomt, meer volgen en beter begrijpen, krijgt het idee gestalte dat er een stichting of een vereniging moet komen, een aanspreekpunt voor mensen aan wie geen recht geschiedt. De ervaringen die wij in toenemende mate opdoen, drijven ons tot de conclusie dat er grote behoefte is aan een ideële en herkenbare organisatie, die opkomt voor de belangen van mensen van wie rechten geschonden zijn of niet behartigd worden, een instantie als de Vereniging Recht op Recht. Laatstgenoemde vereniging blijkt door verschillen van mening al vrij snel opgeheven te zijn. Er moet een instantie komen met mensen die het zo met elkaar eens zijn dat onze overtuiging uit kan groeien. Ten lange leste valt de keuze op de stichtingsvorm. We wikken en wegen tussen namen als Advokater, Jurilet, Advocatureluurs. Zomer 1994 vinden we een naam, waar we tevreden over zijn: Advocadur i.o.: Duur, omdat advocaten duur zijn, duur omdat hun werk zo lang duurt en dur omdat vele advocaten bikkelhard zijn en wijzelf vasthoudend. Soms roepen we uit woede en kwaadheid, - een gevoel dat regelmatig op komt zetten -: ADVOKWADUR. Om vorming van vooroordelen en een negatieve beeld-vorming zo weinig mogelijk kans te geven, is er voor gezorgd dat het bestuur van de stichting niet alleen bestaat uit mensen die negatieve ervaringen met hun recht hebben. Er zijn dan ook bestuursleden die nooit met het Rechtsbedrijf van doen hebben gehad. De stichting heeft een juridisch adviseur en een medisch adviseur voor zaken met een medische achtergrond. Er komen statuten waarin vastgelegd wordt dat de stichting in principe belangeloos werkt voor slachtoffers van advocaten en rechters. Er wordt nooit over geld gepraat omdat geld de behandeling en de aandacht van de rechtsvraag afleidt. Dat standpunt komt voort uit de overtuiging dat sommige vragen in dit leven recht hebben op een ander dan commercieel antwoord. Conform onze statutair vastgelegde doelstelling werken we voor arme en voor superrijke mensen, voor mensen uit alle rangen en standen, die géén of onvoldoende rechtshulp krijgen. Tot onze vreugde komen er, hoewel er nooit om gevraagd wordt, gelden binnen van mensen die dankbaar zijn, vaak omdat we gewoon naar hun hele verhaal geluisterd hebben. Sommige mensen sturen fl. 5,-- in een enveloppe. Een miljonair maakt fl. 5 000,-- over. Een vrouw met een gecompliceerd en fascinerend probleem schrijft aan de Stichting Advocadur: Dat is mij in al die jaren nog nooit overkomen dat ik mijn verhaal helemaal vertellen kan, niet bij het maatschap-pelijk werk, niet bij het Bureau voor Rechtshulp, niet bij de sociaal raadsman, niet bij slachtofferhulp, niet bij de RIAGG, niet bij de krant, zeker niet bij al die advocaten, die ik om hulp gevraagd heb en daarom ook niet bij de rechter. Ook komen er brieven en telefoontjes binnen waar de onvrede, de woede, de agressie of de machteloosheid vanaf druipt: Ze moeten ze allemaal ophangen. Er helpt maar een ding en dat is niet meer praten, schrijven of klagen maar gewoon het puntje van hun kin opzoeken en dan hard slaan. Laten zij maar een paar jaartjes met mij ruilen, dan voelen zij misschien wat zij een mens aan kunnen doen, In de gaskamers ermee. Ik weet het niet meer. Ik kan niet meer. Waar moet ik nu nog naar toe, ik loop al jaren in de mallemolen van de hulpverlening maar niemand helpt. Waarom begrijpt niemand mij, zo moeilijk is het nou toch ook weer niet? Vechten, ik kan het niet meer. De onvrede van mensen met hun recht die op ons afkomt is vaak angstaanjagend en lijkt gevaarlijk. Naast alle woede en wanhoop komt er ook morele en financiële steun voor ons werk. Die steun maakt ons werk zichtbaar. Dat is geweldig. Geen discussie meer thuis over wat we doen, over de vaak enorm hoge telefoonrekeningen, over postzegels, reisgeld, geen discussie met jezelf, geen doelstellingsdiscussie, geen discussie over autokosten en andere onkosten, geen inhoudelijke discussie, helemaal geen meningsverschil of hetgeen we doen wel goed is, omdat we zeker weten dat het goed is. Wel samen voor iets staan en gewoon weten wat je kracht en wat je zwakheid is. Het mooiste is de voldoening die we krijgen voor ons werk en waarin we steeds meer geloven. Het werk, dat ik wilde en maar niet kreeg, is op mij afgekomen. Er zijn mensen voor wie ik wat kan doen en die mij blijkbaar nodig hebben. Mijn ongebroken eerzucht en de wil om wat meer in de samenleving te betekenen dan er werkloos naast te staan, hebben een spoor gevonden. Ik ben toch nog op bestemming gekomen. Het eerste kantoor Via Horakel sr. en dankzij giften komt er een echt, keurig ingericht kantoor, bemand met een vriend van het huis, Geert Geknech die dat al meer dan 15 jaar is. Hij, een jonge vent van 26 jaar, is het die de advertentie van Terharte uit de krant heeft geknipt en aan de familie Horakel gaf, waardoor Terharte met hen in contact kwam. Er komen een fax en een modemverbinding van en naar het kantoor in Brabant. Er komen vrienden die in en buiten bestuursvergaderingen meedenken, vrienden met hun eigen besognes, vrienden op wie je een beroep kunt doen. We leveren de tegenspraak die het Recht zelf oproept. Er gaan brieven naar de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de Vereniging van Letselschadeadvocaten (LSA). We schrijven ingezonden brieven naar kranten en juridische tijdschriften, zoals Ars Aequi, het Advocatenblad en het Nederlands Juristenblad (NJB) en aan politici. Er worden klachten geformuleerd voor mensen die dat zelf niet kunnen of geen advocaat of deken vinden die dat voor hen doet. Er wordt gepleit voor mensen die daar tegen opzien en dat blijken er heel veel te zijn. Er komen reacties op artikelen in kranten van de hand van advocaten. We denken samen na en gaan de strijd aan met de hoeders van het Recht, vastbesloten en met groeiende overtuiging. Advocadur blijft lang i.o., in oprichting, omdat we het te druk hebben om naar een notaris te gaan. Uiteindelijk wordt het toch een echte officiële, bij de Kamer van Koophandel ingeschreven, stichting. [26] Er komt briefpapier met een briefhoofd, een unster, die een bef weegt, visitekaartjes, enveloppen, een antwoordapparaat en we luisteren naar steeds meer mensen die wat te vertellen hebben. De Stichting Advocadur groeit, tegen de verdrukking in. Er komt voorzichtige aandacht van de pers. Het Algemeen Dagblad schrijft een groot artikel, waardoor er weer een vloedgolf van nieuwe reacties en nieuwe problemen komt, die er allemaal op wijzen dat vooral de advocatuur haar zaken niet op orde heeft. Reacties op meningen van juristen halen de pers. In die pers, zij het mondjesmaat, worden de meesters Moszkowicz, Spong, Wladimiroff, Doedens, Van Spaendonck, Huydecoper en anderen gekapitteld. De Stichting Advocadur reageert, formuleert, neemt stelling, dient van repliek en schrijft brieven, spreekt moed in, troost en klopt op schouders. Alle dagen zijn gevuld van 's morgens tot 's avonds. Spanning, opwinding, verrassingen en strijd op vele juridische fronten. In de loop van de jaren die volgen komen er verdriet, teleurstelling, woede, agressie, wraakzucht van allerlei mensen op ons af. Wij hebben er onze handen en hoofden vol aan. Wij herkennen en voelen juridisch letsel onmiddellijk en blijken er snel de juiste woorden voor te kunnen vinden. Het juridische letsel houdt ons, de Stichting Advocadur, bezig. Na veel moeite vinden wij de onderaannemer K. Dwars uit Amsterdam, die de drijvende kracht achter de vereniging Recht op Recht blijkt te zijn. Van hem horen wij het meest weerzinwekkende verhaal over juridisch letsel, dat we ooit gehoord hebben. Er ontstaat en vriendschap en verbondenheid. Omdat hij, zoals hij zegt, niet kan schrijven, bieden wij hem aan hem daarbij te helpen. Ons leven raakt vol met vaak fascinerende en intrigerende verhalen van de mensen. Ze blijven zich maar aandienen. Luisteren naar verdriet, woede, vernederingen, daar een goed beeld van vormen, het treffend verwoorden, dat kost tijd en moeite. De wereld van het Recht gaat voor ons een stukje verder open, de rok van vrouwe Justitia steeds een beetje hoger. Stukjes van de puzzel van ons rechtsbedrijf vallen op hun plaats. Het Recht krijgt vlees en bloed, oren die niet willen horen en een gezicht, de blinddoek van Vrouwe Justitia zit niet meer op zijn plaats, zodat haar ogen te zien zijn. Wij kijken het Recht recht in de ogen. Deel 2, zoektocht naar rechtsherstel 27 Hoofdstuk 6 - Recht en de rekening van de Advocaat Recht behoort niet verhandeld maar behandeld te worden. Harry Horakel · De deken en het gezicht van de Raad van Toezicht · De Advocatenwet / Gedragsregels voor advocaten · Intimidatie en andere opmerkelijke ervaringen met ons Recht Vanaf 5 september 1993 begint de formele zoektocht van Terharte naar rechtsherstel [27] voor het doen en nalaten van mr. Cneep. De ervaringen die hij op die zoektocht opdoet worden van af nu ook beschreven door ons, zijn vrienden, al dan niet lid van de Stichting Advocadur. De klachten van Terharte over mr. Cneep worden door de verantwoordelijke deken, mr. G. van Lutteldunck, gescheiden in: - klachten over de rekeningen - klachten over de werkzaamheden. Hoofdstuk 6 en 7 geven tussen de regels van het verhaal door ook informatie over de wet, c.q. bestaande regels en feiten en achtergronden over de manier waarop de deken, de Raad van Toezicht en de president van de Rechtbank klachten over de rekening van de advocaat behandelen; hoofdstuk 8, 9, en 10 gaan over de manier waarop het tuchtrecht voor advocaten met de klachten omgaat. De deken, de Advocatenwet, de Gedragsregels voor advocaten Naarmate mij het schaamteloze gedrag van mr. Cneep duidelijker wordt en ik beter ga beseffen dat mr. Cneep een meester is in het draaien en verdraaien van de feiten om de hem welgevallige effecten te bereiken, groeit mijn woede en onvrede. Naast mijn strijd om erkenning door de heren medici breekt er ook nog in opstand in mij uit tegen de fouten van mijn ex-advocaat, mr. Cneep en eigenlijk ook tegen mr. A. Kulstee, maar die heeft mij plechtig beloofd zijn leven te beteren.Ik raak er steeds meer van doordrongen dat mr. Cneep zijn fouten niet goed zal maken. Van mr. Cneep en mr. Kulstee hoor ik dat je over advocaten kunt klagen en wel bij een man, die de deken van de Orde van advocaten blijkt te heten. Ik vis uit dat ik mijn klachten in moet dienen bij mr. G. van Lutteldunck, de deken in het arrondissement B. Als een advocaat een termijn laat verlopen, vergeet een belangrijk stuk in het geding te brengen, de zaak waar het om gaat niet begrijpt, niet aanspreekbaar is voor zakelijk overleg, exorbitant hoge rekeningen schrijft, die in geen enkele redelijke verhouding staan met de werkzaamheden, weet een met recht bezorgde, woedende, wanhopige cliënt meestal niet wat hij daaraan doen moet. Het blijkt dat advocaten, hun gedragsregels ten spijt [28], niet of nauwelijks of verkeerde informatie leveren over de middelen die een ontevreden cliënt ten dienste staan. Daarom is enige verduidelijking op zijn plaats. Bij klachten over het doen en laten van een advocaat, dient de rechtzoekende burger zich, zoals in de Advocatenwet staat, te wenden tot de deken. De Advocatenwet is een wet van 23 juni 1953, die conform het Staatsblad 365 om het navolgende gaat: …houdende instelling van de Nederlandse Orde van Advocaten alsmede regelen betreffende orde en discipline voor advocaten en procureurs. De deken is de eerste bij wet aangewezen persoon om de orde en discipline van de advocaten in zijn arrondissement te bewaken. Een arrondissement is het rechtsgebied van een rechtbank. Mr. A. Kulstee hoort bij het arrondissement M. en mr. J.C. Cneep tot het arrondissement B. De Orde van Advocaten in een arrondissement wordt vertegenwoordigd door een Raad van Toezicht. De deken is een advocaat uit het arrondissement en hoofd van de Raad van Toezicht. In de zaak Terharte is dat de reeds genoemde heer mr. G. van Lutteldunck. De taken van een deken zijn vastgelegd in al genoemde Advocatenwet. De Raad van Toezicht en dus ook de deken … bevordert een behoorlijke uitoefening der praktijk en is bevoegd tot het nemen van allerlei maatregelen die daartoe kunnen bijdragen. … Zij ziet toe op de naleving van de plichten van de advocaten. (art. 26) Verder dient de deken mensen die daar om vragen een advocaat aan te wijzen (art. 13). Voor vele beroepen zijn er ten gerieve van de consumenten en ter bewaking van de kwaliteit van het geleverde product onafhankelijke, objectieve, efficiënte, snelwerkende geschillencommissies. Bij een klacht over een advocaat moet je bij de duivel te biecht en wel bij de deken, een advocaat uitgerekend uit hetzelfde arrondissement als dat van de advocaat tegen wie de klachten zich richten. In geval van de klacht van Terharte betekent dat dus dat de deken, advocaat mr. G. van Lutteldunck van het advocatenkantoor van Lijmen en Mauwen en mr. Cneep elkaar kennen en als confraters met elkaar verkeren. Naast de in de Advocatenwet opgenomen regels ter waarborging van de kwaliteit van het werk van de advocaat, heeft de Nederlandse Orde van Advocaten een aantal gedragsregels opgesteld die aangeven: Wat een advocaat uit een oogpunt van behoorlijke beroepsuitoefening al dan niet betaamt. In het Ten geleide van deze gedragsregels uit 1992 staan prachtige volzinnen als: Een deugdelijke en zorgvuldige behandeling van de zaken is een eerste plicht van de advocaat. De advocaat wordt ook buiten het hem toegekende procesmonopolie door de maatschappij erkend als iemand die een wezenlijke rol vervult in de rechtsbedeling. Een goede beroepsuitoefening is een openbaar belang…. Het klinkt allemaal zo mooi, net als de Kersttoespraak van de Koningin, dat er eigenlijk niets mis lijkt te kunnen gaan. Maar in de praktijk is het indienen van een klacht een hele toer. Net als Terharte zijn mensen op hun hart getrapt, beledigd, hun eer en hun geld kwijt, woedend en snakken zij naar genoegdoening. Maar je moet je woede beteugelen en je emoties in strakke, duidelijke woorden vatten. Dat kost je, als je het al kunt, dagen werk. Je mag het niet zelf vertellen, ook al kunnen de meeste mensen dat het beste. Je wilt jouw juridische verwondingen laten zien zodat zij voor zich zelf spreken. Je wilt je hart luchten en alles zo snel mogelijk vertellen, zodat er gauw een oplossing komt. Dat mag niet. Je moet brieven schrijven, documenten en stukken rangschikken, herrangschikken, lezen, herlezen, je positie bepalen en herbepalen, je oriënteren en heroriënteren, studeren en herbestuderen, uitwerken. Je kunt natuurlijk naar een andere advocaat gaan en hem vragen of hij de vorige in tuchtrechte wil betrekken, d.w.z. je wilt helpen bij jouw klacht. Dat kost weer handenvol geld, ervan uitgaande dat je een advocaat vindt, die voluit en met alle inzet zijn confrater met de feiten om de oren wil slaan. Je kunt je ook tot de deken wenden en vragen of hij je wil helpen bij het formuleren van jouw klacht. Van de in de gedragsregels voor advocaten en in de Advocatenwet (art. 46c lid 1) aangegeven hulp komt in de praktijk weinig terecht. De deken dient conform art. 46d, lid 1 van die Advocatenwet steeds te trachten de klachten in der minne te schikken. Ook dat blijkt mooier te klinken dan het in werkelijkheid is. 5 september 1993 Twee klachten over mr. Cneep In heel het arrondissement B. vind ik geen advocaat die de moed heeft mij te helpen bij het formuleren van de klachten over mr. Cneep en hem zo'n flinke tik op zijn vingers te geven dat hij de eerste maanden geen rekening meer kan schrijven. De deken, mr. van Lutteldunck, laat zich niet zien of horen, wat ik hem ook schrijf. Van zijn kant komt er geen hulp bij het formuleren van al mijn klachten over mr. Cneep. Mijn raadsman, mr. A. Kulstee kan ik niet bereiken. Daarom ga ik er maar van uit dat het hem nog altijd niet 'convenieeert om tegen confrater Cneep op te treden' Ik het zelf doen. Een vriend helpt mij, vooral om mijn klachten feitelijk en zakelijk, zonder emoties, te verwoorden. De woorden rollen als vanzelf op papier. Het blijkt dat voor het formuleren van onrecht, dat een groot deel van het ambacht van vele advocaten uitmaakt, een studie rechten niet nodig is. Op 5 september 1993 dien ik voor de eerste keer van mijn leven bij de deken mr. van Lutteldunck twee klachten in over het doen en nalaten van een advocaat. We schrijven letterlijk: De eerste klacht richt zich op het honorarium dat mr. Cneep voor zijn diensten gerekend heeft, of beter gezegd op de wijze waarop mr. Cneep tot zijn honorarium gekomen is. De tweede klacht richt zich op de inhoud van de door mr. Cneep verrichte werkzaamheden en staat uiteraard in relatie met de eerste. Op pagina 2 van de klacht: Over zijn honorarium geeft mr. Cneep ons werkelijk alle voorlichting. In deze treft hem geen enkele blaam. Hij overstelpt ons met kopieën vol met informatie van de Orde van Advocaten aangaande de hem toekomende tarieven en bijzondere toepasbare factoren. Op dat moment denk ik nog echt dat de deken de klachten zal onderzoeken en mij zal helpen bij de verdere formulering. 6 september 1993 De klachten bereiken de deken op 6 september 1993. Mr. Cneep vraagt onmiddellijk om uitstel tot uiterlijk 1 december 1993 voor zijn reactie op de klachten. Dat uitstel wil hij, vanwege het feit dat hij enige tijd in het buitenland vertoeft en het overstelpend druk heeft. Ik wil van geen uitstel weten. Ik wil van de ellende af en liefst zo snel mogelijk. Daarom schrijf ik een protestbrief naar de deken met de volgende inhoud: Het wil mij voorkomen dat mr. Cneep er kennelijk op uit is om de behandeling van de zaak te vertragen. De laconieke houding die mr. Cneep thans aanneemt, staat wel in bijzonder schrille tegenstelling tot zijn opstelling toen hij mijn zaak in zijn portefeuille binnenloodste en direct daarna. Toen signaleerde hij eigener beweging de noodzaak om vanwege de aard van het dossier mijn zaak voorrang te geven, (brief d.d. 31 maart 1993) dat ik het slachtoffer ben van een schrijnende zaak, waaronder ik al meer dan 20 jaar lijdt (brief d.d. 29 april 1993 aan de Ombudsman voor het Verzekeringsbedrijf) en dat rust voor mij broodnodig is na alle stress van het afgelopen jaar (brief d.d. 22 juli 1993). Blijkbaar kan het verkeren, gelet op het feit dat een plezierreis naar Brazilië en de onvermijdelijke drukte daarna, nu de redenen moeten zijn om een interval van maanden te rechtvaardigen. 'Onder verwijzing naar het een en ander moge ik U verzoeken mr. Cneep te manen de kwestie voortvarend te behandelen ook al kan hij daarvoor geen uurtarief van fl. 500 of daaromtrent in rekening brengen. Mijn toch alleszins duidelijk en redelijk protest leidt niet tot een reactie van de deken. Daar begrijp ik niets van. September / oktober / november 1993 - Geen teken van de deken - Geen bericht van de Raad van Toezicht. In de lange maanden die volgen nodigt deken mr. van Lutteldunck mij niet uit voor een gesprek, gaat hij niet in op de stellingen en argumenten uit mijn brieven, stelt hij geen enkele vraag, doet hij geen onderzoek en betracht hij niet zoals in de Advocatenwet is aangegeven een compromis. Hij roept mij en mr. Cneep afzonderlijk noch samen op het matje. Hij laat geen onderzoek instellen door een lid van de Raad van Toezicht conform artikel 46c van die Advocatenwet. Hij vindt geen aanleiding om mijn klachten ambtshalve over te nemen. Dat wil zeggen dat hij uit hoofde van zijn functie als deken uit het oogpunt van een behoorlijke beroepsuitoefening tegen mr. Cneep optreedt. Kortom de deken doet lange tijd niets, helemaal niets. In de loop van de maanden die volgen, vraag ik in diverse brieven in niet mis te verstane taal om opheldering. Tevergeefs! De deken, ook een advocaat, geeft, net als de advocaten mr. A. Kulstee en mr. Cneep, taal noch teken. Geen teken van de deken! Geen bericht van de Raad van Toezicht. De theorie van de Advocatenwet blijkt in de praktijk niet te gelden. Ondertussen regent het rekeningen van procureurs en advocaten en andere rekeningen, schrijden de vier door mr. A. Kulstee ingezette dagvaardingen tergend langzaam voort en volgt er uitstel op uitstel, terwijl ik in tal van brieven aan mr. A. Kulstee schrijf: Ik wil dat het zo snel mogelijk voorbij is. Ik heb haast. Er ligt een bijna ondraaglijke morele, financiële en sociale druk op mij en op mijn gezin die nooit had kunnen voorzien. Daarom wil ik zo snel mogelijk de erkenning die ik al jaren zoek. Maar de procedures duren en duren. Artikel 145 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zegt letterlijk: In spoedeisende zaken kan de rechter op verzoek van de eiser, bepalen dat er geen gelegenheid zal worden gegeven tot het nemen van conclusies van repliek en dupliek. Mr. A. Kulstee doet geen beroep op genoemd art. 145 en ik ken dat artikel dan nog niet. December 1993 Eerste openbare kritiek op mr. dr. ing. J.C. Cneep In december 1993 speelt in West-Brabant de zogenoemde Letselbergaffaire. De Letselberg is een ziekenhuis in Bo. Op dat ziekenhuis vlak bij hem in de buurt heeft mr. Cneep klaarblijkelijk heel wat letselschadepijlen gericht. Verscheidene artsen van genoemd ziekenhuis zijn door mr. Cneep in het openbaar beschuldigd en afgekraakt. Met name een vrouwenarts moet het ontgelden. Deze wordt door mr. Cneep in de Telegraaf van 16 november 1993 als volgt afgeschilderd: … dr. H. is een absolute non valeur … en voorzien van andere kwalificaties van soortgelijke strekking, zoals advocaten dat plegen uit te drukken. Over het optreden van mr. Cneep in zake de Letselberg bestaat klaarblijkelijk veel kritiek, afgaande op de berichten in de Stem, een West-Brabantse krant die vrienden mij sturen. [29] Eind december 1993 word ik, in verband met bij het dagblad De Stem binnengekomen klachten over mr. Cneep in de zaak Letselberg, gebeld door A. Smart, verslaggever bij, de Brabantse krant De Stem en op dat moment nog concurrent van het Brabants Nieuwsblad. Hij heeft mijn advertentie in het Brabants Nieuwsblad gelezen en vraagt in verband met een te schrijven artikel mijn mening over mr. Cneep. Waar mijn hart op dat moment meer dan vol van is, loopt mijn mond van over. Ik vertel hem alles wat ik weet over mr. Cneep, over de familie O., de heer Groen en over de andere mensen die op mijn advertentie hebben gereageerd. 28 december 1993 publiceert De Stem een artikel waarin eveneens kritiek op het doen en laten van mr. Cneep vermeld wordt. [30] 29 december 1993 Het imago van mr. dr. ing. J.C. Cneep - Intimidatiepoging 1: - Leugens en de dreiging met een kort geding Begin december 1993 kom ik via de advertentieafdeling van het Brabants Nieuwsblad in contact met de heer Joop Hek, rechtbankjournalist van het Brabants Nieuwsblad. [31] Ook tegenover Joop Hek lucht ik mijn hart. Deze is geïnteresseerd en komt voor een interview naar mij. Dat leidt tot een artikel d.d. 29 december 1993 [32], waarin de gang van de Cneepiaanse zaken tot op dat moment geschilderd wordt. 30 December 1993 neemt het Brabants Nieuwsblad de reactie van mr. Cneep op. Ik weet niet wat ik lees. Mr. Cneep noemt mij een beroepsklager en een chicaneur, een querulant en een verward man. Ik lees en herlees de verzinsels en de smerige leugens. Overal voel ik wanhoop en woede. Mijn tijd, mijn geld, al het reizen, al het werk, alle emoties, alles wat ik geïnvesteerd heb om die flauwekul van de heren neurologen en de psycholoog over mijn premorbide karakterstructuur uit de wereld te helpen, het heeft allemaal geen donder geholpen. Aan de deculpatie, insufficiëntie en andere negatieve kwalificaties van de genoemde neurologen voegt de beroemde letseladvocaat kwalificaties als beroepsklager, chicaneur, querulant en verward man toe. Als tot mij doordringt dat honderdduizenden mensen lezen wat ik lees, voel ik nog veel meer wanhoop en woede. Ik gooi de krant de kamer in maar pak hem toch maar weer op. Voorzichtig laat ik mijn blik weer over het artikel glijden en dan lees ik: Toen hij bij mij kwam, heb ik hem nog afgeraden alle zaken door te zetten. Ook al met het oog op de kosten. En nu klaagt hij dat de declaraties te hoog zijn. Je liegt dat je zwart ziet, smeerlap. In je second opinion schreef je heel wat anders, verdomme! En toen je mij in je portefeuille loodste sloeg je heel andere tonen aan, schreeuw ik tegen de krant. Dan lees ik: Ik heb Terharte nog gewaarschuwd om deze zaak niet naar buiten te brengen. Hij is nu zeer onzorgvuldig bezig. Ik overweeg nu hem in kort geding te dagvaarden. Dan eis ik een verbod om over deze zaak in contact te treden met de pers. De advocaat Cneep zegt verder: Ik zie de klachten van Terharte bij de Raad van Toezicht over mijn declaraties met vertrouwen tegemoet. Terwijl ik lees, hoor ik zijn monotone stem en zie ik zijn arrogante kop voor mij. Meer dan fl. 500,-- per uur om mij te helpen en dan liegen dat het gedrukt staat, verdomme!, verdomme! Ik voel een onbedwingbare lust in mij opkomen om die arrogante kop in elkaar te slaan. Mijn handen ballen zich tot vuisten. Meer dan ook wil ik mijn eer en mijn geld terug van die over het paard getilde blaaskaak, waarvan de leugenachtige woorden nog altijd door de krant opgenomen worden. Na vele jaren lovende publiciteit heeft mr. Cneep klaar-blijkelijk moeite met de eerste kritiek op zijn kostbare imago. Mr. Cneep verlaat namelijk, voor zover hij zich in mijn zaak daar al mee bezig heeft gehouden, de feiten en zoekt duidelijk zijn heil in intimidatie via de pers. Hij zet in op effecten. Voor alle duidelijkheid, het staat vast dat De Stem mij benaderde, ook staat vast dat de misdaadverslaggever van het Brabants Nieuwsblad, de heer Joop Hek, naar mijn woonplaats gereisd is, 150 km van R. Vast staat ook dat een advocaat iemand niet kan verbieden om feiten aan een journalist mede te delen, en een krant niet om die af te drukken. De aantijgingen en de dreiging met een kort geding in zijn lijfkrant vormen intimidatiepoging nummer 1 van mr. Cneep ter bescherming van zijn klaarblijkelijk kostbaar publicitair imago. Het kort geding komt er niet. Het blijft bij de dreiging. Tot mijn spijt kan ik mr. Cneep dus niet tegenover een rechter met de feiten om zijn oren slaan. 3 januari 1994 Het artikel in het Brabants Nieuwsblad blijkt concurrent De Stem aan te zetten tot journalistieke activiteiten, die zich richten op het fenomeen letselschadeadvocaat, waar ik en met mij vele andere rechtzoekende burgers onder lijden. Ook mijn mening over de letselschade-advocaat mr. Cneep wordt weer gevraagd. Alles wat ik op dat moment tegen mr. Cneep op mijn hart heb, gooi ik er uiteraard uit. Met graagte laat ik de feiten spreken. Ook andere ex-cliënten van mr. Cneep en de directeur van een schaderegresbureau, de heer H. Forrer die veel met mr. Cneep te maken heeft, worden door De Stem benaderd. In een paginagroot artikel in de krant van 3 januari 1994 met sprekende koppen als: Commercieel optredende letselschadeadvocaat ligt onder vuur en Ongeneerde geldgraaierij [33] wordt er geschreven over het optreden van mr. Cneep in de Letselbergaffaire en in andere zaken. Het artikel vermeldt ook de feiten die ik gemeld heb. Mijn naam wordt niet genoemd, een bronbescherming waar ik niet om gevraagd heb. Vol instemming lees ik wat ik al weet: Ex-cliënten zeggen dat de advocaat niet hard loopt voor pro Deo-zaken, dat hij onhaalbare claimbedragen voorspiegelt, buitensporige rekeningen indient en zaken onjuist of met weinig inzet behartigt. Ik lees over de letselschade-expert, de heer Forrer. Zijn woorden geven blijk van een groot inzicht in het fenomeen mr. Cneep en geven exact weer wat ik ervaren heb: verwerpelijke praktijken, en alleen maar denken aan eigen gewin, niet goed uitzoeken waarover een zaak gaat, op de man spelen, in de pers van leer trekken en onmiddellijk dreigen met processen. 8 januari 1994 Het grote artikel in De Stem leidt tot een paginagroot artikel in het Brabants Dagblad van 8 januari 1994 met als titel: Een dure pleister op de open wonde. In dat artikel lijkt mr. Cneep met behulp van zijn confraters, de deken mr. van Lutteldunck en mr. A. Geefles, secretaris van het LSA, Vereniging van Letselschade Advocaten, het verloren terrein terug te willen winnen. Mr. Cneep vergelijkt mij met een hyena die denkt hem, een leeuw, aan te kunnen vallen. Deken mr. van Lutteldunck, die al vanaf 6 september 1993 m.b.t. mijn klachten over mr. Cneep zwijgt als het graf, doet in het artikel voor de eerste keer zijn mond open: Er wordt absoluut niet te veel gedeclareerd, het is allemaal volgens het boekje. Ik behoud mij het recht voor om ambtshalve op te treden als het te bont wordt. De deken zegt er niet bij wanneer het volgens hem te bont wordt noch hoe hij dan optreedt. Er wordt ook uitgebreid aandacht aan mijn standpunt besteed. Met groot genoegen lees ik de kop: Hij heeft maar één belang: zijn portemonnee. Ik lees mijn eigen uitspraak, groot en vet afgedrukt: Ik moet Cneep fl. 6,25 per minuut betalen. Mijn oproep Schrijver zwartboek Recht voor aap zoekt contact met mensen, die opmerkelijke ervaringen met advocaten (gehad) hebben, wordt twee maal zo groot afgedrukt. Het artikel is weer een aanleiding voor mensen om contact te zoeken. [34] 11 januari 1994: Het imago van mr. dr. ing. J.C. Cneep Intimidatiepoging nr. 2 - Getuigenverhoor - Dreigen met gijzeling journalisten Na zijn eerste dreiging met een kort geding richt mr. Cneep zich op 11 januari 1994 per vertrouwelijke, persoonlijke brief tot de toenmalige hoofdredacteur van het dagblad De Stem, de heer H. Kauw, met het verzoek hem de bron of bronnen te noemen voor uitspraken over hem in De Stem van 3 januari 1994. Mr. Cneep schrijft o.a.: Gezien het feit dat ik ernstige schade geleden heb, lijd en zal lijden en gezien het feit dat niet met name genoemde personen uw krant en een andere krant misbruiken om een bepaalde campagne tegen mij te voeren, verzoek ik u mij de namen te noemen van de geciteerde ex-cliënten en mij in de gelegenheid te stellen aan het brede publiek de u bekende feitelijke onjuistheden van de mededelingen van de ex-cliënten aan te tonen….. De Stem weigert per brief d.d. 14 januari 1994 zijn bronnen prijs te geven. Per brief van 9 maart 1994 reageert mr. Cneep als volgt: Nog eenmaal verzoek ik u de namen te noemen van de ex-cliënten en de andere bronnen vóór 18 maart 1994, bij gebreke waarvan ik bijgevoegd concept verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zal doen uitgaan. Het verzoekschrift bestaat uit vier velletjes papier, vol met de prachtigste woorden over zijn goede naam en reputatie en het belang om te weten, wie die reputatie heeft aangetast. Op 11 januari 1994 krijg ik een telefoontje van genoemde hoofdredacteur, de heer Kauw. Deze stelt mij op de hoogte van de problemen van de krant met mr. Cneep en de druk om de bronnen te noemen van uitspraken in de Stem, die mr. Cneep niet bevallen. Ook vertelt hij mij dat mr. Cneep zelfs van plan is om, net als bijvoorbeeld in de zaak Riem, indien nodig mensen van de krant te gijzelen, als de krant blijft weigeren om die bronnen te noemen. [35] Hij vraagt mij of ik in principe bereid ben mij als bron bekend te maken en of hij en een journalist van De Stem deze vraag in een persoonlijk gesprek in Wehl mogen komen toelichten. Ik heb daar uiteraard geen enkel bezwaar tegen. 11 januari 1994 - Rekening van de advocaat en recht -Het gezicht van de Raad van Toezicht Ook op 11 januari 1994 krijg ik namens de deken het bericht van mr. A.P. van Leuten, de adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement B., na 4 maanden wachten en nadat er in drie maanden van mij een bedrag van fl. 26.000 ontvreemd is het volgende bericht: Het declaratiegedeelte van uw klachten is in behandeling. Hoe en wat er gebeurt, staat er niet bij. Mijn gezonde verstand zegt mij dat mijn klacht, war ik al ban voor was, uit elkaar getrokken wordt. Er wordt geoordeeld over de declaraties van mr. Cneep zonder daaraan het inhoudelijk oordeel over diens werkzaamheden te verbinden, waarom ik in mijn klachtbrief uitdrukkelijk vraag. Ik begrijp er niets van en vraag mij af hoe die Raad van Toezicht werkt. Samen met mijn vrienden zoek ik dat uit. De Raad van Toezicht onderzoekt bij haar begroting, zoals men dat daar zegt, de verrichtingen van mr. Cneep ambtshalve en marginaal. In gewoon Nederlands wil dat zeggen dat de Raad van Toezicht controleert of de advocaat aan de uren, die hij zegt besteed te hebben aan de oplossing van de hem voorgelegde rechtsvraag het prijskaartje met de door de Orde van Advocaten vastgestelde supergespecialiseerde prijzen heeft gehangen en ook of het aantal uren de Raad al dan niet redelijk voorkomt. Gesprekken met mensen die al ervaring hebben opgedaan met de kwaliteiten van de Raad van Toezicht doen mijn vertrouwen bepaald niet toenemen. Ik vrees dat het toezicht als volgt zal verlopen. Mr. Cneep heeft op zijn declaratie-formulieren ingevuld: Herschikken stukken in dossier: 3 uur à fl. 397,50, exclusief BTW = fl. 1.192,50. De Raad rekent dat na en zegt vervolgens: 3 uur à fl. 397,50 = fl. 1.192,50 (excl. BTW); goed gedaan, jongen. Maar de Raad van Toezicht leest niet dat ik, verdomme, na een reis van drie en een half uur naar B. in anderhalf uur de stukken in de felgele mappen heb herschikt. Hetzelfde geldt voor de post: Overleg met cliënt twee uren à fl. 397,50 = fl. 793 (excl. BTW). Op zijn rekening zal de Raad van Toezicht nergens lezen dat mr. Cneep bij dat overleg wel een uur aan een stuk college heeft gegeven over zijn Harley Davidson- en rafting-avonturen. Niets over het deskundigenonderzoek, het getuigenverhoor dat ik wil, niets over mijn onvervulde wensen om de vier door mr. A. Kulstee ingezette dagvaardingen bij één rechtbank onder te brengen, niets over zijn verbroken beloftes, verlegde marsroute, geen woord over het feit dat hij zaken, namen en feiten door elkaar gooit en maar niet begrijpt wat ik bedoel. Ik zie die begroting met zorg tegemoet. Daarom schrijf ik de Raad van Toezicht en de deken wederom dat …een oordeel over de declaraties van mr. Cneep niet mogelijk is zonder een inhoudelijk oordeel over zijn werkzaamheden. Er komt simpel geen reactie. Wel volgen er maanden van wachten op mr. A. Kulstee en op de meesters van de Raad van Toezicht. Wachten en de rekening dat zijn de enige zekerheden die het Rechtsbedrijf mij biedt. Daarover bestaat twijfel noch onduidelijkheid. 6 april 1994 - Bezoek van de hoofdredacteur en een journalist van het dagblad De Stem Op 6 april 1994 komen de hoofdredacteur, de heer Kauw en de rechtbankverslaggever van de Stem, de heer W. Hoepel mij opzoeken in Wehl. Zij komen eigenlijk maar met één verzoek en wel of ik er bezwaar tegen heb om mij als bron bekend te maken van het door mr. Cneep gewraakte artikel. Die bezwaren had en heb ik niet. Daarvoor hadden zij die lange reis niet hoeven maken. Hoe het ook zij, overduidelijk is dat De Stem zich van de last, die mr. Cneep haar bezorgt, wil bevrijden. Op de tafel in de huiskamer heb ik al de lovende artikelen die De Stem in de loop der jaren over het fenomeen mr. Cneep heeft volgeschreven in hun volle omvang uitgestald. De tafel ligt vol. De dikke kop, je komt maffiose praktijken tegen, rechts naast een grote foto van mr. Cneep voor een spiegel, zodat de wonderadvocaat liefst twee keer te bewonderen is, knalt eruit. Links naast de foto een wat bescheidenere kop: Advocaat Cneep pakt medisch letsel aan. De heren journalisten nemen plaats. Ik vestig, voor zover nog nodig is, de aandacht op de krantenartikelen op tafel, waar nog nauwelijks plaats is voor de koppen met koffie. Er valt een onbehaaglijke, pijnlijke stilte als ik het verzoek van mr. Cneep in de brief van 11 januari 1994 aan De Stem citeer: Ik verzoek u mij in de gelegenheid te stellen aan het brede publiek de u bekende onjuistheden van de mededelingen van de heer Terharte aan uw krant aan te tonen. Met een blik beurtelings gericht op alle kranten en de journalisten, zeg ik, zoals ik mij dat had voorgenomen: Ik verzoek u om mij in de gelegenheid te stellen om aan het brede publiek de u bekende feitelijke juistheden over doen en nalaten van mr. Cneep en andere advocaten aan te tonen. Op dat verzoek wordt positief gereageerd, met onder andere de toevoeging dat hoor en wederhoor in dit geval toch voor zichzelf spreekt. Een paar weken later komen er inderdaad twee journalisten van De Stem. Ik vertel hen over de familie O., de heer Groen en de andere mensen die zich over mr. Cneep en andere advocaten beklagen. Ik laat hen de brieven zien die ik gekregen heb. Er worden ijverig aantekeningen gemaakt. Maar de gelegenheid om mr. Cneep met feiten om de oren te slaan en om de maffiose praktijken die wij nog altijd in dat juridische wereldje tegenkomen aan een breed publiek duidelijk te maken is nog niet geboden. Ik heb een brief klaar liggen, gedateerd 6 april 1994, waarin ik geheel naar waarheid schrijf dat het initiatief tot de door mr. Cneep gewraakte artikelen in De Stem, is uitgegaan van de Stem en dat ik de volle verantwoordelijkheid draag voor de feiten, die in die artikelen vermeld staan. Deze brief wordt door de hoofdredacteur ondertekend. Nog dezelfde dag stuur en fax ik die brief naar mr. Cneep. De bron is hem dus bekend. Daarmee is aan de wens van mr. Cneep voldaan. Maar de letselschadekoning wenst zijn intimidatiepogingen voort te zetten. In een brief van 7 april 1994 aan De Stem geeft hij aan dat hij het al aangekondigde voorlopige getuigenverhoor toch door wil zetten. In antwoord op die brief schrijft de hoofdredacteur van De Stem bij brief van 12 april 1994 onder andere: … Ik houd er niet van als iemand, met wie ik denk in gesprek en constructief overleg te zijn, alvast met oude en nieuwe sommatiedata zwaait. Ik word er niet onrustig van, maar vind het geen uiting van hoffelijke omgangsvormen. … Die minder hoffelijke omgangsvormen van mr. Cneep worden bij de hoofdredacteur echter niet in rekening gebracht. 22 april 1994 Het imago van mr. dr. ing. J.C. Cneep - Intimidatiepoging nr. 3 - Dagblad De Stem en Terharte bedreigd met een vordering van fl. 50.000. Ook op 22 April 1994 stuurt mr. Cneep mij een brief. Ik heb maanden geen post van de man gehad. Nieuwsgierig maak ik hem open. Hij schrijft: Uit uw hierboven genoemde brief van 6 april 1994 moet ik helaas afleiden dat u kennelijk de (enige) bron bent van de feitelijke uitspraken zoals die weergegeven zijn in de bewuste krantenpublicaties en dat u daar verantwoorde-lijkheid voor wenst te dragen. Ik stel u dan ook voor de door mij ten gevolge van uw onrechtmatige handelwijze geleden en nog te lijden schade aansprakelijk. Hoewel de curve die de aanwas van nieuwe zaken aangeeft sedert begin 1994 een afbuiging vertoont en ik steeds weer aan oude en aan nieuwe cliënten de absurditeit moet uitleggen van de bestreden publicaties en ik derhalve nog niet nader te bepalen materiële schade heb geleden en nog zal lijden, ben ik bereid van vordering van materiële schade af te zien in een poging te komen tot een minnelijke schikking hierin, bestaande uit dat u mij als immateriële schadevergoeding binnen 3 weken na heden zult betalen een bedrag, groot fl. 50.000. De hoogte van dit bedrag is gerechtvaardigd gelet op het feit: dat u opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan, dat u wist, mogelijk zelfs beoogde mij schade materieel en immaterieel toe te brengen, dat u bekend bent met het feit dat ik mij juist sterk verbonden en betrokken voel bij de zaken van mijn cliënten, dat mijn beroepsuitoefening een zeer belangrijke plaats in mijn leven inneemt, dat u in het verleden gepoogd en gedreigd hebt meerdere publicaties het licht te doen zien, dat u mij diffamerende uitlatingen gepoogd hebt in de anonimiteit uit te spreken, dat u bekend bent uit eigen ervaring wat publiciteit kan betekenen voor een letselschadeadvocaat, dat de publicaties mij in mijn verdere carrière ook buiten de advocatuur zullen blijven achtervolgen. Van elk woord in die brief druipt de oneerlijkheid af. De woorden jagen mijn bloed weer op en voeden mijn vechtlust en onverzettelijkheid om mijn eer en mijn geld terug te krijgen. Ordinair effectbejag ten koste van mij, ten koste van mij, ten koste van mij en mijn gezin dreunt door mijn verhitte kop. Ik voel een enorme behoefte om te slaan en te trappen en wil een enkele reis naar B. nemen om op iedere deur en raam en affiches te plakken met teksten als: - Ook in de greep van Cneep? - een streep door de rekening van Cneep! - Geblaat van een letselschade-advocaat! - In de mist van de letselschadespecialist? - Zeg maar knip tegen Cneep! Ik wil in B. of waar dan ook schreeuwen dat ik belazerd ben en word. Maar ik ga naar buiten en laat zoals zo vaak in de afgelopen jaren mijn woede over het doen en laten van advocaten en de mensen die op hun daden zouden moeten toezien los op de stukken stam van een dikke eik. Ik sla mijn woede aan stukken. Het hout klooft in mooie kleine stukken, die ik op een stapel leg. Er is meer dan genoeg hout voor een mensenleven. Bij ieder blok hout dat in de open haard brandt en een weldadige wamte geeft denk ik: Ik heb toch nog iets aan mr. Cneep en al die andere meesters gehad. Het dagblad De Stem ontvangt een vrijwel soortgelijke brief. De Stem is een van de kranten die wel een decennium lang heeft meegewerkt aan het publicitair imago van mr. Cneep. De Stem schreef talloze lovende artikelen over mr. Cneep, die leidden tot paginagrote lovende en kritiekloze artikelen in de landelijke kranten. Nu bedreigt diezelfde mr. Cneep De Stem met een voorlopig getuigenverhoor en bedreigt hij de krant, die hem, terecht of ten onrechte, aan zijn imago heeft geholpen. Net als van mij vordert hij ook van De Stem fl. 50.000 vergoeding voor geleden publicitaire schade. Ook blijkt uit de brief van 22 april 1994 aan Terharte dat mr. Cneep zich op het standpunt stelt dat ik kennelijk de enige bron ben, op grond waarvan er geen enkele reden is om het getuigenverhoor door te zetten. Over deze zeer opmerkelijke feiten met een hoge nieuwswaarde schrijft De Stem geen letter. Hoofdstuk 7 - Recht en de rekening van de advocaat. Je kunt vaststellen dat het recht een elitair gebeuren is geworden. De kwetsbaren in de samenleving zijn de dupe. Voor hen, de misérabelen van ons land, is de rechts-bescherming weggevaagd. Eerst neemt de overheid hen allerlei rechten af en vervolgens maakt zij de verdediging van de nog resterende rechten bij de rechter onbetaalbaar. Prof. J. Brenninkmeijer - De WBTZ van A tot Z - De gedragsregels van de NOvA - Intimidatie en andere opmerkelijke ervaringen met ons Recht Juni 1994 Het gezicht van de Raad van Toezicht 2 Het feit dat ik er niet meer alleen voor sta is voor mij een geweldige steun. De ervaring dat mijn juridisch letsel niet op zichzelf staat, maar dat ik het deel met vele mensen, die er vaak erger aan toe zijn dan ik, maakt mij sterk en geeft mij de rust die ik nodig heb om de strijd tegen de medici, die voor mij vooropstaat, en mijn strijd tegen mr. Cneep niet op te geven. Door die hulp kan ik het gevecht op twee fronten volhouden, al word ik soms overvallen door een gevoel van uitputting en uitzichtloosheid. De overtuiging dat ik niet alleen voor mijzelf vecht en spannend, zinvol, dankbaar werk heb, dat vaak een diepe bevrediging geeft, doet mij doorgaan. Ik wil, ik moet weten tot hoever de mogelijkheden reiken om in je Recht hersteld te worden. Na acht maanden wachten bericht de Raad van Toezicht mij op 2 mei 1994 dat het declaratiegedeelte in behandeling is en dat de adjunct-secretaris doende is de kwestie voor te bereiden voor een kleine commissie. Die commissie zal klager en advocaat in een mondelinge zitting horen, omdat de declaratie de € 5.000,- te boven gaat.[36] Vervolgens zal de voltallige Raad van Toezicht een beslissing nemen. Op 26 mei 1994 schrijft de Raad van Toezicht dat de mondelinge behandeling van de klacht van Terharte over de rekening van mr. Cneep op 2 juni 1994 zal plaatsvinden. Plaats van handeling is, als aangekondigd, het advocaten-kantoor van Lijmen en Mauwen, waar ook de deken mr. van Lutteldunck kantoor blijkt te houden. Het is een van die moderne, dure, prestigieuze, met veel marmer en glas uitgevoerde, torenhoge advocatenkantoren die in de afgelopen decennia als paddestoelen uit de grond zijn verrezen. De lift zoeft haast geruisloos naar een tamelijk hoge verdieping. 2 juni 1994 Hoorzitting Raad van Toezicht te B. Bij deze zitting sta ik er voor het eerst niet alleen voor. Inmiddels heb ik, door mijn advertenties in kranten en de publiciteit over mr. Cneep, vele medestanders leren kennen. Ik word vergezeld door twee leden van de Stichting Advocadur en de heer drs. L. Tholhuysen, dierenarts, die met ons in contact is gekomen vanwege een negatieve ervaring met een advocaat bij de overdracht van zijn praktijk. We nemen plaats in de wachtkamer. Na verloop van veel tijd verschijnt er een lid van de Raad van Toezicht, de heer mr. K. Lorius, een man in een werkelijk keurig pak. Hij stelt ons ervan in kennis dat er met mr. Cneep overlegd wordt over de vraag of deze er bezwaar tegen heeft dat óók de leden van de Stichting Advocadur bij de zitting aanwezig zijn. Met mij en de mensen die mij vergezellen wordt niet overlegd. Aan ons worden slechts mededelingen gedaan. Na enige tijd komt de mededeling dat het antwoord van mr. Cneep luidt: Geen bezwaar, hoe meer zielen hoe meer vreugd. De paus van de letselschade heeft zijn zegen gegeven. De zitting kan eindelijk beginnen, één niet in rekening te brengen uur na de afgesproken tijd. Plaats van handeling: een aangrenzende kamer, veel ramen met uitzicht op de stad B., waar ik de beste tijd van mijn leven heb doorgebracht. Tafels en stoelen zijn zo geplaatst dat de leden van de Raad van Toezicht en klager tegenover elkaar zitten. Bij de mondelinge behandeling zijn drie leden van de Raad van Toezicht, een drietal advocaten uit het arrondissement Breda aanwezig. Ook de adjunct-secretaris, mevrouw mr. Van Leutem is van de partij. De deken, mr. van Lutteldunck, schittert nog steeds door afwezigheid. Met vier man gaan wij er dus getuige van zijn wat een ambtshalve marginale toetsing van de verrichtingen van mr. Cneep inhoudt. Dat wordt snel duidelijk. De heren advocaten, die de Raad van Toezicht vormen, draaien broederlijk om de kern van de klachten heen en die kern is en blijft: mr. Cneep heeft zijn werk niet goed gedaan en daarvoor een onaanvaardbaar hoog honorarium in rekening gebracht. Die kern is ook dat mr. Cneep geen onderzoek verricht naar de financiële draagkracht van Terharte en de achtergronden daarvan, geen initiatieven heeft ondernomen ter bevordering van een onpartijdig deskundigenonderzoek, niet ter zake doende informatie, die de rechtspositie van Terharte verslechterd heeft, in het geding heeft gebracht, geen poging heeft ondernomen om de vier door confrater A. Kulstee ingezette dagvaardingen bij één rechtbank onder te brengen; kortom niets ondernomen heeft om de vordering van Terharte te onderbouwen. Er worden vrijwel geen vragen gesteld, ook niet over het inkomen van Terharte. Wat hij ook probeert, de door mr. Cneep al dan niet uitgevoerde werkzaamheden komen met geen woord aan de orde, dus ook niet wat de opdracht aan mr. Cneep was. Geen woord, ook niet over het feit dat mr. Cneep hem nimmer gewaarschuwd heeft dat zijn kosten in zo'n korte tijd zo enorm zouden oplopen. De zitting waar Terharte zo lang op gewacht heeft, is in een vloek en een zucht voorbij. De Stem en het Brabants Nieuwsblad doen elk op hun eigen wijze verslag van die zitting. Mr. Cneep verlaat de zitting in gezelschap van een journalist van het Brabants Nieuwsblad. In de uitgave die krant, d.d. 3 juni 1994, wordt Terharte beschreven als een verbitterde gedupeerde, die mr. Cneep afschildert als een onbetrouwbaar sujet. Mr. Cneep wordt gepresenteerd als de man die het meer bij de feiten hield. Het artikel wordt afgesloten met de volzin: Wie gelijk krijgt, blijkt over twee weken. 16 juni 1994. Het gezicht van de Raad van Toezicht 3 De beslissing van de Raad van Toezicht De beslissing van de Raad van Toezicht komt meer dan driekwart jaar na de indiening van de klachten en leidt tot de volgende conclusies: - Er wordt geen enkel inhoudelijk oordeel uitgesproken over de werkzaamheden van mr. Cneep. De Raad van Toezicht vaart met betrekking tot de financiële draagkracht van Terharte volledig blind op de nota bene door mr. Cneep verstrekte gegevens. - Men spreekt over de vermogenssituatie van het gezin, zonder die nader te specificeren en zonder daar, op welke manier dan ook, kennis van te hebben genomen, laat staan die onderzocht te hebben. - De Raad volgt trouw de door mr. Cneep opgegeven urenspecificatie, zonder de invulling van die uren verder te onderzoeken. Over de absurde eindrekening van fl. 922,07, waar mr. Cneep helemaal niets voor gedaan heeft, rept de Raad met geen woord. Ook de werkzaamheden van Terharte (het ordenen van zijn eigen gegevens in de felgele mappen van mr. Cneep) in rekening gebracht door mr. Cneep laat de Raad buiten beschouwing. - De Raad komt wel tot de conclusie, die Terharte in zijn klachten vele keren heeft aangegeven, dat een studie van vier en een half uur besteed aan een reactie van cliënt, terwijl in de twee weken daaraan voorafgaande ruim tien uur was besteed aan de bestudering van dezelfde stukken aan de ruime kant is en ziet daarin aanleiding de verantwoorde tijdsbesteding te mitigeren tot 150 minuten. Ook ziet de Raad aanleiding om wat andere werkzaamheden van mr. Cneep, die de Raad bovenmatig voorkomen met twee en een half uur te matigen. - Ten slotte vindt de Raad dat mr. Cneep bij de uren die hij besteedde aan het geven van tekst en uitleg aan zijn eigen adviezen niet de specialistische factor had mogen gebruiken, dus geen fl. 395 maar slechts fl. 265 excl. BTW, in rekening had mogen brengen. Zo beslissen in de maand juni van het jaar 1994 een aantal grote mensen, advocaten, confraters van mr. Cneep, verenigd in de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda. De Raad van Toezicht vermeldt niet of ik in beroep kan komen noch hoe ik dat moet doen. Fl. 3.700,19 van mijn geld heb ik terug. De rest en mijn eer nog lang niet. Het door de Raad goedgekeurde honorarium van de mr. Cneep wordt vermeerderd met de wettelijke rente van toen respectievelijk 10% en 9% en levert mr. Cneep nog eens fl. 386,62 extra op. Daar is goed voor gezorgd. Die wettelijke rente blijkt niet voor mij te gelden. Meer dan fl. 22.000 komt volgens de Raad van Toezicht mr. Cneep toe of, zoals ons uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt, aan Cneep Advocatuur BV. fl. 22.000 in drie maanden tijd verdiend. Geen van de advocaten in de Raad van Toezicht doet een duidelijke uitspraak over de juistheid van de werkzaamheden van mr. Cneep, waarvoor hij in totaal fl. 26.000 in rekening heeft gebracht. Mijn geld bevindt zich nog altijd onder de deken, zoals dat heet, en wat mij betreft blijft het daar totdat er echt, en wel door een rechter en niet door een aantal confraters van mr. Cneep geoordeeld is. 25 juni 1994 Juni 1994 verschijnen er artikelen in de Brabantse kranten over de beslissing van de Raad van Toezicht. 25 Juni 1994 lijkt het Brabants Nieuwsblad mr. Cneep ten behoeve van zijn publicitair imago (s)lippendienst te bewijzen met de misleidende kop: ZAAK TERHARTE: MEESTER CNEEP IN HET GELIJK GESTELD Mr. Cneep heeft conform de incestueus zuinige, niet inhoudelijke beslissing van de Raad van Toezicht in drie maanden tijd zo'n fl. 4.000 te veel in zijn zak gestoken en zijn lijfkrant schrijft: Meester Cneep in het gelijk gesteld. Het dagblad De Stem schrijft in een vette kop: RAAD VAN TOEZICHT STELT REKENING VAN MR. CNEEP BIJ Verzetsmogelijkheden tegen betaling van de declaratie van de advocaat Anno 1843 - Anno 1994 - Anno 2000 Met deze inhoudsloze begroting door de Raad van Toezicht, waar de onrechtvaardigheid van afdruipt, neem ik geen genoegen. De beslissing sterkt mijn verzet alleen maar. Ik betaal niet. Ik wil dat er eerst een onafhankelijke rechter oordeelt. Ik weet niet waar ik met mijn klachten over de Raad van Toezicht naar toe moet. Omdat ik er niet meer alleen voor sta, kan ik er met anderen over praten en samen uitzoeken hoe de vork aan de steel zit. Na veel aandringen bij die Raad van Toezicht, na lezing van de wet en de bestaande jurisprudentie en geholpen door de ervaringen die mensen ons aandragen komen wij tot de volgende conclusies: Mensen die klagen over de rekening van de advocaat weten niet waar zij met een klacht naar toe moeten. In de meeste gevallen worden zij net zoals Terharte door advocaten en deken naar de Raad van Toezicht gedirigeerd. Vervolgens weten zij niet wat zij met de beslissing van die Raad van Toezicht aan moeten. Een beroepsmogelijkheid tegen een beslissing van de Raad van Toezicht is er niet, schrijft de adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht mr. van Leuten aanvankelijk. Na lang aandringen wijzigt zij haar standpunt en schrijft zij: Wel kunt u op basis van de Wet Tarieven Burgerlijke Zaken, in verzet komen bij de President van de Rechtbank van het betreffende arrondissement, die de beslissing echter slechts marginaal toetst. Zij schrijft er niet bij waar we die wet kunnen vinden, maar we vinden hem. Er blijkt een wet te zijn die geschillen over de rekening van de advocaat regelt. Samen bestuderen wij de wet en de daarbij behorende jurisprudentie. In art 32 WTBZ lezen wij dat … in geval van verschil over het salaris door den advocaat aan den cliënt berekend de begrooting geschiedt door de Raden van Toezicht en Discipline. Er staat en, dus niet of. Daarom schrijft Terharte in een brief naar de President van de betreffende rechtbank te B., de heer mr. P. Stalos: …dat hij volgens art. 32 WTBZ [37] pas in verzet zal komen na het inhoudelijke oordeel, c.q. de begroting door de Raad van Discipline over de werkzaamheden van Cneep. Dat lijkt logisch, omdat verzet tegen een beslissing van de Raad van Toezicht zonder een inhoudelijk oordeel niet zinvol is. Hetzelfde schrijft Terharte aan mr. Cneep, de Raad van Toezicht, de Raad van Discipline en de president van de Rechtbank te B. Er volgt met uitzondering van de president van de Rechtbank, mr. Stalos, geen antwoord. Zijn antwoord wordt gegeven door een deurwaarder uit de buurt van mijn woonplaats, die ineens zonder enige vooraankondiging voor de deur staat. Dat antwoord is een door de president van de rechtbank te B. aan mr. Cneep afgegeven zogenoemde executoriale titel, dat wil zeggen, een officiële verklaring van de rechtbank waarmee betaling in rechte afgedwongen kan worden. Op basis van de inhoudsloze beslissing van de Raad van Toezicht stelt de President van de betreffende Rechtbank mr. Cneep in de gelegenheid om duizenden guldens met behulp van de sterke arm op te eisen. Ik betaal niet, want het door mr. Cneep gevorderde bedrag heb ik immers al onder de deken gestort. Ik schrijf weer aan de president van de Rechtbank en de Raad van Toezicht en van Discipline waarom ik niet wil betalen. De beide Raden antwoorden wederom niet. De president van de rechtbank, mr. Stalos, antwoordt bij brief d.d. 8 juli 1994 dat hij genoemde executoriale titel moest verstrekken en dat Terharte daartegen bij de rechtbank bij dagvaarding middels een procureur in verzet kan komen. Ik antwoord de president dat ik pas in verzet zal komen als de werkzaam-heden van mr. Sneep ook inhoudelijk door een rechter van de Raad van Discipline zijn beoordeeld en als die Raad conform de wet de rekening heeft begroot. De president antwoordt niet meer. Ik schrijf dat ik Cneep mag noch kan betalen en verwijs hiervoor naar de wet, de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken. Ik meld tevens aan de Raad van Toezicht waar nog altijd het geld staat dat ik indertijd onder de Deken heb moeten storten dat ik niet wil betalen, en waarom niet. Vanuit de Raad van Toezicht wordt het bedrag echter zonder meer naar de rekening van mr. Cneep overgemaakt. Aan mijn schriftelijke eis om conform de wet te wachten op het inhoudelijke oordeel van de Raad van Discipline, c.q. op mijn verzet bij dagvaarding al dan niet middels een procureur bij de rechtbank, wordt door alle hoeders van ons Recht zonder reactie voorbijgegaan. Zo gaat dat in 1994 en in vele jaren daarvoor, en zo gaat dat nog altijd. De rekening van de advocaat en recht De wet tarieven in burgerlijke zaken van 1843. De wet die geschillen over de rekening tussen advocaten en cliënten regelt is: de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ). In de Verzamelde Wetgeving van de Koninklijke Vermande, [38] bijgewerkt tot 1 juni 1997, wordt de wet als volgt omschreven: Wetten van 28 augustus en 29 december 1843, Stb. 37, 38, 39, 40, 66 en 67, houdende de vaststelling van de tarieven van justitie-kosten en salarissen in burgerlijke zaken, in een doorlopende reeks van artikelen vervat ingevolge artikel 2 der Wet van 28 augustus 1843, Stb. 41 zoals laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 februari 1997, Stb. 112 De wet dateert uit grotendeels 1843. De tekst is dan ook gesteld in het Nederlands van die tijd. In de DERDE TITEL van de wet en wel in de artikelen 29 t/m 40 is de betwisting van de vergoeding advocaten geregeld. Vele artikelen zijn onduidelijk, worden niet nageleefd of kunnen simpelweg niet nageleefd worden. Ter illustratie enkele artikelen uit de wet en ons commentaar daarop. WTBZ: DERDE TITEL Van de Advocaten Art. 29. Aan de advocaten is verschuldigd:
Buiten de gevallen in het 2de lid van art. 31 vermeld, geschiedt, ingeval van verschil over het salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend, de begrooting door de Raden van toezigt en discipline in de hoofdplaats van het arrondissement waarin de advocaat woonachtig is, of, indien aldaar geen raad van toezigt aanwezig is, door dien in de residentie van het provinciaal geregtshof waaronder de woonplaats van den advocaat behoort; en indien ook aldaar geen zoodanige raad bestaat, alsdan door dien, gevestigd in de residentie van den hoogen raad. Terharte heeft een op argumenten gebaseerd geschil met mr. Cneep over zijn werkzaamheden en het gebrek daaraan. Pas wanneer er over dat geschil geoordeeld is, kan blijken of er ook een verschil over het salaris is. Dat oordeel is er niet. Zelfs wanneer de begroting de juiste weg zou zijn gegaan - uitdrukkelijk quod non [39] - dan heeft de Raad van Discipline de rekening van mr. Cneep niet zoals in dit artikel vermeld begroot. Daarom lijkt art. 33. van toepassing. Art. 33. Indien de advocaat met de begrooting van den raad geen genoegen neemt, of de cliënt weigerachtig blijft het bedrag daarvan te voldoen, wordt het bedrag van het verschuldigde nader vastgesteld door den voorzitter van het collegie waar de zaak, waarin het salaris berekend is, gediend heeft, of door een der leden, daartoe door hem benoemd. Indien de zaak niet voor een regterlijk college is aanhangig geweest, geschiedt zulks door de voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de advocaat is gevestigd. Terharte blijft weigerachtig het door den Raad vastgestelde te voldoen, maar het bedrag wordt niet nader vastgesteld door den voorzitter van het collegie … . Hiervan is in het geval van Terharte geen sprake. In de zaak van Terharte is de rekening slechts begroot door de Raad van Toezicht, die geheel uit advocaten bestaat. De voorzitter der Rechtbank heeft het aan mr. Cneep verschul-digde bedrag niet vastgesteld maar de beslissing van de Raad van Toezicht overgenomen. Art. 35. De regter, door wien de begrooting geschiedt is bevoegd de overlegging der justificatoire stukken te vorderen.
Die beslissing is genomen door louter advocaten uit één en hetzelfde arrondissement. Er is niet beoordeeld of de door mr. Cneep gemaakte kosten laat staan de verrichte werkzaamheden naar den aard der zaak, nuttig, doelmatig of noodig geacht kunnen worden. Of de kosten van mr. Cneep de palen eener billijke gematigdheid overschreden hebben, is niet of slechts marginaal beoordeeld.
De president van de Rechtbank te Breda, mr. Stalos, leest de WTBZ art. 40 klaarblijkelijk anders. Van de door hem in zijn brief d.d. 8 juli 1994, kenmerk SVK 6/94, genoemde vereiste dagvaardingsprocedure in te dienen bij de rechtbank en wel door tussenkomst van een procureur (een advocaat), overeenkomstig art. 40 WTBZ, spreekt de wet niet, hoe men ook leest. Uit de klachten van Terharte blijkt duidelijk dat deze zich niet op de eerste plaats richten op de hoogte van de declaratie. Hij heeft immers het uurloon van mr. Cneep van meet af aan aanvaard en diens werkzaamheden op inhoudelijke gronden betwist. Los van de duidelijkheden en onduidelijkheden van de WTBZ geeft vaste jurisprudentie duidelijk aan wanneer bij een declaratiegeschil de Raad van Toezicht bevoegd is en wanneer de burgerlijke rechter. Citaat uit het arrest van het Hof te Den Haag d.d. 5 november 1996, rol nummer 95 H-729: Het Hof overweegt dat de artikelen 32 - 40 Wet Tarieven in burgerlijke zaken alleen toepassing vinden ingeval van een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie van een advocaat, maar niet in geschillen die niet de omvang van het gedeclareerde bedrag betreffen. Citaat uit het arrest van het Hof te Den Haag d.d. 5 juni 1997, rol nummer: 95-1897:
Uit de hierboven vermelde feiten blijkt dus dat de deken mr. G. van Lutteldunck, de Raad van Toezicht en de President van de Rechtbank te B., mr. Stalos, zich zelfs niet aan een wet van 1843 noch aan de al vanaf 1939 bestaande jurisprudentie hebben gehouden. Tevens blijkt dat genoemde overtreding van de wet de president van de Rechtbank te B. niet weerhouden heeft om de heer mr. Cneep een zogenoemde executoriale titel te verstrekken. De president tolereert dus een wetsovertreding. Uit veel gevallen die de Stichting Advocadur inmiddels bekend zijn blijkt dat cliënten die, net als Terharte, op inhoudelijke gronden bezwaar maken tegen de rekening van de advocaat vrijwel zonder uitzondering door de betreffende advocaat al dan niet met behulp van de deken naar de Raad van Toezicht geloodst wordt. Gedragsregels voor advocaten De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) heeft, naar zij zelf zegt, ter bewaking van de kwaliteit van de advocatuur een aantal gedragsregels opgesteld waar de leden van de Orde zich aan dienen te houden. Gedragsregel 27 lid 1: Maakt de cliënt tegen de ingediende declaratie bezwaar, dan is de advocaat verplicht de cliënt te wijzen op de ter zake bestaande regelingen. Een van die regelingen is een door de advocaat in te stellen vordering bij de rechter. Op die regeling wijzen advocaten en dekens op grond van onze ervaringen van jaren zelden of nooit. Advocaten maken er, zoals steeds weer blijkt, niet graag gebruik van. Zij hebben er blijkbaar een hekel aan om als eiser ten overstaan van een onafhankelijk rechter in hun rekening te laten kijken. Gedragsregel 27, lid 4: … Is de declaratie in geding, dan wijst de advocaat op de mogelijkheid het gedeclareerde bedrag bij de deken te deponeren, totdat het geschil is beslecht. … Er staat niet bij wanneer de declaratie in geschil is en wanneer niet, noch wanneer het gedeclareerde bedrag bij de deken gedeponeerd dient te worden en wanneer niet. De in de wet WTBZ en jurisprudentie duidelijk omschreven situatie, waarin de advocaat zich tot de rechter dient te wenden, wordt in de gedragsregels niet vermeld. De voorkeur van de heren en dames advocaten gaat kennelijk uit naar een begroting door de Raad van Toezicht. Daarmee staan dus advocaten als het om hun eigen belang gaat de vorming van jurisprudentie over declaratiegeschillen in de weg. Brieven van de Stichting Advocadur aan dekens en Raden van Toezicht met het verzoek informatie te verschaffen over gevallen waarin zij een declaratiegeschil niet in behandeling hebben genomen, omdat de civiele rechter bevoegd was, worden niet of niet duidelijk beantwoord. Brieven aan presidenten van rechtbanken en gerechtshoven waarin de stichting vraagt om geanonimiseerde voorbeelden waarin de president een beslissing van de Raad van Toezicht niet met de verbeide executoriale titel heeft beloond, leiden tot reacties die elkaar tegenspreken, maar geen antwoord op de vraag geven. Ook op de vraag of bij het in art. 40 WTBZ genoemd verzet nu wel of geen procureur nodig is komt geen duidelijk antwoord. Het Gerechtshof te D. stelt zich in een mede door de Stichting Advocadur aanhangig gemaakte zaak, Requestnr. R9800236, op het opmerkelijke standpunt dat een verzetschrift conform de WTBZ een verzoekschrift conform art. 429d lid 3 BW is, dat derhalve door een procureur moet worden ingediend. Het Gerechtshof lijkt dus de van toepassing zijnde WTBZ te verlaten en haar toevlucht te zoeken bij het BW. Het gat in de ene wet wordt - zonder enige eerbied voor de wet - met een andere wet gestopt. De vraag is en blijft echter of de burger zelf bij de rechter in verzet kan komen tegen de rekening van een advocaat of dat hij daarvoor aangewezen is op de dure diensten van een advocaat. Voor wat de vragen rondom de WTBZ betreft verwijzen enige rechtbanken naar het Algemeen Secretariaat Zittende Magistratuur, ASZM, te Den Haag. Dezelfde vragen gaan uit naar genoemd Secretariaat. Met name willen we weten of en op welke gronden presidenten van Rechtbanken begrotingen door de Raad van Toezicht niet goed hebben gekeurd. Wij vragen om geanonimiseerde beslissingen. [40] De rechtspositie van Terharte zou volledig anders geweest zijn wanneer mr. Cneep conform de wet als eiser de burgerlijke rechter bewijzen had moeten overleggen voor het feit dat zijn werkzaamheden voor Terharte naar den aard der zaak, nuttig, doelmatig of noodig kunnen worden geacht of door den cliënt zijn verlangd. Vervolgens had de rechter de kosten van mr. Cneep kunnen wijzigen, royeren of verminderen die naar zijn oordeel overbodig waren of de palen eener billijke gematigdheid overschreden, daarbij in aan-merking nemend het gewigt der zaak en de moeilijkheid die zij mocht hebben opgeleverd. Met behulp van de deken mr. van Lutteldunck, de Raad van Toezicht, de president van de rechtbank B., die met minachting voor de wet een executoriale titel verleent komt het doen en nalaten van mr. Cneep niet in aanmerking voor een oordeel van de rechter. Alleen de rekening is begroot. Daartegen wil Terharte zich verzetten. Maar hij vindt geen advocaat die bereid is de deken, de Raad van Toezicht in rechte te betrekken. Laat staan om de President van een Rechtbank op de vingers te tikken. [41]Ook het Advocatenblad nr. 12 /200 schiet ernstig tekort in de berichtgeving over de feiten. Het is een themanummer, vrijwel geheel gewijd aan de prijs van de advocaat. Twee wetenschappers, een staatssecretaris, twee advocaten, een directeur van de Consumentenbond en een bedrijfsjurist gaan met elkaar in debat over de voor- en nadelen van het uurtarief, de vaste prijs, de resultaatafhankelijke beloning, de vraag of de advocatuur de kosten hoger opdrijft dan goed is voor de rechtshulp en de rechtspleging. In heel dit themanummer komt de WTBZ noch de Advocaten-wet aan de orde. Geen enkele keer wordt het tuchtrecht genoemd evenmin als de verplichte procesvertegen-woordiging. [42] In zijn boek De achterkant van het Recht [43] schrijft prof. dr. Leijten in het hoofdstuk met de opmerkelijke titel Procederen hoeft niet duur te zijn: In de tijd dat ik nog advocaat was, heb ik collega's, confrères heet dat in vaktaal, meermalen horen zeggen dat de wet van 1843, WTBZ, niet afgeschaft moest worden, want dat juist haar onzinnigheid de grootste vrijheid waarborgde, terwijl een nieuwe wet met de pretentie aangepast te zijn aan hedendaagse normen, ongetwijfeld die vrijheid zou beknotten. En dan maar praten over eerbied voor de wet. 4 juli 1994 - Het kostbare publicitaire imago van mr. dr. ing. J.C. Cneep - Intimidatiepoging 4 - Verzoek aan de rechtbank om een voorlopig -getuigenverhoor De Stem betaalt geen cent van de fl. 50.000,-- die mr. Cneep vordert als vergoeding voor de schade die mr. Cneep door de berichtgeving in de krant zegt geleden te hebben. Ik wil mijn geld van mr. Cneep terug en zeker niet nog meer betalen. De eerder genoemde heer Forrer weigert ook om te betalen, reden waarom mr. Cneep tot dagvaarding bij de rechtbank van Zutphen over gaat. De Stem en ook het Brabants Nieuwsblad bedienen mr. Cneep in hun berichtgeving niet meer op zijn wenken en besteden, zij het mondjesmaat, aandacht aan mijn vordering op de heren neurologen en de psycholoog en ook aan de activiteiten van Stichting Advocadur. Dat leidt tot ingezonden brieven van lezers, voordelig voor Terharte en de Stichting en nadelig voor mr. Cneep. De negatieve publiciteit is voor mr. Cneep kennelijk de reden het voorlopig getuigenverhoor door te zetten. Dat is onbegrijpelijk en onredelijk omdat Terharte zich immers, zoals hierboven al vermeld, op verzoek van De Stem als bron bekend heeft gemaakt en de verantwoording op zich heeft genomen voor al zijn uitspraken over mr. Cneep. Het enige belang voor mr. Cneep bij een getuigen-verhoor was, zoals hij zelf schrijft, de bron van de in zijn ogen negatieve publiciteit te leren kennen. Dat belang is er niet meer. Ik ben de bron, die popelt van verlangen om mr. Cneep de informatie te geven, die deze wil. Mr. Cneep vraagt mij niets, maar zet wel het voorlopige getuigenverhoor door. De feiten in onderlinge samenhang en verband overziende, doet hij dat enkel en alleen om de kranten en Terharte af te houden van verdere negatieve publiciteit en om op die manier zijn kostbaar imago veilig te stellen. Daarom zet hij intimidatie-poging 4 in. Hij doet maar wat hij niet laten kan, denk ik. Tegen alle feiten en redelijkheid in dient mr. Cneep bij de Rechtbank te B. een verzoek in om een voorlopig getuigenverhoor te mogen houden, waarin hij mij als partij en getuige en de beide Brabantse kranten als getuige wenst te horen. Een voorlopig getuigenverhoor is een bij wet gegeven mogelijkheid om met het oog op een rechtsvordering feiten en bewijzen boven water te krijgen. Mr. Cneep wil, de tekst van zijn verzoek volgend, bewijzen dat Terharte de bron is van een tegen hem gevoerde publiciteitshetze, die zijn goede naam en eer in diskrediet gebracht zou hebben, waardoor hij schade geleden heeft, lijdt en zal lijden. Op 4 juli 1994 krijg ik per aangetekende post een oproep om te verschijnen ter terechtszitting van deze rechtbank van vrijdag 29 juli 1994 om 11.30 uur, teneinde op het gedane verzoek tot het houden van een getuigenverhoor van mr. Cneep te worden gehoord. Omdat mr. Cneep de zaken weer eens door elkaar gooit, krijgt niet de redacteur van het door mr. Cneep gewraakte artikel in De Stem, de heer A. Smart, maar de rechtbankverslaggever Hoepel een oproep. Om de show compleet te maken wordt tevens Joop Hek van het Brabants Nieuwsblad opgeroepen. Ik heb er zin in om de rechter, in wiens kennis, kunde en onafhankelijkheid ik in die tijd nog heilig geloof, ongezouten de waarheid te zeggen. Hoofdstuk 8 Recht en het werk van de advocaat - In gevecht met het tuchtrecht Als een gans terecht staat moet er geen vos in de jury zitten. Th. Fuller - Raad van Discipline - De derde advocaat mr. H.A. Zwenken - Het getuigenverhoor door mr. Cneep - Einde intimidatiepogingen door mr. Cneep en andere opmerkelijke ervaringen 5 juli 1994 Klachten over mr. Cneep 1 Deken mr. van Lutteldunck te B. stuurt de klachten van Terharte door naar de Raad van Discipline te D. Bijna een jaar na indiening van zijn klachten heeft mr. Cneep het geld van Terharte, dat deze onder de Deken moest storten, onder die deken weggegraaid met behulp van een door de president van de Rechtbank te B. afgegeven executoriale titel. Terharte is zijn geld kwijt, nog vóór de Raad van Discipline, zoals in de WTBZ bepaald, over de declaraties van mr. Cneep heeft kunnen oordelen. Het financiële gedeelte en de inhoud van de klacht die voor ieder weldenkend mens bij elkaar horen, zijn door de deken en een aantal advocaten die samen de Raad van Toezicht uitmaken, kunstmatig en onrechtmatig van elkaar gescheiden. Er is tot op dat moment nog slechts recht gesproken door advocaten, ook al bepaalt de wet (WTBZ), als gezegd, in art. 33 lid 1 en 2 dat: zulks (de begroting) door de voorzitter van het collegie waar de zaak gediend heeft dient te geschieden of indien de zaak niet voor een regterlijk collegie is aanhangig geweest zulks (de begroting) dient te geschieden door de voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van den advocaat is gevestigd. Na bijna een jaar heeft de deken mr. van Lutteldunck de twee klachten van Terharte over het doen en nalaten van mr. Cneep naar de Raad van Discipline verwezen en daarmee treedt het tuchtrecht in werking. In afwachting van de berichten van de Raad van Discipline diene de volgende informatie. De Raad van Discipline bestaat uit vier advocaten, de leden en één rechter, de voorzitter. Voor de eerste keer zal zich dus ook een rechter over de klachten van Terharte buigen. In die periode nemen wij het besluit om de behandeling van de klachten van Terharte over mr. Cneep, mr. A. Kulstee en deken mr. G. van Lutteldunck en van andere mensen, die klachten over advocaten hebben te volgen en vast te leggen of en hoe het tuchtrecht voor advocaten tegemoet komt aan een cliënt met klachten over zijn advocaat. De eerder genoemde sponsor van ons ideaal, H. Horakel sr. stelt ons daartoe financieel in staat. De behandeling van klachten blijkt jaren in beslag te nemen. Om de lezer zo goed mogelijk in het spoor van die klachten te houden hebben wij achter in het boek een overzicht daarvan afgedrukt. Hoofdstuk 8, 9 en 10 beschrijven de manier waarop de Raad en het Hof van Discipline de klachten over de juridische werkzaamheden van mr. A. Kulstee en mr. Cneep en mr. van Lutteldunck behandelen. Ook andere opmerkelijke ervaringen met het rechtsbedrijf komen aan de orde. De advocatenwet Het tuchtrecht voor advocaten is vastgelegd in de Advocatenwet. WET van 23 Juni 1952, Stb. 365, houdende instelling van de Nederlandse orde van advocaten alsmede regels betreffende orde en discipline voor de advocaten en procureurs (Advocatenwet), zoals laatstelijk gewijzigd bij wet van 26 april 1995, Stb. 250, §4. Van de tuchtrechtspraak, Art. 46 t/m 60a. Verzameling Nederlandse Wetgeving 97/98. Dl. 2, p. 1166 - 1174. Voor een inzicht in het optreden van de Raad van Discipline zijn de volgende artikelen uit de Advocatenwet belangrijk. Art. 48 lid 1 De beslissingen van de Raad van Discipline over de voorgelegde klachten zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken, alles op straffe van nietigheid. [44] Art. 48 lid 6 De Raad spreekt, indien de klager daarom verzoekt, in zijn beslissing steeds met redenen omkleed uit of de advocaat jegens hem de zorgvuldigheid heeft betracht, die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. De raad kan een dergelijke uitspraak, indien hij daartoe voldoende grond aanwezig acht, ook ambtshalve doen. Art. 49 lid 1 De Raad van Discipline neemt geen beslissing dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat tegen wie de klacht is ingediend, en van de klager. Art. 49 lid 4 De Raad van Discipline kan getuigen en deskundigen oproepen en horen. Het horen van getuigen en deskundigen kan ook aan één der ledenadvocaten of plaatsvervangende leden-advocaten van de raad van discipline worden opgedragen. De woorden uit deze en uit de andere artikelen boezemen vertrouwen in en zijn werkelijk veelbelovend. Wij zijn benieuwd. 29 juli 1994 - Het voorlopig getuigenverhoor van mr. dr. ing. J.C. Cneep 1 - Hoorzitting van de rechtbank te B. Op 29 juli 1994 ga ik met mijn vriend naar de Rechtbank te B. We worden door een bode naar een van de rechtszalen verwezen, waar drie heren in een zwarte toga met witte bef ons welkom heten maar, zoals te doen gebruikelijk, zich niet voorstellen. Een van die heren neemt het woord en begint het verzoekschrift van mr. Cneep voor te lezen. Het komt er allemaal, als gezegd, weer op neer dat mr. Cneep een bron wil leren kennen die zich al bekend gemaakt heeft. Ik kan mijn lachen amper inhouden. Een van de heren vraagt of ik bezwaar heb tegen het houden van het voorlopig getuigenverhoor dat mr. Cneep wil. Ik zeg dat ik mij op verzoek van de Stem als bron bekend heb gemaakt en dat De Stem daarvan op de hoogte is. Ik benadruk dat ik voor alle feitelijke uitspraken, die mr. Cneep in het verzoekschrift opsomt, de volledige verantwoor-delijkheid draag, dat ik mr. Cneep dat per brief d.d. 6 april 1994 al heb medegedeeld en dat het dus geen enkele zin heeft om mij of de krant in een kostbaar en tijdrovend getuigenverhoor te betrekken. [45] Van de andere kant zeg ik dat ik de feiten, die mr. Cneep kennelijk nog een keer wil leren kennen, graag en zeker ten overstaan van een rechter nogmaals wil laten spreken en dat ik mr. Cneep dus geen duimbreed met betrekking tot zijn getuigenverhoor in de weg zal leggen. Een van de andere heren stelt dat ik in een zogenoemde contra-enquête getuigen kan oproepen en mr. Cneep alsdan vragen kan stellen. Daar heb ik geen enkel bezwaar tegen. Integendeel. Ik kan mij echter niet voorstellen dat het getuigenverhoor wordt goedgekeurd. Uitgaande van de feiten lijkt mij dat zinloos. Maar op 12 augustus 1994 krijg ik bericht van de rechtbank dat het verzoek van mr. Cneep tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is ingewilligd. In de motivering van de beslissing van de Rechtbank wordt geen van de door mij ter zitting naar voren gebrachte argumenten vermeld. Ook over de brief van 6 april 1994 wordt met geen woord gesproken. Opmerkelijk is en blijft dat de redacteuren van De Stem en het Brabants Nieuwsblad, die ook opgeroepen zijn, geen bezwaar maken. Beide kranten weten immers dat ik de bron ben, die mr. Cneep wil leren kennen en dat ik daar geen geheim van maak. Het getuigenverhoor wordt bepaald op 17 november 1994. 30 augustus 1994 De deken, mr. van Lutteldunck, heeft bijna een jaar de tijd genomen om de twee klachten die Terharte hem op 5 september 1993 netjes gerangschikt en keurig geformuleerd heeft doen toekomen, te onderzoeken. Toch slaagt hij er niet in om de twee klachten goed en volledig aan de Raad van Discipline door te geven. Daarom schrijven we de griffier van die Raad een toelichting en sturen hem bovendien ons commentaar op de beslissing van de Raad van Toezicht te B. Op 30 augustus 1994 schrijft de griffier, mr. J.F.H. van den Keuvelingen uit O.: Uw brieven met bijlagen ontving ik in goede orde. De schriftelijke behandeling is afgelopen zodat ik u alles terugzend. Na enige correspondentie blijkt dat er alleen nog maar stukken zonder commentaar mogen worden ingezonden. Zo werkt dat dus: de deken onderzoekt de klachten niet of nauwelijks en omdat hij zijn huiswerk niet goed gedaan heeft, bereiken de klachten de Raad van Discipline onjuist. De deken formuleert bijvoorbeeld klachten over zaken waarin niet geklaagd is. Dus willen we het verzuim van de deken goedmaken. Maar dat kan niet meer; de schriftelijke behandeling is immers afgelopen, volgens de griffier van de Raad van Discipline. Ook die houding en opstelling dragen niet bij aan het vinden van de waarheid en bemoedigen klagen hoe dan ook niet. Wij worden erdoor aangezet om te weten hoe het tuchtrecht werkt en welk gewicht het in de schaal legt. Op 31 augustus 1994 kopt De Stem: letseladvocaat uit BO. voelt zich benadeeld door publicaties in dagbladen Stemredacteur moet van mr. Cneep bron noemen. De feiten laten geen andere conclusies toe dan dat de rechtbank meewerkt aan een getuigenverhoor, dat er op gericht is om een al bekende bron te achterhalen van een aantal uitspraken in een krantenartikel. Een krant waarvan de hoofdredacteur en de rechtbank-verslaggever vanuit B. een reis naar de Achterhoek hebben gemaakt om Terharte te bewegen zich als bron bekend te maken en die weet dat Terharte zich als bron bekend heeft gemaakt kopt: STEMREDACTEUR MOET VAN CNEEP BRON NOEMEN en niet: Hondsbrutale advocaat verzoekt rechtbank om een getuigen-verhoor te houden om een bron te achterhalen die hem al bekend is. Letselschadeadvocaat maakt van de rechtbank een poppenkast. Krant weigert uiteraard medewerking. 9 September 1994 - In gevecht met het tuchtrecht - Klachten over mr. dr. ing. J.C. Cneep 2. Na meer dan een jaar wachten op de inhoudelijke behandeling van mijn klachten, schrijft de griffier: De Raad van Discipline heeft de mondelinge behandeling in opgemelde klachtzaak thans vastgesteld op maandag 21 november 1994 om 16.30 uur. Dus weer twee en een halve maand wachten. Oktober 1994 - Lotgenoten en bondgenoten - In die zomer van 1994 stuit ik op een artikel op van de heer dr. W. Clay, gepubliceerd in het tijdschrift voor verzekerings-geneeskunde van oktober 1986. Het lijkt voor mij geschreven. In de samenvatting stelt dr. Clay letterlijk: Langdurige procedures door verzekeringsmaatschappijen met betrekking tot uitkeringen voor geleden gezondheidsschade berokkenen schade aan de gezondheid van de verzekerden. Deze procedures hebben het effect van een iatrogeen (door de arts veroorzaakt) psychotrauma. In medische expertiserapporten dient de rapporteur (in het geval van Terharte de neuroloog Dorren) zich te beperken tot het terrein van zijn deskundigheid. Vermeende psychogene oorzaken voor klachten van ongevalpatiënten dienen te worden vastgesteld middels een psychologisch onderzoek, zij dienen niet te worden ontleend aan klinisch inzicht. De verzekering van schade door verkeersongevallen in Nederland is niet goed geregeld. Dit vormt een ernstig maatschappelijk probleem, de omvang van dat probleem is niet duidelijk. De woorden van Clay geven mij kracht om door te vechten. Omdat het gevecht door een advocaat geleverd moet worden stuur ik mr. A. Kulstee het artikel van dr. Clay. Ook mr. Cneep doe ik een kopie toekomen. Er komt geen antwoord, van geen van beiden. Geen van de woorden van Clay of van wie dan ook worden door mijn advocaat in het geding gebracht. Via mijn vrouw krijg ik een artikel uit Medisch Contact van 16 december 1994 onder ogen. Het is geschreven door een prof. dr. R.A. Hoksbergen. De titel luidt: Schijn bedriegt. Terugblik van een patiënt met een tamelijk ernstige hersenkneuzing. Ik lees mijn eigen verhaal. Van woord tot woord voel ik mijn bloed sneller stromen. Ik word warmer en warmer als ik lees: Het psychosomatisch herstel verloopt heel langzaam, er zijn hiervoor twee tot zes en misschien nog meer jaren nodig. Zowel tijdens de ziekenhuisopname als daarna is jarenlang medische en sociale controle noodzakelijk. Dan lees ik: Rust en geluidsarmoede zijn lange tijd gewenst, confrontaties met complexe, stressvolle situaties, die de patiënt tot acties kunnen verleiden, moeten jarenlang worden vermeden of mogen niet ongecontroleerd plaatsvinden. Gevoelens van onzekerheid en zelfs angst over herstelmogelijkheden kunnen lange tijd het herstel sterk beïnvloeden, voorlichting over mogelijke, misschien ernstige gedragsconsequenties aan familie, werkcollega's en anderen is absoluut nodig. Als ik dat lees, breekt er een storm in mij los, die jaren lang zijn kop niet meer heeft opgestoken. Het artikel van prof. Hoksbergen leveren mij de woorden die ik zelf niet heb kunnen vinden. Zij leveren beelden op die ik herken en die mij weer tot razernij brengen, omdat zij verdrongen emoties van jaren oproepen. Prof. Hoksbergen bouwt zijn leven stapje voor stapje heel voorzichtig weer op. Een uur werk per dag, een dag per week. Jaren rust, stilte, genoeg slaap, een huis, een vrouw, een inkomen, zekerheid, hulp en begrip. Ik …, ik had door die verrekte neurologen en psycholoog met hun harde koppen niets, behalve drukte, lawaai, onrust die ik zelf noodgedwongen opzocht, of opriep, klachten en problemen waar ik geen weg voor wist, werk dat ik niet goed aankon, ruzie die ik niet wilde, de plotselinge dood van mijn vader en de daarbij horende gevoelens van schuld, van hoop op erkenning en genoegdoening, van woede, spanning en onvrede. Jaren van onbegrip en mijzelf niet begrijpen. Als ik de ervaringen van prof. Hoksbergen lees, overvalt mij naast de woede een immens verdriet, omdat ik door zijn artikel beter dan ooit begrijp dat het allemaal niet nodig was geweest en dat ik jaren eerder op het punt had kunnen zijn waar ik nu ben. Het artikel geeft mij de woorden die ik nog niet gevonden had om beter te voelen en aan te geven wat de heren neurologen en de psycholoog mijn ouders en mij hebben aangedaan. Door de woorden van Hoksbergen besef ik dat er zoveel ellende en puur verdriet voorkomen had kunnen worden, als ik gewoon, zoals de heer Hoksbergen, een patiënt had mogen zijn. Dat besef doet pijn. Door de woorden van prof. Hoksbergen en ook door alle artikelen in kranten en tijdschriften over de zorg die mensen met een hersenletsel en hun familieleden ten deel valt, ben ik er meer dan ooit van overtuigd dat mijn strijd om erkenning voor wat de heren medici en de psycholoog mij hebben aangedaan meer dan gerechtvaardigd is. Maar voor die strijd ben ik aangewezen op Mr. A. Kulstee, die ik maar niet in beweging kan krijgen. Ik stuur hem nogmaals het artikel van Clay, voeg dat van Hoksbergen er aan toe en vraag om overleg. Er komt geen reactie. Eind oktober 1994 zoek ik contact met de heer Hoksbergen. Er ontstaat schriftelijk en telefonisch haast vanzelfsprekend een band. Na verloop van tijd komt het tot een afspraak bij hem thuis. Ik ben welkom. De heer Hoksbergen vraagt uitdrukkelijk of ik mijn vrouw wil meenemen. Op een herfstige avond ontmoeten we elkaar. Voor het eerst na 24 jaar ontmoet ik een mens die onmiddellijk begrijpt wat ik gevoeld heb en voel. 24 jaar, een jonge vent vol met testosteron en ambitie, geen werk, geen inkomen, en geen enkele sterveling die je begrijpt. Wat moet jij door een hel gegaan zijn. Ik heb een lotgenoot, maar ook een bondgenoot gevonden. Het feit dat ik eindelijk volledig begrepen wordt emotioneert mij. Omdat hij zo geïnteresseerd is, vertel ik dat ik op zolder een journaal heb liggen waarin ik de eerste vijf jaar na het ongeluk beschreven heb. Hoksbergen wil het zeker lezen. Terug thuis, haal ik de 125 gestencilde A-viertjes van het journaal van zolder en stuur ze naar prof. Hoksbergen op. Een paar weken later krijg ik een brief waarin hij schrijft dat hij mijn journaal met bewondering heeft gelezen. Hij raadt mij sterk aan om er een boek van te maken. [46] Hij heeft een aantal suggesties en adviezen geformuleerd. Ook schrijft hij dat hij zonder meer bereid is om in juridische procedure als getuige op te treden. Ik stel mr. A. Kulstee op de hoogte van het aanbod van mijn lotgenoot. Er komt geen reactie. 17 november 1994 - Het voorlopig getuigenverhoor van mr. Cneep 2 - De zitting van de rechtbank te B. Mr. Cneep heeft Terharte per brief verzocht om 11.00 aanwezig te zijn. Wij zijn er dan ook om 10.30 uur. Maar het getuigenverhoor is in tegenstelling tot de berichten van mr. Cneep al om 9.30 uur begonnen met de journalist Joop Hek van het Brabants Nieuwsblad. Bij dat verhoor zou Terharte aanwezig hebben moeten zijn, die is namelijk behalve getuige ook partij, van wie mr. Cneep een schadevergoeding wil. In de ruime, lichte hal van de Rechtbank te B. wachten de heer Kauw, hoofdredacteur van De Stem en de journalisten Smart en Hoepel, die in tegenstelling tot Terharte door mr. Cneep verzocht zijn om 9.30 uur te komen. Door de vergissing van mr. Cneep is er dus al veel van onze kostbare tijd en die van drie journalisten verloren gegaan. Tot bijna 12.30 uur moet iedereen wachten. Dan is Terharte aan de beurt. Het getuigenverhoor wordt hervat. Het verhoor vindt plaats in een klein zaaltje van de Rechtbank, een mooi nieuw gebouw, witte stenen, blauwe kozijnen en deuren, veel glas en schitterend sanitair, als in een duur hotel. De journalisten van De Stem zijn nog maar net binnen of zij worden weer naar buiten gestuurd. Mr. Cneep wenst niet dat zij bij het verhoor van Terharte aanwezig zijn vanwege het feit dat, zoals hij het uitdrukt: Hij hen mogelijk nog als getuige wil horen en wil vermijden dat de kennis, die zij bij het verhoor van Terharte op zouden kunnen doen, het vinden van recht en waarheid in de weg zou kunnen staan. Bij het uitspreken van die volzin trekt mr. Cneep een dermate braaf gezicht dat je zijn woorden haast zou geloven. De rechter-commissaris staat zijn verzoek toe. Na vier uur wachten druipen de heren journalisten af, om nog langer te mogen wachten. Mr. Cneep, die als zijn eigen advocaat optreedt, is gekleed in toga met witte bef. Hij zit gemakkelijk achteroverleunend op een stoel voor een grote tafel. Er straalt een onaangename zelfvoldaanheid en zelfingenomenheid van hem uit en hij wekt de indruk dat hij van heel het gebeuren geniet. Achter de tafel aan de overzijde zetelt de rechter, mw. mr. Van der Voel, ook in toga met bef. Naast haar, achter een bandrecorder, computer, toetsenbord en printer, mw. Ratel, griffier. Terharte moet twee stoelen verder naar links naast mr. Cneep plaatsnemen. Links naast hem gaat een van zijn vrienden zitten om hem waar mogelijk terzijde te staan. Weer twee stoelen verder zit de getuige Hek, de misdaadverslaggever van het Brabants Nieuwsblad. De toehoorders zitten achter Terharte, mr. Cneep en de heer Hek. De rechter stelt vast dat Terharte om 9.30 uur aanwezig had moeten zijn. Terharte legt uit dat hij door mr. Cneep per brief om 11.00 uur is uitgenodigd en laat de brief zien. Geconfronteerd met het door mr. Cneep veroorzaakte probleem stelt de rechter voor dat zij het proces-verbaal herhaalt dat de griffier van het verhoor van de heer Hek gemaakt heeft. Op die wijze wordt Terharte conform het in de wet gestelde in staat gesteld om indien er passages in voorkomen die niet juist zijn of vragen oproepen, dat aan haar te melden. Terharte knikt instemmend. Uit het verslag blijkt dat de heer Hek zich bij een aantal vragen van mr. Cneep beroept op zijn journalistiek verschoningsrecht en zijn bronnen wil te beschermen. Terharte zegt dat hij dat aardig van hem vindt, maar dat hij die bescherming helemaal niet nodig heeft, omdat hij de bron is en instaat voor ieder woord dat hij aan Hek verteld heeft. De notuliste tikt woord voor woord wat Terharte zegt, herhaalt zijn woorden, vraagt of Terharte het eens met de uiteindelijke tekst en voegt die toe aan het al gemaakte proces-verbaal. Over de rest van het verslag heeft Terharte geen enkele opmerking. Dan mag Terharte van de rechter vragen stellen aan de heer Hek. Hij vraagt of Hek het initiatief heeft genomen tot het door mr. Cneep gewraakte artikel in het Brabants Nieuwsblad en of hij daarvoor Terharte in zijn woonplaats heeft opgezocht voor een vraaggesprek. De beide vragen beantwoordt Hek volmondig met ja. Voor hem zit de klus er dan na bijna vier uur op. Hij neemt plaats bij de toehoorders. Het proces-verbaal van heel de zitting wordt voorgelezen, goedgekeurd en ondertekend. Nu kan het verhoor van Terharte beginnen. De rechter straalt gezag uit, heeft duidelijk de leiding en kapt mr. Cneep diverse keren af. Terharte beantwoordt netjes alle vragen van mr. Cneep en laat daarbij niet na om het zinloze van heel de vertoning te onderstrepen. Ook Terharte wordt, wanneer hij zijn gram te veel laat blijken, tot de orde geroepen. Mr. Cneep heeft vele vragen voorbereid, die hij inleidt en waar nodig van commentaar voorziet. Maar Terharte kent de feiten en is opgewassen tegen de vragen van mr. Cneep. Indien nodig fluistert zijn vriend naast hem het een en ander toe. Alle antwoorden moeten vastgelegd worden en daar gaat nogal wat tijd in zitten. Er ontstaat langzaam maar zeker een irritatie in de zaal en er zijn nog heel veel vragen niet gesteld. Plots geeft Terharte geen antwoord meer. Wilt u de vraag beantwoorden?, maant de rechter ietwat korzelig. Terharte kijkt de toehoorders en de rechter aan met een verschrikte en verbaasde uitdrukking op zijn gezicht. Vervolgens kijkt hij voor iedereen duidelijk zichtbaar onder de tafel waar mr. Cneep zit. Dan kijkt hij de rechter weer vol schrik aan. Is er wat, mijnheer Terharte, is er wat?, vraagt de rechter met hoorbare bezorgdheid in haar stem. Dat kun je wel zeggen, zegt Terharte, terwijl zijn blik weer demonstratief onder de tafel verdwijnt om veelbetekenend te blijven rusten op de stoel tussen hem en mr. Cneep. Ik zie, eh, eh, ik zie een paar voeten met sokken, voorzien van een heel lief gelig kleurtje. En terwijl zijn blik weer langzaam onder de tafel uit komt, zegt hij vol verbazing: En die voeten die horen bij …. Die voeten horen bij eh, eh, de advocaat mr. Cneep. De irritatie maakt plaats voor hilariteit. Getuigen, toehoorders en ook de griffier kunnen hun lachen niet inhouden, de rechter amper. Maar zij slaagt erin letterlijk boven de partijen en de gebeurtenis te blijven staan. Zij vindt haar waardigheid terug en maant schijnbaar onbewogen tot stilte. Mr. Cneep trekt, terwijl ieders blik op hem gericht is, met het schaamrood op de kaken, zijn beide voeten, die hij ongegeneerd van schoenen ontdaan had, van de stoel naast Terharte af en poot hen weer onder de waardigheid van zijn toga. Zijn voeten zoeken zijn schoenen. Na de vragen aan Terharte wordt de rechtbankverslaggever van De Stem, de heer Hoepel opgeroepen. Maar de ondervraging van de rechtbankverslaggever gaat niet door. Het blijkt dat mr. Cneep zich nog eens vergist heeft. Niet de heer W. Hoepel, maar de journalist A. Smart is de schrijver van het door mr. Cneep gewraakte artikel. Tot een verhoor van de journalist Smart komt het niet meer. Om 15.13 uur komt er een eind aan het getuigenverhoor of beter de poppenkast, dat om 9.30 uur begon. 18 november 1994 Op 18 november 1994 kopt het Brabants Nieuwsblad boven een artikel over het getuigenverhoor: Advocaat dreigt met schadeclaims tegen ex-cliënt en krant. Er is geen andere conclusie dan dat de advocaat mr. Cneep nog altijd zijn lijfblad kan gebruiken om ex-cliënten, zoals Terharte, die zich kritisch tegenover hem uitlaten, ervan te doordringen dat zij door zijn krant als verwarde mensen, als hyena's, klagers, chicaneurs, aangemerkt zullen worden en voor hun kritiek op de letselschadespecialist duur dienen te betalen, fl. 75.000. Het Brabants Nieuwsblad herhaalt haar onjuiste standpunt dat Cneep vrijwel volledig in het gelijk gesteld zou zijn door de Raad van Toezicht. Verder wordt er in het artikel veel ophef gemaakt van het verschoningsrecht en de bronbescherming, die voor journalisten dienen te gelden. Er wordt zelfs gewag gemaakt van de mogelijkheid om de journalist van het Brabants Nieuwsblad, Hek, te gijzelen. [47] Het getuigenverhoor van mr. Cneep lijkt inmiddels verworden tot een speeltje, een gewichtigdoenerij, voor de rechtbank, mr. Cneep en de journalisiek. Op Omroep Brabant worden er gewichtige vragen gesteld en legt de te gijzelen 'martelaar', rechtbankverslaggever Hek, getuigenis af van de dure plicht van de journalist om zijn bronnen te beschermen. Het klinkt allemaal even prachtig als gewichtig, maar het is nodeloze tijdverspilling en verlakkerij van de luisteraars en de lezers. Wij benaderen Omroep Brabant met het verzoek om ten aanzien van het getuigenverhoor de echte feiten te laten spreken. Feiten zijn en blijven dat Terharte de bron is die niet beschermd wil worden, dat hij buiten de kolder van het getuigenverhoor om alle feiten die mr. Cneep wenst te weten in het openbaar wil laten spreken en dat Hek en welke journalist dan ook mogen zeggen wat zij weten en wat zij willen. Voor het vinden van die waarheids is geen getuigenverhoor nodig. Terharte wil alles wat Cneep wil weten rondbazuinen, in de krant, op Omroep Brabant of waar dan ook. Omroep Brabant luistert echter niet en antwoordt, net als de kranten, niet op de vraag waarom zij geen aandacht besteedt aan, noch stelling neemt tegen de feiten die wij te melden hebben. De Stem was met drie journalisten getuige van het dure, slecht voorbereide en slecht georganiseerde, tijd verspillende getuigenverhoor en de vergissingen en de fouten van mr. Cneep. Het Brabants Nieuwsblad was er met twee verslaggevers. In beide kranten wordt geen verslag gedaan van de poppenkast rond het getuigenverhoor. Er verschijnt geen bijtend verhaal over het in het oog vallende gebrek aan organisatie en efficiëntie van het getuigenverhoor. Geen woord over de tijdrovende vergissingen van mr. Cneep. Geen enkele kritische toon. In de ogen van de hoofdredactie hebben de feiten, die wij melden, geen nieuwswaarde. 21 november 1994: - In gevecht met het tuchtrecht - Klachten over mr. dr. ing. J.C. Cneep 3 De mondelinge hoorzitting van de Raad van Discipline te D. inzake de klachten tegen mr. Cneep 21 November 1994 des middags om 16.00 uur is de hoorzitting, waarin de klachten van Terharte behandeld zullen worden. De plaats waar recht en waarheid gevonden moeten worden over het optreden van mr. Cneep, is de rechtbank te D., een modern gebouw, van twee verdiepingen, aan de Beurdsestraat in D. Net als bij het Gerechtshof, dat wat verderop met de rug naar het hart van de stad staat, stenen trappen. De rechtzoekende moet ook hier klimmen voor zijn Recht dat letterlijk boven hem verheven is. In de hal rechts, achter een muur van glas, een receptionist, die naar een wachtkamer links in het gebouw verwijst. Plastic kuipstoeltjes, waar tafeltjes aan vastzitten. Geen kapstok. Er is wel een koffieautomaat. Mr. Cneep komt voorbij de wachtkamer, kijkt Terharte en ons, de zes sympathisanten die met hem zijn meegekomen, aan. Hij wendt onmiddellijk zijn blik af en duikt de aangrenzende advocatenkamer in. Even later komt de griffier van de Raad van Discipline, de heer van den Keuvelingen, de wachtkamer in. Wat onmiddellijk opvalt is dat hij een trui draagt, ingetogen van kleur en met een rustig motief. Hij kijkt de aanwezigen vriendelijk aan en roept zachtjes: De zaak Terharte/Cneep. Hij gaat ons voor naar een tamelijke grote zaal, waarin voorin, achter een grote tafel, een dame en vier heren zitten. Het moeten de rechter en vier advocaten zijn, de heren allen gekleed in stemmige colberts met serieuze stropdassen, waardoor de griffier die er aan de rechterkant bij gaat zitten, met zijn trui er onmiddellijk uitspringt. De vrouw, van middelbare leeftijd, draagt een charmant mantelpakje. Voor ieder lid van de Raad ligt een indrukwekkend grote map met papieren, het klachtdossier Cneep/Terharte. De vrouw kijkt niet onvriendelijk. De andere gezichten staan zonder uitzondering zuinig en stuurs en lijken bepaald niet over te lopen van enthousiasme om op deze koude, donkere, droefgeestige novemberdag eens alles uit de rechtskast te halen om de kwaliteit van het doen en nalaten van mr. Cneep aan een nauwkeurige, strenge keuring te onderwerpen. Een meter of twee verder de zaal in staan tafels en stoelen in rijen. Op de voorste rij helemaal links heeft inmiddels de landelijk bekendheid genietende letselschadeadvocaat mr. Cneep plaatsgenomen. Hij kijkt strak voor zich uit en gunt ons geen blik waardig. Terharte moet helemaal rechts gaan zitten. Naast hem zit iemand van de Stichting Advocadur om hem waar nodig terzijde te staan. Een paar rijen daarachter zitten wij, de toehoorders. De vrouw van Terharte is er ook, naast haar gaat een verslaggever van De Stem zitten. De vrouw in het mantelpakje, neemt het woord. Zij stelt zich zelf en de heren die links en rechts van haar zitten niet voor. [48] Zij geeft een samenvatting van de klachten van Terharte en het commentaar daarop van mr. Cneep. Zij moet dus de voorzitter, dus de eerste rechter zijn die zich met de klachten gaat bezig houden. De heren advocaten kijken tamelijk ongeïnteresseerd en hoe dan ook niet onderzoekend voor zich uit. Een van hen bladert wat in het klachtdossier. Na de samenvatting geeft de voorzitter het woord aan Terharte. In een betoog, dat in meer dan anderhalf jaar vorm heeft gekregen en waarover we samen heel wat gesproken hebben, zet hij rustig, waardig en beheerst alle feiten op een rij. Over ieder woord is nagedacht. Onvrede en woede zijn in nette woorden verpakt. De goedgekozen woorden hebben effect. Het hoofd van mr. Cneep wordt roder en roder. Van het vertrouwen dat hij meer dan een jaar lang via de pers en in brieven aan Terharte over de afloop van de klachten heeft rondgebazuind, lijkt nog maar weinig over. Houding, blik en de aandacht van de leden van de Raad veranderen zienderogen. Ze gaan rechtop zitten, schuiven naar voren, bladeren in de dossiers, die tot op dat moment onberoerd voor hen lagen. Het valt op dat zij luisteren. Duidelijke woorden en gerichte tegenspraak zijn zij klaarblijkelijk niet gewend. Terharte wordt volop in de gelegenheid gesteld om te zeggen wat hij al 15 maanden wil zeggen tegen mensen die een beslissing moeten nemen over wat mr. Cneep hem en zijn gezin heeft aangedaan. Hij mag zelfs ter zitting, tegen alle formele voorschriften in, kopieën overleggen van recente krantenartikelen, waarin mr. Cneep hem beledigend neerzet o.a. als beroepsklager, chicaneur en een verward man. Het betoog van Terharte wordt met geen woord, geen geluid onderbroken en er groeit een haast voelbare spanning in de zaal. De poging om het juridische letsel dat mr. Cneep heeft aangericht duidelijk te maken lijkt meer dan geslaagd. Het laatste woord valt in een volledige stilte, die even aanhoudt en doorbroken wordt door de voorzitster die mr. Cneep het woord geeft. Zijn betoog past niet bij de door de pers afgeschilderde succesadvocaat. Zijn woorden worden voorgelezen en klinken zielloos en onbewogen. Mr. Cneep gaat niet in op de argumenten uit het pleidooi van Terharte. Een paar citaten uit het pleidooi van mr. Cneep vallen in het licht van zijn werkzaamheden voor Terharte op door de hoge mate van ongeloofwaardigheid en valsheid: Ik streef voor mijn cliënten altijd naar het beste, mevrouw de voorzitter, niet een zeven, niet een acht, niet een negen, maar een tien, daar streef ik naar. Ook voor mijn ex-cliënt, de heer Terharte, heb ik mij dag en nacht ingezet. Ik heb mij altijd en slechts laten leiden, zowel naar de krant toe als in brieven naar derden, door de zorg die de heer Terharte naar mijn overtuiging behoeft. Het gezicht van Terharte verstrakt. Op monotone, lijzige wijze vervolgt mr. Cneep zijn pleitnotities. Af en toe slaagt hij erin de leden van de Raad aan te kijken. Wel is het juist dat ik in interne correspondentie met collegae mijn zorg heb uitgesproken over de zorg, die de hulp voor de heer Terharte naar mijn mening behoeft. Deze mening is gebaseerd op mijn jarenlange ervaring met ernstig zieke en beschadigde medemensen, niet alleen in mijn letselschadepraktijk, maar ook door tienjarige ervaring als psychiatrisch piketadvocaat voor de krankzinnigen-inrichting Vrederust te Halsteren. Het uitspreken van die mening met de bedoeling en de hoop dat iemand, die op de heer Terharte overwicht heeft, het zou oppakken, was en is plicht. Het niet uitspreken zou een tekortschieten betekenen, want dat zou ten gevolge hebben het in de steek laten van iemand, die hulp behoeft. Terharte draait zich naar mr. Cneep en kijkt hem zo te zien verbijsterd en woedend aan. Dan geeft de voorzitter Terharte het woord. Zakelijk en op afgemeten toon, waarin zijn ingehouden woede nog wel doorklinkt, dient hij mr. Cneep van repliek, met o.a. de zinnen: Ik heb uw mening als advocaat en letselschadespecialist gevraagd en niet die als psychiater, psycholoog of arts. Een medisch oordeel had ik beter aan mijn vrouw kunnen vragen. Zij is namelijk, zoals u weet, arts. Haar consulten zijn echter in tegenstelling tot die van u gratis! Het hoofd van mr. Cneep is rood en gebogen, zijn nek even rood en opgezwollen. Hij heeft geen behoefte meer aan een weerwoord, dat de voorzitter hem aanbiedt. In zijn brief d.d. 7 januari 1994, in andere brieven en in kranten stelde mr. Cneep: In mijn twaalfeneenhalfjarige praktijk is geen enkele zaak die niet het volle daglicht kan zien. Uit die woorden volgt de gerechtvaardigde vraag of, hoe, hoelang en door wie de zaken van mr. Cneep in het volle licht zijn gehouden. De zitting is afgelopen. Niemand van de leden van de Raad heeft aan Terharte of aan mr. Cneep een vraag gesteld. De uitspraak wordt bepaald over zes weken, maar kan in verband met de feestdagen wat uitlopen, aldus de voorzitter. 24 november 1994 - Het voorlopig getuigenverhoor van mr. dr. ing. J.C. Cneep 3 - De beslissing van de rechtbank De Rechtbank te B.: Verklaart het beroep van J. Hek op zijn verschoningsrecht ongegrond. Bepaalt dat het verhoor van getuige J. Hek zal worden voortgezet ter terechtszitting van 15 december 1994 bij de Rechtbank te B. ... De rechtbank motiveert haar beslissing bij monde van en ondertekend door rechter-commissaris mr. A.C. van der Voel onder meer als volgt: De getuigplicht van artikel 191 RV beoogt te beschermen het belang van een goede rechtsbedeling, welke slechts kan bestaan bij gratie van het aan de dag komen van de waarheid in een proces. Aan Hek kan worden toegegeven dat het belang van de vrije nieuwsgaring ermee gediend kan zijn wanneer aan een journalist een verschoningsrecht toekomt, omdat daardoor de door informanten gewenste geheimhouding, in het bijzonder met betrekking tot hun identiteit, beter is verzekerd en zodoende informanten niet van het geven van inlichtingen worden weerhouden. In het algemeen is echter het belang van de vrije nieuwsgaring ondergeschikt aan het belang dat art. 191 RV beoogt te beschermen.[49] Hier wordt door mr. van der Voel een lans gebroken voor de waarheidsvinding en de rechtsvinding. Het recht van mr. Cneep om de feiten en de waarheid te vinden, dient te prevaleren boven de vrije nieuwsgaring en het verschonings-recht van de krant. De woorden van mr. van der Voel klinken mooi, maar verworden tot bedenkelijk vals klinkende tonen, omdat de bronnen, de feiten en de waarheid al maanden bekend zijn. We zeggen het nog maar eens: er was en is geen enkele reden voor een urenlang getuigenverhoor. Bronnen, die allang en breed bekend zijn, behoeven geen bescherming meer. Er was en er is geen enkele noodzaak voor de betrokken journalisten om ter bescherming van hun bronnen een beroep te doen op hun verschoningsrecht. Waarheidsvinding, rechtsvinding. Er is maar een waarheid en dat is dat heel het getuigenverhoor een poppenkast is waarin effecten, intimidatie en gewichtigdoenerij de spelers zijn. De waarheid wordt niet gevonden. We sturen een ingezonden brief naar De Stem en het Brabants Nieuwsblad met de boodschap dat de rechtbank geen schiettent is waar een advocaat, een journalist of een burger zo maar een schot kunnen wagen. De brief wordt niet geplaatst. De voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor wordt bepaald op 15 december 1994 te 09.15 uur. Het Brabants Nieuwsblad i.c. Hek gaat bij het Hof van D. in beroep tegen de beslissing van de rechtbank te B. Terharte krijgt een oproep om als getuige ter zitting van het Gerechtshof te D. te verschijnen. De poppenkast is dus nog niet afgelopen. 19 januari 1995 Het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Z. in de zaak mr. dr. ing. J.C. Cneep / bv Cneep Advocatuur tegen dhr. H. Forrer De hiervoor al genoemde heer H. Forrer blijkt een expert op het gebied van schaderegeling. Hij heeft in de pers, en ook in het Tv-programma Rondom Tien stelling genomen tegen het optreden van mr. Cneep. In het dagblad De Stem van 3 januari 1994 zegt hij: Het is ongegeneerde geldgraaierij. Een absolute verwerpelijke praktijk. Schaderegeling à la Cneep, daartegen neem ik stelling. Er is helaas een toenemende groep van die lieden in de advocatuur, die dit als commercie exploiteert. En dan begint voor het toch al kwetsbare slachtoffer een lijdensweg van procedures en processen, die kan eindigen in géén schadevergoeding maar wel torenhoge kosten voor advocaat en proces. In het Brabants Dagblad van 8 januari 1994 kwalificeerde de heer Forrer mr. Cneep als … een zakkenvuller, die zich in de media laat vergezellen door mensen in rolstoelen en zonder armen en benen en die uit is op goedkoop effect. … Deze methoden zijn verwerpelijk. Mr. Cneep heeft slechts één belang: Zijn eigen portemonnee, zoals blijkt uit de behandeling van Terharte die hij bewust op het verkeerde been heeft gezet en uit de zaak Groen, die hij een voorschot vroeg van fl. 40.000. … Mr. Cneep en de BV Cneep Advocatuur hebben de rechter in Zutphen gevraagd om de uitlatingen van de heer Forrer als onrechtmatig te kwalificeren en een vergoeding geëist voor de geleden en te lijden schade van fl. 75.000 te verhogen met de wettelijke rente. [50] De vordering van mr. Cneep en de BV Cneep Advocatuur wordt afgewezen. De rechter stelt zich in een verrassend duidelijk vonnis onder meer op het standpunt: Wie gelijk mr. Cneep in het kader van zijn beroepsuitoefening zich in de publiciteit begeeft indien hij dat in het belang van zijn cliënt acht en daarmede cliënten en bekendheid verwerft, moet, gelijk ook voor politici en artiesten geldt, zich meer dan anderen laten welgevallen, indien die publiciteit zich eens tegen hem keert, zeker wanneer die kritische publiciteit plaatsvindt in het kader van een publieke discussie in de pers over een ontwikkeling met aspecten van algemeen belang. Dat vonnis schept juridisch vertrouwen met betrekking tot een publieke discussie en de aspecten van algemeen belang die wij met dit boek en de serie Met Recht op Recht een ander gewicht in de schaal voorstaan. Het vonnis van de rechtbank Zutphen heeft mr. Cneep ver van de media gehouden. Publiciteit, mijnheer Terharte, is een machtig en... goedkoop wapen. Ook dit vonnis heeft hem naar alle waarschijnlijkheid aan het denken gezet over het gevaar dat genoemd machtige wapen zich meer en meer tegen hem zou kunnen keren. 24 januari 1995 - In gevecht met het tuchtrecht - Klachten over mr. dr. ing. J.C. Cneep 4 - De beslissing van de Raad van Discipline: mr. Cneep dubbel berispt. Eind januari ligt de beslissing van de Raad van Discipline waar ik anderhalf jaar naar heb uitgekeken op de mat in de gang. Ik scheur de enveloppe open. Mijn ogen vliegen over de tekst naar de beslissing: Mr. Cneep krijgt een berisping voor excessief declareren en voor het feit dat hij mij in het openbaar een beroepsklager en een chicaneur heeft genoemd. De sancties die de Raad van Discipline ter beschikking staan, zijn: · een waarschuwing, · een berisping en · een verwijdering van het tableau, dat wil zeggen een verbod om als advocaat op te treden. Ik heb er samen met degenen die mij geholpen hebben voor gezorgd dat de meester letselschadespecialist twee keer door zijn eigen beroepsgroep berispt is. Na het onterende doen en laten van mr. Cneep word ik in eerste instantie overspoeld met blijdschap. Ik stoot een reeks vreugdekreten uit. Na anderhalf jaar heb ik een beetje van mijn eer maar nog bijna niets van mijn aan die blaaskaak verspilde geld terug. Maar als ik vervolgens goed de tekst lees en nog eens lees, ebt de blijdschap weg. Met betrekking tot het excessief declareren neemt de Raad van Discipline namelijk het standpunt van de Raad van Toezicht over. Die Raad toetst, zoals aangetoond, slechts marginaal en ambtshalve en zo gaat de Raad van Discipline voorbij aan de in de WTBZ gestelde eigen begroting (WTBZ, art. 32). Aan een inhoudelijk oordeel over de werkzaamheden van mr. Cneep en het forse prijskaartje dat hij daar aanhangt komt óók de Raad van Discipline niet toe. Mijn voornaamste klacht dat mr. Cneep een aantal zaken verkeerd heeft ingeschat, waardoor ik emotionele en juridische schade heb geleden, wijst de Raad als volgt af: Uit de overgelegde correspondentie blijkt niet dat mr. Cneep de juridische merites van klagers zaak verkeerd heeft ingeschat. Er bleek een verschil van inzicht, hetgeen niet inhoudt dat de visie van mr. Cneep onjuist was. Dit onderdeel van de klacht zal als ongegrond worden afgewezen.[51] Door mijn hoofd tolt wekenlang de vraag welke correspondentie mevrouw de voorzitter en de heren advocaten van de Raad van Discipline dan gelezen hebben. Wie die correspondentie ook leest, iedereen komt tot de conclusie dat mr. Cneep de juridische merites van klagers zaak op een aantal onderdelen compleet verkeerd heeft ingeschat. Mr. Cneep heeft zaken en namen door elkaar gegooid, de primaire en secundaire victimisatie niet onderscheiden en geen enkel initiatief genomen om tot een deskundigenonderzoek te komen. Hij heeft in zijn eigen belang wel een getuigenverhoor tégen Terharte geregeld maar geen vóór Terharte; hij heeft geen enkele juridische actie ondernomen om de door mr. A. Kulstee ingezette vorderingen, die geheel en al verknocht zijn, bij één en dezelfde rechtbank onder te brengen. Kortom, de letselschadeadvocaat heeft de juridische vraag van Terharte niet goed behandeld en beloftes verbroken. Op grond van dat alles heeft mr. Cneep letsel en schade veroorzaakt. Verder voert de Raad door de verkeerde instructie van de deken, mr. G. van Lutteldunck, een aantal opmerkingen van Terharte als klachten op. Deze zogenaamde klachten worden afgewezen. Maar aan de meest wezenlijke klacht van Terharte gaat de Raad geheel voorbij, namelijk dat mr. Cneep zijn zaak inhoudelijk niet goed heeft behandeld en daarom zijn belangen niet goed heeft behartigd. Ook dat komt door die deken. Terharte heeft, als gezegd, de griffier van de Raad van Discipline schriftelijk gewezen op de onjuiste wijze waarop de deken door gebrek aan onderzoek en ontvankelijkheid voor de feiten zijn klachten aan de Raad van Discipline overgedragen heeft. De schriftelijke behandeling was echter afgelopen, schreef de griffier van de Raad van discipline. Op grond daarvan en in wezen op grond van heel de wijze waarop de deken met de klachten van Terharte is omgesprongen, hebben wij klachten tegen de deken, mr. van Lutteldunck, ingediend. Januari / februari 1995 Einde intimidatie door mr. dr. ing. J.C. Cneep RAAD VAN DISCIPLINE BERISPT ADVOCAAT CNEEP Onder deze kop doet De Stem op 26 januari 1995 verslag van de beslissing van de Raad van Discipline. In het Brabants Nieuwsblad van 27 januari 1995 schreeuwt een kop in kapitale letters de onwaarachtige woorden: BLIJ MET UITSPRAAK. Mr. Cneep krijgt volop de gelegenheid om te benadrukken dat hij in zes van de zogenaamde acht klachten vrijgesproken zou zijn. Hij doet opmerkelijke uitspraken, zoals: … In elk geval leidt deze berisping er wel toe dat ik zaken waar ik weinig in zie voortaan heel snel stopzet. Ik ga in die gevallen al binnen een week tegen cliënten zeggen dat zij maar naar een ander moeten gaan. … Ons commentaar op deze zoveelste onjuiste en misleidende voorstelling van zaken wordt niet opgenomen. Er volgt een appèl op de hoofdredactie. Er zijn immers geen acht klachten, maar twee en er is geen enkele reden om blij te zijn. Tevergeefs. Anders dan het Brabants lijfblad van mr. Cneep, doen de Gelderse kranten en het Algemeen Dagblad feitelijk verslag van de veroordeling van mr. Cneep. Met genoegen stellen we vast dat er deuken komen in het publicitair imago van mr. Cneep. De beslissing van de Raad van Discipline en de eerste deuken in zijn reputatie maken een eind aan de intimidatiepogingen van mr. Cneep. Mr. Cneep heeft op grond van de tot nu toe onweersproken feiten met de poppenkast van het getuigenverhoor misbruik gemaakt van de door de burger betaalde diensten van de rechtbank en het Brabants Nieuwsblad lange tijd kunnen gebruiken voor zijn doeleinden. Met al zijn intimidaties had mr. Cneep slechts één doel en dat was het overeind houden van de voor hemzelf en BV Cneep Advocatuur kostbare reputatie. Februari 1995 Einde intimidatie door mr. dr. ing. J.C. Cneep Door de voor hem negatieve beslissing van de Raad van Discipline en met name door de publiciteit daarover, kan zijn imago nog meer onder druk komen te staan. Doorzetten van zijn acties tegen Terharte zal die druk slechts vergroten en wellicht het hierboven genoemde vonnis van de rechtbank te Zutphen in de openbaarheid brengen. In het eigen belang van mr. Cneep en in niets anders ligt voor een goed verstaander van de feiten dan ook de reden dat mr. Cneep als de meest onschuldige jonker van Bo. d.d. 14 februari 1995 zijn lijfblad Brabants Nieuwsblad per vette kop laat schrijven: TIJD BETER BESTEDEN CNEEP STOPT PROCEDURES. In het artikel meldt mr. Cneep het volgende: … Het is voor alle betrokkenen van belang dat wij onze tijd aan belangrijker zaken gaan besteden. … Die pluralis majestatis klinkt even wrang als ongeloofwaardig, Van een procedure tegen Terharte en van hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline wenst mr. Cneep af te zien. De schertsvertoning van het voorlopige getuigenverhoor krijgt, als het aan mr. Cneep ligt, geen vervolg. De stupide stoelendans rond het verschoningsrecht en de bronbescherming van de journalist is ten einde. De Stem van 13 februari 1995 kopt wat feitelijker: ADVOCAAT CNEEP STOPT ZAAK TEGEN EX-CLIËNT In het daarbij behorende artikel laat mr. Cneep eveneens weten dat hij afziet van alle gedurende meer dan een jaar luidkeels in twee kranten en vele brieven aangekondigde vorderingen tot schadevergoeding. Al zijn intimiderende bedreigingen vinden een roemloos einde. Als reden geeft hij aan: … Het lijkt mij voor alle betrokkenen van belang dat er rust komt in bovengenoemde zaak… Tegenover de effecten die mr. Cneep met deze berichtgeving hoopt te bereiken staan de volgende feiten: - Feit is dat mr. Cneep alle onrust in de wereld heeft geholpen. Hij heeft slecht werk afgeleverd en zijn beloftes verbroken. Niet wij maar hij heeft Terharte, andere mensen en de krant zomaar in het wilde weg en in het openbaar beschuldigd en bedreigd met een kort geding, met een civiele procedure en een geldvordering van eerst fl. 50.000 en later fl. 75.000 - Hij heeft excessief gedeclareerd. - Niet wij, maar hij heeft Terharte in het openbaar en tegenover derden beledigd. - Hij heeft, dwars tegen alle feiten en redelijkheid in, een voorlopig getuigenverhoor ingezet, de rechter misleid en dus misbruik gemaakt van de tijd van rechters, die voor belangrijker zaken ingezet had kunnen worden. Kortom, de advocaat mr. Cneep heeft wind en onrust gezaaid en de storm geoogst waar hijzelf om gevraagd heeft. De Stem van 2 maart 1995 neemt de plannen van Stichting Advocadur in haar krant op. Wij zijn van plan om het getuigenverhoor voort te zetten en ook om nieuwe klachten tegen mr. Cneep te formuleren. Tevens willen we de rechter inschakelen om een oordeel met betrekking tot het letsel dat de letselschadespecialist mr. Cneep veroorzaakt heeft en welke vergoeding daar bij hoort. Ook meldt de Stem dat de Stichting Advocadur een standpunt wil horen van de vereniging van Letselschade Advocaten (de LSA) over het leed dat de letselschadespecialist mr. Cneep berokkend heeft. Deze vereniging zegt de kwaliteit van de letselschade-advocatuur te bewaken en voor deskundigheid en kwaliteit van haar leden in te staan. Mr. Cneep en andere advocaten verwijzen om de haverklap naar voornoemde LSA. In de pers maakt de LSA met enige regelmaat gewag van de door haar bewaakte kwaliteit van haar leden. Het bestuur van deze vereniging van peperdure letselschadespecialisten blijkt echter niet in staat om een mening te formuleren over het letsel dat mr. Cneep Terharte heeft aangedaan. Er ontstaat een correspondentie waaruit slechts blijkt dat de LSA het af laat weten wanneer zij geconfronteerd wordt met een lid dat over de schreef gaat en dat niet over de gepropageerde kwaliteit blijkt te beschikken. Ook richten we ons per aangetekende brief tot de Stichting De Ombudsman te Hilversum, een stichting die bijvoorbeeld bij het Tv-programma Ook dat nog bij herhaling in beeld komt om haar gezaghebbende mening over een klacht van een burger over een product of een dienst onder het volk te verspreiden. Mr. Cneep is namelijk lid van de door de Stichting De Ombudsman opgerichte werkgroep medici/juristen, een werkgroep die zegt zich in te zetten voor de positie van slachtoffers van medische letselschade. De Stichting De Ombudsman wordt op de hoogte gesteld van het doen en laten van mr. Cneep en verzocht om maatregelen te nemen. Tevens wordt de Stichting De Ombudsman gevraagd om een werkgroep slachtoffers juridisch letsel op te richten, waarin wij graag zitting nemen. De brief en de herhalingsbrieven worden niet beantwoord. Februari / maart 1995 Pogingen om de letselschade-advocaat mr. dr. ing. J.C. Cneep tot vergoeding van het door hem veroorzaakte letsel te bewegen Vanaf januari 1995 wenden we ons in vele brieven tot mr. Cneep, telkens met het verzoek om uitgaande van zijn kunde en kennis als letselschadespecialist, in het licht van de veroordeling van de Raad van Discipline tot een finale kwijting met Terharte te komen. Terharte wil er een punt achter zetten. Hij is het klagen over en ageren tegen mr. Cneep beu. We willen onze tijd gebruiken voor de mensen die zich tot de Stichting Advocadur wenden en voor het sterker maken van die stichting. Als schadebedrag noemen we het bedrag van fl. 50.000 dat mr. Cneep in eerste instantie van Terharte wilde vorderen. Dat geld wil Terharte aan de stichting besteden. In een brief d.d. 27 februari 1995 melden we aan mr. Cneep welke acties wij zullen ondernemen wanneer hij zich niet bereid toont om met Terharte tot een regeling te komen. Een van die acties is de publicatie van dit verhaal. De letselschade-advocaat wil van geen letsel weten. Hij probeert zich schaamteloos onder zijn verantwoordelijkheid uit te draaien. Hij wil niet met ons of met Terharte praten, wel met diens advocaat, mr. A. Kulstee. Die zegt, na lang aandringen dat zulks hem niet convenieert. In begrijpelijk Nederlands: Ik heb er geen zin in. Hoofdstuk 9 Recht en het werk van de advocaat - In gevecht met het tuchtrecht en het civiel recht Recht moet geschieden, ook al vergaat de wereld. Latijnse spreuk - De derde advocaat - De Raad van Discipline - Getuigen verhoor van Terharte - Appèl op de president van de Rechtbank Maart 1995 - De derde advocaat Maart 1995 komt er definitief een eind aan de relatie tussen mij en mr. A. Kulstee. Mr. A. Kulstee is en blijft niet te bereiken. Hij komt er niet aan toe of vergeet nog steeds essentiële juridische gegevens in het geding te brengen, waarvoor ik mij de benen uit mijn lijf heb gelopen om die in handen te krijgen. [52] Hij geeft geen antwoorden op al mijn vragen. Net als mr. Cneep treedt hij niet op tegen zijn confraters. Daardoor wordt de behoefte om bij mr. A. Kulstee weg te gaan, steeds groter. Ik heb, voor die erkenning die ik wil, harder dan ooit een advocaat nodig die zich echt voor mij in zet. Weer weet ik niet waar ik die moet vinden. Wie ik ook vraag, niemand weet mij de naam van een goede en eerlijke advocaat te noemen. Via de zaak Horakel, een van de zaken die bij de Stichting Advocadur is binnengekomen, kom ik in contact met een zekere mr. H.A. Zwenken, advocaat bij het advocatenkantoor De Kul en Zwijger, gevestigd in een groot herenhuis te N. De kamer van mr. Zwenken bevindt zich helemaal in de nok. Ik zie hem de eerste keer in verband met de zaak H. Horakel sr. Als we alle trappen naar de kamer van mr. Zwenken beklimmen laat Horakel sr., die zijn advocaat wil leren kennen, zich hijgend ontvallen: Dà moe wel een hele goeie zun, zo hoog als ie zit. Mr. Zwenken lijkt, net als zijn evenbeeld op het schilderij, dat door een dankbare cliënt geschilderd blijkt te zijn, een grote, rustige, zachtaardige man, die sympathiek overkomt. Zijn, grote, bruine ogen kijken vriendelijk rond. Hij lijkt ontvankelijk voor de problemen van de familie Horakel en al die andere mensen, die zich in toenemende mate tot de Stichting Advocadur wenden. Hij lijkt te kunnen omgaan met emoties die op hem af komen. Hij praat niet onmiddellijk, zoals mr. Cneep, over geld, bijzondere en specialistische factoren, maar hij luistert. Na de episode Kulstee en Cneep is er van mijn vertrouwen in advocaten nog maar bitter weinig over. Door de manier waarop mr. Zwenken met de mensen omgaat die wij naar hem verwijzen, groeit er weer een beetje vertrouwen. Af en toe komt de erkenning die ik wil aan de orde. Mr. Zwenken laat een paar keer duidelijk merken dat hij mijn zaak juridisch uiterst interessant vindt. Telkens wijs ik hem er dan op dat ik mij na de negatieve ervaringen met Kulstee en Cneep moreel en financieel geen derde advocaat meer kan permitteren. Ik druk hem op het hart dat de juridische diensten van zijn confraters mij een vermogen aan emoties en geld gekost hebben en dat een nieuwe advocaat en weer een bestudering van het dossier opnieuw een vermogen gaan kosten, dat ik niet meer kan en wil opbrengen. Maar mr. Zwenken wuift mijn vrees met een even bescheiden als veelbetekenende blik in zijn ogen weg. Dat zal echt wel meevallen, zegt hij met een glimlach. De plotselinge gedachte aan mr. A. Kulstee die er vrijwel nooit voor mij is en die amper overleg voert leidt haast als vanzelf naar de vraag: Maar heeft u wel genoeg tijd? Ik vraag het hem wel 5 keer. Voor alle zekerheid zeg ik daar in de nok van het herenhuis in N. luid en duidelijk: Mr. Zwenken, als u geen tijd voor mij heeft en het gebrek daaraan in rekening wilt brengen moet u het nu zeggen. Die ellende zoals met Kulstee en Cneep, die wil ik niet meer. Mr. Zwenken kijkt mij ontwapenend lachend aan en zegt dat ik mij geen zorgen hoef te maken. Wat zijn nota's betreft houdt hij zich aan zijn woord. Hij geeft vertrouwen, straalt rust uit en doet gewoon normaal. Mijn oog valt op de foto van zijn vier kinderen. We praten over zijn en mijn kinderen. De advocaat mr. Zwenken lijkt een gewoon mens en niet zo onberekenbaar als zijn confraters mr. A. Kulstee en mr. Cneep. Dat geeft mij de moed om eindelijk de banden met mr. A. Kulstee te verbreken. Ik heb weer een nieuwe advocaat. Ik verander, zoals zoveel mensen, van advocaat, in de hoop dat die doet wat zijn voorganger naliet. Ik geloof hem op zijn woord en hoop er het beste van. Ik stap nu al in N. uit de trein, veel dichter bij Wehl dan de woonplaats van mr. A. Kulstee. Het is een prettige gedachte dat mijn advocaat mij steeds meer tegemoet komt en ik daarom in ieder geval op de treinkosten bespaar. Een van de eerste acties van mr. Zwenken is het schrijven van een brief aan mr. Cneep, waarin hij hem, net als de Stichting Advocadur al eerder deed, voorstelt om met Terharte tot een minnelijke regeling te komen. Dit leidt tot een correspondentie waarin mr. Cneep bij herhaling bewijzen levert voor het feit dat hij niets goed wil maken. [53] 27 april 1995 - Het voorlopig getuigenverhoor van Terharte - De contra-enquête Hiervoor is met feiten en argumenten aangegeven tot wat voor een poppenkast het voorlopig getuigenverhoor van mr. Cneep leidde. Mr. Cneep wil onder druk van de gewijzigde omstandigheden ter bescherming zijn imago het getuigenverhoor stopzetten. Wij willen het door laten gaan, omdat wij de onredelijkheid van het getuigenverhoor willen aantonen. Daarom verzoeken wij de rechtbank om het voorlopige getuigenverhoor door te laten gaan. Het verzoek wordt gehonoreerd. De rechtbank kan moeilijk anders. Wij zijn erop gebrand om bij de contra-enquête de rechter volledige duidelijkheid over de achtergronden van het getuigenverhoor van mr. Cneep te verschaffen en die duidelijkheid liefst in de openbaarheid te laten spreken. Dat hebben we mr. Cneep en de pers laten weten. Ook tegenover de rechter, mevr. mr. van der Voel, hebben we daar geen geheim van gemaakt. Die contra-enquête hebben we grondig voorbereid. Ter verduidelijking en ter vergemakkelijking van het vinden van het recht en de waarheid hebben we een inleiding geschreven op de vragen, die bij de contra-enquête gesteld zullen worden. Ter herinnering: Het is mevr. mr. van der Voel, die in haar vonnis rechts- en waarheidsvinding laat prevaleren boven het verschoningsrecht van de journalist. Die rechts- en waarheidsvinding dient in ons rechtsgevoel ook voor de contra-enquête te gelden. Om de stellingen van mr. Cneep zo goed mogelijk te kunnen tegenspreken en heel de poppenkast te ontmaskeren zijn ten behoeve van de rechter-commissaris alle verduidelijkende verklaringen, gegevens en bewijzen netjes van vraag tot vraag geordend. Brieven van de Volkskrant, het NRC, het Algemeen Dagblad, het Gelders Dagblad, De Stem en het Brabants Nieuwsblad waaruit blijkt dat Terharte geen contact met hen heeft opgenomen, uitspraken van oud-cliënten van mr. Cneep, de brief aan de Stem waarin Terharte zich als bron bekend maakt …, kortom wij hebben een vracht aan tegenbewijs verzameld en die vóór de zitting aan de rechter-commissaris doen toekomen. Mr. Cneep wilde een getuigenverhoor om feiten te leren kennen. Met die feiten willen we hem om de oren slaan. In de contra-enquête moeten alle beschuldigingen van mr. Cneep om zeep geholpen worden en de waarheid aan de oppervlakte komen. Om kosten te sparen beperkt Terharte zich tot één mondelinge getuige, mevr. O., ex-cliënte van mr. Cneep uit de omgeving van B. Voor mevr. O. hebben we net als voor Joop Hek een aantal vragen geformuleerd. Uiteraard hebben wij ook voor mr. Cneep vragen opgesteld. Inleiding, verklaringen, informatie en vragen zijn gebundeld en 10 keer gekopieerd. Die gebundelde informatie is bestemd voor wie daar behoefte aan heeft. De contra-enquête biedt Terharte, zoals gezegd, de uitgelezen, bij wet gegeven mogelijkheid om tegenbewijs te leveren met betrekking tot de redenen en de beschuldigingen die mr. Cneep aan zijn verzoek tot het houden van een getuigenverhoor ten grondslag heeft gelegd. Die redenen waren de in de beleving van mr. Cneep tegen hem gevoerde hetze en publiciteitscampagne. Alles wat op de zitting behandeld wordt moet in een officieel gerechtelijk stuk vastgelegd worden. Daarmee heeft Terharte de mogelijkheid om gratis, zonder advocaat, officieel vast te laten leggen dat mr. Cneep hem ten onrechte in het getuigenverhoor betrokken heeft. Daarom hebben wij kosten noch moeite gespaard om de rechter-commissaris te helpen zich zo goed mogelijk van haar taak te kwijten en de griffier het opmaken van het Proces-verbaal van hetgeen ter zitting behandeld zal gaan worden, te vergemakkelijken. De rechtbank heeft zelf, wij herhalen het, in haar vonnis, waarin zij het beroep van Hek op het verschoningsrecht afwijst, het belang van de op handen zijnde getuigenissen onderstreept, en wel met de volgende woorden: De getuigplicht van artikel 191 Rv beoogt te beschermen het belang van een goede rechtsbedeling, welke slechts kan bestaan bij gratie van het aan de dag komen van de waarheid in een proces. Dat is precis wat wij willen. Wij willen dat de waarheid in de contra-enquête aan de oppervlakte komt. Om te kunnen oordelen over de feiten die zich bij de contra-enquête voor gaan doen, moeten die feiten zo duidelijk en volledig mogelijk weergegeven worden. De zitting zal om 09.30 uur beginnen. [54] Plaats van handeling is weer de rechtbank te B. De donkergroene Jaguar van mr. Cneep staat al op de parkeerplaats. De hal lijkt op een grote wachtkamer. Er zijn, geheel uit eigen beweging, twee journalisten gekomen, een van De Stem en een van het Algemeen Dagblad. Om 09.30 uur wordt een ieder naar een kamer gedirigeerd, waar de contra-enquête plaats zal vinden. Mr. Cneep bevindt zich weer aan de rechterzijde. Hij treedt nu niet op als advocaat maar als getuige. Hij draagt dus geen toga met bef. Haast automatisch verdwijnen er blikken onder de tafel. Mr. Cneep heeft keurig zijn schoenen aan. De rechter komt binnen samen met de griffier. De griffier, mw. mr. Ratel, is dezelfde, maar de rechter is een geheel andere vrouw, van hooguit 35 jaar. Zij stelt zich niet voor. In houding en optreden maakt zij een opgewonden indruk. Op haar wangen kleurt een blos. De vraag komt bij ons op waarom niet de vorige rechter-commissaris, mr. van der Voel, die immers al geïnformeerd is, de contra-enquête voorzit en waarom, wanneer zij verhinderd mocht zijn, de contra-enquête niet is uitgesteld. Een verklaring daarvoor wordt niet gegeven. Terharte wordt verzocht links voor een tafel plaats te nemen. De rechter en de griffier achter een tafel zitten, zo'n twee meter verder, op dezelfde hoogte als die van Terharte en mr. Cneep. De vriend van Terharte en lid van de Stichting Advocadur wil weer naast hem gaan zitten om hem zoveel mogelijk van dienst te zijn met het verdelen van de stukken die gemaakt zijn, het aanwijzen van de vragen, met het influisteren van informatie of met wat dan ook. De rechter, een mr. Jonkers, staat dat in tegenstelling tot haar voorgangster, mr. van der Voel, niet toe. Voor die weigering wordt ook geen verklaring gegeven. De namen van de aanwezigen worden niet opgenomen en komen dus ook niet voor in het proces-verbaal van de zitting. Bij het begin van de zitting wordt mr. Cneep een glas water aangeboden. Aan Terharte niet. Even later meldt mr. Jonkers zich zomaar, zonder enige reden of aanleiding op hoge toon met de vraag of Terharte ook een glas water wil. De vraag klinkt niet hartelijk en welgemeend maar hangt onheilspellend in de lucht. Bij Terharte is de vraag van de rechter-commissaris klaarblijkelijk niet doorgedrongen. Hij zit namelijk verwoed in de stapel papieren voor zich op de tafel te bladeren, een taak die eigenlijk voor zijn vriend bedoeld was. Hij kan iets niet vinden en heeft zo te zien hard hulp nodig. Die krijgt hij niet. Mr. Jonkers heeft immers verboden dat Terharte wordt bijgestaan. Als de vraag uiteindelijk tot hem doordringt, antwoordt Terharte dat hij ook wel een glas water wil. Dan zegt de rechter, mr. Jonkers, om een onduidelijke reden plotseling, vinnig en onheilspellend: U heeft hier precies dezelfde rechten als mijnheer Cneep en op deze zitting worden partijen volkomen gelijkwaardig behandeld. Omdat partijen op alle zittingen gelijkwaardig behandeld dienen te worden is er voor de vreemde inleiding van de rechter-commissaris geen verklaring te geven. Alleen mr. Jonkers kan die verklaring geven, maar die verklaart niets. Vervolgens begint de zitting met twee glazen water op tafel, één voor mr. Cneep en één voor Terharte, die de gelijkwaardigheid van de twee partijen moeten symboliseren. Al gauw blijkt echter, zo klaar als water, dat er met twee maten gemeten wordt. Zodra Terharte volgens het door de Stichting Advocadur gebundelde draaiboek een vraag begint in te leiden, wordt hij vrijwel onmiddellijk onderbroken door mr. Jonkers, die van meet af aan haar onbehagen of bevooroordeeldheid niet onder stoelen of banken steekt. Mr. Jonkers geeft Terharte te verstaan dat op deze zitting naar feiten wordt gevraagd en niet naar meningen. Meningen komen in een eventuele civiele procedure aan de orde. U mag slechts vragen wat Mr. Cneep gezegd, gehoord of geroken heeft, zegt zij op een toon die ingestudeerd en voorbereid klinkt en geen tegenspraak duldt. Mr. Cneep heeft bij zijn vragen in het eerste getuigenverhoor alle gelegenheid gekregen om zijn vragen in te leiden en te verduidelijken. Urenlang heeft mr. Cneep zijn vragen ongestoord kunnen stellen en zijn mening kunnen geven. Daarom duurde het eerste getuigenverhoor van 09.30 uur tot 15.13 uur. Van dat feit waren verschillende mensen getuige. Het proces-verbaal van de eerste zitting onder leiding van de rechter-commissaris mr. van der Voel spreekt dezelfde taal. Bij de contra-enquête krijgt Terharte niet één keer de kans een vraag, die naar feiten vraagt, in te leiden of van enige achtergrondinformatie te voorzien. Dat blijkt telkens nodig omdat de rechter-commissaris er blijk van geeft een vraag niet te begrijpen en zich de informatie die haar werd toegestuurd niet eigen gemaakt heeft. Als Terharte aan mr. Cneep bijvoorbeeld vraagt wat zijn bronnen zijn voor zijn ook in het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor genoemde beschuldigingen van de laster- en publiciteitscampagne, is het nodig dat hij in een kleine inleiding de desbetreffende kranten noemt en de verduidelijkende feiten en achtergronden aangeeft. Die kans krijgt hij niet één keer. Mr. Cneep wordt daarentegen wel volop in de gelegenheid gesteld om zijn antwoord toe te lichten en zijn mening te berde te brengen. Een feitelijk antwoord zou hebben moeten luiden: ja, nee, of ik weet het niet. Het proces-verbaal van de zitting bewijst dat mr. Cneep wel alle ruimte heeft gekregen zijn antwoorden toe te lichten. De argumenten van mr. Cneep voor het houden van het getuigenverhoor waren, naar hij schreef, gericht op het achterhalen van feiten om daarmee het bewijs te leveren dat Terharte hem geschaad zou heeft met de hierboven genoemde laster en publiciteitscampagne. In de contra-enquête wil Terharte het bewijs leveren dat de lasteraar en degene die misbruik maakt van de journalistiek en van het voorlopig getuigenverhoor mr. Cneep zelf is. Daarop zijn alle vragen gericht zoals bijvoorbeeld: Heeft U Terharte als verward, als beroepsklager, als hyena en als chicaneur gekwalificeerd? Wat waren uw bronnen voor die kwalificaties? Vindt u dat een man, die u als een beroepsklager, chicaneur en verward typeert, een serieuze getuige? Waarom heeft u hen dan opgeroepen? De vragen aan mr. Cneep, die bedoeld waren om de rechter duidelijk te maken wat zijn precieze redenen zijn voor het feit dat hij ineens met het getuigenverhoor wil stoppen, komen door de opstelling van de rechter-commissaris niet aan de orde. Vele andere vragen van Terharte is hetzelfde lot beschoren. Dat ligt aan de rechter-commissaris, die op elke slak zout legt, keer op keer bewijzen levert voor haar vooringenomenheid en er op geen enkele wijze aan bijdraagt een atmosfeer te scheppen waarin de waarheid en het recht boven water hadden kunnen komen. Juist daarom kan mr. Cneep bij dit getuigenverhoor al een begin maken om zich vrij te pleiten door van alles en nog wat naar voren te brengen en dat uitgebreid in het beëdigde proces-verbaal te laten opnemen. Bij een van mijn getuigen gebeurt in wezen precies hetzelfde. [55] De waarheid over functioneren van mr. Cneep blijkt in vraag en antwoord niet toegelicht te mogen worden. De waarheid en het Recht blijken steeds meer toegedekt te worden en verstrikt te raken in een kluwen, waarin de draden niet meer te onderscheiden zijn. De onrechtvaardigheid druipt aan alle kanten het rechtszaaltje in. Terharte probeert voor zijn recht op te komen. Zijn irritatie groeit zienderogen en vindt een weg in zijn woorden en zijn gebaren. De onvrede en de tegenspraak die de rechter-commissaris zelf heeft opgeroepen, worden vervolgens tegen hem gebruikt. Terharte verzet zich. Hij slaagt er, te oordelen naar de reacties van de rechter-commissaris, kennelijk in de juiste woorden voor zijn verzet te vinden. Maar zijn woorden, hoe redelijk die ook zijn, worden telkens afgebroken. Hij staat er alleen voor. Niemand van de aanwezigen mag hem immers terzijde staan. De rechter-commissaris speelt het zelfs klaar om Terharte toe te bijten: … Ik begrijp best dat u nu teleurgesteld bent, maar dan had u maar een advocaat mee moeten brengen. U beoefent een vak, waarin u niet geschoold bent. … Daarbij ziet zij volledig over het hoofd dat deze contra-enquête voor Terharte het bij wet gegeven doel heeft om aan de hand van een aantal vragen de integriteit van de advocaat mr. Cneep met betrekking tot het door hem verzochte getuigenverhoor vast te stellen. Ook is het klaarblijkelijk niet tot haar doorgedrongen dat Terharte al twee keer heeft bewezen over de vakbekwaamheid te beschikken die nodig is om een advocaat tot de orde te roepen. De declaraties van mr. Cneep zijn immers door de Raad van Toezicht met duizenden guldens gekort en de Raad van Discipline heeft mr. Cneep tweemaal berispt. Aan zowel het een als het ander is geen advocaat te pas gekomen. De derde keer kan Terharte die bekwaamheid niet inzetten. Dat komt niet door Terharte, maar door een rechter die niet boven de partijen staat, een rechter die niet is opgewassen tegen de door haarzelf veroorzaakte druk, een rechter die niet met tegenspraak kan omgaan, een rechter die haar emoties niet onder controle heeft, een rechter die er gedurende bijna twee uur blijk van geeft over onvoldoende kennis met betrekking tot de affaire mr. Cneep te beschikken, een rechter die niet tot de orde te roepen is, een rechter die te jong en te onervaren is om een door mr. Cneep gecompliceerd gemaakte zaak te kunnen begrijpen en op waarde te kunnen beoordelen. Om 11.32 uur maakt zij, duidelijk aangeslagen, een eind aan de contra-enquête. Mr. Cneep krijgt zes uren toegemeten voor zijn getuigenverhoor, dat wanneer hij gewild had zelfs nog een vervolg gekregen zou hebben. Terharte moet het voor de contra-enquête doen met twee uur, waarvan de meeste tijd verloren is gegaan aan de emoties en de onmacht van de rechter-commissaris. De Stem van 29 april 1995 kopt boven een bericht over de zitting de letterlijke woorden van mr. Jonkers: U maakt er een circus van, doet u dat soms voor de pers. Ook deze uitspraak is, zeker in het licht van het in brieven vastgelegde feit dat Terharte de pers niet uitgenodigd heeft, illustratief voor het subjectieve handelen van de rechter. In het artikel wordt de repliek van Terharte afgedrukt: … U kapt alles van mij af. En aan dat circus draagt u dus in belangrijke mate bij. Mijn vragen verdienen een toelichting, anders begrijpt u er niets van. … Het Algemeen Dagblad van 1 juni 1995 schrijft in een paginagroot artikel over onder andere de Stichting Advocadur: Terharte slaagde erin de rechter-commissaris mr. Jonkers in B. zo kwaad te krijgen dat zij driftig met de vlakke hand op de tafel sloeg. En als reactie van Terharte: Als je lastig bent en je niet aan de geldende erecodes houdt, dan gaat men om zich heen meppen. Wij laten ons echter niet uit het veld slaan. Twaalf volwassen mensen, die net als de rechter tot oordelen in staat zijn, waren getuige van deze, naar onze mening rechtsonwaardige contra-enquête. Een dierenarts, een drs. linguïstiek, een drs. in de Spaanse taal en letterkunde, een geslaagd zakenman, twee huisvrouwen, een technisch tekenaar, een maatschappelijk werker, twee journalisten, de griffier en de rechter-commissaris zelf. Twaalf personen waren er getuige van dat er bij de contra-enquête geen waarheid noch recht gevonden kon worden. Tien daarvan tekenen voor de juistheid van bovengenoemde uitspraken. Al deze mensen bevestigen de hierboven aangegeven feiten en zijn zeker bereid daar getuigenis van af te leggen. Onzeker is of de rechter-commissaris en de griffier bereid zijn om naar eer en geweten te getuigen over de fouten van Vrouwe Justitia, die de rechtbank tot een schiettent degradeerden. Zeker is dat mr. Zwenken niet tegen voornoemde fouten optreedt. De feiten samenvattend en hen in onderlinge samenhang en verband overziende, zoals rechters dat plegen uit te drukken, is er geen andere conclusie dan dat mr. Cneep tweemaal misbruik heeft gemaakt van het procesrecht, dat wil zeggen misbruik van de diensten van de rechter-commissaris, de griffier, de zittingzaal, de centrale verwarming, kortom van gemeenschapsgeld. Het getuigen-verhoor misbruikte hij met de kennelijke opzet om door intimidatie zijn kostbaar publicitair imago te behouden en de contra-enquête werd misbruikt om Terharte af te houden van de bewijzen voor dat misbruik en om zich alvast vrij te pleiten voor een eventuele vordering van Terharte. In beide gevallen werd hem daarbij niets in de weg gelegd door de optredende rechters, die geen van beiden het misbruik doorzagen of, indien zij het doorzagen, er niet tegen zijn opgetreden. Eind mei, begin juni 1995 Een appèl op de president van de rechtbank, mr. J.P. Stalos Al ruim voor de contra-enquête in het voorlopig getuigenverhoor is mr. Stalos volledig op de hoogte gesteld van alle achtergronden en feiten m.b.t poppenkast van het getuigenverhoor van mr. Cneep. Na de contra-enquête stellen wij mr. Stalos in kennis van de gang van zaken bij genoemde enquête. Wij wijzen hem op het feit dat Terharte door het falen van mr. Jonkers niet toegekomen is aan het hem in de wet gesteld toekomende tegenbewijs. Wij vragen hem daar tegen op te treden. Ook mr. Jonkers wordt geïnformeerd. Zij verwijst echter naar de president van de rechtbank, mr. Stalos. Zoals alle hoeders van het recht tegen wie de Stichting Advocadur zich kritisch opstelt, reageert ook mr. Stalos met de ontvankelijkheidvraag. De stichting is geen belanghebbende, haar komt niet het Recht toe om voor Terharte op te treden. Deze zin komt in het groeiende bestand van de Stichting Advocadur tientallen keren voor. In een brief d.d. 1 juni 1995 schrijft mr. Stalos: Overigens is de dwingende toon, waarop u aan de rechter (mr. Jonkers) informatie vraagt, misplaatst. Ik geef u in overweging om u in voorkomende gevallen te laten adviseren door een jurist buiten de rechtbank. Ook mr. Stalos verschaft ons daarmee het zoveelste bewijs dat de hoeders van ons Recht kritiek en problemen graag onder elkaar regelen, naar alle waarschijnlijkheid geleid door de ervaring dat advocaten geen hoge tonen tegen rechters en presidenten van Rechtbanken aanslaan. 23 juni 1995 Gesprek met de president van de Rechtbank te B. Via een uitgebreide correspondentie komt het uiteindelijk op 23 juni 1995 om 10.30 uur tot een gesprek met de president van de betreffende rechtbank, mr. Stalos. Bij dit gesprek wordt Terharte, conform het schriftelijk advies van de president, door een advocaat bijgestaan en wel door mr. Zwenken, die m.b.t. de minne gang van zaken bij het getuigenverhoor niets heeft ondernomen en dus nog wat goed te maken heeft. Wie de rekening van deze jurist van buiten de rechtbank moet betalen, daarover heeft de president geen adviezen verstrekt. Bij het gesprek zijn ook de secretaris van de President, een vriend van Terharte en de al eerder genoemde dierenarts uit Made, dhr. L Tholhuysen, aanwezig. Uiteraard wordt er uitgebreid gesproken over de gang van zaken bij de contra-enquête, daar gaat het ons immers om. De opmerkelijk bedenkelijke rol, die mr. Jonkers daarbij heeft gespeeld, wordt uitvoerig toegelicht. We laten de brief d.d. 15 juni 1995 zien, waaruit blijkt dat wij erop aan hebben gedrongen dat óók mr. Jonkers bij het gesprek aanwezig zou zijn. Maar de president wil eerst alleen met Terharte en zijn advocaat praten. Daarmee laat hij de kans op informatie die uit de confrontatie Terharte en getuigen van de contra-enquête en mr. Jonkers had kunnen komen vooralsnog voorbijgaan. Wat ons opvalt is dat de president aan mr. Zwenken met opvallend veel nadruk vraagt waar en hoelang hij advocaat is. Wat nog meer opvalt is dat mr. Zwenken, wellicht door de belangstellende vragen van de president, zoveel moeite heeft om duidelijk naar voren te brengen wat Terharte wil, dat Terharte zelf doodgewoon zegt dat hij wil dat de president tegen mr. Jonkers optreedt en een nieuwe contra-enquête gelast. Ik wil dat de waarheid over mr. Cneep en alle feiten en achtergronden van het aan mr. Cneep toegestane getuigenverhoor aan de rechter ter kennis wordt gebracht, zegt hij met nadruk. Daarom wil ik een nieuwe contra-enquete. De president reageert met de woorden: Alvorens mijn standpunt te bepalen wil ik eerst met mr. Jonkers spreken. Wij kijken mr. Zwenken aan. Deze kijkt vriendelijk uit zijn grote, bruine ogen, maar hij zegt niets. In dat gesprek wordt voor de eerste keer duidelijk dat mr. Zwenken weliswaar een zeer sympathieke mens is, maar als advocaat enorm veel moeite heeft om de president van de rechtbank B. tegen te spreken. De dierenarts, dhr. L. Tholhuysen, zegt dat het, om de waarheid zo snel mogelijk aan het daglicht te brengen, goed is dat bij dat gesprek ook de andere getuigen aanwezig zijn. Wij zijn het roerend met dat voorstel eens. Het voorstel wordt afgewezen. Het lijkt mr. Stalos beter wanneer hij eerst alleen met mr. Jonkers spreekt. U hoort nog van mij, zegt mr. Stalos. Maar in oktober 1995 heeft Terharte nog niets gehoord. Eind oktober 1995 richt hij zich per brief tot mr. Stalos en vraagt hem hoe het gesprek met mr. Jonkers is afgelopen en of hij al een standpunt heeft ingenomen. Per brief van 9 november 1995 reageert mr. Stalos als volgt: Voor de goede orde stel ik er wel prijs op nog te vermelden dat door mij geen toezegging is gedaan, met name niet om inlichtingen te verstrekken na mijn gesprek met mr. Jonkers. Dat is niet alleen een volkomen onlogisch, maar op grond van de feiten die door drie man werden vastgesteld, ook een onjuiste constatering, een leugen, of milder uitgedrukt een noodleugen, geboren uit het onvermogen om een collega op de vingers te tikken. De jurist van buiten de rechtbank, mr. Zwenken, treedt niet op tegen deze noodleugen. Verder schrijft mr. Stalos: Voor wat betreft de inmiddels door Terharte tegen mr. Cneep bij deze rechtbank aanhangig gemaakte procedure, merk ik op dat mijn presidiale bevoegdheden niet zover reiken, dat ik, zo daar overigens al aanleiding voor mocht bestaan, invloed op kan uitoefenen. De stelling van Terharte, opgeschreven en in het gesprek met de president verwoord, blijft dat de contra-enquête niet conform het in de wet gestelde verlopen is. Deze feitelijke stelling heeft mr. Stalos in al zijn brieven en in het gesprek met de Stichting Advocadur niet met valide argumenten weerlegd. De vraag aan president mr. Stalos, of op grond van de feiten al dan niet zou moeten worden ingegrepen en Terharte een nieuwe contra-enquête toe zou moeten staan, heeft de president tot nu niet beantwoord. Wel heeft hij die vraag verlegd naar de door Terharte tegen mr. Cneep aanhangig gemaakte civiele procedure om vervolgens tot de hem welgevallige conclusie te komen dat zijn presidiale bevoegdheden niet zover reiken om daar invloed op uit te oefenen. Dat is echter geen antwoord op de vraag. Op deze wijze wekt de president, zoals meerdere hoeders van ons Recht, bij zichzelf de indruk dat hij niets kan doen. Dat is natuurlijk slechts schijn omdat een president van een rechtbank alle bevoegdheden heeft om op grond van de feiten conform art. 14 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie op te treden. Dat artikel zegt o.a.: De presidenten zijn bevoegd, ambtshalve of op de vordering van het openbaar ministerie, aan de leden van hun college, de gerechtsauditeurs, de griffiers, substituut-griffiers en waarnemend griffiers, die de waardigheid van hun ambt, hun ambtsbezigheden of ambtsplichten verwaarlozen, … de nodige waarschuwing te doen', of die zich schuldig maken aan overtredingen in art. 11, onder c bedoeld. Art. 11, c spreekt over: handelen en nalaten dat ernstig nadeel toebrengt aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak of aan het in haar te stellen vertrouwen. Maar de president doet niet de nodige waarschuwing, ook al ligt het er duimendik bovenop dat de contra-enquête schade heeft toegebracht aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak en aan het in haar te stellen vertrouwen. Art. 14 a van dezelfde wet zegt: Degene die een klacht heeft over de wijze waarop een ambtenaar van een rechterlijk college zich jegens hem heeft gedragen, kan de procureur-generaal bij de Hoge Raad verzoeken een vordering in te stellen bij die Hoge Raad tot het doen van een onderzoek naar die gedraging. Mr. Stalos heeft geen klacht ingediend. Uit gegevens van de stichting WORM (Wetenschappelijk Onderzoek Rechterlijke Macht) blijkt dat de procureur-generaal Ten Kate van de 317 klachten over handelingen van rechters, die in de periode 1991-1994 werden ingediend in geen enkel geval een verzoek tot het instellen van een vordering tot onderzoek bij de Hoge Raad heeft ingesteld. In de jaren na 1994 is er in het beleid van de procureur-generaal in deze geen enkele verandering gekomen. Op grond van die gegevens en wegens overstelpende drukte besluiten we van een klacht af te zien. [56] Art. 192 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: Getuigenverhoor. Indien bewijs door getuigen bij de wet is toegelaten, beveelt de rechter een getuigenverhoor, zo vaak een der partijen het verzoekt en de door haar te bewijzen aangeboden feiten betwist zijn en tot de beslissing der zaak (misbruik van procesrecht, etc.) kunnen leiden. Hij kan dit ook ambtshalve doen. De wet is duidelijk en biedt Terharte alle mogelijkheid tot rechtsherstel. Het ligt dus niet aan de wet, maar aan degene die er voor betaald wordt die wet uit te voeren. Mr. Stalos doet beleefd en formeel, maar voor Terharte doet hij niets. Er is alleen maar kostbare tijd verspild. De advocaat mr. Zwenken heeft niets tegen de zinloze tijdverspilling bij mr. Stalos ingebracht, omdat hij het te druk heeft, maar vooral omdat het voor advocaten een kopzorg is om tegen een president van een rechtbank in het geweer te komen. Bij brief d.d. 16 november 1995 deelt Terharte mr. Stalos mede: Samen met de Stichting Advocadur ben ik benieuwd naar het oordeel van de rechter met betrekking tot de rekening van mr. Cneep en beschouwen we de aangelegenheid vooralsnog als gesloten. De feiten dwingen ons om in dit verhaal de aangelegenheid alsnog te openen. [57] 20 juni 1995 In gevecht met het tuchtrecht, Klachten over mr. dr. ing. J.C. Cneep 5 - 14 nieuwe klachten tegen het doen en laten van mr. dr. ing. J.C. Cneep De Raad van Discipline is aan de vele feiten, die Terharte aan zijn klachten ten grondslag heeft gelegd, simpel voorbij gegaan. De Raad is immers niet toegekomen aan een oordeel over de gestelde misleiding, niet aan het verbreken van duidelijke, zwart op wit gestelde beloftes, niet aan de schending van zijn geheimhoudingsplicht, niet aan een oordeel over het getuigenverhoor, niet aan de bedreigingen van mr. Cneep, kortom niet aan een inhoudelijk oordeel over het juridisch doen en laten van mr. Cneep. Na indiening van de klachten op 5 september 1993 heeft mr. Cneep opnieuw klachtwaardig gehandeld. Alle reden voor ons om er achter te komen in hoeverre er voor iemand, die met recht en reden over een advocaat klaagt, mogelijkheden bij de Raad van Discipline liggen. We gaan er voor zoals dat in deze tijd wordt uitgedrukt. We formuleren 14 nieuwe klachten. De klachten zijn verduidelijkt aan de hand van brieven, krantenartikelen, jurisprudentie en uitspraken van getuigen. Inmiddels zij we betrokken geraakt in vele klachtzaken en leren we in de praktijk van klacht tot klacht. Op 25 juni 1995 sturen we die 14 klachten aan de deken. Na de dubbele berisping van mr. Cneep heeft de Raad van Discipline te D. kennelijk niet gerekend op nieuwe klachten. Er volgt namelijk een even flauw, gezocht als formeel verweer dat gebaseerd wordt op de ongeloofwaardige stelling dat de stichting niet de klager is, derhalve geen belang bij de klacht heeft en - alweer - niet ontvankelijk is, daar Terharte de klager is. In brieven d.d. 11 juli 1995, 18 september 1995 en 26 september 1995 schrijven wij de Raad van Discipline in kapitale letters: Wij zijn niet de klagers. De heer J. Terharte is de klager en wij staan hem en andere klagers bij. De door ons ingestuurde 14 klachten, inclusief alle brieven, vonnissen, krantenartikelen, zijn dus de klachten van Terharte en dienen louter en alleen als klachten van Terharte beschouwd te worden. Er komt geen reactie. De tijd gaat zoals gewoonlijk voorbij met wachten. De Raad weet kennelijk geen raad met klagers, die zich niet uit het veld laten slaan door formeel tromgeroffel en die vol weten te houden. De Stichting Advocadur heeft tijd, idealisme en geld van een paar trouwe sponsoren en daarom de gelegenheid om de vaak bloedstollende en groteske feiten te registreren die het tuchtrecht voor advocaten en de klagers haar vanuit het arrondissement D. en andere arrondissementen uit heel het land aanreikt. 3 augustus 1995 In gevecht met het tuchtrecht Klachten over de deken mr. G. van Lutteldunck 1 We blijven vastbesloten om aan de hand van een aantal klachten, waaronder die van Terharte, te registreren hoe die klachten over advocaten behandeld worden. Naast die van Terharte komen er vele soortgelijke klachten van andere mensen over de deken, mr. van Lutteldunck bij ons binnen. Om te weten tot hoever het tuchtrecht reikt als het gaat om dekens, die zich niet van hun taak en verantwoordelijkheid kwijten, besluiten we om klachten tegen deken mr. van Lutteldunck in te dienen. Het toeval wil dat rond die tijd op instigatie van en betaald door nota bene de NOvA, de Nederlandse Orde van Advocaten, er een onderzoek wordt uitgevoerd door de Universiteit van Utrecht, afdeling Rechtssociologie, naar de behandeling van klachten over advocaten. Dit naar onze mening niet als representatief en objectief te kwalificeren onderzoek komt toch met een aantal negatieve conclusies over de behandeling van klachten. Daaraan kunnen wij er, op grond van ons onderzoek van jaren nog een aantal andere conclusies toevoegen. Eén van onze conclusies is dat klagers ontevreden, boos, verbitterd, verdrietig, ontstemd over de rol van de dekens blijken te zijn. Bij voornoemd onderzoek door de afd. Rechtssociologie van de Rijksuniversiteit Utrecht is om onduidelijke redenen de rol van die dekens niet betrokken. Dat is vreemd en opmerkelijk omdat de dekens als de poortwachters van het tuchtrecht conform het in de Advocatenwet gestelde, in wezen het fundament van de klacht dienen te leggen. [58] Op dat fundament rust immers de verdere behandeling en het uiteindelijke oordeel over de klacht. Mr. van Lutteldunck heeft in plaats van de klachten van de leek Terharte juridisch te versterken, het door Terharte gelegde fundament ondergraven. Het doen en laten van mr. G. van Lutteldunck blijkt uit dit verhaal en komt er samengevat op neer dat de deken mr. van Lutteldunck geen of onvoldoende onderzoek heeft verricht [Advocatenwet, art. 46c lid 2], geen compromis heeft betracht tussen mr. Cneep en Terharte [Advocatenwet, art. 46d, lid 1], de klachten onjuist, onvolledig en niet onverwijld naar de Raad van Discipline verwezen heeft [Advocatenwet art. 46e, lid 1 en 2], niet ambtshalve tegen mr. Cneep is opgetreden, onware mededelingen in de pers heeft gedaan over de juistheid van het declaratiegedrag van mr. Cneep: Er wordt absoluut niet te veel gedeclareerd, het gaat allemaal volgens het boekje. [59] Mr. Cneep en vele andere advocaten gaan keer op keer buiten hun boekje. Alle reden dus om te klagen. We zijn benieuwd tot hoever de mogelijkheden van het tuchtrecht reiken wanneer het functioneren van de deken die daarop moet toezien in het geding is. Een klacht over de deken moet ingediend worden bij een deken uit een ander arrondissement. Dat doen we bij brief d.d. 3 augustus 1995 en wel bij de deken te R., mr. Dreumis. Zoals te doen gebruikelijk behandelt óók deze deken de klachten alleen op grond van de door ons gestuurde stukken en maakt hij geen gebruik van ons schriftelijk aanbod om de klacht mondeling toe te lichten. Hij beproeft geen compromis, hij onderzoekt de klachten nauwelijks en maakt geen gebruik van de mogelijkheid om onderzoek door een lid van de Raad van Toezicht te laten uitvoeren. Er ontstaat slechts, zoals te doen gebruikelijk, een ontmoedigende briefwisseling tussen de deken, de klager en aangeklaagde, die vele maanden in beslag neemt. Ook deze deken, die zoals alle andere dekens een advocaat is met een advocatenpraktijk, maakt bij het vinden van de waarheid geen gebruik van een gesprek, waarbij klager en aangeklaagde met elkaar geconfronteerd worden. 17 augustus 1995 In gevecht met het civiele recht De zaak Terharte / Cneep 1 - Mr. Cneep op verkorte termijn gedagvaard door Terharte bij de Rechtbank te B. In de juridische strijd om de erkenning, die ik van de neurologen en de psycholoog wil, gaan de vier peperdure procedures bij de Rechtbank verloren. De rechterlijke uitspraken spreken elkaar faliekant tegen. De rechters blijken niets te begrijpen van wat ik wil. Dat komt niet door mij, maar door mijn twee ex-advocaten en door mijn huidige advocaat mr. Zwenken. Ik wil er mee ophouden, maar ik kan het niet als ik terugkijk op alle tijd, energie, geld en vooral alle emoties, die ik geïnvesteerd heb. De strijd is nog niet gestreden. Ik moet of ik wil of niet in hoger beroep. Een andere advocaat wil ik niet meer. Ik moet het hebben van mr. Zwenken. Zijn zwakke, niet-aansprekende pogingen om de letsel-schadespecialist mr. Cneep te bewegen het letsel dat hij mij berokkend heeft te vergoeden leiden, als gezegd, tot even nietszeggende brieven van mr. Cneep. Ik word er kotsmisselijk van als ik zijn gladde, onoprechte woorden lees. Mr. Cneep laat zich niets gelegen liggen aan de beslissingen van de Raad van Discipline en gaat blijdoor het leven, zoals hij zijn lijfblad Brabants Nieuwsblad in reactie op de beslissing van de Raad van Discipline mededeelde. Ik niet. Meer dan twee jaar na de dubbele berisping door de Raad van Discipline van mr. Cneep heb ik slechts een klein beetje van mijn geld en mijn eer terug en bestaat er nog altijd geen inhoudelijk oordeel over de kwaliteit van de werkzaamheden van mr. Cneep. Mijn vraag aan mr. Cneep, mr. A. Kulstee en mr. Zwenken was: Help mij bij het krijgen van de erkenning die ik van die verdomde neurologen en psycholoog wil en nodig heb. Door met name mr. Cneep heb ik er een strijd bij gekregen, waar ik bepaald niet op zat te wachten. Mr. Cneep, die mij mijn eer en geld niet terug wil teruggeven, en een tot op dat moment falend tuchtrecht dwingen mij om de strijd op te geven of om een juridische procedure tegen de advocaten mr. Cneep en of mr. A. Kulstee te beginnen, naast de vier lopende procedures tegen de drie neurologen en de psycholoog. Een juridische strijd tegen een advocaat is een ongelijke strijd, de meeste mensen houden dat niet vol. Daar ben ik inmiddels achter. Zonder hulp zou ik het moreel en financieel niet vol hebben kunnen houden. Het is mijn geluk dat ik er niet meer alleen voor sta en dat er mensen zijn die mij in beide opzichten steunen. Ook beschik ik over voldoende tijd en een vasthoudende karakterstructuur. Verder raak ik er steeds meer van doordrongen dat mijn probleem met de advocatuur niet op zichzelf staat en dat daarom mijn strijd ook een strijd voor lotgenoten is. Daarom houd ik vol en daarom ga ik door. Mr. Cneep is advocaat en procureur, en daarom mag hij voor zichzelf optreden. Ik moet gebruik maken van de diensten van een advocaat, die de zaken weer moet bestuderen en als het even tegenzit herbestuderen, uitwerken en positioneren... en in rekening zal brengen. Mr. Cneep niet. In die rechtsongelijkheid heeft de wetgever bij conflicten tussen advocaat en cliënt niet voorzien. Ik wil mijn eer en geld terug. Mr. Cneep wil mij daarbij op geen enkele manier helpen. Mr. Cneep biedt niet zijn excuus aan. Mr. Cneep betaalt geen cent terug, ook al is hij door de tuchtrechter veroordeeld. Hij wil niet met mij praten en ook niet meer met mr. Zwenken. Mr. Cneep wil niet bijdragen aan de oplossing van het conflict dat hij zelf veroorzaakt heeft. Uiteindelijk bied ik mr. Cneep aan om een streep onder alles te zetten en al mijn rechten op hem te laten varen indien hij bereid is mij het geld, dat ik heb moeten betalen, terug te geven. Maar ook die oplossing wijst mr. Cneep die in veel interviews in kranten stelt: Het gaat mij niet om het geld, van de hand. Om mijn eer en mijn geld terug te krijgen ben ik aangewezen op de rechter. Dus heb ik een advocaat nodig, die moet doen wat er nodig is. Na veel pijn en moeite is mr. Zwenken bereid om op te treden. Op 17 augustus 1995 dagvaardt mr. Zwenken mr. Cneep voor de rechtbank te B. Via mr. Zwenken brengen we een groot aantal stukken in het geding. Om recht en waarheid te vinden worden de 14 nieuwe klachten over het optreden van mr. Cneep, voorzien van verhelderende stukken, onder de aandacht van die rechter gebracht. Aan de door ons aangeleverde informatie kan het dus niet liggen. Via een journalist van het dagblad De Stem, niet via mijn de advocaat mr. Zwenken, komen we erachter dat de wet een mogelijkheid biedt om op verkorte termijn te procederen. Die mogelijkheid is gegeven met het al genoemde art. 145 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat zegt: In spoedeisende zaken kan de rechter, op verzoek van de eiser, bepalen dat geen gelegenheid zal worden gegeven tot het nemen van conclusies van repliek en dupliek. De beschikking wordt vermeld aan het hoofd van het exploit van dagvaarding. Daarmee wordt kan veel tijd worden gewonnen en geld bespaard. Maar uit onze ervaringen blijkt dat advocaten van de hierboven genoemde mogelijkheid om tijd en geld te besparen zo goed als geen gebruik maken en verzuimen om hun cliënt daarop te wijzen. Een simpel verzoek via mr. Zwenken, die geen verklaring geeft voor het feit waarom hij niet op voornoemd art. 145 RV gewezen heeft, aan de rechtbank blijkt voldoende. Zo kan de procedure Terharte - Cneep aanzienlijk bekort worden. Duidelijk is dat, zolang advocaten dergelijke verzoeken niet indienen, veel rechtzoekenden op die wijze geld en tijd verliezen. Dit gegeven vormt voor advocaten, rechters en voor rechtzoekende burgers een reden om gedragsregel 5 voor Advocaten te lezen: Het belang van de cliënt en niet enig ander belang is bepalend voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te behandelen. De dagvaarding en de conclusie van eis, waarin het handelen van mr. Cneep en de gevolgen ervan zijn verwoord, lijken duidelijk en zijn voorzien van die brieven en documenten, die nodig zijn om de rechtbank naar behoren te informeren. En als dat nog niet duidelijk genoeg mocht zijn, bieden de 14 nieuwe klachten van Terharte tegen mr. Cneep alle duidelijkheid. 26 september 1995 In gevecht met het civiele recht De zaak Terharte / mr. Cneep 2 - Conclusie van antwoord van mr. Cneep op de dagvaarding van Terharte In de loop van mijn strijd tegen mr. Cneep heb ik vele dure brieven van mr. Cneep gekregen. Bij iedere brief, telkens weer, verwacht ik dat uit die brief begrip zal spreken. Ik verwacht telkens weer dat mr. Cneep zal begrijpen dat hij tegenover mij een gebaar moet maken en dat hij op de een of andere manier zijn spijt moet betuigen. Maar als ik de conclusie van antwoord lees, waarin hij reageert op mijn dagvaarding, weet ik het zeker dat ik van mr. Cneep niets te verwachten heb. Ik besef dat mr. Cneep net als de neurologen en de psycholoog nooit tot inkeer zal komen. De bij herhaling gedane uitspraak van Harry Horakel, Een vorst vindt altijd wel een reden om zijn ongelijk te bemantelen, krijgt voelbaar zin en betekenis. Mr. Cneep beroept zich op de beslissingen van de Raad van Toezicht en de Raad van Discipline, hij is de voor een jurist uitermate vreemde mening toegedaan dat de rechtbank slechts marginaal mag toetsen. Ook stelt hij zich op het standpunt dat ik niet ontvankelijk ben in mijn vordering op hem. Voor zover ik dat wel zou zijn, ontkent mr. Cneep alle door mij geformuleerde eisen. De eis tot vergoeding van het door hem veroorzaakte letsel, wijst hij in alle toonaarden af. Mr. Cneep heeft dus, in zijn ogen, zijn werk goed gedaan, niet teveel geld in rekening gebracht, mij niet in het openbaar beledigd, mij niet bedreigd met een kort geding en een te betalen schadevergoeding van zeker fl. 75.000, mij niet volkomen ten onrechte in een voorlopig getuigenverhoor betrokken? Kortom, hij heeft geen enkele schade veroorzaakt. Ik lees de kortzichtige conclusie, die bestaat uit een lange aaneenschakeling van onjuiste of onvolledig weergegeven feiten. Met verbazing, die van woord tot woord uitmondt in verbijstering en woede, lees ik: Terharte weet in onmin te geraken met ieder die niet denkt en doet zoals hij denkt en doet. Terharte trekt publiekelijk ten strijde tegen een ieder, die niet zijn mening deelt. Ik denk aan de enorme hoeveelheid krantenartikelen, optredens voor radio en Tv, waarin mr. Cneep publiekelijk ten strijde trekt tegen onwillige, in zijn ogen falende, medici en verzekeraars. Ik denk aan de smerige manier waarop hij mij in zijn lijfkrant publiekelijk beledigt, aan al zijn intimidatiepogingen. Hoe krijgt hij de woorden uit zijn strot? Wat een smeerlap, wat een projectie van zijn eigen minne manier van optreden, denk ik. Mijn woede formuleert nog veel meer woorden, die ik niet aan het papier zal toevertrouwen. Opgewonden lees ik verder. Gezien de activiteiten van eiser in het verleden van vóór maart 1994 en de aard en mogelijkheden van eiser is het hoogst twijfelachtig dat eiser als zelfstandige in een bemiddelings-, adviesbureau werkzaam zou kunnen zijn. Als ik die zin lees is het alsof ik een gemene trap tegen mijn schenen krijg. Ik krimp van de pijn. Die intens gemene leugen snijdt mijn adem af. Het ergste, bedenk ik later, is niet dat mr. Cneep het spel zo speelt: Wat je zegt/doet, ben je zelf, maar is mijn twijfel of de (scheids-)rechter dergelijke zware overtredingen zal afstraffen. In genoemde conclusie van antwoord gaat mr. Cneep zich te buiten aan nog veel meer denigrerende, de waarheid vertekenende uitspraken, die, beoordeeld door een mens met een gemiddeld rechtsgevoel, een goed en zorgvuldig advocaat niet betamen. We formuleren vier nieuwe klachten, die we naar de rechtbank in B. en de Raad van Discipline in D. sturen. Het aantal klachten bedraagt nu 18. 11 oktober 1995 In gevecht met het tuchtrecht De zaak mr. G. van Lutteldunck 2 Op 11 Oktober 1995 stuurt de deken van het arrondissement te R. de op 3 augustus 1995 ingediende klachten door naar de Raad van Discipline te D.. Alle klachten zijn met feiten, brieven en wetsartikelen geadstrueerd en komen samengevat neer op het volgende: 30 november 1995 In gevecht met het tuchtrecht De zaak mr. A. Kulstee 1 Ook mr. A. Kulstee die aan de wortel van het juridisch kwaad staat, blijkt aan geen enkele regeling in der minne te willen meewerken, en geen cent van de door hem veroorzaakte schade te willen terugbetalen. Net als mr. Cneep weet ook hij van de prins geen kwaad. Wij zijn in de loop van de jaren op vele fouten van advocaten gestuit, maar er nog nooit een tegengekomen die zijn fouten ruiterlijk en onomwonden toegeeft, laat staan zijn best doet om die fouten goed te maken. Wij besluiten om óók tegen het doen en vooral het nalaten van mr. A. Kulstee klachten te formuleren. Eind november 1995 komen wij daaraan toe. De klachten worden ingediend bij de deken uit het arrondissement M. Klagen over advocaten gaat ons steeds beter af. We krijgen meer grip op de nood, die klagers over advocaten hebben. We worden zogezegd het klagen meester. De belangrijkste klachten tegen mr. A. Kulstee zijn, dat deze, zoals uit het verhaal duidelijk is geworden, nauwelijks of geen tijd voor overleg had en onnodig in vier zaken heeft gedagvaard. Ook heeft mr. A. Kulstee geen verzoek ingediend tot het gelasten van een getuigenverhoor en een deskundigenonderzoek en heeft hij verzuimd een aantal brieven in het geding te brengen, die onder andere het beroep van de tegenpartij op rechtsverwerking [60] hadden kunnen voorkomen. [61] In de al eerder genoemde brieven heeft Terharte aan de betrokken neurologen en aan de psycholoog geschreven dat hij hen verantwoordelijk zal blijven houden voor alles wat zij in zijn leven hebben aangericht. Die brieven heeft mr. A. Kulstee, en later mr. Cneep eveneens, niet in geding gebracht. Ook mr. Zwenken is er niet aan toe gekomen. Daarom is in de zaak Schouwink het beroep op rechtsverwerking toegewezen, eerst door de rechtbank en vervolgens door het Gerechtshof te Arnhem. Daardoor lijkt Terharte zijn rechten op de neuroloog Schouwink, die voor hem de meeste schuld heeft, verloren te hebben. [62] Er is dus alle reden om over mr. A. Kulstee te klagen. Ook de deken uit M. behandelt de klachten geheel schriftelijk en maakt, net als zijn collega- dekens, geen gebruik van ons aanbod zich mondeling nader te laten informeren. Er volgt zoals te doen gebruikelijk een correspondentie tussen de klager, de aangeklaagde en de deken, die maanden in beslag neemt. Deze deken onderzoekt de klachten ook niet anders dan op basis van de ingestuurde stukken. Hij maakt geen gebruik van de hulp van een lid van de Raad van Toezicht. Hij praat niet met Terharte of met een lid van de Stichting Advocadur en hij beproeft geen compromis. Hij zoekt niet naar recht en waarheid, omdat hij die naar onze overtuiging niet wil vinden. Geschonden rechtsgevoel, zinloos verloren geld, aantasting van je eer schreeuwen net als een onverdiende klap om je oren of een gemene trap tegen je benen om een snelle genoegdoening. Om dat te begrijpen is een greintje rechtsgevoel al voldoende. Bij sommige klachten druipt het spoedeisend belang er vanaf; het is in de ogen van menig klager te lezen, van woord tot woord te horen, het schreeuwt uit de pure feiten. Maar de behandeling van klachten door het tuchtrecht voor advocaten neemt, wel of geen spoedeisend belang, jaren in beslag. Nog nooit is, voor zover wij weten, een klacht voor een tuchtcollege aanleiding geweest een kort geding te gelasten. Dat getuigt niet van een hoogontwikkeld rechtsgevoel bij de advocaten en de rechters die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van die klachten. De manier van behandeling van een klacht, die jaren en jaren duurt, vergt talent, geduld, doorzettings- en incasseringsvermogen van de klager. De meeste mensen die al de moed hebben opgevat een klacht in te dienen worden dan ook ontmoedigd en kunnen meestal de moed niet meer opbrengen hun klacht door te zetten. Ons ontbreekt het aan tijd en middelen om al deze mensen te helpen. 8 en 9 januari 1996 Het deskundigenonderzoek van Terharte door prof. dr. J. Jolles Al vanaf 1991 heb ik eerst mr. A. Kulstee en vervolgens mr. Cneep mondeling en ook schriftelijk gebeden en gesmeekt te zorgen voor een deskundigenonderzoek. Op mr. Zwenken doe ik hetzelfde appèl. Tot mijn stomme verwondering wordt mijn wens binnen de kortste keren vervuld. Mr. Zwenken richt zich in de zaak tegen de neuroloog Dorren in een door mijzelf al jaren geleden, voor de advocaten A. Kulstee en Cneep geschreven, en met redenen onderbouwd verzoek aan de rechtbank te B. om met betrekking tot mijn vordering een deskundigenonderzoek te gelasten. De rechtbank ziet ondanks de verwoede tegenwerpingen van mr. van Lotharingen van AEGON, de advocaat van de neuroloog Dorren en een bevriende confrater van mr. Cneep, de redelijkheid van dit verzoek in. Zij gelast prof. J. Jolles van de Rijksuniversiteit van Maastricht om dit onderzoek te doen en formuleert een aantal door prof. J. Jolles te beantwoorden vragen. [63] Met de goedkeuring van de Rechtbank wordt het standpunt van de heer mr. Cneep gelogenstraft. In januari 1996 word ik door prof. Jolles en zijn medewerkers twee dagen lang onderzocht, getest en ondervraagd. Na twee advocaten, handenvol weggegooid geld en bijna vijf jaar na de dagvaarding wordt mijn alleszins redelijke, talloze malen uitgesproken en opgeschreven wens om een deskundigenonderzoek eindelijk door een advocaat gehoord. Ik ben vreselijk benieuwd naar de bevindingen van prof. Jolles. In de loop van de juridische tropenjaren waar ik op terug kijk ben ik gaan begrijpen dat mr. A. Kulstee, toen hij in Mexico zat, een fout heeft gemaakt door de neurologen en de psycholoog stuk voor stuk in vier verschillende zaken bij verschillende rechtbanken te dagvaarden. Samen met mijn vrienden ben ik er achter gekomen dat één dagvaarding voldoende was geweest en dat verjaring van de bij wet gestelde termijnen gestuit had kunnen worden, zoals mr. Cneep in zijn second opinion schrijft, met een aangetekende brief. Ook heb ik verdomde goed begrepen dat een eventuele dagvaarding van de drie neurologen en de psycholoog juridisch gezien veel beter bij één en dezelfde rechtbank ingediend had kunnen worden en dat mij dat handenvol geld en emoties had kunnen besparen. Daarom vraag ik in januari 1996 aan mr. Zwenken, net als daarvoor aan mr. Cneep en mr. A. Kulstee, om in mijn belang een verzoek tot de rechtbank te richten om de vier vorderingen wegens verknochtheid [64] alsnog bij één rechtbank onder te brengen en ook om mr. A. Kulstee en/of mr. Sneep aansprakelijk te stellen voor de gevolgen van de hierboven genoemde fout. Mr. Zwenken zegt dat hij vooralsnog de handen aan mr. Cneep vol heeft en later op mijn verzoeken zal terugkomen. [65] Mijn vragen worden ook door mr. Zwenken niet gehoord. 23 januari 1996 In gevecht met het civiele recht De zaak Terharte / Cneep 3 - De mondelinge hoorzitting Rechtbank te B. Op 23 Januari 1996 om 13.30 uur begint de zitting tegenover drie rechters en de griffier. Plaats van handeling is weer de rechtbank te B. Mijn advocaat, mr. Zwenken, zal voor mij pleiten, maar pleidooi heb ik door zijn gebrek aan tijd en overleg niet van tevoren in kunnen zien. Omdat ik er achter ben gekomen dat partijen het woord mogen voeren, heb ook ik, geholpen door mijn vrienden, een pleidooi gemaakt, dat mr. Zwenken alweer door gebrek aan tijd en overleg niet in heeft kunnen zien. Het valt mij op dat ik dat pleidooi, waar ik alles wat mr. Cneep op zijn kerfstok heeft op een rij heb geschreven, stevig vasthoud. Na de eerste positieve ervaringen met mr. Zwenken hebben zich in de loop van de tijd de eerste twijfels aangediend, niet over de mens H.A. Zwenken, maar over de advocaat mr. Zwenken. Die twijfel wordt sterker door het pleidooi, dat ik vlak voor de zitting gekregen heb. Hij leest het zoals altijd heel zachtjes voor. Telkens denk ik: Praat toch wat harder! Ik luister goed naar elk woord. Ik hoor het goed, hoe zacht hij ook praat. Mr. Zwenken mist de kern, onderbouwt de materiële en immateriële schade, die mr. Cneep heeft aangericht, niet of nauwelijks. Hij slaagt er niet in om de ravage die mr. Cneep heeft aangericht voor de rechter te laten spreken. Hij heeft er net als vele van zijn confraters moeite mee om een confrater i.c. mr. Cneep publiekelijk in zijn hemd te zetten. Dat hij daar moeite mee heeft blijkt ook uit zijn eerdere uitvluchten om niet bij de tuchtrechter tegen mr. Cneep, mr. A. Kulstee en andere advocaten op te hoeven treden. Telkenmale blijkt dat mr. Zwenken toch niet de tijd, de aandacht en de moed heeft waar ik hem zo uitdrukkelijk, wel vijf keer, om gevraagd heb. Door datzelfde tijdgebrek komt het niet tot het overleg dat nodig is om de rechter optimaal te informeren. Mr. Zwenken pleit dus niet zoals hij zou moeten pleiten. Net als in zovele zittingen hiervoor doe ik de verschrikkelijke ervaring op dat ik de feiten en zaken beter beheers dan mijn advocaat en mijn belang veel beter zelf bepleiten kan. Ik voel mijn maag samentrekken van spijt en onmacht. De juiste woorden liggen op mijn lippen, maar mr. Zwenken zegt die niet. Ik schrijf die woorden met koeienletters boven mijn eigen pleidooi, om ze niet te vergeten. Mr. Zwenken is uitgepraat. Hij vraagt de rechters of zij er bezwaar tegen hebben, dat ik zelf het woord voer. De rechters hebben geen bezwaar. Nu ben ik aan het woord. Ik zie de woorden, die ik boven mijn pleidooi gekrabbeld heb en probeer de feiten en de argumenten die mr. Zwenken heeft laten liggen alsnog in het geding te brengen. Ik verwoord wat mr. Cneep heeft aangericht en maak duidelijk dat ik mijn geld en eer terug wil en zo snel mogelijk van de ellende met mr. Cneep af wil. Ik besluit mijn pleidooi met een vurig appèl op de rechters om met het oog op hun oordeel mijn advocaat of mij te vragen wat zij ook maar willen. Er volgt niet één vraag. Mijn pleidooi, samen met de erboven gekrabbelde woorden, wil ik aan de rechters overhandigen, zodat zij het nog eens rustig kunnen doornemen. Dat mag niet. Vervolgens krijgt mr. Cneep het woord. Hij leest zijn pleitnotitie als het braafste jongetje van de klas voor maar reageert op geen van de argumenten van mr. Zwenken en van mij. Hij houdt zich letterlijk aan zijn pleidooi. Op de mij inmiddels bekende monotone wijze lepelt hij zijn woorden de rechtszaal in. Zijn grote vlezige handen liggen gevouwen op tafel en openen zich slechts om een bladzijde van zijn pleidooi om te slaan en vouwen zich daarna weer ineen. Deze keer is mr. Cneep gehuld in een sportief pak, kennelijk naar de laatste mode, herfstige tinten en uiteraard bijpassende stropdas. Mijn blik verdwijnt, of ik wil of niet, even onder de tafel waaraan mr. Cneep zit. Hij heeft zijn schoenen, dit keer geen zwarte, maar bruine, netjes aangehouden. De bekende nietszeggende woorden rijgen zich als langgerekte leugens aan een en glijden als steeds grote wordende giftige, glibberige slangen door de rechtszaal. Ik hoor het hem nu nog zeggen: Gedaagde heeft van den beginne af aan eiser erop gewezen dat zijn proceskansen gezien de bekende en bewijsbare feiten niet groot waren. Als een trein die veel te snel op gang komt, komt de oude woede in mij binnendenderen. Ik zie al die positieve woorden in de second opinion à raison van fl. 4.047,88 weer scherp voor mij en ik beleef, terwijl ik in de rechtszaal van het geliefde B. zit, weer aan den lijve en aan mijn ziel de pogingen van mr. Cneep, die maar doorratelt, om mij in zijn portefeuille te loodsen en mij daar tot het bittere einde in te houden. Ineens wordt de ambtseed, waarmee iedere advocaat zijn beroep begint, kristalhelder in mijn hoofd geprojecteerd: Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet, eerbied voor de rechterlijke autoriteiten, en dat ik geen zaak zal aanraden of verdedigen, die ik in gemoede niet gelove rechtvaardig te zijn. [66] Ik moet mij inhouden om niet door de zaal te schreeuwen: Je liegt dat je zwart ziet. Als mijn proceskansen zo gering waren, waarom heb je mij daar dan niet vanaf het begin op gewezen en waarom ben je maar doorgegaan met je studie en herstudie voor fl. 26.000,--? Waarom sloeg je in al je brieven van die positieve tonen aan? [67] Mr. Cneep leest gewoon door. … Eiser heeft ruime ervaring met advocaten en raadslieden, heeft reeds vele procedures gevoerd en laten voeren, zowel tuchtrechtelijk als civielrechtelijk. Eiser wist derhalve waar hij aan toe was … . Zo lepelt mr. Cneep monotoon de ene halve of hele leugen na de ander op, draait hij aan de feiten totdat er een hem welgevallig effect ontstaat. De onwaarachtigheden en de onjuistheden zoeken een weg in de rechtszaal. De Koningin kijkt alweer zwijgend toe en laat het onrecht aan haar voorbijgaan. Ik zit op het puntje van mijn stoel en ik luister. Mijn verontwaardiging stijgt van woord tot woord. Op mijn blocnote schrijf ik kort en kernachtig de woorden, die weerleggen wat mr. Cneep zegt. Ik wil dat de man zijn kop houdt. Maar mr. Cneep gaat ononderbroken verder. … Eiser heeft mr. A. Kulstee als het ware geprest tot het reeds opstarten van een viertal procedures, zonder dat daarvoor voldoende positief materiaal voor eiser beschikbaar was. Mijn handen ballen zich tot vuisten. In mijn hoofd tolt de vraag hoe ik mr. A. Kulstee, die in Mexico vertoefde, toen er een besluit over de dagvaardingen genomen moest worden als het ware geprest heb tot het opstarten van een viertal procedures. Op mijn netvlies verschijnt scherp de second opinion, die ik zo vaak gelezen en herlezen heb, dat ik hem uit mijn hoofd ken. Daarin schrijft dezelfde mr. Cneep: Collega Kulstee verzuimt echter concreet de vraag te stellen welke schade is het gevolg van het ongeval en welke is het gevolg van het foutief medisch handelen. Die vraag had beantwoord moeten worden alvorens een procedure te starten. Dat is verdomme een heel andere taal dan die verschrikkelijke vent nu uitbraakt. Woest kijk ik de man aan. Mr. Zwenken kijkt voor zich uit en maakt af en toe een notitie op zijn blocnote. Mijn emoties krijgen geen kans zich te ontladen. Mr. Cneep gaat gewoon verder, op dezelfde vlakke toon: Iedere verdere discussie zou eiser alleen maar steeds weer ernstiger kwetsen omdat zijn doel, het verkrijgen van een grote schadevergoeding van drie medici en een psycholoog, toch niet bereikt zou worden. Tientallen keren heb ik het hem geschreven: Het gaat mij op de allereerste plaats om erkenning voor wat mijn ouders en mij is aangedaan. Op mijn blocnote schrijf ik: Cneep vele keren geschreven dat het mij in de eerste plaats om erkenning gaat. [68] Een grote schadevergoeding, de leugenachtige woorden blijven in mij nadreunen. In mijn gedachten komt het journaal, al die aantekeningen die tot het boek Een ongeluk komt zelden alleen geleid hebben. Mr. Cneep zei die te willen lezen om een volledig beeld te hebben. Ik zie de woorden helder voor mij: Op een mooie septemberavond in 1989 sta ik tussen de boerenkolen, die mooi, groen en volverwachting de herfst en de winter inkijken, onkruid weg te schoffelen. Het is er, zomaar, ineens en het is niet weg te schoffelen, dat verdriet en die pijn om de dood van mijn vader. Spijt om het pure feit dat hij mijn vrouw, mijn kinderen en die mooie boerenkolen niet meer kan zien en vooral niet meer mee kan maken dat het weer zo goed met zijn zoon gaat en dat hij zich geen zorgen meer hoeft te maken. Midden in dat verdriet komt mijn jongste kind van drie over het stenen tuinpad langs de boerenkolen hard aangerend. Ik zie een hark met de tanden omhoog en voorzie het gevaar, dat ik niet meer kan keren. Op dat moment voel ik zoals wel vaker zorg om mijn kind. Door die boerenkolen, door mijn gedachten aan de plotselinge dood van mijn vader midden in al die spanning thuis en door dat kind dat aan komt rennen en misschien wel struikelt over de hark, voel ik voor de eerste keer, diep en echt de zorg van mijn vader om mij. Ik voel mij schuldig, maar weet dat ik geen schuld heb aan zijn zorg om mij en aan zijn dood. Ik weet en voel meer overtuigd dan ooit dat anderen daar schuld aan hebben. Voor dat feit wil en moet ik erkenning, maar ik weet niet hoe. Mijn kind komt veilig in mijn armen aan. Ik druk haar tegen mij aan, pak de hark op en verman mij. Niet gelezen, niet herlezen, niet bestudeerd, maar wel in rekening gebracht, kras ik met wilde halen op mijn blocnote. Als een bezetene schrijf ik op waar mr. Cneep de zaken verdraait. Mr. Cneep praat maar door. De kwelling duurt lang, veel te lang. Ik gloei en het zweet breekt me aan alle kanten uit. Mr. Cneep eindigt met een volzin, die aan moet geven dat er geen sprake is van schade voor mij, een zin die illustratief is voor de aard en inhoud van heel het pleidooi: Er kan dus geen sprake zijn van schade, nu eiser in het verleden reeds talloze procedures heeft gevoerd tengevolge waarvan hij een zekere procesweerstand heeft opgebouwd. Mijn advocaat, mr. Zwenken, reageert met slechts een paar zinnen, die de woorden van mr. Cneep niet weerleggen, omdat hij gewoon niet van alle feiten op de hoogte is. Hij zegt niets over het journaal, niets over de brieven, die ik mr. Cneep geschreven heb. Hij maakt de rechter niet duidelijk dat het mij wel degelijk in de eerste plaats om de erkenning gaat [69]. Hij geeft niet feitelijk aan waar uit blijkt dat mr. Cneep mijn proceskansen wel degelijk positief afspiegelde, geen woord over de absurde aantijging dat ik mr. A. Kulstee als het ware geprest zou hebben tot het reeds opstarten van een viertal procedures. Ik wil, omdat alweer niemand dat doet, de woorden van mr. Cneep tegenspreken en de rechters duidelijk maken dat mr. Cneep aan de feiten draait en uit zijn nek zit te kletsen om daarmee effecten te bereiken. Mijn vol gekladde schrijfblok houd ik in de aanslag. Tevergeefs. De rechters oordelen dat ik het woord al heb gevoerd, dat het te doen gebruikelijk is dat de advocaat en niet zijn cliënt het woord voert en dat bovendien de zitting voorbij is. Ik heb het verschrikkelijk heet. Het lijkt wel of ik kook. Ik voel het nu nog. Tussenwoord Structurele twijfels Uit al onze ervaringen blijkt dat mr. Zwenken als zoveel advocaten een goed, sympathiek mens is en ongetwijfeld een goed advocaat, die niet excessief declareert, die ontvankelijk wil zijn voor problemen, die wil overleggen en luisteren; maar het blijkt ook een advocaat die door de morele druk, die de commerciële leden van zijn maatschap op hem leggen, door de codes en de druk van zijn beroepsgroep niet die goede advocaat kan zijn die hij zou willen en kunnen zijn. In de loop der jaren wordt het ons steeds duidelijker dat zelfs advocaten die het belang van hun cliënt goed willen dienen daar niet aan toe komen. Advocaten hebben in vele gevallen een chronisch gebrek aan tijd om feiten zo goed in zich op te nemen dat zij de tegenpartij goed van repliek kunnen dienen. Ze hebben geen tijd om voor juridische vragen de meest geschikte juridische antwoorden te zoeken. Dat is een dilemma waar vele rechtzoekende mensen en sommige advocaten onder lijden. Een advocaat zou voor sommige zaken zijn telefoon moeten afsluiten, al zijn afspraken moeten afzeggen om zich in het belang van zijn cliënt goed op een zaak te kunnen concentreren. Om de feiten in de zaak van Terharte en andere zaken goed te begrijpen en op de juiste juridische en menselijke waarde te kunnen inschatten, zou een advocaat uren of misschien wel dagen aan een stuk in alle rust, ongestoord en onafgebroken de feiten op zich in moeten laten werken om zich die feiten goed eigen te maken. Die tijd aan één stuk hebben de meeste advocaten niet en als zij die al zouden hebben, hebben de meeste cliënten niet het geld om die tijd te betalen. Er moet telkens geld van cliënten in het advocatenlaatje komen. Er moeten zoveel mogelijk uren verkocht worden. Daarom nemen advocaten te veel zaken aan, ook zaken, voor de oplossing waarvan zij de nodige tijd en kwaliteit missen. Zij verdedigen en raden zaken aan, die zij, dwars tegen hun ambtseed in, in gemoede niet geloven rechtvaardig te zijn. Ze zweren trouw aan de Grondwet en breken van zaak tot zaak art. 1 van die wet dat bepaalt 'allen, die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld' Zij hebben niet de tijd, die zij nodig hebben. Dat feit wordt weerspiegeld in het enorme aantal keren dat advocaten uitstel vragen en van de rechter krijgen, ook al zijn de argumenten die zij voor genoemd uitstel vragen zo doorzichtig als glas. Uit onze documentatie rollen de zonder enige uitzondering gehonoreerde verzoeken om uitstel van advocaten. Hun smoezen worden in de prachtigste woorden verpakt. De bewijzen voor het feit dat Recht iets is dat met speels gemak kan worden uitgesteld, liggen in de stukken en de verhalen, die bij ons binnenkomen, voor het oprapen. Een cliënt met meer geld, een vakantie, een verblijf in het buitenland, een honderdjarig bestaan van de Turkse ambassade, een interne vergadering of een vergadering van de Algemene Raad van de Orde van Advocaten, de vervulling van een confraternele wens, plotselinge ziekte en optredende ongemakken leiden tot het gevraagde uitstel. Advocaten zijn op grond van onze ervaringen veelal een soort beunhazen, die alles aannemen wat geld kan opleveren en vervolgens aan de hand van een door hen opgestelde, door druk en geld telkens wisselende prioriteitenlijst hun klanten bedienen. Voor iedere rechtshandeling is tijd nodig en al die rechtshandelingen kunnen tot in het oneindige worden uitgesteld. Alle duurbetaalde rechtswegen lopen tergend langzaam en leiden tot schadelijke effecten. Van overwerk, avonddiensten, zondagsdiensten, weekenddiensten, nachtdiensten, ploegendiensten, kortom van een snelle, efficiënte behandeling zeker van zaken die daar recht op hebben, heeft men in kringen van rechters en advocaten blijkbaar nog nooit gehoord en wil men ook niet horen. Net als patiënten in de medische wereld zijn er ook cliënten in de juridische wereld die voor een spoedbehandeling in aanmerking komen. Het rechtsbedrijf biedt echter ongecontroleerd en niet gesanctioneerd alle gelegenheid tot uitstel, vooral in zaken waar reputaties, grote namen en belangen, zoals van de overheid, de NOvA, de politiek, van bedrijven, van criminelen, op het spel staan. Ook in zaken waarin de rechtzoekende een hardnekkige en onverzettelijke tegenstander is, biedt het recht alle mogelijkheden om zaken tot in het oneindige zover op te rekken dat de rek eruit gaat, het verzet gebroken wordt en de moed in de schoenen zinkt. Het rechtsbedrijf heeft er belang bij hun verzet en dat van anderen te breken. Als mensen al toegang tot de rechter vinden, blijkt dat het Recht ten allen tijde te kunnen worden uitgesteld. [70] Zelfs advocaten, die met hun cliënten het beste voor hebben worden gestoord, kunnen zich niet concentreren op een rechtsvraag, komen daardoor in tijdnood en worden gedwongen om uitstel te vragen. Als er zich een klant aandient, kunnen vele advocaten het zich niet permitteren om te zeggen: Voor uw zaak heb ik geen tijd of voor de oplossing ervan mis ik de ervaring of de kennis of Uw vordering is op juridische gronden onhaalbaar en daarom begin ik er niet aan. Het probleem van de in civiele- en ook in strafrechtelijke zaken optredende commerciële advocatuur speelt vele cliënten (mensen) parten. Daarin ligt de wortel van al het kwaad. Onze ervaringen en een toenemend aantal klachtzaken bevestigen dit. Het probleem wordt treffend duidelijk in vergelijking met de excellente juridische hulp die een crimineel met een crimineel vermogen van zijn advocaat krijgt. Met die overtuiging haalt de Stichting Advocadur het Algemeen Dagblad van 26 juni 1996 en prijkt zij op de citatenlijst in het Advocatenblad van juni 1996 met het citaat: Vele advocaten werken voor gewone mensen niet als pitbulls en foxterriërs. Slechts voor de groten der aarde, zoals de Van der Valken, Van den Nieuwenhuyzen, voor Kluivert halen zij het onderste uit de kast. Erger is dat dit probleem ook ernstige sociale gevolgen kan hebben, waaraan vele rechtzoekenden ten onder gaan. [71] In de loop van de tijd ervaren wij dat het hierboven uiteengezette probleem ook advocaten treft. Zij willen wel, maar zij kunnen niet. Zij zouden zich wel uren aan een stuk met een zaak bezig willen houden, maar dat kunnen zij niet. Zij zouden wel willen overleggen, maar er is nooit voldoende tijd. Telkens gaat de telefoon of dient er zich onverwacht een al dan niet boze cliënt aan. Hun dagen zijn van 's morgens tot 's avonds vol met afspraken, vergaderingen, conferenties, zittingen op de rechtbank, met verschillen van mening met kantoorgenoten en cliënten. Daardoor schuiven zij zaken voor zich uit en ontstaat er wrevel bij cliënten, bij Terharte en bij ons. Zo ontstaan er fouten die een beetje kritische cliënt onmiddellijk opvallen en waar hij zijn advocaat op wil wijzen. Uit onze gesprekken met secretaresses van verschillende advocatenkantoren blijkt dat er alom een gebrek aan tijd is en dat een goed deel van de telefoontjes komt van cliënten die met hun advocaat willen overleggen om op gemaakte fouten, gemiste afspraken te wijzen. Het rammelt van de conflicten over de rekening. Daardoor worden er nieuwe, tijdverslindende problemen aan de oude, niet afgewerkte, geregen. Op die manier ontstaat er een vicieuze cirkel van gebrek aan tijd, aan aandacht, aan ontvankelijkheid, aan concentratie en aan overleg met de cliënt. Het is een doolhof waar cliënten en advocaten niet meer uitkomen, hoe graag zij ook zouden willen. Om de hierboven genoemde redenen zijn mr. A. Kulstee noch mr. Cneep erin geslaagd om de rechter van de feiten in de zaak Terharte op de hoogte te stellen. Ook mr. Zwenken is niet zover gekomen. Dat blijkt telkens weer, zeker op de zitting in B. van 23 januari 1996. Mr. Zwenken blijkt op voornoemde zitting niet in staat om de indrukken die mr. Cneep in de rechtszaal verspreid heeft bij kop en staart te pakken en de onjuistheid daarvan overtuigend aan de rechter te laten zien. Zo draagt hij in onvoldoende mate en niet duidelijk genoeg bij aan wat voor der regters onderrigt noodig is (WBR, art. 20). De kansen om mr. Cneep tegenover de rechtbank volledig in zijn hemd te zetten, grijpt hij niet aan. Mr. Zwenken is degene die Terharte in rechte moet vertegenwoordigen, maar na mr. A. Kulstee en mr. Cneep kan ook hij dat niet. Daarom loopt het hoofd van Terharte op die zitting rood aan. Daarom winden ook wij ons op. Wij kennen immers de feiten en weten waar, hoe en waarom mr. Cneep die feiten geweld aandoet. Wij zouden de rechter de informatie kunnen verschaffen die voor zijn onderrigt noodig is. Maar dat mag niet en dat kan niet, omdat het rechtssysteem stamt uit lang vervlogen tijden en gebaseerd is op wetten, die verouderd zijn en maar niet veranderen omdat zij die een en ander zouden moeten of kunnen veranderen daar geen belang bij hebben en niet aan den lijve het letsel voelen dat er uit voortkomt. Vele mensen kennen de feiten in hun eigen zaak en kunnen die beter dan advocaten aan de rechter duidelijk maken. Door de verplichting je door een commerciële advocaat te laten vertegenwoordigen, komen er vaak slechts halve feiten en halve waarheden ter kennis van de rechters. Erger nog, vele burgers krijgen helemaal geen toegang tot de rechter. Zolang de hoeders van ons rechtsbedrijf en de volksvertegenwoordigers de schaduwzijden van de verplichte procesvertegenwoordiging en de commerciële drijfveren van advocaten niet onder ogen willen zien, zolang zij niet ontvankelijk zijn voor de structurele tekorten, die daardoor telkens ontstaan, zolang rechters niet adequaat op de door die verplichte procesvertegenwoordiging veroorzaakte halve feiten en waarheden reageren en advocaten niet op de vingers tikken, zolang zal het recht tekort blijven schieten. Het imago van de advocatuur wordt slechts bepaald door de feiten. Die wil die advocatuur niet onder ogen zien. Halsstarrig probeert de beroepsgroep in de media en haar eigen tijdschriften, een imago overeind te houden dat haar op grond van de feiten niet toekomt. Hoofdstuk 10 Recht en het werk van de advocaat - In gevecht met het tuchtrecht en het civiel recht Ik sta op mijn recht, zegt hij die het recht met voeten treedt. C. Graal - Vonnis Rechtbank inzake de door mr. J.C. Cneep veroorzaakte schade - Op naar het Hof van Discipline - Andere opmerkelijke ervaringen met de Rechtbank te B. - Op naar het Hof van Discipline Februari 1996 Dagenlang jaagt heel de zitting in de Rechtbank te B. door mijn hoofd. 's Avonds kan ik de slaap niet vatten. Als ik al in slaap val, schiet ik weer wakker. In tegenstelling tot wat mr. Cneep zegt, blijk ik weinig tot geen procesweerstand te hebben. Ik kan er niet meer tegen. Het vonnis van de rechtbank zie ik niet met vertrouwen tegemoet. Mijn geloof in de kennis, de kunde en de onafhankelijkheid van de rechtspraak krijgt knauw na knauw. Mijn naïeve vertrouwen dat ik op grond van duidelijke feiten en de veroordeling door de medische tuchtrechter met behulp van de rechter de erkenning van de neurologen en de psycholoog kan krijgen die ik nodig heb, verdwijnt naarmate ik meer begrijp van de wijze waarop de advocatuur in elkaar steekt en werkt. Hetzelfde geldt voor het vertrouwen dat ik in de rechter en mr. Zwenken stelde om een eind te kunnen maken aan alle ellende die begonnen is met de dagvaardingen door Mr. A. Kulstee en die bij mr. Cneep alleen maar erger werd. De schaamte en de spijt over al het geld dat ik aan drie advocaten en de kosten voor deurwaarders, griffie en het gerecht kwijt ben geraakt houden zoals zo vaak weer huis in mij. De gedachte dat ik geld onttrokken heb aan mijn gezin dat ik veel beter in en aan mijn gezin had kunnen investeren verteert mij en maakt meer kapot dan mij lief is. De gedachte dat ik veel te veel tijd, niet aan mijn gezin heb besteed, maar aan het schrijven van dagvaardingen, replieken, duplieken, pleidooien en klachten, die de advocaten steeds maar niet schreven, maar wel in rekening brachten, knaagt aan mij. Ik denk aan alle jarenlange verzoeken om de rechter naar behoren te informeren, aan degenen die mij bij hadden moeten staan, mijn advocaten, die in plaats van medestanders, tegenstanders bleken. Ik ga ook steeds meer aan mr. Zwenken twijfelen en daarmee aan degene op wiens hulp ik verplicht ben aangewezen. Ook mr. Zwenken luistert niet, of beter gezegd, heeft geen tijd om te luisteren en doet daarom niet wat volgens mijn gezonde verstand en dat van mijn vrienden nodig is. [72] Het doen en nalaten van mr. dr. ing. J.C. Cneep op een rij In de loop van de jaren is het ons duidelijk geworden dat klagen over een advocaat bij de tuchtrechter niet tot een inhoudelijk oordeel leidt en zeker niet tot de genoegdoening die mensen zoeken. Als klachten zoals die van Terharte al tot een veroordeling leiden, wat hoogst zelden gebeurt, dan blijkt dat de betrokken advocaat er zich niet aan gelegen laat liggen. Voldoende is dat hij zich op het standpunt stelt het niet eens te zijn met de beslissing van de tuchtrechter en van genoegdoening en vergoeding van de geleden schade niets wil weten. In dat geval rest de klager niets anders dan een beroep op de civiele rechter. Ook in de zaak Terharte rest slechts te vertrouwen op de civiele rechter, dat wil zeggen op de advocaat. In afwachting van het vonnis van de rechtbank te B. wordt het falen van mr. Cneep en de gevolgen daarvan nog eens kort samengevat, zodat duidelijk is waarover Terharte de rechter een oordeel vraagt.
Zodra de post de enveloppe bezorgd heeft, scheur ik die open en ijl naar de laatste pagina. Met ingehouden adem lees ik: Rechtsoverweging 3.20: Nu vast is komen te staan, dat Cneep onrechtmatige uitlatingen tegenover de pers gedaan heeft, ligt het onder III van het petitum gevorderde geheel voor toewijzing gereed. De rechtbank zal Cneep gelasten in het dagblad 'De Stem' en in het 'Brabants Nieuwsblad' bekend te maken dat hij tegenover de pers ten onrechte gesproken heeft over Terharte in bewoordingen als een beroepsklager en chicaneur. 5. De beslissing. De rechtbank, veroordeelt Cneep aan Terharte tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen f 7.000 (zegge: zevenduizend gulden), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 augustus 1995 tot de dag der voldoening; verbiedt Cneep zich in het openbaar over Terharte uit te laten op verbeurte van een dwangsom van f 5000 bij overtreding van dit verbod, zijnde deze dwangsom gebonden aan een maximum bedrag van f 50.000 en gelast Cneep de door hem in het openbaar gedane onrechtmatige uitlatingen over Terharte in het openbaar te corrigeren op de wijze, zoals in rechtsoverweging 3.20 omschreven, binnen vier weken na betekening van dit vonnis, op verbeurte van een dwangsom van f 25.000 bij niet nakoming van laatstbedoeld gebod; ... Vol tevredenheid lees ik de woorden. Maar nergens kan ik het langverbeide inhoudelijke oordeel over de werkzaamheden van mr. Cneep vinden. Geen woord over misleiding, misbruik van procesrecht, schending ambtseed, over alle verbroken beloftes, de bedreigingen en de intimidaties, geen letter over het getuigenverhoor, de vordering van fl. 75.000 en meer. Géén oordeel over het juridische nadeel dat mr. Cneep mij berokkend heeft, met name door geen stappen te ondernemen met betrekking tot het deskundigenonderzoek. Geen woord over het door elkaar halen van de primaire en de secundaire victimisatie en de gevolgen daarvan. [74] Met geen woord motiveert de rechtbank waarom zij voorbijgaat aan vele onderdelen van mijn vordering. Ik lees de even wonderlijke als simpele argumenten in het vonnis zoals: ... Nu noch gesteld noch gebleken is dat Terharte door voormelde gedragingen van Cneep gedupeerd is geraakt, kan niet gezegd worden dat Cneep in zijn handelen tekort is geschoten in de zorg voor de hem toevertrouwde belangen. De rechter besteedt geen woord aan de 18 klachten, die uitstekend weergeven hoe, waar en wanneer ik door mr. Cneep ben werd gedupeerd. De rechter verwijst niet naar één van de 38 producties, die bij de klachten horen. [75] Ik begrijp het niet en lees aangeslagen verder: ... Voor zover het betoog van Terharte erop gericht is dat Cneep te veel in rekening heeft gebracht, zal dit worden verworpen, nu niet gesteld of gebleken is dat het tarief van Cneep of het aantal gedeclareerde uren niet op de gebruikelijke wijze berekend is en/of redelijk is. In vele brieven aan de deken en de Raad van Toezicht, in de beslissing van de Raad van Discipline (berisping wegens excessief declareren), in de 18 klachten en de daarbij horende producties staat keer op keer zwart op wit dat de tarieven van mr. Cneep op een zeer ongebruikelijke wijze berekend zijn en als uitermate onredelijk gekwalificeerd dienen te worden. Mijn vordering richt zich tegen de weliswaar gebruikelijke maar wel willekeurige, onrechtmatige wijze waarop advocaten zoals mr. Cneep hun tarieven berekenen en door cliënten betwiste declaraties met hulp van de Raad van Toezicht en de President van de Rechtbank innen. Desalniettemin volgt de rechtbank tegen alle haar bekende geraakte feiten de marginale beslissing van de Raad van Toezicht, die niet op de WTBZ stoelt, maar op een even marginaal onderzoek van een aantal advocaten uit hetzelfde arrondissement. Het vonnis bevat geen onomwonden en duidelijke veroordeling van het gestelde misbruik van omstandigheden door mr. Cneep, van het gepleegde bedrog, van de misleiding. Op geen van de onrechtmatige, zelfs strafbare gedragingen van mr. Cneep gaat de rechtbank in, met uitzondering van een paar van de negatieve kwalificaties over mij. De rechtbank verschuilt zich achter het standpunt van de Raad van Discipline en stelt net als die Raad dat mr. Cneep een goed juridisch product heeft afgeleverd. De rechters verzuimen die stelling te motiveren, terwijl zij weten of beter had kunnen en moeten weten dat ook de Raad van Discipline slechts marginaal toetst en dat ik mij juist daarom tot de civiele rechter heb gewend. Feiten, meningen, argumenten, het komt allemaal ook bij deze civiele procedure niet aan de orde. Ik begin mijn laatste restje vertrouwen in de rechtspraak te verliezen. De rechtbank heeft de plicht om op basis van de ingebrachte feiten een oordeel uit te spreken en te motiveren waarom zij bepaalde feiten niet in haar oordeel heeft betrokken. De rechtbank B. doet het een noch het ander. Alleen een correctie in twee kranten van twee leugens en als genoegdoening een betaling aan Terharte van fl. 7.000,--, waarvan wegens de kosten die mr. Zwenken heeft moeten maken een gedeelte afgaat. We hebben dagenlang gewerkt om duidelijk te maken hoe en in welke mate ik door mr. Cneep gedupeerd ben. Twee en een half jaar hebben we geschreven dat een uitspraak over de redelijkheid van het honorarium van mr. Cneep slechts kan bestaan na een inhoudelijke beoordeling van de werkzaamheden, die hij verricht heeft en niet verricht heeft. Wat er ook gezegd, geschreven, gedaan en bepleit is, óók de rechtbank B. komt niet aan dat inhoudelijk oordeel toe. Na de ervaringen met de Deken, de Raad van Toezicht, de Raad van Discipline, de president van de rechtbank, die kwistig en kritiekloos executoriale titels afgeeft, het voorlopig getuigenverhoor en nu de ervaring met het vonnis van rechtbank, doemt de angstaanjagende conclusie op dat een advocaat kan doen en laten wat hij wil, kan rekenen wat hij wil, zonder dat zijn werkzaamheden aan een inhoudelijk en kritisch oordeel onderworpen worden. Na twee en een halfjaar zwoegen heeft Terharte van de fl. 26.000 die Cneep in zijn zak gestoken heeft nog altijd maar fl. 3.700,19 terug. Van zijn eer een klein stukje. De feiten leiden naar de conclusie dat een advocaat zijn cliënt jarenlang kan bedriegen, te veel in rekening kan brengen, kan beledigen of bedreigen, voor zegge en schrijven de somma van ƒ 7.000 en een correctie in de krant. Het vonnis van de rechtbank is, zoals te lezen is in een ingezonden brief over een ander vonnis in een krant, een incestueus zuinig vonnis, een slag in het gezicht van het Recht. Ik zie van hoger beroep af. Het ontbreekt me aan geld en een gemotiveerde advocaat. De enige genoegdoening is dat de grote letselschadeadvocaat mr. Cneep in De Stem en het Brabants Nieuwsblad bekend moet maken dat hij ten onrechte gesproken heeft over Terharte als een beroepsklager en een chicaneur. De andere beledigingen, als hyena, verward man, ernstig beschadigde, psychiatrisch patiënt, niet in staat om maatschappelijk te functioneren of een eigen zaak te runnen, heeft de rechtbank om haar moverende redenen niet in haar oordeel betrokken. Hoe groter de letter hoe groter de voldoening, dat zeggen en schrijven we aan Terharte's advocaat, mr. Zwenken. Aan mr. Cneep wordt geschreven dat de rectificatie in overleg met mr. Zwenken tot stand dient te komen. Twee dagen later staat er in de twee betreffende kranten, De Stem en het Brabants Nieuwsblad, weggedrukt tussen de kleine advertenties, onopvallend zonder ook maar een woord van spijt een klein advertentietje, waarin mr. Cneep zo omzichtig mogelijk zijn beledigingen rectificeert. De advertenties zijn zonder overleg met Terharte of diens raadsman tot stand gekomen. Mr. Zwenken komt er niet aan toe om hard van leer te trekken tegen zijn confrater en hem alsnog tot het verlangde overleg en de door Terharte gewenste rectificatie te dwingen. Rectificatie Tegenover de pers heb ik, dr. J.C. Cneep, over H.H. Terharte gesproken in bewoordingen als een beroepsklager en een chicaneur. Conform rechterlijk vonnis Rb. Breda de dato 5 maart 1996 is vastgesteld dat ik dit ten onrechte heb gedaan. 6 mei 1996 Lotgenotencontact Op 6 mei 1996 is de hoorzitting van de Raad van Discipline te D. voor de behandeling van een van de vele klachten, die wij hebben ingediend. In de wachtkamer zit een man van middelbare leeftijd, met de hand in het verwarde haar. Hij is zichtbaar opgewonden. In de wachtkamers van het tuchtrecht vinden lotgenoten elkaar snel. Een woord is vaak al voldoende. De man blijkt uit Den Haag te komen en heet Brongers. Hij heeft voor zijn vrouw vanwege een ernstige fout van een medicus een beroep op een advocaat gedaan. Die advocaat heeft er niets van begrepen en heeft niets dan ellende voor hem en zijn vrouw veroorzaakt, maar al die ellende wel in rekening gebracht. Dat verhaal komt bekend voor. Op de vraag wie die advocaat is, volgt het antwoord: mr. Cneep uit Bo. Ook de heer Brongers is helemaal vanuit Den Haag naar Bo. gelokt door de roep van mr. Cneep in de media over zijn deskundigheid. Dat beroep heeft hem net als Terharte veel geld gekost en woede, frustratie en verdriet opgeleverd. Brongers heeft daarover klachten ingediend, die er allemaal op neer komen dat mr. Cneep geen enkele gespecialiseerde daad gesteld heeft, maar wel gespecialiseerde rekeningen ingediend heeft. Een van die klachten wordt door de Raad van Discipline gegrond verklaard. De andere klachten zijn ongegrond bevonden. Nadat we nader kennis gemaakt hebben en kennis genomen hebben van de feiten, gaan we samen met de heer Brongers tegen de beslissing van de Raad van Discipline in beroep bij het Hof van Discipline. Een van de door de Raad ongegrond verklaarde klachten wordt door het Hof alsnog gegrond verklaard. Voor dat klachtonderdeel wordt mr. Cneep een berisping opgelegd. [76] Pogingen van de Stichting Advocadur om mr. Cneep te bewegen het letsel dat hij de heer Brongers en zijn vrouw berokkend heeft te vergoeden, worden door de letselschadespecialist op dezelfde wijze tegemoet getreden als in de zaak Terharte en de zaak O.. De letselschadespecialist is zich nog steeds niet bewust van het letsel dat hij zelf veroorzaakt en het vonnis van de tuchtrechter mist de sanctionerende kracht om hem daarvan bewust te maken. 10 mei 1996 De bevindingen van prof. dr. J. Jolles In de zaak van Terharte tegen de neuroloog Dorren is het onderzoek door de deskundige, prof. dr. J. Jolles op 10 mei afgerond. Prof. Jolles is door de Rechtbank te B. als deskundige aangezocht om mij te onderzoeken en uitgaande van de bevindingen van dat onderzoek een aantal door de Rechtbank geformuleerde vragen te beantwoorden. De bevindingen van prof. Jolles zijn voor mij een bevrijding. Ik lees de bevestiging voor wat ik zelf al meer dan 25 jaar weet en voel. In de conclusies lees ik o.a.: In dezen heeft de hersenfunctiestoornis (in voorliggend onderzoek wederom geobjectiveerd) ertoe geleid dat betrokkene fysiek minder in staat is dan voorheen om te gaan met stressoren. Het controleverlies dat betrokkene ervoer m.b.t. de onjuiste diagnose t.a.v. zijn karakterstructuur 'deed de deur dicht': de interactie van hersenstoornis, controleverlies, boosheid en andere psychologische verwerkingsproblemen leiden tot het syndroom wat de heer Terharte verhinderd heeft een waardige positie in de maatschappij te (her)vinden …. Deze en ook vele andere woorden van prof. Jolles treffen als het ware de zenuw van de pijn van 25 jaar, waarvoor ik erkenning vraag. Ze zijn zo duidelijk, helder en waar, dat zij mij heftig aangrijpen. Ook mijn vrouw is diep onder de indruk. Samen staan we er versteld van hoe goed prof. Jolles mijn probleem doorgrond heeft. We lezen en herlezen de woorden van prof. Jolles en laten het lezen aan wie het maar wil. We denken dat de juridische erkenning nu nog maar een fluitje van een cent is. Mijn vrienden feliciteren mij. Eindelijk gerechtigheid, hoor ik uit vele monden. Prof. Jolles schrijft precies zoals het is: Door het feit dat betrokkene in deze periode geen gehoor vindt bij zijn hulpverleners en zelfs met nadruk wordt gesteld dat een vorm van psychopathologie al premorbide aanwezig was (quod non), is een secundaire psychologische verwerkingsstoornis ontstaan, .... Die woorden brengen mij in een juichstemming. Zij spreken voor zich en maken duidelijk wat de neurologen en de psycholoog veroorzaakt hebben. Ze maken ook duidelijk dat de advocaten mr. A. Kulstee en mr. Cneep de rechtbank jaren eerder hadden moeten vragen om een deskundige aan te stellen. De woorden zijn zo duidelijk dat ik niet beter weet dat de erkenning, die ik wil, nu binnen handbereik ligt. Dat denkt mr. Zwenken ook en daar laat hij het bij. Het rapport van prof. dr. J. Jolles stuur ik zelf naar de Raad en het Hof van Discipline, in de hoop dat de leden zullen begrijpen wat de advocaten Kulstee en Cneep verzuimd hebben. Midden mei 1996 Steun van een officier van Justitie Het blad Account is een tijdschrift dat informatie biedt over juridische, financiële en economische onderwerpen en gratis verspreid wordt onder advocaten en rechters. Uit het nummer van mei 1996 blijkt dat de ervaringen van de Stichting Advocadur met het tuchtrecht voor advocaten gedeeld worden door de officier van Justitie te Rotterdam mr. R. de Kleine. Mr. de Kleine schrijft onder andere: Het O.M. heeft regelmatig een klacht ingediend bij de tuchtrechter. Maar als een advocaat een briefje naar buiten heeft gesmokkeld voor zijn cliënt, zegt de tuchtrechter bijvoorbeeld dat de advocaat onder de gegeven omstandigheden tot het oordeel mocht komen dat hij het briefje mocht overbrengen aan de moeder van de cliënt. Dat moedigt klagen niet echt aan. De Groot zou het van klasse vinden getuigen als de Nederlandse Orde van Advocaten de eigen beroepsgroep zou (laten) onderzoeken net als de Koninklijke Horeca Nederland heeft gedaan. De woorden van toch niet de eerste de beste, zeg maar een professional van ons Recht, zijn ons uit het hart gegrepen en dwingen ons tot het schrijven van een brief aan mr. de Kleine. In die brief wordt mr. de Kleine het voorstel gedaan om zijn kritiek op het tuchtrecht te bundelen met die van de Stichting Advocadur, daaruit een aantal conclusies te trekken en die conclusies aan de advocatenorde.htm en aan een aantal politici te doen komen. Van dat voorstel van een vreemde eend in de bijt is mr. de Kleine naar het lijkt zo geschrokken dat hij tot nu toe niet gereageerd heeft. De Algemeen Deken van de Orde van Advocaten geeft in hetzelfde nummer van Account te kennen dat vanuit de advocatuur niet veel signalen komen dat er iets mis zou zijn, dat dekens bij ieder signaal serieus onderzoek doen. Deze en andere woorden van de algemeen deken in de Account roepen zoveel tegenspraak op, dat wij ons in een felle reactie tot de redactie van Account wenden. 4 juni 1996 In gevecht met het tuchtrecht Klachten over mr. A. Kulstee 2 De deken van de Orde van Advocaten uit het arrondissement D. stuurt de klachten, die hij 30 november 1995 ontving op 4 juni 1996 door naar de Raad van Discipline te D. De griffier van de Raad van Discipline, mr. van den Keuvelingen bericht enige weken later dat: de Raad de klacht in behandeling heeft genomen en dat de stichting te zijner tijd een oproep zal ontvangen voor de mondelinge hoorzitting met betrekking tot onderhavige klacht. 17 juni 1996 In gevecht met het tuchtrecht De klachten over de deken mr. G. van Lutteldunck 3 Na het indienen van de klachten op 3 augustus 1995 komt de Raad van Discipline te D. op 19 juni 1996 toe aan de mondelinge hoorzitting. Het uiterst lange tijdsverloop tussen het indienen klacht en de bij wet voorgeschreven mondelinge hoorzitting geeft grond aan ons vermoeden dat de Raad moeite heeft om tot behandeling van de toch alleszins duidelijke, goed gedocumenteerde klachten over te gaan. Mr. van Lutteldunck, de deken die in het conflict Cneep - Terharte een belangrijke rol had moeten spelen, blijkt een oude man, die de indruk geeft zich zijn hele leven nog niet echt druk gemaakt te hebben voor wie of wat dan ook en dat zeker niet van plan is aan het eind van zijn juridische loopbaan met een welvaartsvast pensioen in het vooruitzicht. Op de zitting legt hij een aanmatigende, weerzinwekkend arrogante houding aan de dag. Hij stelt zich niet voor aan Terharte, die hem nog nooit ontmoet heeft en keurt hem en ons tijdens en na de zitting geen blik waardig. Ons pleidooi verduidelijkt waar nodig de klachten. Mr. van Lutteldunck heeft niet de moeite genomen om pleitnotities op papier te zetten. In heel zijn wezen en houding straalt hij uit dat pleitnotities voor die flauwekul van Terharte en de Stichting Advocadur niet nodig zijn en dat hij dat wel mondeling afkan. In zijn repliek gaat hij niet in op de door ons gestelde feiten. Zijn repliek bestaat uit algemene, lange, afstandelijk en op hoge, licht verontwaardigde toon uitgesproken woorden, die de kern niet raken en er op neerkomen dat hij zijn taak als deken prima heeft vervuld. Hij gaat niet inhoudelijk in op de klachten en wordt daartoe door geen van de leden van de Raad aangezet. Geen van hen durft de oude meester van Lutteldunck van het prestigieuze kantoor van Lijmen en Mauwen, rechter-plaatsvervanger, duchtig aan de tand te voelen, laat staan hem de tegenspraak te leveren, die hij verdient. In de dupliek reageert Terharte op die algemeenheden en leidt hij de deken en de leden van de Raad terug naar de kern van de klachten. Die is en blijft dat mr. van Lutteldunck al zijn taken als deken zo grondig verwaarloosd heeft dat hij zich in wezen moet schamen dat hij probeert desondanks zijn optreden te vergoelijken. De deken wenst geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het geven van een reactie. De leden van de Raad stellen wederom geen vragen. Van een echte behandeling van klachten en het zoeken naar feiten, antwoorden, achtergronden en de waarheid is niets te merken. Van kennis van of begrip voor het rapport van prof. J. Jolles ook niet. Het wachten is op de beslissing van de Raad, die over zes weken wordt bepaald, maar de blikken van de leden spreken boekdelen. Zoals te doen gebruikelijk wordt de beslissing over de vakantie van de dame en de heren heen getild. Juli 1996 De landelijk deken van de Nederlandse Orde van Advocaten tegengesproken in het tijdschrift Account Uit het julinummer van 1996 van Account blijkt dat we een juiste toon van kritiek op het tuchtrecht gevonden hebben [77] Onze reactie op de woorden van de officier van Justitie, mr. R. de Kleine over het tuchtrecht van advocaten, wordt geheel en ongewijzigd afgedrukt. Zeker is dat de woorden van de Stichting Advocadur gelezen worden door advocaten en rechters met wie zij wel of niet te maken heeft. Ook uit publicaties in andere dagbladen en tijdschriften blijkt dat we een mening hebben die af en toe aanspreekt, ook uit ongewenste hoek. [78] De tijd gaat door. We hebben amper tijd voor alles wat op ons afkomt. 26 augustus 1996 In gevecht met het tuchtrecht De zaak van de deken mr. G. van Lutteldunck 3 - De beslissing van de Raad van Discipline, R 129 - 1995 De beslissing van de Raad van Discipline in de klachten over het evidente en niet te weerspreken falen van deken mr. van Lutteldunck is een juweeltje van een bewijs voor de groeiende overtuiging dat juristen niet of nauwelijks bij machte zijn om elkaar op de vingers te tikken. Dat onvermogen lijkt wel in hun genen te zitten. De beslissing is tevens een bewijs voor de juistheid van de stelling van mr. de Kleine en de Stichting Advocadur over het tuchtrecht in het tijdschrift Account. [79] Een veroordeling van een deken, een confrater, een oudere meester, die in de pikorde hoger staat, in hetzelfde arrondissement als advocaat en rechter-plaatsvervanger werkzaam is, die ongetwijfeld serviceclubs als de Lions, de Rotary, de Kiwani's, of clubs van soortgelijke strekking frequenteert, alwaar hij confraters en andere broeders treft, blijkt een onmogelijke opgave. Daarvoor leveren de leden en de voorzitter van de Raad van Discipline bewijzen met de behandeling van de klachten en met name met de korte, povere en magere motivering van hun beslissing, die niet meer dan een A-viertje ruimte in beslag neemt. 20 september 1996 In gevecht met het tuchtrecht Klachten over de deken mr. G. van Lutteldunck 4 - Hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline In de loop van de tijd hebben we in voldoende mate ervaren en vastgelegd hoe de Raad van Discipline te D. en andere Raden van Discipline klachten behandelen en beoordelen. Het wordt steeds duidelijker dat een klager bij de Raad van Discipline hoge nood heeft, maar daar niet het recht vindt dat hij zoekt en nodig heeft. Die overtuiging zet ons aan tot het instellen van hoger beroep, niet alleen in de klachten van Terharte, maar in alle klachten, die wij hebben ingediend voor mensen die recht zoeken. Ons onderzoek richt zich nu op het Hof van Discipline en op de mogelijkheden van die hoogste tuchtrechtelijke instantie om beslissingen van de Raad van Discipline ongedaan te maken. Omdat de Raden van Discipline o.i. nodeloos veel tijd gebruiken voor de behandeling van klachten vragen wij het Hof van Discipline in hoeveel gevallen en op welke gronden zij conform art. 55 van de Advocatenwet de behandeling van de zaak aan zich trekt en in het hoogste ressort beslist. Na enkele brieven en nietszeggende reacties antwoordt de griffier, mr. B.F. van Aken antwoordt d.d. 10 juli 1996, … Ik moet u eerlijk bekennen dat ik mij niet kan herinneren dat het Hof ooit op grond van het bepaalde in artikel 55 van de Advocatenwet een zaak aan zich heeft getrokken om die te behandelen en af te doen. Als ik zeg: dat kan ik mij niet herinneren, dan heeft dat betrekking op de afgelopen 12 à 13 jaar. …. Ook door die woorden zijn wij vast besloten om het geluk van de klager bij het Hof van Discipline te beproeven. De eerste echte proef is het hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline te D. in de klachten tegen de deken, mr. van Lutteldunck. Het Hof van Discipline is gevestigd bij de arrondissementsrechtbank te Utrecht aan de Hamburgerstraat en bestaat uit drie rechters, drie advocaten en een griffier. De leden van het Hof van Discipline bestaan, zoals geschreven in een advocatenblad in een annotatie van ene mr. Aubel uit niet de geringste van de advocatuur en de rechterlijke macht. [80] De vraag is dus of de kwaliteit van de behandeling van klachten over advocaten door dit Hof niet gering zal zijn. We besluiten om de nog bij de Raden van Discipline lopende klachten af te ronden. 9 december 1996 In gevecht met het tuchtrecht De klachten over mr. A.F.M. Kulstee 3 De zitting van de Raad van Discipline in D. De klachten over het optreden van mr. A. Kulstee dateren van 30 november 1995. Op 9 december 1996 is de Raad van Discipline aan de hoorzitting over die klachten toe. Deze zitting verschilt niet van de voorgaande zittingen. De leden van de Raad en de voorzitter blijken bijna altijd dezelfde advocaten en dezelfde rechters. Er wordt geen vraag gesteld. Met nadruk verzoeken we de Raad namens Terharte om een uitspraak over de klacht of een advocaat, die terwijl hij in Mexico vertoeft, in vier verknochte zaken dagvaardt teneinde de verjaring te stuiten, klachtwaardig handelt. We willen ook weten hoe de Raad oordeelt over een advocaat die verzuimt om een belangrijk stuk in het geding te brengen dat het beroep op rechtsverwerking onmogelijk had gemaakt. Ter adstructie van de eerstgenoemde klacht wordt in het pleidooi verwezen naar de second opinion van mr. Cneep waarin deze stelt dat collega Kulstee onnodig in vier zaken heeft gedagvaard, verjaring middels een aangetekende brief had kunnen stuiten en bovendien verzuimd heeft om de door Terharte geleden schade te onderbouwen. Ook wordt er gewezen op het rapport van prof. R. Jolles, dat de Raad ter kennis is gebracht. We vragen om een standpunt van de Raad met betrekking tot het feit dat de advocaat mr. A. Kulstee de herhaalde verzoeken van zijn cliënt om zorg te dragen voor een deskundigenonderzoek niet gerespecteerd heeft. Wat we ook zeggen en hoe we het ook zeggen, er wordt niet gereageerd. Wat in voorgaande en ook in deze zitting weer opvalt, is dat de leden van de Raad alle klachten over en beschuldigingen aan het adres van het tuchtrecht, de ongezouten kritiek op de advocatuur gelaten over zich heen laten komen. We slaan de leden van de Raad met citaten uit de Advocatenwet, met de gedragsregels voor advocaten en de inleidingen daarop, met artikelen uit het Advocatenblad, uit juridische tijdschriften en met jurisprudentie om de oren. Er volgt geen commentaar, geen terechtwijzing, geen tegenspraak, geen emotie, geen reactie, niets, helemaal niets. De Raad laat de kritiek als een onweersbui over zich heengaan en verkeert zichtbaar in de overtuiging dat de bui wel overtrekt, de zon weer doorkomt en er mogen weer een dag komt. De leden doen zelfs beminnelijk en knikken vriendelijk, maar wat er echt achter die beminnelijkheid en vriendelijkheid schuilgaat, zal uit de beslissing blijken. 16 januari 1997 In gevecht met het tuchtrecht De klachten over mr. A.F.M. Kulstee 4 De beslissing van de Raad van Discipline te D. De Raad wijst de klacht in al haar onderdelen als ongegrond af. Uit de beslissing van de Raad [81] volgt geen andere conclusie dan dat een advocaat, die geen of nauwelijks overleg voert met zijn cliënt en op het moment dat hij in Mexico vertoeft op eigen initiatief in vier verknochte zaken door zijn confrater laat dagvaarden, zich gedraagt zoals het een behoorlijk advocaat uit het oogpunt van een goede beroepsuitoefening betaamt. Ook blijkt dat een advocaat, die verzuimt om een voor de juridische positie van zijn cliënt een belangrijk stuk in het geding te brengen niets fout doet. Het feit dat mr. A. Kulstee aan de vurige wens van Terharte om de rechtbank te verzoeken een deskundige aan te wijzen om met betrekking tot zijn vordering onderzoek te verrichten geen enkel gehoor heeft gegeven, laat de Raad onbesproken. De verantwoordelijkheid voor het uitbrengen van de vier dagvaardingen legt de Raad bij de cliënt Terharte. De Raad baseert zich daarbij op de veronderstelling dat mr. A. Kulstee van Terharte een opdracht tot het dagvaarden in vier verschillende zaken ontvangen zou hebben. Dat is een vreemde en onlogische veronderstelling omdat de advocaat, zoals in de gedragsregels voor advocaten staat, Dominus Litis (= baas of heer van de zaak) is en uit dien hoofde zelf bepaalt of hij tot dagvaarding overgaat. [82] Uit vele gevallen blijkt dat rechtzoekende mensen er niet in slagen advocaten te bewegen om te dagvaarden. De zaak Klomp illustreert duidelijk dat advocaten en niet hun cliënten de beslissing tot het al dan niet dagvaarden in handen hebben. De heer H. Klomp is een man die de er na 6 jaar en 12 advocaten niet in slaagde om in aanmerking te komen voor een oordeel van de rechter over het doen en laten van de investeringsmaatschappij LIMAKO, omdat geen van de 12 advocaten tot dagvaarding wilde overgaan. Dat feit dreef hem tot grote wanhoop en onvrede, die zich uitdrukten in het omzagen van een aantal oude linden op de markt te Oirschot en in bedreigingen aan het adres van de koningin. De bedreigingen hebben niet geleid tot de dagvaarding die Klomp wilde. Door interventie van de Stichting Advocadur is de dagvaarding die Klomp wilde in het toen nog goed en redelijk overleg met de advocaat mr. O. Kleinaert Leerholte alsnog tot tevredenheid van Klomp een feit geworden. Aan de vurigste wens van dhr. Klomp om een aantal advocaten, de Stichting Toezicht Effectenverkeer en de Staat der Nederlanden aansprakelijk te stellen komt mr. O. Kleinaert Leerholte niet toe. Hij zegt geen ja en geen neen. Los van genoemde onlogische veronderstelling van de Raad van Discipline blijkt uit het dossier dat er geen sprake is van een opdracht van Terharte tot het inzetten van vier dagvaardingen in vier verschillende zaken. Het dossier bevat geen opdrachten, maar slechts vragen en twijfel. Het is bovendien ongerijmd om de verantwoording voor een juridische handeling bij de cliënt te leggen. De advocaat is immers de rechtsgeleerde persoon tot wie een rechtzoekende zich verplicht dient te wenden en voor wiens rechtsgeleerdheid hij een aanzienlijk uurloon dient te betalen. Dagvaarden is een typische juridische aangelegenheid waarover alleen al op grond van de nog altijd geldende verplichte procesvertegenwoordiging de advocaat verantwoordelijkheid dient te dragen en niet de cliënt. De Raad handelt met haar beslissing bovendien in strijd met gedragsregel 9.1, die letterlijk zegt: De advocaat draagt volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak. De advocaat kan zich niet aan deze verantwoordelijkheid onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. Dat geldt echter niet voor mr. A. Kulstee. Met betrekking tot de andere vitale klacht van Terharte, dat mr. A. Kulstee verzuimd heeft een belangrijk stuk, de brief van 18 januari 1992, die de rechtsverwerking waar de tegenpartij een beroep op doet zonder meer om zeep geholpen zou hebben, in het geding te brengen, stelt de Raad zich op het standpunt: Mr. Kulstee stelt dat de bewuste brief niet aan hem is toegestuurd.. Het woord van mr. A. Kulstee is klaarblijkelijk voldoende voor de Raad, [83] daar deze constateert: Het staat derhalve niet vast dat deze brief door klager was toegezonden. Terharte heeft in vele brieven voor de zitting en ter zitting telkenmale naar voren gebracht dat hij die brief wel degelijk gestuurd heeft, dat hij alle reden had om dat te doen en dat hij mr. A. Kulstee jarenlang allerlei brieven heeft gezonden, die wel zijn aangekomen. De Raad gelooft mr. A. Kulstee op zijn woord en Terharte niet. Zij komt niet op het idee om het woord van mr. A. Kulstee nader te onderzoeken, door hem op te dragen het op ieder advocatenkantoor aanwezige brievenboek met inkomende en uitgaande post te overleggen; door inzage van het brievenboek van de stichting Advocadur; door zijn secretaresse te vragen, om de juistheid van zijn uitspraak te kunnen staven. In de klacht is duidelijk gesteld dat zelfs, wanneer Terharte de bewuste brief niet aan mr. A. Kulstee toe had doen komen, uitdrukkelijk quod non, hebben we er in echte advocatentaal achter gezet, dat het dan op de weg van mr. A. Kulstee gelegen zou hebben om genoemde brief, waarvan er 10-tallen in het dossier Terharte zitten in zijn bezit te krijgen of zich andere middelen had dienen te verschaffen om een beroep op rechtsverwerking te voorkomen. Rechtsverwerking is immers een voor de gemiddelde leek onbekende juridische aangelegenheid, tegen de schadelijke gevolgen waarvan de advocaat zijn cliënt dient te beschermen. Ook aan deze argumenten gaat de Raad ongemotiveerd voorbij. 5 februari 1997 In gevecht met het tuchtrecht De klachten tegen mr. A.F.M. Kulstee 5 Hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline te D. Het niet imponerende beleid van de Raad van Discipline te D. lijkt gericht op het voorkomen van veroordelingen van advocaten over wie de Stichting Advocadur klachten heeft geformuleerd. Die veronderstelling vloeit voort uit de feiten. De Raad beseft uiteraard dat wij, net als bij de veroordeling van mr. Cneep, nieuwe veroordelingen van klachtwaardig handelen van een advocaat in de openbaarheid zullen brengen en dat die openbaarheid de positie van de Stichting Advocadur zal versterken en tot nieuwe klachten zal leiden. De uitermate gebrekkige motivatie van de afwijzende beslissingen van de Raad sterkt slechts de overtuiging dat bovenstaande veronderstelling juist is. Wat ons rest, is hoger beroep bij het Hof van Discipline. Op naar het Hof van Discipline! 28 februari 1997 Stichting Advocadur klaagt mr. dr. ing. J.C. Sneep Eind februari 1997 laten we een persbericht uitgaan waarin wij melding maken van de op handen zijnde zitting bij de Raad van Discipline. Slechts De Gelderlander neemt er notitie van. Onder de vette kop ADVOCADUR KLAAGT MR. CNEEP AAN schrijft de krant op 28 februari 1997: De in Wehl gevestigde Stichting Advocadur heeft klachten ingediend tegen de letselschadeadvocaat Cneep. De zaak dient maandag 3 maart voor de Raad van Discipline in Den Bosch. De stichting die in toenemende mate opkomt voor mensen die door doen en nalaten van advocaten juridisch letsel lijden, steunt drs. Terharte uit Wehl, die al in 1993 klachten indiende tegen het declaratiegedrag van mr. Cneep, fl. 26.000 in drie maanden. Deze letselschadespecialist werd naar aanleiding van die klacht berispt. Datzelfde overkwam hem toen hij over zijn ex-cliënt een aantal zeer negatieve kwalificaties ten beste gaf in twee Brabantse kranten. Deze laatste berisping heeft Cneep er, volgens de Stichting Advocadur, niet van weerhouden zich wederom negatief uit te laten. De stichting vindt dat de Raad van Discipline het gedrag van mr. Cneep maar eens moet beoordelen. Terharte neemt met de huidige stand van zaken, die inmiddels al meer dan drie jaar duurt, geen genoegen. 3 maart 1997 In gevecht met het tuchtrecht Klachten over mr. J.C. Cneep 6 De mondelinge behandeling van de 18 klachten van Terharte Op 3 maart 1997 komt de Raad van Discipline in D. toe aan de behandeling van de klachten van Terharte die op 23 juni 1995 zijn ingediend. Ondanks ons persbericht is er geen journalist aanwezig. Wellicht is het nieuws eraf. Wat meer voor de hand ligt, is dat we te dicht aan de kern, de wortel van het Recht komen, te veel drukken op de plek waar het pijn doet en dat de journalistiek daarom nog voorzichtiger wordt. Hoe het ook zij, jarenlang hebben de media uitgebreid aandacht besteed aan het feit dat letselschadespecialisten medici op hun fouten aanspreken en waarom. Mr. Cneep en andere letselschadespecialisten zoals mr. Dingemans, mr. Beer en vrij recent de letselschade-advocaat mr. Verkruysen, die boekjes over medisch letsel opendoen, worden door de media op hun wenken bediend. Een privé-persoon en een stichting die een letselschadeadvocaat aansprakelijk willen stellen, dat is klaarblijkelijk (nog) geen nieuws. Wij pleiten als niet de geringste onder de klagers dat het een lieve lust is. Geloof in het gezag, de autoriteit en de integriteit van de Raad van Discipline is van klachtbehandeling tot klachtbehandeling verloren gegaan. Er wordt niet meer tegen de leden van de Raad van Discipline opgezien. We laten ons niet meer imponeren. We spreken vrij en onbevangen en dienen waar nodig de voorzitter gepast van repliek. Dat geeft onze woorden nog meer kracht. We groeien in de rol van controleur, van waakhond van het tuchtrecht en stuiten steeds weer op nieuwe opmerkelijke feiten. Ook op die zitting van de Raad van Discipline in D. zitten we tegenover een rechter en vier advocaten, die geen recht zullen, willen noch kunnen spreken. Er wordt geen enkele vraag gesteld over de 18 goed verwoorde klachten en de daarbij horende brieven uitspraken en krantenartikelen. Op de vraag van de voorzitter-rechter of er vragen zijn, klinkt uit vier advocatenmonden telkens timide het antwoord: Geen vragen. De voorzitter en de leden van de Raad zitten er wat onbeholpen en hulpeloos bij. Alle zware en degelijk gefundeerde kritiek van het pleidooi laten zij over zich heen komen. Wat wij vragen is een veroordeling met betrekking tot alle 18 klachten. Met name willen wij een inhoudelijk standpunt over de werkzaamheden van mr. Cneep, die fl. 26.000 (zegge zesentwintigduizend gulden) in drie maanden in rekening heeft gebracht. De daartoe bij herhaling gestelde vragen vinden geen gehoor. Wij willen dat de beslissing van de Raad van Toezicht ongeldig wordt verklaard en verlangen dus dat de Raad van Discipline geschiedenis schrijft. Dat is duidelijk te veel gevraagd. Wij vragen om een veroordeling van het systeem dat de betaling van de advocaat regelt, de veroordeling van een systeem dat niet meer van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken van 1843 uitgaat, maar misbruik maakt van de onduidelijkheid van die wet. Wij vragen om een oordeel dat het vonnis van 5 maart 1996 van de rechtbank te B. in hoger beroep onderuit zal halen. Wij vragen een ruiterlijk en onomwonden op feiten gestoelde standpuntbepaling van vier advocaten over een confrater, met wie zij morgen en overmorgen weer bij de rechtbank of in een of andere zaak te maken zullen krijgen. Hetzelfde vragen wij van de enige rechter in de Raad van Discipline. Wat we óók vragen, is een bewijs van het vermogen of van het onvermogen van het tuchtrecht om met kritiek op een advocaat om te gaan. Zowel het een als het ander kunnen zij niet leveren. Daarom kijken zij zo hopeloos en hulpeloos. Daarom kijken zij schichtig de zaal in of er weer iemand van de pers aanwezig is, die nu niet alleen verslag doet van het feit dat de griffier tijdens de zitting zijn nagels ongeïnteresseerd maar omstandig zit schoon te maken of dat de rechter driftig met haar hand op tafel slaat maar verslag zal doen over het ondermaatse, gebrekkige gehalte aan rechts- en waarheidsvinding van de Raad van Discipline van D. zal doen. Daarom knikken zij vriendelijk en doen zij voorkomend. Het is duidelijk dat de Raad er niet in zal slagen om haar eigen kwaliteit ter discussie te stellen. De repliek van mr. Cneep komt erop neer, dat de civiele rechter en de tuchtrechter al geoordeeld hebben, dat het ne bis in idem-principe in het geding is. Dat ne bis in idem spreekt hij gewichtig uit, in een poging extra gewicht aan zijn woorden te geven. Ne bis in idem is een in het recht geldend principe dat een zelfde zaak niet opnieuw behandeld kan worden en dat het recht een keer haar beloop moet krijgen. De leden van de Raad, inclusief de voorzitter, knikken zo instemmend dat hun beslissing al bij voorbaat vast lijkt te staan. In het slotwoord zegen wij nog, tegen beter weten in, dat de 18 klachten niet idem en ook niet dezelfde zijn, dat men ons tot een soort debiele status degradeert door aan te nemen dat wij namens Terharte dezelfde klachten verwoord zou hebben. De leden van de Raad kijken voor zich uit, maar zeggen niets. Wij zien hen denken: Morgen is er weer een dag en ook deze bui trekt over. De voorzitter deelt uiteindelijk mede dat de zitting is afgelopen en dat de Raad zal trachten om over 6 weken uitspraak te doen. Niet duidelijk is of dat proberen op de 6 weken of op de beslissing slaat. Maart 1997 Het imago van de Stichting Advocadur Feiten en effecten De Nederlandse Orde van Advocaten / NOvA plaatst de Stichting Advocadur in een kwaad daglicht Tot onze verbijstering worden er in het tijdschrift Account van maart 1997 citaten weergegeven uit een brief van een zekere mr. F.W.P. Kolderse, advocaat te Amsterdam. Deze mr. Kolderse heeft zich nooit aan ons voorgesteld en nimmer om informatie gevraagd over de Stichting Advocadur noch over de relatie tussen de heer G. Tjepkema en de Stichting Advocadur. In die brief, gericht aan de toenmalige deken van de Nederlandse Orde van Advocaten, mr. Huydecoper, beklaagt mr. Kolderse zich over zijn ex-cliënt, de Amsterdamse fotograaf G. Tjepkema en de Stichting Advocadur en vraagt hij zijn beroepsvereniging om op te treden. [84] De heer Tjepkema is een van de mensen die zich tot de Stichting Advocadur hebben gewend met het verzoek om hulp. In het arrondissement Amsterdam kan de heer Tjepkema geen advocaat vinden die bereid is tegen een confrater, mr. Kolderse, op te treden. Wij hebben hem in het kort geding, waarin mr. Kolderse onder meer een straatverbod vordert, met redelijk succes bijgestaan. [85] Genoemde brief heeft de NOvA ter hand gesteld van de freelance journalist mr. L. van Almelo. Doordat deze jurist en journalist uit de brief van mr. Kolderse zonder enig onderzoek naar de feiten citeert, worden wij in het openbaar aangeduid als een aantal ontevreden ex-cliënten, die met smadelijke publiciteit en telefoonterreur het leven van advocaten zuur zouden maken. Tevens worden we gekwalificeerd als mensen met een ontevreden grondhouding, die kwistig misbruik maken van de publiciteit en de mogelijkheden om te klagen. De NOvA, de Account en de freelance journalist mr. L. van Almelo doen geen enkele poging om de juistheid van hun minne kwalificaties te verifiëren. Het journalistieke adagium van hoor en wederhoor geldt even niet, ook niet voor de Raad voor de Journalistiek, zoals blijkt uit haar uiteindelijke beslissing d.d. 20 juli 1999 op onze klachten. Een dergelijke smet kunnen wij ons niet permitteren. Daarom willen we mr. Kolderse en de NOvA onmiddellijk aanklagen en in kort geding een rectificatie vorderen. Wij hebben immers groot belang bij een goede naam bij rechters en advocaten die de Account lezen. Dat belang geldt nog meer voor de mensen die ons nodig hebben. Daar komt bij dat wij op dat moment in het bezit zijn van een zogenoemde steunwaardigheidsverklaring verleend door het Centraal Bureau Fondsenwerving te Amsterdam. Op grond daarvan mag en wil de Stichting Advocadur fondsen werven om haar werkzaamheden te kunnen bekostigen. Ten slotte hebben we ook vanwege de boeken, die wij uit willen geven, belang bij een goede naam. Er is dus alle reden om deze smet op onze goede naam weg te halen. Dat kunnen we prima zelf, maar dat mag niet. Een burger of een rechtspersoon die zich wil verdedigen tegen ongerijmde beledigingen vanuit de mond van een advocaat en/of de beroepsorganisatie van de Nederlandse advocaten is aangewezen op de duur te betalen diensten van een advocaat, dat wil zeggen een lid van diezelfde beroepsorganisatie. Het valt al niet mee om een advocaat te vinden die onafhankelijk staat te trappelen van verlangen om een confrater in rechte te betrekken, maar een advocaat die zijn eigen beroepsorganisatie ter verantwoording moet roepen, lijkt een onmogelijkheid.[86] Uiteindelijk vinden we de advocaat mr. Zwenken bereid om slechts mr. Kolderse in kort geding betrekken. Hóe we hem ook vragen en hoe váák we het hem ook vragen van een kort geding tegen de NOvA en de Account wenst mr. Schenke vooralsnog af te zien, daar dit hem nog niet opportuun lijkt. Het kort geding tegen mr. Kolderse gaat verloren en dwingt ons de NOvA alsnog in kort geding te dagvaarden. Ook dat kort geding gaat verloren. De manier waarop in dit kort geding de president, mr. van Dulden de NOvA vrijspreekt, is ronduit bizar. [87] 21 april 1997 In gevecht met het tuchtrecht De klachten over de deken mr. G. van Lutteldunck 6 De openbare zitting van het Hof van Discipline te Utrecht Wij zijn benieuwd waar het Hof van Discipline recht spreekt. Plaats van handeling blijkt een oud gebouw van de rechtbank te Utrecht, waar de tand des tijds flink aan geknaagd heeft. Stenen trappen leiden naar een inpandige deur. Na een druk op een knop klinkt uit een luidspreker een metaalachtige stem, die vraagt: Waar komt u voor? Als je antwoordt dat je voor de zitting van het Hof van Discipline komt, klinkt er een zoemend geluid, klikt de deur open en sta je als klager in een kale zielloze benedenverdieping. Geen mensen, geen bordje Hof van Discipline, geen aanwijzing, wel een brede, lange trap, die volgens de portier van het andere gerechtsgebouw beklommen dient te worden om in de wachtkamer van het Hof van Discipline te geraken. Die wachtkamer blijkt een gang te zijn in de vorm van de hoofdletter L. Twee deuren scheiden de klager van de ruimte waar niet de minsten van de rechterlijke macht en de advocatuur verenigd in het Hof van Discipline klachten van mensen over doen en nalaten van advocaten en dekens behandelen. Voorlopig is het wachten geblazen in de gang. Een donkere lambrisering, glas in loodramen die zich in rottende kozijnen staande houden. Achter de ramen hartje Utrecht en zicht op de met stalen kettingen tussen stenen palen afgezette parkeerplaats, waar niet de geringste merken onder de auto's geparkeerd staan. Voor auto's van klagers is daar geen plaats. Die staan een paar straten verder aan de gracht voor fl. 10,-- per uur op de klager te wachten. Er is geen kapstok voor de jassen, geen koffie, zelfs niet uit een koffieautomaat. Aan een van de wanden een kraan, op kniehoogte, met daaronder een donkere wasbak van natuursteen, misschien om je handen in onschuld te wassen. Kale houten banken. Het damestoilet blijkt kapot. Niets, maar dan ook niets dat er op zou kunnen wijzen dat klagers welkom zijn. We wachten en wachten. Het aanvangsuur van de zitting is reeds ver overschreden. Af en toe ontsnappen er geluiden uit een ruimte achter gesloten deuren waar kennelijk een klacht behandeld wordt. Zonder zich voor te stellen komt uiteindelijk een jonge vrouw vragen wie wij zijn en voor welke zaak wij komen. Een van de twee deuren gaat open. Een gezelschap klagers verlaat de ruimte en het andere gaat naar binnen. De zittingzaal heeft weinig diepte. Achter een lange tafel zetelen vijf heren, die zich naar het slechte voorbeeld van de jonge vrouw ook niet voorstellen. Geen naam, geen functie, geen hoedanigheid. Stellen zij wel wat voor? Na verloop van tijd wordt duidelijk dat de jonge vrouw, die nu ook achter de tafel zit, de griffier van het Hof van Discipline is. Wie zijn de rechters, wie de advocaten? Wie is wie? Twee meter van de tafel met de nietszeggende heren en dame staat een lange tafel waarachter klager en beklaagde plaats dienen te nemen. Pal daarachter een harde houten bank voor de toeschouwers. Jassen worden daarom maar als kussens gebruikt. De zitting begint met de gebruikelijke opsomming van de feiten, door een persoon die de voorzitter moet zijn. Het blijkt dat de behandeling van de klacht niet of nauwelijks afwijkt van die bij de Raad van Discipline. Oog in oog met niet de geringsten uit de advocatuur en de rechterlijke macht, blijken hun gezichten net zo uitdrukkingsloos, als die van de Raad van Discipline en zijn de beelden hetzelfde en de reacties als te doen gebruikelijk. Eén van ons houdt het pleidooi en onderstreept dat de deken zijn verantwoordelijkheid op geen enkele wijze heeft waargemaakt. Er wordt verwezen naar het onderzoek van de Universiteit van Utrecht naar de behandeling van klachten. Met nadruk worden de leden van het Hof er op attent gemaakt dat bij dat onderzoek de decanale fase is overgeslagen en dat er daarom alle reden is om de onderhavige klacht zorgvuldig te behandelen. Ook de heren van het Hof van Discipline hebben geen vragen. Mr. G. van Lutteldunck zegt weer even arrogant en hooghartig, net als bij de Raad voor Discipline te D., dat hij het allemaal prima gedaan heeft en doet wederom geen enkele inspanning om inhoudelijk op de klachten in te gaan. Ook ditmaal blijkt hij niet de moeite genomen te hebben om zijn standpunten op papier te zetten. Zijn woorden krioelen door de ruimte. Niemand kan die pakken. In het weerwoord wijzen we de leden van het Hof met hun neus op de feitelijke klachten en dagen wij hen uit om vragen te stellen. Er volgt niet één vraag. De deken wenst geen gebruik te maken van zijn recht op een laatste woord. De zitting is afgelopen. De eerste kennismaking met het Hof van Discipline is niet hoopgevend. We blijven toch hopen. 22 april 1997 In gevecht met het tuchtrecht Klachten over mr. dr. ing. J.C. Cneep 7 De beslissing van de Raad van Discipline te D. De 18 klachten die Terharte op 23 juni 1995 aan de deken mr. van Lutteldunck deed toekomen, leiden uiteindelijk op 22 april 1997 tot een definitieve beslissing van de Raad van Discipline te D. [88] Alle klachten worden afgewezen. De Raad past met betrekking tot de klachten over mr. Cneep een kunstgreep toe om onder de beoordeling uit te komen van een aantal feiten, die zij nooit beoordeeld heeft. Daartoe baseert zij zich, geheel tegen alle verwachting in, op de niet terzake doende stelling dat: … er in het tuchtrecht aanleiding tot (analoge) toepassing van het ne bis in idem-beginsel is. Getoetst aan het bovengenoemde uitgangspunt acht de Raad klager in zijn thans geformuleerde klachten niet ontvankelijk voor zover het de periode betreft van vóór 7 juli 1994, zijnde de datum van de laatste klachtbrief van klager in de eerdere klachtzaak, B 60 - 1994. Op die wijze onttrekt de Raad zich aan haar verantwoordelijkheid voor een beoordeling van klachten die vrijwel allemaal betrekking hebben op feiten, die zich zoals uit dit verhaal blijkt, na 7 juli 1994 hebben voltrokken. De Raad sluit vitale, al ingebrachte, maar niet beoordeelde klachten over een advocaat af met de verwijzing naar een brief. Simpeler kan het niet. Duidelijk is dat de Raad de feiten niet onder ogen wil zien, laat staan beoordelen. De klachten 15 t/m 18 zijn volledig nieuw en dateren ook van na de door de Raad van Discipline volkomen naar eigen willekeur in het leven geroepen datum van 7 juli 1994. Deze klachten gaan over het doen en nalaten van mr. Cneep na de eerste veroordeling door de Raad van Discipline en betreffen:
Om geen oordeel over de nieuwe klachten uit te hoeven spreken helpt de Raad de volgende stelling de wereld in: De klachten als geformuleerd in de nummers 15 t/m 18 van de pleitnotities van klager voor de mondelinge hoorzitting van 3 maart 1997 worden slechts beoordeeld voor zover passend binnen de in de brief van 25 mei 1996 van klager aan de deken geformuleerde 14 klachtonderdelen. De klachten 15 t/m 18 kunnen op geen enkele manier binnen de geformuleerde 14 klachtonderdelen passen; dit vanwege het simpele feit dat zij betrekking hebben op feiten die zich ná de feiten verwoord in de klachten 1 t/m 14 hebben voorgedaan en daarna geformuleerd en ingediend zijn. Uitgaande van dit kille en formele standpunt, zou Terharte net als 5 jaar geleden de klachten 15 t/m 18 opnieuw bij de deken in moeten dienen en nog een keer de klachtweg en misschien ook wel weer gedurende vijf lange jaren moeten bewandelen. Door voornoemde behandeling of beter mishandeling blijven er nog drie van de 18 klachten0 over, die de raad als ongegrond, niet of nauwelijks gemotiveerd, afwijst. Op de zitting hebben we aan de hand van een uitgebreide pleitnota gepleit. Op de stellingen van mr. Cneep zijn we uitvoerig ingegaan. Er werden zowaar twee vragen gesteld, die we naar eer en geweten zo uitgebreid mogelijk hebben beantwoord. De zitting heeft ongeveer twee uur in beslag genomen. In de beslissing van de Raad vinden wij van de bij pleidooi in het geding gebrachte argumenten niets terug. Daarom vragen wij kopie van de notulen, die zoals de Advocatenwet voorschrijft van het ter zitting behandelde gemaakt dienen te worden. De notulen bevatten geen van de door ons naar voren gebrachte feiten en argumenten. Er is simpel geen notitie van genomen. Mei 1997 Een streep door het imago van mr. dr. ing. J.C. Cneep De feiten en effecten De woorden en de daden In afwachting van de uitspraak van de Raad van Discipline te D. in zake de klachten over mr. Cneep is het goed om feiten en effecten van elkaar te scheiden. Daartoe wordt gebruik gemaakt van uitspraken van mr. Cneep in kranten en in brieven. Mensen sturen ons naar aanleiding van de berichtgeving over de affaire mr. Cneep spontaan brieven en artikelen uit kranten, waarin de naam mr. Cneep figureert. Verzoeken aan het archief en de documentatieafdeling van kranten maken onze gegevens redelijk compleet. Al bij al beschikken we over een imponerende hoeveelheid uitspraken van mr. Cneep Alle uitspraken zijn onder de aandacht van de leden van de Raad van Discipline te D. gebracht en voorzien van een commentaar van Terharte. DE EFFECTEN "Het is niet het geld dat mij beweegt, ik ben financieel onafhankelijk van de advocatuur, omdat ik onder andere een groot landbouwbedrijf van 55 hectare heb." De Telegraaf, 5 februari 1994
De feiten Ik leg alle krantenartikelen op volgorde op tafel. De tafel blijkt veel te klein. Ik trek hem uit en nog is hij te klein. Ik schuif er een tafel bij en eindelijk liggen alle uitspraken van mr. Cneep op volgorde gebroederlijk naast elkaar. Mijn blik glijdt koortsachtig over het evangelie van de koning van de letselschade. Ik pak deze mensen met fluwelen handschoentjes aan. Het gaat mij niet om het geld. Ik voel mij soms net een sociaal werker. Ik sprint naar de map letsel Cneep / brieven en blader en blader. Ik weet het zeker. Even later heb ik zijn brief van d.d. 28 juli 1993 aan mij, die mij zeker zo'n fl. 200,-- gekost heeft. Ik lees het hardop: Ik ben geen sociaal werker maar een commercieel advocaat. Ik voel de inmiddels bekende woede weer op komen opzetten. Ik ga voor mijn cliënten tot het uiterste. Ik pak ze met zijden handschoentjes aan. Ik lees over zijn betrokkenheid met slachtoffers van medici en over zijn leugenachtige uitspraken over het MTC. Ik lees over allerlei zegeningen die mij ik in mijn drie maandenervaringen met het fenomeen mr. Cneep niet ten deel gevallen zijn. Mijn woede wordt groter en groter. Ik lees dat de heer mr. Cneep in zijn lijfkrant, het Brabants Nieuwsblad van 20 april 1991 hyena's als nuttige dieren kwalificeert, die de rommel van anderen opruimen en mij in het Brabants Nieuwsblad van 8 januari 1994 kwalificeert als een laffe hyena, die denkt hem, een leeuw, aan te kunnen vallen, omdat hij mogelijk verzwakt zou zijn, … . Dan lees ik zijn felle tegen roken gekante uitspraken. Op dat moment klinkt zijn letterlijke uitspraak op 2 juli 1993 per telefoon gedane uitspraak in mijn oren, alsof het gisteren was. Hij staat in mijn agenda geschreven. Mijnheer Terharte, ik zit hier in de tuin en werk aan uw zaak; tegelijkertijd veroorloof ik mij het genot van een heerlijk sigaartje. Op dat moment voel ik de woede breken en schiet ik in een onbedaarlijke lach. Ik lach mij kapot als ik de uitspraken van mr. Cneep lees over zijn psychologisch inzicht in slachtoffers als ik en het klankbord dat hij voor zijn cliënten is. Het klankbord mr. Cneep, dat voor u klinkt à ƒ 6,65 per minuut (excl. BTW). Als ik lees: Mr. Cneep zegt goede hoop te hebben de vordering van zijn cliënt inderdaad te kunnen innen op basis van een artikel in het Nieuw Burgerlijk Wetboek, dat ongerechtvaardigde verrijking verbiedt, is het besef van de dubbelhartigheid van de man compleet. Weer laat ik mijn blik over de krantenartikelen gaan. De uitspraken roepen onmiddellijk beelden, woorden en feiten op die in mijn geval de valsheid en de leugenachtigheid van zijn uitspraken bewijzen. Ik lees de zalvende woorden van mr. Cneep: Het mijn cliënt belastende getuigenverhoor, de walgelijke opstelling van een arts, die weigert te betalen, het laten aankomen op een juridische procedure. En ik denk aan het mij belastende getuigenverhoor, de weigering van mr. Cneep, zelfs na zijn veroordeling door de tuchtrechter om mij een vergoeding voor de door hem veroorzaakte schade te betalen, zijn walgelijke opstelling. Wat ik ook lees, ik lees leugens, woorden die niet inzetten op feiten maar op effecten. Het is allemaal om te lachen. Dat doe ik dan ook Het is een gewaarwording, die in combinatie met mr. Cneep helemaal nieuw is ……en die mij goed doet. Ik pak alle krantenartikelen op en doe hen in de map: Krantenartikelen mr. Cneep. Feiten en effecten. Voorjaar 1997 Besluit om door te gaan Het vonnis van de rechtbank te B. in de vordering van Terharte op mr. Cneep en ook dat van de Raad van Discipline over de 18 klachten gaat aan essentiële feiten voorbij. Bovendien is de motivering van het vonnis even treurig als zorgwekkend. De manier waarop rechtsvragen met betrekking tot het werk van een advocaat en zijn rekening daarvoor behandeld worden, geeft een burger die recht zoekt bepaald geen moed. Dat vonnis en tal van andere verontrustende vonnissen sterken ons in ons verzet. Nieuwe slachtoffers van rechters en advocaten, nieuwe dankbaarheid, erkenning en af en toe een gift geven telkens een prikkel om niet bij de pakken neer te gaan zitten. Er komt steeds een beetje meer grip op de pers. De boodschap van de Stichting Advocadur sijpelt door naar kranten en zelfs naar een paar juridische vakbladen. Uit het niets zijn we iets geworden, waar advocaten en rechters een beetje rekening mee moeten houden. Er komt steeds meer werk op ons af dan we aan kunnen. [89] Uit de notulen van de bestuursvergadering van 13 mei 1997 blijkt ons besluit om op de ingeslagen weg voort te gaan en het recht de tegenspraak te blijven bieden die het steeds weer zelf oproept. We besluiten dat we meer middelen en mogelijkheden nodig hebben om de strijd voort te zetten. Er gaan weer brieven de deur uit naar kranten, politici, advocaten, naar de NOvA, naar dekens, naar de Raden van Toezicht, naar de Raden en het Hof van Discipline, de Nationale Ombudsman, de Raden voor Rechtsbijstand, Slachtofferhulp, de minister van Justitie, naar de procureur-generaal bij de Hoge Raad, naar Openbare Ministeries, het College van procureurs-generaal. Er blijven opmerkelijke, ongelooflijke en verontrustende feiten op ons afkomen. Wij willen weten hoever de mogelijkheden van een burger reiken om zijn recht tegen te spreken. Er wordt geluisterd naar vaak fascinerende verhalen van mensen. Het verhaal van de Amsterdamse onderaannemer Karel Dwars over zijn ervaringen met het civiel recht, het strafrecht en het tuchtrecht is zo adembenemend en ongelooflijk dat we besluiten er een boek over te schrijven. De titel luidt Achter de toga's gekeken. Het vordert gestaag en groeit uit tot een indrukwekkend document, waar we jaren aan werken en veel geld en tijd aan besteden. Er blijven interessante feiten en informatie over het rechtsbedrijf binnenkomen, die onvermoede verbanden blootleggen. De Stichting Advocadur kijkt Vrouwe Justitia recht en steeds dieper in de ogen en ziet steeds beter hoe ons aller recht werkt of beter niet werkt en waarom niet. Elke dag wordt er bijgeleerd. Er wordt beter en duidelijker geformuleerd en gepleit. Elke dag groeien het besef en de overtuiging dat er andere gewichten in de schaal van het recht moeten komen. 16 mei 1997 In gevecht met het tuchtrecht De klachten over mr. J.C. Cneep 8 - Hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline Op de beslissing van de Raad van Discipline met betrekking tot de 18 klachten van Terharte is slechts één reactie mogelijk en dat is hoger beroep. In zeven grieven, voorzien van een inleiding en een conclusie wordt het hoger beroep ingediend bij het ons inmiddels bekende Hof van Discipline. Daar ligt de laatste hoop voor klagers over advocaten. 21 Mei 1997 schrijft de griffier van het Hof van Discipline: U ontvangt tijdig bericht omtrent de datum van behandeling van de zaak. Gelet op het aantal zaken dat nog wacht op behandeling door het Hof, dient u er rekening mee te houden dat behandeling hoogstwaarschijnlijk pas over 8 maanden zal kunnen plaatsvinden. [90] We blijven wachten op de hoeders van dat recht en blijven benieuwd naar de gewichten die zij op de balans van Vrouwe Justitia gaan leggen bij de behandeling door het Hof van Discipline van de 18 klachten tegen mr. Cneep. Wij willen met een nieuw tuchtrechtelijk oordeel over al het doen en laten van mr. Cneep de civiele rechter opnieuw om een vergoeding van het door de letselschadeadvocaat aangericht letsel vragen. Wij willen dat er net als m.b.t. medisch letsel jurisprudentie komt met betrekking tot juridisch letsel. [91] 17 juni 1997 In gevecht met het tuchtrecht De klacht over de deken mr. G. van Lutteldunck 7 De beslissing van het Hof van Discipline te Utrecht, Met deze beslissing lijken we inderdaad te weten waar we óók met het Hof van Discipline aan toe zijn. Alle klachten, op één na, worden ongegrond verklaard. Voor de motivatie van haar beslissing om alle klachten ongegrond te verklaren heeft het Hof niet meer dan één A 4-tje nodig. De zeer marginale beslissing past zelfs niet binnen de ruimste marge van van redelijkheid en is op grond van de feiten niet te begrijpen. Het Hof van Discipline worstelt klaarblijkelijk, net als de Raad van Discipline in D., met het probleem de deken, rechter-plaatsvervanger mr. G. van Lutteldunck die bij de advocatuur en het Recht zijn eigen naam en ook die van zijn kantoor hoog te houden heeft, op de vingers te tikken. Op de tweede plaats heeft zij er moeite mee om de povere beslissing van de leden van de Raad van Discipline te D. krachtig te veroordelen, omdat een krachtige veroordeling de Stichting Advocadur in de kaart zal spelen. Net als de Raad van Discipline worstelt het Hof van Discipline met het probleem dat zij de Stichting Advocadur, die steeds een beetje meer in de publiciteit komt, niet een overwinning gunt. Ook denken wij dat het Hof bang is dat een overwinning tot meer publiciteit zal leiden. Hierdoor zal het aantal te behandelen klachten weer toenemen en zullen de leden voor werkzaamheden worden gesteld die, naar zij zelf in het openbaar mededelen, niet zo goed betalen. Daarom heeft het Hof van Discipline klaarblijkelijk gezocht naar een beslissing die haar zo weinig mogelijk schade toebrengt, maar niet tegemoet komt aan de ernst van de klachten. Met die gegrondverklaring lijkt het Hof de schijn op te willen houden dat zij wel degelijk beslissingen van de Raad van Discipline ongedaan kan maken. Daarom verklaart zij een van de klachten gegrond en wel klacht die waarin geklaagd wordt over het zelfs door het Hof van Discipline niet te weerspreken feit dat deken mr. van Lutteldunck de klachten van Terharte te laat, bijna een jaar na indiening, naar de Raad van Discipline verwezen heeft. In haar beoordeling onder punt 10 stelt het Hof: Hoewel klachtonderdeel 3 alsnog gegrond wordt bevonden acht het Hof in deze geen termen aanwezig voor het opleggen van een maatregel. In de beslissing is geen enkele motivering v oor laatstgenoemd oordeel te vinden. De hoop dat we bij het Hof van Discipline gehoor vinden voor de klachten over de raadslieden mr. Kulstee en mr. Cneep lijkt te vervliegen. 20 juni 1997 Na 7 jaar…. Casatieadvocaat laat termijn verlopen. De door mr. A. Kulstee in 1991 ingezette dagvaarding in de zaak Dorren en Kuypers heeft in 1997 zijn weg gevonden van de Rechtbank te B. naar het Gerechtshof te D.. Na 6, inderdaad zes jaar, staat de zaak voor de deur van het Gerechtshof te D. en gaat daar naar binnen. Het Hof roept geen getuigen op en raadpleegt geen deskundigen. Ook de bevindingen van prof. J. Jolles, de deskundige benaderd door de Rechtbank te B., spelen voor het Hof geen enkele rol. Drie juristen, twee mannen, één van hen de genoemde mr. Smachter, en een vrouw, vellen een oordeel over de schade die ontstaan is door de jarenlange, haast stelselmatige ontkenning van de gevolgen van een hersentrauma. Zij wijzen de gevorderde rectificatie en schadevergoeding af. De arresten van het Gerechtshof te D. [92], waarvan de hier voor genoemde mr. Smachter voorzitter is, en vooral de motivatie daarvan zijn dan ook, zelfs na de zes jaar, die het Recht ervoor genomen heeft, zo onjuist en van een dermate, ook voor en leek, in het oog springende, bedroevende kwaliteit dat Terharte verplicht is om ook in de zaken Dorren en Kuypers in cassatie te gaan. Beroep tegen een arrest van een Gerechtshof heet cassatie. Cassatie dient ingesteld te worden bij de Hoge Raad, de hoogste rechterlijke instantie in Nederland die oordeelt over de feitelijke behandeling van een rechtsvraag. Om in cassatie te gaan moet een burger die zijn recht zoekt gebruik maken van een cassatieadvocaat, die in Den Haag kantoor moet houden. Zo is dat geregeld. Terharte moet dus een cassatieadvocaat vinden en maar hopen dat deze goed en zorgvuldig werkt. Hij komt terecht bij de cassatieadvocaat D. Rex, die in het arrest dat mr. B. Smachter gewezen heeft in de zaak Dorren en Kuypers alle reden ziet om in cassatie te gaan. In de vordering van Terharte op de door het MTC veroordeelde neuroloog Dorren, verzuimt de cassatieadvocaat mr. Rex echter de cassatiedagvaarding ter rolle van de Hoge Raad van 20 juni 1997 in te schrijven. Op grond daarvan gaat het arrest van het Gerechtshof te Den Bosch zoals juristen dat uitdrukken in kracht en gezag van gewijsde. In gewoon Nederlands: Terharte kan op de neuroloog Dorren en diens verzekeraar geen rechten meer doen gelden en nog erger: de voor de andere zaken van Terharte uiterst belangrijke informatie uit de procedure Dorren bereikt de Hoge Raad niet, waardoor de rechtspositie van Terharte nog slechter wordt. De laatste juridische strohalm wordt door een advocaat gebroken. In het licht van de verplichte procesvertegenwoordiging is het ontoelaatbaar dat een rechtzoekend burger na zoveel jaren zijn recht verliest, zonder dat hij zijn falend advocaat daar op kan aanspreken. Een crimineel wordt, wanneer zijn wakkere advocaat een vormfout in het geding brengt, ontslagen van rechtsvervolging. Een rechtzoekend burger kan zijn rechten niet meer vervolgen door enkel en alleen een fout van zijn advocaat. Het een gevoegd bij het ander levert een van de vele tegenstellingen en tekortkomingen van ons aller Recht op. De conclusie is namelijk dat een fout van een cassatie-advocaat in zaken die tot voor verzekeraars kostbare jurisprudentie kan leiden, goud waard is. Er komt immers géén jurisprudentie. Een andere conclusie is dat de burger geheel en al moet kunnen vertrouwen op de eerlijkheid van de cassatie-advocaat die hij verplicht moet nemen. De combinatie van beide conclusies maakt een tekortkoming zichtbaar, voor wie die wil zien. Mr. D. Rex schrijft Terharte op 30 augustus 1997 o.a.: …Voor deze gang van zaken bied ik u mijn verontschuldiging aan. Ik vermeld dat ik voor beroeps-fouten een aansprakelijkheidsverzekering heb. … Dat lijkt mooi. Maar de betreffende verzekeraar, Nationale Nederlanden, wijst zoals in vele andere ons bekende zaken te doen gebruikelijk, na zeer geruime tijd, vooralsnog alle schade af. Na flink wat aandringen legt die verzekeraar de zaak voor aan het advocatenkantoor Walgmans en Gemeier, een kantoor te Den Haag dat voornamelijk handelt in aansprakelijkheidszaken voor de beter betaalde beroepen en, conform de gegevens van het IRM-rapport [93], vier advocaten in dienst heeft die tevens als rechter-plaatsvervanger optreden. Datzelfde kantoor treedt op dat moment op voor de psycholoog Kuypers, maar ziet in dat feit geen reden om zich omwille van een zuiver en objectief advies terug te trekken Een klemmend beroep op de heer mr. D. Rex om een oordeel te bepalen met betrekking tot de schade die Terharte door zijn fout geleden heeft, doet deze af met de even simpele als steriele mededeling: … Het past mij niet mijn mening te berde te brengen anders dan door middel van mijn verzekeraar. Zelfs wanneer die verzekeraar, Nationale Nederlanden, en de voor haar optredende advocaat mr. List van kantoor Walgmans en Gemeier, het positieve cassatieadvies van mr. D. Rex in twijfel trekken en zelfs ontkennen, herhaalt mr. D. Rex zijn voornoemde standpunt. Net als de medici verschuilen ook cassatieadvocaten zich laf achter de brede rug van de verzekeraar. Geheel in de lijn der verwachtingen wordt het beroep van Terharte op vergoeding van zijn processuele en andere schade door advocatenkantoor Walgmans en Gemeier afgewezen en wel door mr. L.A. List, die op grond van informatie van de stichting WORM familie is van een andere mr. List, die advocaat-generaal bij de Hoge Raad is en van een mr. List, die directeur is bij de Nationale Nederlanden. Kortom, de door Terharte gevorderde schade wordt, al dan niet door een verstrengeling van belangen, afgewezen. Terharte zou een juridische procedure tegen de cassatieadvocaat mr. D. Rex, d.w.z. zijn verzekeraar, kunnen beginnen. Daarvoor heeft hij, …. een advocaat nodig. Zijn advocaat mr. Zwenken heeft ondanks de beroepsfout van zijn confrater, mr. J. Rex, niets, maar dan ook niets ondernomen. Mr. Zwenken onderneemt steeds minder naar mate de zaken van Terharte meer de kern raken, n.l. het falen van zijn confraters, de NOvA en rechters. Een andere advocaat…. Terharte wil, of beter, kan niet meer. Zomer, herfst 1997 Na het Recht jarenlang in de ogen te hebben gekeken, krijgen we steeds meer zicht op het doen en laten achter de façade van ons rechtsbedrijf. Mensen bellen, schrijven en sturen ons informatie per fax, op een floppy of per E-mail. Ons bestand aan opmerkelijke uitspraken van rechters en tuchtrechters, artikelen uit kranten, tijdschriften, groeit. Veel slachtoffers van de hoeders van ons recht knippen artikelen en berichten in kranten en tijdschriften uit, waarin zij een bevestiging vinden van datgene wat hen is of wordt aangedaan. In West-Brabant ontmoeten we een juridisch letselschadeslachtoffer die in twintig jaar wachten op zijn recht op de slaapkamer drie grote kasten met krantenknipsels heeft gevuld. Ook de rest van het huis wordt haast volledig in beslag genomen door juridische stukken. De trap, de hal, de andere slaapkamers, de woonkamer zijn vergeven van brieven, vonnissen, en medische rapporten kranten- en tijdschriftknipsels. Lezing van die krantenartikelen, die ver in de tijd teruggaan, leert dat de oorzaken van de juridische problemen onveranderd dezelfde zijn gebleven. Het tuchtrecht voor advocaten, declaratiegeschillen, onterechte begrotingen door de Raad van Toezicht, advocaten die als rechter-plaatsvervanger optreden, belangen die zich verstrengelen, werkdruk, tijdgebrek, geldgebrek, toegevoegde advocaten die niet in beweging te krijgen zijn, onbegrepen rechtsvragen, het was en is allemaal hetzelfde. Advocaten bepalen niet alleen of en welke zaken zij aan de rechter voorleggen maar ook hoe en wanneer zij die zaken voorleggen. De advocatuur zeeft naar eigen inzicht, naar believen en willekeur de rechtsvragen die worden voorgelegd en bepaalt de snelheid waarmee de behandeling van die zaken voortschrijdt. Dat was toen zo en dat is nog zo. Dat was en is vragen om moeilijkheden, onvrede en onrecht, die niet of nauwelijks door het tuchtrecht of door de verantwoordelijke politici worden aangepakt. Door al die informatie, door de ordening en de bestudering ervan, worden de verbanden van geval tot geval, duidelijker zichtbaar. De deuren naar de wereld van het recht gaat steeds een stukje verder open. Wij leren zoals onze sponsor van het eerste uur, de heer H. Horakel, dat uitdrukt eerst de vlakte goed kennen, om vervolgens de berg van het recht of onrecht te kunnen beklimmen. Wij verbazen ons en blijven ons verbazen. 16 oktober 1997 Proces-verbaal van aangifte van strafbare feiten door de Europarlementariër L. de Waal Begin oktober 1997 verschijnen er berichten in de pers en op tv dat een aantal Europarlementariërs strafbare feiten gepleegd hebben. Met eigen ogen ziet de natie hoe hooggeplaatste Nederlandse vertegenwoordigers in het huis van Europa, dat op kosten van de burger voor ons en onze kinderen, naar men zegt, gebouwd wordt, de presentielijst van een dagvergadering tekenen om vervolgens onmiddellijk voor een lang weekend naar huis te gaan. De ondertekenaars zijn dus kennelijk niet present ter vergadering en leveren in het openbaar het bewijs dat zij de presentielijst ondertekend hebben, terwijl de taxi's al staan te ronken en de tickets voor de reis naar huis zijn gekocht, dus duidelijk met als enig vooropgezet doel om daarmee de vergoeding van Ffr. 8.750 op te strijken. [94] Duidelijk strafbare feiten, waarvoor het wettig en overtuigend bewijs al is geleverd en die vervolgd dienen te worden, vinden wij. De strafrechtspecialist mr. G. Spong vindt dat klaarblijkelijk ook. Hij schrijft in zijn boek Leugens om bestwil, ISBN 90 5018 361 1, hoofdstuk 12, pagina 60 e.v.: Het gaat hier om valsheid in geschrift van de presentielijst, vermoedelijke oplichting, om strafbare feiten gepleegd door de Europarlementariër Leen van der Waal. De strafbare feiten zijn gemakkelijk strafrechtelijk te vervolgen, de feiten zijn zowel hier als in Frankrijk strafbaar. Het Europarlement bestaat, zo beschouwd, voor een niet gering deel uit Eurofraudeurs en Euro-oplichters. Spong eindigt met de woorden: Zolang het O.M. opsporing achterwege laat, kan met recht gezegd worden dat er sprake is van klassenjustitie. De politieke klasse wordt immers volkomen ten onrechte buiten beschouwing gelaten. De slotsom luidt dus dat de hiervoor genoemde verdenking van strafbare feiten grondig onderzocht dient te worden. Tot onze verbijstering doet geen enkele hoeder van ons Recht aangifte van de in het openbaar aangetoonde strafbare feiten. Daarom doen wij dat. [95] November 1997 In gevecht met het tuchtrecht De klachten over mr. Cneep 8 - De klachten over mr. Kulstee 5 - Bericht van het Hof van Discipline Op 11 november 1997 bericht de griffier van het Hof van Discipline met betrekking tot klachten over mr. A. Kulstee: Het Hof zal de bovengenoemde zaak naar alle waarschijnlijkheid behandelen op maandag 3 maart 1998 te 11.30 uur. Het Hof verwacht dat de heer Terharte persoonlijk ter zitting aanwezig zal zijn. Op die datum verstuurt dezelfde griffier nog een bericht waaruit blijkt dat de klachten over mr. Cneep ook op 3 maart, maar dan om 12.15 uur behandeld zullen worden. Ook voor deze zitting verwacht het Hof dat de heer Terharte persoonlijk aanwezig zal zijn Voor de mondelinge behandeling van de 18 uitgebreide en gecompliceerde onderdelen van de klacht over mr. Cneep en de zeven onderdelen van de klacht over mr. A. Kulstee heeft het Hof van Discipline per klacht 45 minuten uitgetrokken. Voor een onzinnig voorlopig getuigenverhoor, zoals dat van mr. Cneep, worden dagen uitgetrokken. Voor de verdediging van het recht van criminelen en mensen met een al dan niet crimineel vermogen worden dagen, soms weken uitgetrokken, wordt er uitgebreid onderzoek gedaan, wordt het oordeel van deskundigen en getuigen gevraagd, worden er zittingen verdaagd. Maar de leden van het Hof van Discipline, hebben na een klachtenbehandeling van jaren door de Raad van Discipline, 45 minuten uitgetrokken voor de behandeling van de ernstige klachten over de advocaten mr. A. Kulstee en mr. Cneep. Het jaar 1997 loopt ten einde. Er komt een nieuw jaar. De Stichting Advocadur staat aan het begin van een weg, die steeds beter en duidelijker zichtbaar wordt. De juiste woorden vallen op de juiste plaats. Op die weg komen we soms de juiste mensen tegen. Soms komt een hoeder van het Recht ons tegemoet. Er komt perspectief in dat wat ons beweegt. Al bij al houden we er de moed in. 5 Februari 1998 bericht de griffier van het Hof van Discipline: De behandeling van bovengenoemde zaken (Kulstee en Cneep) zal in tegenstelling tot eerdere berichten plaatsvinden op 9 maart 1998 te 11.30 uur inzake de klachten tegen mr. Kulstee en om 12.15 uur inzake de klachten tegen mr. Cneep. Wij bereiden ons terdege voor. In de loop van de weken die ons tot 9 maart resten, groeit het pleidooi elke dag. Bijna vijf jaar na de indiening van de klachten willen we zo beslagen mogelijk ten ijs komen. 7 februari 1998 Een nieuw feit in de vordering van Terharte op de neurologen en psychiater. In 1998 komt de door het CMTC aangewezen getuige-deskundige, Prof. dr. R. Braakman, onder druk van de feiten die hem door de Stichting Advocadur onder zijn neus worden gewreven terug op zijn standpunten, waarop het CMTC in 1981 de neuroloog Schouwink heeft vrijgesproken. In zijn brief d.d. 7 februari 1998 schrijft hij o.a.: De wijze waarop mijn standpunt is weergegeven in de beslissing van het CMTC maakt duidelijk dat het hier vrijwel zeker gaat om een door een ander gemaakte samenvatting van wat ik daarover in meer uitgebreide zin heb geformuleerd. Zoals het daar staat ken ik mijn wijze van formuleren niet terug. Die samenvatting is mij nooit toegestuurd. Ik zie het nu voor het eerst. Het bestaan van een psycho-organisch post-contusioneel syndroom na traumatisch hersenletsel was toen al bij de neurologen algemeen bekend. Ondanks dit duidelijke standpunt van de getuige-deskundige, Prof. dr. R. Braakman, weigert het CMTC haar beslissing te herzien en ook om de adressen van de leden van het CMTC te geven. De inspectrice voor de Volksgezondheid schrijft dat …er in deze geen taak voor haar is weggelegd … . Mr. Zwenken doet niets met dit nieuwe feit. Ook daar is hij niet aan toegekomen. 9 maart 1998 In gevecht met het tuchtrecht - De klachten over mr. A.F.M. Kulstee 5 - De Mondelinge hoorzitting bij het Hof van Discipline Na acht maanden wachten zitten wij voor de zoveelste keer in de wachtruimte voor de zaal van het Hof van Discipline te Utrecht, waarin het hoogste ressort klachten van mensen over hun advocaat behandeld worden. Er zit al een grijzende man, een vijftiger, losjes in een automagazine te lezen. Op de groet van de leden van de Stichting Advocadur knikt hij minzaam en woordeloos. Twee keer komt er een man uit de zittingzaal om gebruik te maken van het toilet. Er wordt dus al een andere klacht behandeld en de grijzende man komt vast en zeker een van de klagers ophalen, denken wij, de vijf aanwezige leden van de Stichting Advocadur. We zijn ruim op tijd. De zon schijnt lekker warm door het glas van de nog steeds rottende kozijnen naar binnen. Er komt iemand de stenen trap oplopen. Het is mr. A. Kulstee. Hij draagt een indrukwekkend grote tas, die des te groter lijkt omdat mr. A. Kulstee tamelijk klein is. Terharte wil hem de hand schudden. Mr. A. Kulstee weigert verontwaardigd met de woorden: Laten wij dat maar niet doen. Hij neemt plaats aan het andere eind van de gang, zodat hij aan het oog van Terharte en de leden van de Stichting Advocadur onttrokken wordt. Het damestoilet is nog altijd kapot en voor een kapstok en koffie is nog steeds niet gezorgd. Weer komt die jonge vrouw, die zich de vorige keer niet en ook nu weer niet voorstelt. Het is, zoals inmiddels bekend, de griffier van het Hof van Discipline. Zij schrijft de namen van de aanwezigen netjes op. Het gezelschap mag de zaal in. De grijzende man komt ook uit zijn stoel, gaat de zaal in en ……schuift aan bij de tafel van het Hof. Hij is dus lid van het Hof. Hij heeft onze kritische conversatie in de wachtruimte wel een half uur lang gevolgd (sic!). Naast hem zit een andere man, van ongeveer dezelfde leeftijd, dezelfde grijze haren, dezelfde kleur. In het midden zit de voorzitter, een kleine donkergrijze vrouw van middelbare leeftijd, naast haar twee andere mannen, grijs, onbestemd in leeftijd, in kleur en signatuur, in alles onbestemd. Niemand stelt zich voor. Er zijn, onze verzoeken ten spijt, nog steeds geen naambordjes waaruit men op zou kunnen maken met wie we te maken hebben. De tribune waar de toehoorders van de openbare zitting, die op het punt staat te beginnen, geacht worden plaats te nemen, kan de kwalificatie 'publiek' nog steeds niet verdragen. Het zijn en blijven kleine, harde bankjes, tegen de muur gedrukt, pal achter Terharte en een lid van de Stichting Advocadur, die het pleidooi zal houden. Op de derde stoel links van Terharte heeft mr. A. Kulstee plaatsgenomen, als gezegd klein van stuk, maar met een grote tas. Daaruit worden telkens zo mogelijk nog grotere ordners genomen en keurig in het gelid op tafel geplaatst. De voorzitter begint met een vermanende correctie: De klacht is niet ondertekend. Dat hoort wel zo, zegt zij op een toon die aan lijkt te geven dat het Hof van Discipline haar zaken doet zoals dat hoort en wij niet. De klachten worden alsnog ondertekend. Dan vat zij de klachten feitelijk samen. Avocado zegt zij in plaats van Advocadur. Zij zeg het keer op keer. Er is geen sprake van een vergissing. Avocado, zij zegt het nog eens. Associaties met een sappige zuidvrucht zijn verleidelijk. Maar de voorzitter vat de klachten tegen mr. A. Kulstee zo droog en zonder passie samen dat er van de associaties met de zuidvrucht niets overblijft. Wellicht daardoor wint ons pleidooi aan bezieling, die nog vergroot wordt door het feit dat het met gevoel en met een aangename en duidelijke stem wordt voorgelezen door een vrouw. Zelfs een aantal zeer toepasselijke en kritische citaten uit het Advocatenblad en uit het tijdschrift Account brengt zij vol charme onder de aandacht van de leden van het Hof van Discipline. Het pleidooi bestaat uit zeven pagina's en duurt dus even. De voornaamste klacht tegen mr. A. Kulstee is en blijft de vier voor Terharte's rechtspositie en portemonnee uitermate kostbare dagvaardingen over één en dezelfde vordering, ingediend bij drie verschillende rechtbanken. Daarnaast richt zijn klacht zich op het feit dat mr. A. Kulstee een brief die een beroep op rechtsverwerking zonder meer uit had gesloten, niet heeft ingebracht. Die bezwaren worden klip en klaar op de tafel van het Hof van Discipline gelegd. De blikken van de leden en de voorzitter dwalen af. Wordt er wel geluisterd? Een lid frommelt met een elastiekje. Een ander neust in de papieren voor hem. Een derde zit, zij het omzichtig, maar hij zit met een vinger in zijn neus en levert daarmee een bewijs dat ook hij maar een mens is. Terharte wil een aantal recente stukken overhandigen, onder andere het arrest van de Hoge Raad in de zaak Dorren dat in nr. 19-20 van de Nederlandse Jurisprudentie van 1998 is opgenomen. Al in de samenvatting van dat arrest worden de fouten van mr. A. Kulstee, mr. Cneep en mr. Zwenken duidelijk. Er staat letterlijk: (essentie) Rechtsverwerking op grond van gerechtvaardigd vertrouwen. Daaronder de samenvatting: Over door Terharte in 1970 opgelopen whiplashletsel zou door de neuroloog Schouwink in 1971 na onvoldoende onderzoek op onnauwkeurige en onzorgvuldige wijze zijn gerapporteerd aan de WAM-verzekeraar van de aansprakelijke partij. Omdat Terharte zich als gevolg daarvan secundair gevictimiseerd acht, spreekt hij Schouwink aan op grond van onrechtmatige daad. Na bijna zeven jaren procederen is Terharte, of beter, zijn zijn advocaten er niet in geslaagd om de essentie van zijn vordering duidelijk te maken. Zijn vordering heeft niets, maar dan ook niets met genoemd whiplashtrauma te maken. Schouwink heeft het woord nooit in de mond genomen, laat staan er zorgvuldig of nauwkeurig over gerapporteerd. Het whiplashtrauma heeft niets met het secundaire victimisatie-trauma te maken. Dat zelfs de Hoge Raad de essentie van de vordering volledig mist, heeft niets te maken met Terharte die prima in staat is om duidelijk te maken wat hij vordert en waarom, maar alles met de kleine man, mr. A. Kulstee, met de grote tas, die naast Terharte zit en de grote letselschade-advocaat mr. Cneep, die nog moet komen. De voorzitter staat echter niet toe dat Terharte dat recente arrest, dat een aanzienlijk deel het falen van mr. A. Kulstee (en mr. Cneep en mr. Zwenken) bewijst, aan de leden van het Hof overhandigt. Dat mag niet, omdat mr. A. Kulstee niet in de gelegenheid is gesteld om kennis van dat arrest te nemen en derhalve in zijn verdediging geschaad zou zijn. Daarover ontstaat er een welles-nietes-discussie, waarop de voorzitter geen vat heeft. De voorzitter komt niet op het idee om mr. A. Kulstee te vragen of hij het in de Nederlandse Jurisprudentie verschenen arrest al dan niet gelezen heeft, het alsnog wil lezen noch of hij er bezwaar tegen heeft dat Terharte dat stuk aan het Hof van Discipline overhandigt. Er ontstaat een discussie over feiten, die wij beheersen, simpelweg omdat wij de feiten kennen. In die discussie is de voorzitter geen partij, waarschijnlijk omdat zij de feiten slechts marginaal kent. De discussie blaast zij uit als een kaars, waarvan de gloed haar niet bevalt. Uit de hoogte verzoekt zij het pleidooi te vervolgen. Na ongeveer 15 minuten, waarin argument op argument gestapeld wordt op de tafel van de leden van het Hof van Discipline, krijgt mr. A. Kulstee het woord. Zijn pleidooi bestaat uit prachtige woorden, keurig op een rij, netjes geordend, voorzien van vele brieven en vonnissen, van elkaar gescheiden door roze velletjes. Maar zijn woorden weerspreken de feiten niet. Mr. A. Kulstee probeert de indruk te vestigen dat het Terharte was die in vier zaken wilde dagvaarden. Op verzoek van de voorzitter dient Terharte mr. Kulstee van repliek. Hij doet dat nauwgezet. Toch nog geëmotioneerd maakt hij duidelijk dat hij ten tijde van de dagvaardingen nog een leek was, die zijn vertrouwen stelde in de advocaat mr. A. Kulstee, zoals vroeger in diens neef, wijlen mr. J.E.F.F.M. Kulstee. Hij wijst op de onbereikbaarheid en onberekenbaarheid van mr. A. Kulstee en voor wat zijn doen en laten en zijn declaratiebeleid betreft, het gebrek aan overleg. Het wordt mr. A. Kulstee allemaal wat te veel. Hij bladert driftig in zijn papieren en draait Terharte half zijn rug toe. Ook de voorzitter begint haar geduld te verliezen en zegt wel drie keer: Het Hof kan alleen maar marginaal toetsen. De precieze feiten liggen als hapklare brokken voor het grijpen. De leden van het Hof van Discipline hoeven hen slechts te pakken en hun tanden er in te zetten. Dat is blijkbaar te veel gevraagd. Wij hebben de klachten to the point en tot in de kern geformuleerd. We willen weten hoe het Hof van Discipline met een kernachtige klacht omgaat. Er wordt, zoals we langzamerhand gewend zijn, om de kern heen gedraaid. Er worden vrijwel geen vragen gesteld door de leden van het Hof van Discipline en als er al een vraag gesteld wordt, dan wordt die zo verhullend verwoord dat het antwoord niet veel om het lijf kan hebben. De leden van het Hof van Discipline trachten de irritatie, die bij hen begint te ontstaan, te verbergen. De zitting neemt meer tijd in beslag dan begroot. Vijf en veertig minuten blijkt inderdaad te weinig voor de behandeling van klachten die al zoveel jaren bestaan en in het leven worden gehouden, omdat er niets mee en tegen gedaan wordt. Er wordt geklopt en er komt een man binnen die zegt de vertegenwoordiger van mr. Cneep te zijn. Hij vraagt of de zitting al begonnen is. De voorzitter zegt hem dat er enige vertraging is opgetreden, maar dat de zitting bijna is afgelopen en dat de klachten tegen mr. Cneep direct daarna behandeld zullen worden. De man verdwijnt en sluit de deur. Het is lunchtijd maar er wordt geen pauze ingelast. Maag en parkeermeter zouden moeten worden gevuld. Mr. A. Kulstee brengt zaken naar voren die niet juist zijn en tracht hen zo te draaien dat het lijkt of hij zijn werk prima heeft gedaan. Terharte verwijst zijn stellingen met feiten naar het rijk der fabelen. Er ontstaat weer een discussie tussen Terharte en de voorzitter over de vier door mr. A. Kulstee uitgebrachte dagvaardingen. De voorzitter vraagt Terharte namelijk waarom hij mr. A. Kulstee niet duidelijk heeft gemaakt dat hij niet in vier zaken moest dagvaarden. Terharte doet zichtbaar zijn best om zijn geduld te bewaren. Mr. A. Kulstee bladert nog altijd druk in zijn ordners. Terharte antwoordt dat niet híj maar mr. A. Kulstee de advocaat is; dat hij toentertijd niet wist dat het beter was om slechts in één en wel de sterkste zaak te dagvaarden, niets wist van samenvoegen van zaken die verknocht zijn en niet op de hoogte was van het stuiten van verjaringstermijnen per aangetekende brief. Met stemverheffing en ieder woord articulerend herhaalt hij dat niet hij advocaat is maar mr. A. Kulstee, dat hij mr. A. Kulstee betaald heeft en niet omgekeerd en dat mr. A. Kulstee verantwoordelijk is voor de dagvaardingen en alle gevolgen daarvan. Mr. A. Kulstee zit nog altijd met zijn rug naar Terharte. Dan meldt mr. A. Kulstee zich bij de voorzitter. Hij heeft een brief gevonden waarin Terharte schrijft dat hij maar vast in concept twee dagvaardingen heeft geschreven. Daaruit zou volgens Kulstee moeten blijken dat Terharte geheel akkoord ging met de vier dagvaardingen. De voorzitter knikt instemmend. Door de zichtbare verbroedering tussen mr. A. Kulstee en de voorzitter verliest Terharte zijn kalmte en geagiteerd zegt hij: Wanneer je weet dat er wat moet gebeuren, omdat je leest dat er termijnen kunnen verlopen, als jouw advocaat niets doet of onbereikbaar in Mexico zit, wanneer er maar niets gebeurt dan doe je zelf maar wat. Ik heb die dagvaardingen geschreven omdat mr. A. Kulstee het niet deed. Er is nooit en met geen woord gesproken over de mogelijkheid om, zoals mr. Cneep, die eigenlijk bij deze zitting aanwezig had moeten zijn, in zijn second opinion duidelijk zegt slechts in één zaak te dagvaarden. Er is nooit gesproken over de enorme kosten die vier dagvaardingen met zich mee zouden brengen. Er was nooit tijd voor overleg en als mr. A. Kulstee al tijd had, was hij simpelweg niet op de hoogte van de meest vitale feiten. Je gaat naar een advocaat om van een probleem af te komen en niet om er een bij te krijgen dat ook nog eens een keer in rekening wordt gebracht. De woorden van Terharte zijn al zo vaak door hem geformuleerd, in kranten opgenomen, te lezen op Internet, gelezen en herlezen dat zij moeiteloos uit zijn mond rollen. De zitting loopt duidelijk op een eind. Magen beginnen te knorren. De klacht over het vaststaande feit dat mr. A. Kulstee verzuimd heeft om een belangrijke brief, die het beroep op rechtsverwerking onmogelijk gemaakt zou hebben, aan de rechter te overleggen komt niet meer aan de orde. Er komt zoveel niet aan de orde. Terharte wil daar de aandacht op vestigen. De voorzitter wendt echter slechts haar macht aan en ontneemt hem het woord. Jaren na het indienen van de klachten blijven ook op de zitting van het Hof van Discipline belangrijke onderdelen van de klacht geheel onbesproken. De voorzitter-rechter sluit de mogelijkheid om meer informatie te krijgen en daarmee recht en waarheid te vinden af. Als Terharte een crimineel geweest zou zijn, dan zouden zijn advocaten boven op de rechtsonwaardige behandeling gesprongen zijn en zou de dan wel aanwezige pers over de rechtsweigering die zich in de zittingzaal van het Hof van Discipline voltrekt, uitgebreid in haar kolommen bericht hebben. Klagers als Terharte vinden geen advocaat, die de tuchtrechtsgang bewaakt. Dat 'convenieert' hen niet. De laatste hoop voor Terharte zijn de leden van het Hof. De voorzitter vraagt hen of zij nog vragen hebben. Niet één van toch niet de geringsten uit de advocatuur en de rechterlijke macht stelt een vraag, ook al zit de zittingzaal er vol mee. Dan maakt de voorzitter een eind aan de zitting met de mededeling dat het Hof de klacht zal bestuderen en over zes weken uitspraak zal doen. Zij last een pauze in van ongeveer vijf minuten. 9 maart 1998 In gevecht met het tuchtrecht De klachten over mr. dr. ing. J.C. Cneep 8 De mondelinge hoorzitting bij het Hof van Discipline te Utrecht In de gang voor de zittingzaal loopt de vertegenwoordiger van mr. Cneep te ijsberen, naar links en rechts knikkend. Wij schrokken onze boterhammen naar binnen en zetten sprintjes in om de parkeermeter bij te vullen. Vijf minuten later begint de behandeling van de klachten over mr. Cneep. De zaal is met dezelfde mensen gevuld. Mr. Cneep is er niet. Zijn vertegenwoordiger wel. Mr. Cneep blijkt zich bij volmacht te hebben laten vervangen door een vertegenwoordiger van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering, de Nationale Nederlanden. Het is de man die al even in de deuropening verschenen was. De voorzitter opent ook deze zitting en geeft, als te doen gebruikelijk, de klachten over doen en laten van mr. Cneep zakelijk weer. Daartoe somt zij datgene op wat de Raad van Discipline geschreven heeft. Zij verklaart de aanwezigheid van de vervanger van mr. Cneep en geeft aan dat voor het niet verschijnen op een zitting een gegronde reden moet bestaan. Uit haar woorden blijkt dat mr. Cneep bij brief te kennen heeft gegeven dat hij niet aanwezig kan zijn en zich uit dien hoofde wil laten vervangen. Het Hof van Discipline heeft dat goedgekeurd, zonder naar de reden te vragen en te overleggen met Terharte. Een van de andere leden van de Stichting Advocadur voert namens Terharte het woord. Hij brengt naar voren dat Terharte noch de Stichting Advocadur gevraagd is wat zij van die vervanging vinden en stelt dat zij op de aanwezigheid van mr. Cneep gestaan zouden hebben en nog steeds staan omdat mr. Cneep en Terharte immers de hoofdrolspelers zijn in het conflict waar het bij de klachten om gaat. Rustig zegt hij: Mevrouw de voorzitter en leden van het Hof, juist in de directe confrontatie van Terharte met Cneep en Kulstee is voor u de meest essentiële informatie te halen om zo waarheid en recht te vinden. Die directe confrontatie biedt u de mogelijkheid om een helder zicht te krijgen op het onrecht dat de advocaten mr. Cneep en mr. Kulstee hun cliënt hebben aangedaan. Om dat onrecht hebben beide advocaten een kluwen van draden gesponnen, waardoor u de draad kwijt dreigt te raken. Op grond daarvan betreuren wij het dat u mr. Cneep toegestaan heeft zich te laten vertegenwoordigen. Wij achten het niet in het belang van het vinden van de waarheid dat u mr. A. Kulstee niet heeft verzocht om als getuige bij deze zitting aanwezig te zijn. Hetzelfde geldt voor mr Cneep, die naar onze overtuiging m.b.t. de klachten over Kulstee een belangrijke getuige is..Daar komt bij dat het gemak waarmee u de wens van mr. Cneep om niet te verschijnen klaarblijkelijk gehonoreerd heeft in schrille tegenstelling staat met uw starre afwijzing van de wens van Terharte om een recent al zijn klachten verduidelijkend arrest in het geding te brengen. Dat arrest heeft mr. Kulstee allang gelezen of hij had het hier ter plekke kunnen inzien. Ik verzoek u derhalve om ambtshalve alsnog kennis te nemen van genoemd arrest. Ten slotte wijs ik u erop dat de datum van de zitting al maanden vaststaat. Op zoveel fundamentele kritiek zijn de voorzitter en de leden Hof van Discipline klaarblijkelijk niet voorbereid. De woorden brengen waarachtig enige beweging op de gezichten die doorgaans zonder beweging of uitdrukking zijn. Mevrouw de voorzitter zwijgt enige tijd en kijkt vol verwachting naar de heren leden links en rechts van haar, die er echter als te doen gebruikelijk het zwijgen toe doen. Dan gaat haar mond weer open. Maar de woorden die er stamelend uit komen beperken zich tot de zwakke stelling dat de feiten schriftelijk al bekend zijn en dat het een aangeklaagde vrijstaat om zich te laten vervangen. Een mondelinge hoorzitting is er toch niet voor niets, is de logische repliek. De voorzitter reageert niet.Ons verdere pleidooi komt erop neer, dat de Raad van Discipline de 18 klachten over doen en nalaten van mr. Cneep niet of nauwelijks en zelfs niet marginaal behandeld heeft en dat Terharte een behandeling wil die gebaseerd is op voldoende onderzoek, waartoe het Hof van Discipline conform het in de Advocatenwet gestelde alle mogelijkheid heeft. [96] Tevens wordt erop gewezen dat het recht van Terharte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, door alle jaren die het tuchtrecht voorbij heeft laten gaan, geschonden is. Het pleidooi eindigt met een citaat van mr. G.A.T. Wind, oud-president van de arrondissementsrechtbank te Roermond, dat alle klachten prima samenvat: Kortom, een efficiënte aanpak van de civiele procedure ontbreekt in ontstellende mate en dat valt primair de advocaat die zich graag meester van het geding pleegt te noemen, ernstig aan te rekenen. Op grond daarvan kan en mag de beslissing van de Raad van Discipline niet in stand blijven. De leden van het Hof van Discipline bewegen nu helemaal, draaien op hun stoel, koppen worden bij elkaar gestoken en er wordt gefluisterd. Dan krijgt de vertegenwoordiger van mr. Cneep, de man van Nationale Nederlanden het woord. Hij leest snel zijn pleidooi voor en somt de bekende argumenten van mr. Cneep op. Mr. Cneep heeft wat foutjes gemaakt. Die zijn behandeld en beoordeeld. Wat wil Terharte dan nog? Mr. Cneep heeft Terharte van meet af aan voorgehouden dat zijn kansen op succes minimaal zouden zijn. De tuchtrechter en de gewone rechter hebben geoordeeld…. De oppositie van mr. Cneep, nu verwoord door zijn verzekeraar is inmiddels bekend. Terharte wil gebruik maken van het hem geboden slotwoord. Met verwijzingen naar de second opinion van mr. Cneep en naar tal van andere voorbeelden geeft hij aan met wat voor een positieve grondhouding mr. Cneep hem in zijn portefeuille binnenloodste. Tevens wijst hij erop dat hij, wanneer mr. Cneep hem er van meet af aan, en niet na drie maanden en een rekening van fl. 26.000 eerlijk, duidelijk en onomwonden voorgehouden zou hebben dat zijn kansen op succes minimaal waren, hij van een juridische procedure afgezien zou hebben en de erkenning, die hij wil op een andere, moreel en financieel minder belastende wijze gezocht zou hebben, bijvoorbeeld door het schrijven, laten schrijven van een boek, zoals dit. Hij houdt de leden van het Hof van Discipline voor dat een burger, zoals hijzelf, die bij een geschil over de rekening van zijn advocaat recht zoekt, nergens zijn heil kan vinden, niet bij de deken, niet bij de Raad van Toezicht, niet bij de President van de Rechtbank die beslissingen van de Raad van Toezicht altijd goedkeurt, niet bij de Raad van Discipline en naar het lijkt ook niet bij het Hof van Discipline. De grijzende vijftiger, die zich tot dat moment weinig aan de klachten gelegen heeft laten liggen, steekt zijn hoofd letterlijk naar voren en stelt op hoge en scherpe toon dat de Raad van Toezicht wel degelijk consciëntieus oordeelt over de rekening van een advocaat. Terharte slaat hem met feiten, jurisprudentie, de Gedragsregels voor advocaten en de WTBZ, de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken uit 1843, die regels stelt ingeval van een betwisting van de declaratie om de oren. Ook wijst hij op de overduidelijke mening van prof. J. Leijten over de onzinnige WTBZ. Aan de hand van sprekende voorbeelden wijst hij op de willekeur die de rekening van vele advocaten kenmerkt en op alle moeilijkheden die een burger, die zich tegen de rekening van zijn advocaat verzet, ondervindt op zijn lange weg naar recht. De grijzende, zichtbaar geïrriteerde vijftiger herhaalt slechts dat Raden van Toezicht prima werk verrichten, maar komt in zijn reactie niet verder dan een inhoudsloze ontkenning van de feiten en een beroep op zijn kennis en ervaring, maar zonder onderbouwing. Vervolgens trekt hij zich terug achter het rugje van de voorzitter met de flauwe opmerking: We praten langs elkaar heen. De voorzitter beaamt die opmerking zichtbaar snel en wat al te graag. Opvallend is wel dat de voorzitter de discussie toestaat. Het is hoogst ongebruikelijk dat er zich ter zitting van de Raad of het Hof van Discipline uitgebreide discussies gevoerd worden en dat klagers zo lang het woord mogen voeren. Door onze ervaring kunnen wij onze argumenten als professionele pleiters naar voren brengen, aantonen dat wij op de hoogte te zijn van vele feiten en die feiten met elkaar in verband kunnen brengen. Wij citeren uit wetboeken, de Advocatenwet, uit jurisprudentie. Mogelijk dat er daarom geluisterd wordt. Een andere reden ligt wellicht in het feit dat meningen en overtuigingen van de Stichting Advocadur meer en meer de pers halen. Hoe het ook zij, er wordt geluisterd, maar de sfeer wordt voelbaar grimmiger. Terharte herhaalt in zijn slotwoord dat de klachten ingebracht tegen mr. Cneep en mr. A. Kulstee overduidelijk met elkaar verbonden zijn en uit dien hoofde gebundeld zouden moeten worden; dat die bundeling informatie op zal leveren die het Hof anders niet zal krijgen. Vol vuur wijst hij erop dat er slechts marginaal getoetst wordt en dat zaken die bij elkaar horen gescheiden worden. Hij stelt dat het broodnodig is om het functioneren van advocaten zo te toetsen en fouten zo te sanctioneren dat daardoor de kwaliteit, waarvoor handenvol geld betaald wordt, gewaarborgd wordt. De sfeer wordt nog grimmiger. De voorzitter en de leden van het Hof van Discipline kijken ontstemd om zich heen, naar elkaar en op hun horloges. Als Terharte in het vuur van zijn betoog zegt: U moet goed naar de klachten van de mensen luisteren en daar ontvankelijk voor zijn, springt de voorzitter op en haalt op hoge toon uit: Wij luisteren goed en u krijgt alle tijd, veel meer dan gewoon. We hebben zelfs niet geluncht. Dat is toch is niet te geloven. Zelfs Hare Majesteit lijkt vol ongeloof de zaal in te kijken. Terharte probeert nog duidelijk te maken dat zijn woorden niet gericht zijn op deze zitting, maar het baat niet meer. Het is duidelijk dat de spreektijd over en voorbij is. Men wil onze boodschap niet langer horen. De voorzitter en de leden van het Hof van Discipline hebben in hun eigen ogen hun best gedaan en zelfs meer dan dat. Zo beleven zij dat blijkbaar. Wij hebben hen duidelijk zichtbaar bedreigd in hun bestaande rust en orde. De voorzitter gebruikt vervolgens weer haar machtspositie en sluit iedere mogelijkheid om meer informatie te krijgen af. Omdat ook in deze hoorzitting vele feiten niet aan de orde komen, zou een vervolgzitting die langer duurt dan 45 minuten, zeker op zijn plaats geweest zijn. Klachten over advocaten worden echter altijd in één zitting behandeld. Het idee dat een advocaat wel eens meer op zijn kerfstok zou kunnen hebben dan in één zitting te behandelen is, is nog niet tot de wonderlijke wereld van het tuchtrecht doorgedrongen, ook niet tot niet de geringsten uit de rechterlijke macht en de advocatuur. Dan maakt de voorzitter definitief een eind aan de zitting met de mededeling dat het Hof van Discipline de klachten zal bestuderen en over zes weken, op maandag 27 april 1998 mondeling in de zittingzaal uitspraak zal doen en de uitspraak nog dezelfde dag zal versturen. Daarmee is de zitting is gesloten. De beloofde uitspraak is voor ons al bekend. 13 mei 1998 In gevecht met het tuchtrecht Einde van de klachtenprocedures tegen mr. A.F.M. Kulstee en mr. dr. ing. J.C. Cneep De beslissing van het Hof van Discipline 13 mei 1998 vallen de beslissingen door de brievenbus: Het Hof bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline en verklaart de klachten van Terharte ongegrond. Na de jarenlange behandeling van de klachten bestaat de motivatie van beslissing van het Hof van Discipline in de klachten tegen mr. A. Kulstee, uit acht overwegingen getypt op twee en een half A-viertjes, nr. 2437. Voor haar beslissing om de klachten over mr. Cneep ongegrond te verklaren gebruikt het Hof 11 overwegingen en drie A-viertjes, nr. 2503. Er is een grote letter gebruikt en tussen de overwegingen is veel ruimte gelaten. De motivatie van de beslissing van het Hof van Discipline is vaag, formeel, algemeen, marginaal [97] en weinig zeggend. De woorden die het Hof van Discipline gebruikt zijn gezocht en dienen om te verhullen dat er niet gezocht is naar Recht en Waarheid. Ook hier wordt duidelijk dat ook het Hof van Discipline Terharte, c.q. de Stichting Advocadur op geen enkele wijze tegemoet wil komen en de kans om een duidelijk signaal af te geven waarmee de advocatuur rekening zou moeten houden, voorbij laat gaan [98]. Na de klachten van Terharte, waarvan de behandeling de onmenselijke tijd van bijna 5 jaar in beslag heeft genomen, na klachten van ook andere rechtzoekende burgers zorgvuldig gevolgd te hebben, trekken we de conclusie waar we al bang voor waren: Het tuchtrecht voor advocaten werkt niet en heeft niets met Recht te maken. Het tuchtrecht toetst zo marginaal, geeft zoveel blijken van gebrek aan onafhankelijkheid en tijd en de sanctionerende werking die van een veroordeling uitgaat is zo gering, dat het tuchtrecht niet een waarborg is voor de bewaking van de kwaliteit van het werk van advocaten. Onze conclusie wordt bevestigd door de bevindingen uit het al eerder genoemde onderzoek van de Universiteit van Utrecht (afdeling Rechtssociologie). Bij dat onderzoek is, het zij herhaald, de rol van de deken buiten beschouwing gelaten. In haar brief van 22 juni 1998 aan de Stichting Advocadur schrijft de NOvA in antwoord op onze vragen over de criteria waaraan de Raden en het Hof van Discipline zich m.b.t. het te houden onderzoek te houden hebben: In de Advocatenwet worden geen criteria genoemd en wijziging, aanvulling van wetgeving (waaronder de Advocatenwet) is een taak van de wetgever en niet van de orde. Daarmee staat de politieke verantwoordelijkheid vast voor het feit dat de tuchtrechter net als de civiele rechter niet in staat lijkt om advocaten die schade berokkenen tot de orde te roepen. In alle jaren hebben we nog nooit een politicus bij een zitting van een Raad of het Hof van Discipline gezien. Deel 3 Met recht en rede Hoofdstuk 11 Recht inde ogen gekeken - Doel van het Recht is een vreedzame en rechtvaardige ordening van de samenleving. Katholieke Encyclopedie, Amsterdam 1937. Juni 1998 De eerloze uitspraken van het Hof van Discipline komen aan als ik een klap in mijn gezicht. Jaren heb ik naar woorden en argumenten gezocht heb, brieven geschreven, getelefoneerd, gebeden, gesmeekt en gepleit bij mr. A. Kulstee, mr. Cneep en mr. Zwenken om mij te helpen om de erkenning te krijgen, waar ik recht op heb. Zij hebben fout op fout gemaakt. Daarover heb ik samen met de Stichting Advocadur klachten ingediend. De strijd om erkenning te krijgen voor de ravage, die drie neurologen en een psycholoog in mijn leven hebben aangericht heeft slechts een enorme hoeveelheid pagina's uiterst duur in rekening gebracht papier opgeleverd. Iedere bladzijde levert het pijnlijke bewijs voor het onvermogen van drie advocaten om de rechter duidelijk te maken wat ik wilde en wil: erkenning voor de gevolgen van de flauwekul over mijn premorbide karakterstructuur en rectificatie daarvan en een billijke vergoeding van de aangerichte schade. De Raad en het Hof van Discipline hebben mijn klachten niet of nauwelijks onderzocht, geen enkele getuige of deskundige gehoord en ze toch ongegrond verklaard. De vorderingen op de drie neurologen en de psycholoog gaan allemaal in de loop van 1997 en 1998 door fouten van advocaten verloren. De weerzinwekkende uitspraken liggen in de kast achter mij. Aangeslagen, bijna wezenloos, kijk ik naar de ongeloof-waardige uitspraken van het Hof van Discipline, die als zware bewijzen voor het feit dat ook de hoogste tuchtrechter het doen en laten van mijn advocaten ongemoeid laat, uit mijn handen op tafel gevallen zijn. Ik voel die verloren jaren weer aan mij voorbij trekken. Ik zie mij in treinen zitten, over pleinen lopen, brieven schrijven, ik hoor secretaresses weer zeggen: Mijnheer Kulstee, meneer Cneep of mijnheer Zwenken is er niet, is telefonisch in gesprek, confereert, is op de rechtbank, is ziek, is verhinderd, vertoeft in het buitenland, heeft een afspraak, is in vergadering. Ik zie die uitdrukkingsloze koppen van al die rechters en tuchtrechters en raadsheren voor mij, ook die raadsheer van bijna 70 jaar, die erbij zat alsof hij het allemaal niet meer kon of wou begrijpen. Weer voel ik de onmacht van al die keren dat ik mijn advocaat niet kon bereiken. Weer hoor ik mijn advocaat de verkeerde woorden zeggen. Weer ik hoor ik die zinnen en vragen van de rechters waaruit blijkt dat zij het niet begrijpen. Ik hoor de advocaten van de tegenpartij weer over whiplash en de stand van de wetenschap m.b.t. dat trauma in de eerste jaren na het ongeluk bazelen, terwijl het mij daar helemaal niet om ging of gaat. Ik zie weer dat mijn advocaat met zijn mond vol tanden staat en niet in staat om te zeggen: Edelachtbare, daar gaat het niet om. Wat mijn confrère zegt heeft niets, maar dan ook niets met de vordering van mijn cliënt te maken. Mijn confrater heeft genoemd trauma geheel ten onrechte in het geding gebracht. Mijn cliënt heeft immers niemand een verwijt gemaakt voor het niet onderkennen van genoemd whiplashtrauma. Mijn cliënt maakt de neurologen een verwijt voor het feit dat hij jarenlang geen patiënt met een hersenkneuzing mocht zijn. Het gaat niet om het whiplashtrauma. Het gaat om de jarenlang ontkende gevolgen van zijn contusie. Daardoor is een belangrijk gedeelte van zijn leven uit de hand gelopen, uitgerekend in de periode waarin hij dat leven gestalte had moeten geven. Mijn cliënt wil genoegdoening voor de jarenlange ontkenning van zijn hersenletsel en de gevolgen daarvan. Twee van de neurologen zijn niet zomaar door het MTC veroordeeld. Tevens wil mijn cliënt dat alle flauwekul over zijn premorbide karakterstructuur uit alle medische en andere bestanden verwijderd wordt. Ik verzoek u daar acte van te laten nemen. Als op een grammofoonplaat staan de woorden in mijn kop gegrift, die ik mijn advocaten nooit heb horen zeggen, ook al heb ik hen die woorden telkens weer in de mond gelegd. Door de beslissing van het Hof van Discipline beleef ik al die jaren onrecht weer opnieuw. Gedachten en de daarbij behorende gevoelens komen weer boven. Uitspraken van rechters worden vlijmscherp op mijn netvlies geprojecteerd. In geen van de rechterlijke uitspraken vind ik een woord van prof. Jolles terug noch van dr. J. Patijn [99]. Dat ligt niet aan mij, maar aan degenen, die mij bij hadden moeten staan, mijn advocaten, die er voor hadden moeten zorgen dat de rechters het rapport Jolles en de consequenties daarvan onder ogen kregen, een rapport dat zo duidelijk is dat mijn vrienden mij daarmee feliciteerden: mijn advocaten, die nooit tijd hebben en daarom maar niet kunnen begrijpen of weer vergeten zijn waar het mij om te doen was en is. Alle uitspraken dreigen voor eeuwig in mijn kop gegrift te staan. Ik gris de uitspraak van het Gerechtshof te D. in de zaak tegen de neuroloog Frederiks uit de kast en lees hardop: Het Hof zal de vordering van Terharte tot rectificatie van een aantal standpunten uit de brief van Frederiks afwijzen, aangezien deze vordering onvoldoende duidelijk is. Met name heeft Terharte nagelaten precies aan te geven welke punten uit die brief gerectificeerd zouden moeten worden en voorts wat de inhoud van de rectificatie zou moeten zijn. Godverdomme, vloek ik. Dat heb niet ik, maar dat hebben mijn raadslieden nagelaten. Uit de stapels papieren pak ik haast blindelings de brieven, die ik aan mijn advocaten heb geschreven en ter kennis gebracht heb van de tuchtrechter en de civiele rechter. Steeds weer lees ik welke punten gecorrigeerd moeten worden en wat de inhoud van de rectificatie zou moeten zijn. Ik lees al mijn brieven waarin exact staat wat zij hadden moeten zeggen en moeten schrijven. Zij hebben het niet gezegd en zij hebben het niet geschreven. Als een niet te keren, steeds sneller rijdende trein dreunt de waarheid door mijn kop: Alle strijd voor niks, al die tijd, acht jaar, voor de gek gehouden, emoties, woede, al het weggegooide geld, pijn en verdriet voor niets, voor niets anders dan een berg papier. Geen erkenning, geen rectificatie, geen cent schadevergoeding, niks, helemaal niks. Eerst een verkeersongeluk, dan nog een ongeluk: mijn advocaten, hun potsierlijke tuchtrecht, heel het rechtsbedrijf. Een ongeluk komt zelden alleen, denk ik in een poging om met ironie de onvrede, de woede en de machteloosheid die ik op voel komen, de kop in te drukken. Alles kwijt, geld kwijt, eer kwijt, niets voor mijn gezin gewonnen, alleen maar verloren. Ieder woord, op iedere bladzijde, uit welke stapel papier dan ook, wijst mij met mijn neus op het feit, dat ik niet voor een eerlijk proces in aanmerking ben gekomen. Alle met mijn vrienden geschreven klachten over de advocaten, die individueel en gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor acht jaar gebrek aan Recht klonken en klinken als een klok. Als ik de klachten en alle erbij horende stukken naast de beslissingen van de tuchtrechter leg, schieten onvrede, onbehagen, woede en wanhoop als ongeleide projectielen door mijn lijf en mijn ziel. Ik hoor en lees weer de smoezen, die mr. A. Kulstee, mr. Cneep en mr. Zwenken inzetten om maar niet hun confraters bij de tuchtrechter aan te hoeven klagen. Ik hoor en lees opnieuw dat de advocaat mr. Cneep mij plechtig belooft om mr. A. Kulstee aansprakelijk te stellen. Ik lees de brieven, waarin ik hem aan zijn belofte herinner, omdat hij die nooit nakomt. Omdat ik de feiten en de verschrikkelijke waarheid overzie, dreig ik weg te zakken in moedeloosheid, verbittering en zelfbeklag. Wanhopig pak ik de stapels papier en even wanhopig gooi ik hen ver van mij af de lucht in. Ik blijf gooien, brieven, vonnissen, arresten, hoog en ver van mij af, maar alles komt weer naar beneden. De vloer ligt bezaaid met een enorme hoeveelheid papier. Alles wat ik in acht jaar netjes geordend heb, heb ik door elkaar geflikkerd. Ik trap en stamp door een enorme stapel papieren onrecht, waarvoor niet ik maar mijn advocaten verantwoordelijk zijn. Ik besef dat ik al die jaren vergeefs gevochten heb voor de erkenning die ik zo zielsgraag wil. Ik besef ook dat ik diegenen, die daar verantwoordelijk voor zijn daarvoor niet verantwoordelijk kan stellen. Dat hebben jaren tuchtrecht en civiel recht mij geleerd. De gedachte dat er alle reden is om ook over mr. Zwenken te klagen maak mij letterlijk misselijk. Voor mijn ogen verschijnen die emotieloze koppen, die marginale blikken en woorden van de rechtsgeleerde heren en dames van het recht. Dan heb ik de brief van Stichting Advocadur aan de Europese Commissie voor de Rechten van de mens, d.d. 20 februari 1998 in handen. In deze brief wordt gedetailleerd gewezen op de schending van art. 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens [100] in de procedures tegen de neuroloog Schouwink en de psycholoog Kuypers. De motivatie van de Europese rechter in de zaak Schouwink is beperkt en gebrekkig. In de zaak Kuypers, die eveneens wordt afgewezen volgt er nimmer een motivatie, ook niet na al onze verzoeken, de laatste d.d. 9 april 1999. Blijft de conclusie dat ook de Europese rechter een verzoek afwijst, zonder dat te motiveren. Ik voel dat ik aan een eind ben. Wanhopig graai ik in de hoop papier aan mijn voeten en gooi weer een stapel papier omhoog. Ik voel nog grotere golven spijt, verbittering en zelfbeklag met geweld tegen mijn ziel beuken. Ik dreig mezelf in de onvrede, waar ik schuldloos in gedreven ben, te verliezen. Ik voel een enorme wanhoop en verbittering. Maar ik wil niet wanhopen en ik wil mij niet verbitterd voelen. Uit al die wanhoop groeit de wil om de feiten onder ogen te zien. Ik wil mij niet verliezen. Dat verlies gun ik degenen die mij bij hadden moeten staan, niet. Ik wil mij niet verliezen, niet voor mij zelf en zeker niet voor mijn vrouw en kinderen. Dat mag niet en dat wil ik ook niet, onder geen enkele voorwaarde. Ik wil en zal zoals mr. Cneep dat uitdrukt: blij door het leven gaan. Met de moed der wanhoop pak ik de stapels papier vol onrecht op, stop hen in plastic zakken en donder hen in een koelkast op zolder. Ik storm naar buiten, pak de bijl en hak tot dat heel de wereld er bij neer valt. Van slag tot slag besef ik na een gevecht van bijna acht jaar dat ik alle recht en reden heb om gek te worden, de moed te verliezen en zwaar depressief te worden. Al hakkend komt het besef boven dat ik de strijd niet verloren heb, omdat mijn tegenstanders niet gewonnen hebben. Mijn tegenstanders hebben slechts hun macht aangewend. De kreet van de 70-er jaren De arrogantie van de macht krijgt voor mij, na 30 jaar, echt zin en betekenis. Na al die jaren vechten voor erkenning door de neurologen en de psycholoog heb ik er alleen maar tegenstanders bij gekregen. Het zijn uitgerekend degenen die mij bij hadden moeten staan. Het wordt mij steeds duidelijker dat ik niet alleen voor mezelf vecht, maar voor al die andere mensen, die er vaak veel erger aan toe zijn, die mij en de Stichting Advocadur nodig hebben. Ik ben mij bewust dat ik veel lotgenoten en medestanders heb. Ik besef dat ik na acht verschrikkelijke jaren het Recht, tegen wil en dank, in de ogen gekeken te hebben over de woorden beschik om duidelijk te maken waarom er naast mij zoveel mensen zijn die niet de erkenning of de genoegdoening krijgen waar zij recht op hebben. Ik besef ook dat mijn woorden nog tekort schieten en dat er meer en nog duidelijkere woorden nodig zijn. Het is nog maar een pril besef, maar duidelijk genoeg om mij op de been te houden. Ik weiger om er onderdoor te gaan, schreeuw ik terwijl de spaanders rondvliegen. Ik verrek het om te bukken. Ik ga niet door de knieën. Ik zal fier en recht overeind blijven staan. Ik heb gelijk, maar begrijp waarom ik het niet gekregen heb. Ik begrijp het gezegde: Er is een groot verschil tussen gelijk hebben en gelijk krijgen, tot in het diepst van mijn wezen. Met de laatste bijlslag valt het besluit om niet bij de pakken papier neer te gaan zitten, maar om met mijn benen op de grond te blijven en te proberen wat ik begrijp aan anderen duidelijk te maken. Er zullen nog heel wat boekjes open gedaan moeten worden, voordat het Recht zich zelf in de ogen kijkt. Ik weet nu nog dat ik dat toen dacht. Juni 1998 Kort geding Stichting Advocadur contra mr. F. Buckler De zaak H. Horakel. De juridische ellende van mensen die recht zoeken, blijft binnenstromen. Stof voor te vele opmerkelijke, vaak aan-grijpende verhalen. Een wel zeer opmerkelijk verhaal is de zaak van Harry Horakel - F.L. Loos [101], een zaak waarvoor de stichting zich jarenlang heeft ingezet. In die zaak vordert de advocaat mr. F. Buckler uit R. in kort geding een verbod van ons voornemen om over zijn dagvaarding in de zaak Horakel en de gevolgen daarvan en daarmee zijn verantwoordelijkheid voor de zaak Horakel te publiceren. Tot onze verbijstering wordt die vordering toegewezen. [102]. De uitspraken van de rechter zijn een klap in het gezicht van de vrijheid van meningsuiting en staan in een schrijnende tegenstelling tot andere uitspraken. [103] Het is opmerkelijk dat niet alleen, zoals al eerder gezegd, de NOvA en het juridisch tijdschrift Account, maar ook individuele advocaten er klaarblijkelijk behoefte aan hebben om de stichting in een vals daglicht te plaatsen. Sommige advocaten, die uit de school klappen, maken melding van uitermate negatieve, stemmingmakende uitspraken over de Stichting Advocadur in advocatenkamers. Advocaten blijken iedere mogelijkheid aan te grijpen om ons in diskrediet te brengen en de lastige luis uit hun pels te slaan. Ook de hierboven genoemde mr. Buckler levert bewijzen voor die kennelijk bestaande behoefte. Dezelfde advocaat, die van de Stichting Advocadur een publicatieverbod vorderde in verband met ons, als gezegd, voornemen en niet meer dan dat, om te publiceren over zijn onmogelijke dagvaarding in de zaak Horakel, speelt het klaar ons in het juridisch tijdschrift Actioma en in brieven aan derden het navolgende toe te dichten: Ik heb in het verleden wel eens vaker lectuur van twijfelachtige kwaliteit van uw stichting mogen ontvangen. Brief d.d. 25 okt. 1995 aan ons: U maakt zich volstrekt belachelijk door u als een soort Don Quichote te gaan gedragen. en brief d.d. 11 januari 1996 aan de deken: De manier van optreden doet overigens het ergste vrezen voor de geestesgesteldheid van de leden van de stichting zelf. Brief d.d. 13 sept. 1996 van mr. Buckler, gepubliceerd in het juridisch Tijdsschrift Actioma: Ongeoorloofde middelen waarmee de stichting haar doel tracht te bereiken, .... door de stichting veroorzaakte overlast, ongerechtvaardigde beschuldigingen, diverse dekens en oud-dekens van de Orde van Advocaten, diverse advocaten en andere justitiële autoriteiten hebben intussen last van de stichting ondervonden,…. In zijn brief d.d. 2 december 1996 aan de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem worden al deze beschuldigingen herhaald. In de brief van 21 januari 1998 aan mr. G. Jajal, onze nieuwe advocaat, schrijft mr. F. Buckler: Amice, waarom houdt u zich met deze volstrekt onhoudbare zaken bezig. Het zal u als jurist toch ook duidelijk zijn dat uw cliënten niet serieus te nemen zijn Met die brief is voor ons de maat vol. Met tientallen van dit soort aantijgingen brengt de advocaat mr. Buckler ónze goede naam ernstig in diskrediet. Hij weigert bronnen en feiten voor zijn minne uitspraken te noemen en wil ze ook niet rectificeren. Daarmee dwingt Mr. Buckler ons de rollen om te draaien en hem in kort geding te betrekken. De feiten zijn helder en duidelijk. Rekening houdend met de eerdere uitspraak van de rechter in kort geding te D., die ons alleen al het voornemen verbiedt om feiten over mr. Buckler te publiceren, die hij nooit tegengesproken heeft, lijkt de zaak bij voorbaat al gewonnen. Mr. Buckler heeft het immers niet bij een voornemen gehouden. Hij heeft gelogen dat het gedrukt staat. Dat staat zwart op wit. 23 juni 1998 Hoorzitting in kort geding van de : Stichting Advocadur tegen mr. F. Buckler Met Recht uitgeteld Zelfverzekerd en overtuigd van ons gelijk gaan wij op 23 juni 1998 's morgens naar de rechtbank te D. Een nieuwe advocaat vergezelt ons. De heer mr. Zwenken is niet meer onze advocaat, noch die van de familie Horakel. Mr. Zwenken heeft een aantal jaren voor de Stichting Advocadur opgetreden, o.a. in de procedure tegen de NOvA. In de zaak Horakel stond hij met de Stichting Advocadur diverse malen tegenover mr. Buckler. Pas na jaren blijkt dat de advocaten mr. Zwenken en mr. Buckler zeer goede vrienden zijn, een feit dat de vraag oproept of één van de twee vrienden zich niet onmiddellijk had moeten terugtrekken. Na drie jaren van betaalde werkzaamheden stelt mr. Buckler zijn vriend mr. Zwenken, die ook drie jaar betaalde werkzaamheden achter de rug heeft, voor de keuze: stoppen met het dienen van belangen van de Stichting Advocadur en de familie Horakel of einde van de vriendschap. Mr. Zwenken kiest voor de vriendschap en tegen het belang van de Stichting Advocadur en familie Horakel. Samen met zijn vriend mr. Buckler zadelt mr. Zwenken de Stichting Advocadur en de familie Horakel op met het probleem van een nieuwe advocaat. We vinden er een, een zekere mr. G. Jajal van wie we maar weer het beste hopen. Ook splitsen beide advocaten ons het probleem in de maag van de kosten voor de nieuwe advocaat om zich in te werken, zegge fl. 7.000,--. Wie voor die kosten op moet komen, mr. Buckler of mr. Zwenken, daarover heeft de tuchtrechter nog geen definitief standpunt ingenomen. Over de vriendschapsvraag en de gevolgen er van dienen we klachten in, waarover tot nu, december 2000, nog niet definitief beslist is. Met onze nieuwe advocaat, de heer mr. G. Jajal, die de zaak Stichting Advocadur/Buckler amper kent, hebben we afgesproken dat ik het woord zal voeren. Bij aanvang van de zitting vraagt hij de president eerbiedig toestemming om mij het woord te laten voeren. De president knikt instemmend. De al eerder aan de rechter voorgelegde feiten zijn zo evident dat er geen juridische stok tussen te krijgen is. In mijn betoog leg ik de rechter uit waarom de advocaat mr. Buckler zijn minne uitspraken over ons moet rectificeren en de door de Stichting Advocadur geleden schade in redelijkheid dient te vergoeden. Met veel nadruk verwijs ik naar het eerdere kortgeding, waarin mr. Buckler de rechter bescherming vroeg voor zíjn goede naam en eer en die ook kreeg vanwege ons voornemen een aantal feiten in de openbaarheid te willen brengen, die hij niet wilde corrigeren. Ik wijs de rechter er op waar en hoe de advocaat mr. Buckler de Stichting Advocadur en haar leden in het openbaar en in brieven aan derden diskwalificeert. Ik betoog dat mr. Buckler zijn uitspraken dient te rectificeren en dat de rechter in goede justitie een bedrag dient vast te stellen dat mr. Buckler de Stichting Advocadur voor de aangerichte schade dient te betalen. De vordering is zo helder als glas van de statige rechtszaal, een lekker warm zonnetje zijn weg heeft gevonden en mijn woorden kracht bij zet . De woorden en feiten lijken voor zich te spreken. Af en toe kijk ik naar de advocaat mr. Buckler, een kleine man, met weinig haar. Hij maakt onrustige bewegingen met zijn hoofd en hij wipt voortdurend met zijn voeten. Opgewonden veegt hij af en toe dat beetje haar weg dat van zijn voorhoofd voor zijn ogen valt. Ik wijs de rechter er in alle toonaarden op dat wij van hem hetzelfde vragen als mr. Buckler deed. Waardig besluit ik mijn pleidooi met de volzin: Ik verzoek u dan ook, edelachtbare, om voor de ideële stichting, die het beste met het rechtsbedrijf voor heeft hetzelfde principe te laten gelden, dat deze rechtbank en dit hof voor de commerciële advocaat mr. F. Buckler heeft laten gelden en net als diens hoe dan ook niet aangetaste goede naam ook onze daadwerkelijk bezoedelde naam en eer te beschermen. De rechter kijkt bepaald niet onvriendelijk. Dan geeft hij de advocaat mr. Buckler het woord. Die stelt zich op het standpunt dat de stichting geen spoedeisend belang heeft bij een toewijzing van de vordering. Een merkwaardig standpunt, omdat mr. Buckler met zijn pleidooi en zelfs op deze zitting niets anders doet dan ons beledigen. De ene na de andere belediging rolt van zijn lippen. De rechtszaal hangt vol van het spoedeisende belang om mr. Buckler te stoppen. Daarnaast stelt hij dat hij het recht had om zich tegen de aanvallen van de stichting te verdedigen. [104] Dat is zijn verdediging en de enige verklaring voor zijn minne kwalificaties over ons. Mr. Buckler is nog niet uitgepraat. In zijn pleidooi d.d. 23 juni 1998 ter zitting van de rechtbank te Den Bosch (26346/kg za 98-395) zegt mr. Buckler letterlijk, hetgeen zwart op wit op pagina 4 en 5 van zijn pleitnotities onder overweging 5 staat tussen andere, ons beledigende flauwekul, het volgende: Daarnaast is Buckler nog gestuit op de NJ-uitspraak 1998/20 [105] betreffende de zaak van de heer Terharte, bestuurder van eiseres (de Stichting Advocadur). In deze uitspraak zijn onmiskenbare parallellen met de houding van de stichting en Terharte te trekken. Terharte wenste in deze zaak dat de deskundige, specialist Dorren een verklaring uit 1971! (uitroepteken van mr. Buckler) rechtzette onder de stelling dat Terharte als gevolg daarvan secundair gevictimiseerd zou zijn, hetgeen hem zou hebben belet om eerder voor vermeende rechten op te komen. De woorden raken mij als scherpe pijlen, die mij lijken te verdoven. Je leek wel te verstijven, zeggen mijn vrienden later. Mijn voornemen om geen emotie meer te wijden aan de poppenkast die ons Recht er soms van maakt, spat als een zeepbel uit elkaar. Ik ben met recht uitgeteld. Stomverbaasd kijk ik mr. Buckler aan, die zijn pleidooi verder afratelt. Zijn benen gaan nog altijd in sneltreinvaart heen en weer. Ik hoor hem duidelijk zeggen: De advocaat-generaal, lid van de Hoge Raad, mr. Opasser haalt in zijn conclusie het rapport van de specialist Dorren aan, waarin onder meer te lezen staat dat Terharte behept zou zijn met latente insufficiëntiegevoelens, een agressief deculperend gedragspatroon en een 'toen al' (toevoeging van mr. Buckler) dwingerige handelwijze in de loop van de ziekenhuisverpleging. De neuroloog Schouwink kwam tot de conclusie dat het psychisch patroon van Terharte endogeen zou zijn en exogeen geluxeerd. Meerdere artsen zouden tot een gelijke conclusie zijn gekomen. Dan zegt mr. Buckler op een valse toon en met een vies lachje op zijn gezicht, terwijl hij tegen de procesregels in niet de rechter maar mij aankijkt: Het is niet de bedoeling met deze aanhaling van feiten de heer Terharte nodeloos te kwetsen. Een en ander maakt echter wel veel duidelijk betreffende de opstelling van de stichting, waarin Terharte een allesbepalende rol speelt. Ik meen er in ieder geval mee duidelijk gemaakt te hebben dat mijn kwalificatie van het optreden van de stichting gerechtvaardigd was. Ik sta als aan de grond genageld en ben met stomheid geslagen. De woorden van mr. Buckler raken mij diep in mijn wezen. Ik voel mij in de hoek gedreven. Stukje bij beetje dringt de verpletterende waarheid achter de woorden van mr. Buckler tot mij door. Als een raket schieten de juridische tropenjaren, waar ik op terugkijk door mij heen. In een oogwenk bedenk ik dat Mr. A. Kulstee in 1991 vier dagvaardingen aanhangig heeft gemaakt om voor mij de erkenning te verkrijgen, die ik wilde en wil voor datgene wat een drietal medici en een psycholoog hebben aangericht. Na zeven jaar procederen, drie advocaten en vele rekeningen van die advocaten en procureurs verder, na tientallen rechters van rechtbanken en gerechtshoven, na het advies van de advocaat-generaal mr. W.D.H. Opasser komt de verpletterende waarheid in mij op om daar tot de dag van vandaag door te blijven woekeren. Door de woorden van mr. Buckler besef ik dat ook de hooggeleerde heren van de Hoge Raad er niet in geslaagd zijn om het door mij telkenmale in het geding gebrachte feit onder ogen te zien dat het citaat van de advocaat-generaal mr. Opasser betrekking heeft op de neuroloog Dorren, die door het MTC veroordeeld is en in een brief aan mij schriftelijk afstand heeft genomen van zijn geciteerde uitspraken. [106] Ik voel mij als een vanuit een hinderlaag in de val gelokt. De adrenaline spuit door mijn lijf. Ik wil een ding en dat is mij bevrijden, mij losmaken van mijn belagers. Dan komt er ineens een onverklaarbare rust over mij, een rust die loodrecht staat op de verpletterende waarheid dat ik na bijna acht jaar vechten voor recht uitgerekend dat bereikt heb wat ik wilde voorkomen. Ik sta versteld van die vreemde rust, die in mij gevaren is. De rechter vraagt of ik nog wat te zeggen heb. Mijn mond gaat als vanzelf open en ik hoor mij nu nog in alle rust zeggen op een toon waar de minachting van afdruipt. Edelachtbare, net als bij zijn dagvaarding in de zaak Horakel en net zoals bij al zijn minne uitspraken, die hij vóór deze zitting en zelfs in deze zitting gedaan heeft, heeft de advocaat mr. Buckler ook nu niet onderzocht of de uitspraken over mijn karakterstructuur en die van de leden van onze stichting wel juist zijn. Ook nu heeft hij niet de moeite genomen om even contact met mij of de Stichting Advocadur en haar leden op te nemen. Dan hadden wij hem er op kunnen wijzen dat de door hem geciteerde woorden van de neuroloog Schouwink overgenomen zijn van de neuroloog Dorren. De neuroloog Dorren is net als zijn collega Frederiks door het MTC veroordeeld voor de uitspraken uit 1971! [Uitroepteken van de schrijvers/bewerkers] waarvan deze advocaat, ik richt mijn blik op de kleine man naast mij, die weer een haarlokje, dat voor zijn ogen valt, wegveegt, misbruik maakt om mij en de leden van de Stichting Advocadur er mee te beschadigen. Als mr. Buckler al vindt dat de leden van de stichting behept zouden zijn met de door hem geciteerde latente insufficiëntiegevoelens, een agressief deculperend gedragspatroon en een toen al (toevoeging van mr. Buckler) dwingerige handelwijze of vindt dat ik betreffende de opstelling van de stichting een allesbepalende rol speel, dan had hij enig onderzoek moeten doen, alvorens hier zijn minne, suggestieve uitspraken te doen. Als hij dat in de zaak Horakel had gedaan had hij de hier aanwezige familie Horakel heel wat ellende en verdriet kunnen besparen. Ik sta nog steeds versteld van de rust die over mij gekomen is. Goe gezegd. Geef hem maor flink van katoen. Hij hè de dood van ons mam op zijn geweten, roept de oudste dochter van Harry Horakel geëmotioneerd. Ik hoor gestamp van voeten. Ik hoor en voel instemming. De rechter maant met een waarschuwing tot kalmte, maar vraagt niet naar de oorzaak voor de opwinding. Hij vraagt niets en zegt niets. Daarom wend ik mij tot de griffier en verzoek haar om van mijn woorden goed notitie te nemen en om met name vast te leggen dat de woorden van mr. Buckler niet op waarheid berusten. De griffier knikt bevestigend. [107] De kortgedingrechter kijkt mij wel heel erg marginaal aan, maar nog steeds zegt en vraagt hij niets. Wel maakt hij een eind aan de zitting. Bij het naar buiten gaan fluister ik mr. F. Buckler waardig in zijn oren: Wat ben jij toch een miezerig, gemeen mannetje. Mr. Buckler heeft geen proces wegens smaad noch een kort geding aanhangig gemaakt.
7 juli 1998 Vonnis in kort geding Stichting Advocadur / mr. F. Buckler Ondanks de ernst van de door mr. Buckler gebezigde zeer negatieve kwalificaties over ons, Terharte en de Stichting Advocadur, heeft de rechter in kort geding onze vordering afgewezen bij, zoals hij dat uitdrukt, een gebrek aan spoedeisend belang. Vonnis rechtbank D. d.d. 7 juli 1998, nummer: 26346 / KG 98-395. Voor ons argument dat wij gedurende langere tijd geen advocaat konden vinden, die bereid was om in het spoedeisende belang van de Stichting Advocadur tegen mr. Buckler op te treden is de rechter doof. Het feit dat tussen de advocaat van de Stichting Advocadur mr. Zwenken en mr. Buckler dusdanige vriendschapsbanden bleken te bestaan dat mr. Zwenken er voor koos niet meer voor de Stichting Advocadur op te treden en wij daardoor geen advocaat hadden om een kort geding aanhangig te maken, vindt geen gehoor bij de rechter. Zelfs voor het feit dat mr. Buckler bij brief, d.d. 21 jan. 1998, aan zijn confrère mr. Jajal ons diskwalificeert en nog tijdens de zitting van het kort geding doorgaat met zijn beledigingen aan ons adres is de rechter doof. Ons ontbreekt het aan een advocaat en aan middelen om hem weer aan het spreken te krijgen. Zolang de hoeders van ons recht ons niet tegenspreken, moeten wij er van uitgaan dat de rechters in D. met andere maten en gewichten meten, wanneer het gaat om de goede naam en eer van een advocaat uit het eigen arrondissement.
Vanaf juli 1998 / Een ongenadig onwaarachtig feit Bijna 30 jaar na een verkeersongeluk word ik door juristen en door studenten recht uit mijn dorp en ver daarbuiten aangesproken op de onjuiste, bepaald niet vleiende, door de medische tuchtrechter veroordeelde kwalificaties over mijn premorbide karakterstructuur. Zij hebben net als mr. Buckler de woorden van de advocaat-generaal Opasser gelezen. Ook kom ik erachter dat mijn rechtsstrijd tegen de neuroloog Schouwink als casus besproken wordt. In Rechtspraak van de Week lees ik de woorden van de advocaat-generaal mr. Opasser zorgvuldig. Langzaam maar zeker wordt het begrip volledig dat Vrouwe Justitia na zeven lange jaren de flauwekul over mijn premorbide karakterstructuur, die ik met haar hulp de medische wereld uit wilde helpen, de juridische wereld in geholpen heeft. Wat ik in mijn dorp en ver daarbuiten geheim had willen houden, ligt nu door het doen en laten van Vrouwe Justitia op straat, op advocatenlippen en waart rond bij de Rechtbank en het Gerechtshof in D., in Universiteitsbibliotheken en wie weet waar. Dat komt omdat de advocaat-generaal en de leden van de Hoge Raad de stukken niet goed hebben gelezen en daarna geen of onvoldoende afstand genomen hebben van de uitspraken van de neurologen. Mijn toch al tanende geloof in het Recht wankelt. Ik weet steeds minder wat ik denken moet. [108] Ik voel mij belazerd en gebroken. Ik voel mij verslappen. De puinhoop die het recht van mijn toch simpele rechtsvraag gemaakt heeft, is zó groot, dat ik er geen grip meer op heb. Na bijna acht jaar vechten breekt mijn verzet. Mijn vechtlust is weg. Vechten kan niet meer. Ik wil en kan het niet meer, omdat ik daar een advocaat nodig heb.
Zomer 1998 / Opmerkelijke feiten Het is zomer 1998. De telefoon blijft rinkelen. De post blijft pakken papier met juridische ellende van andere mensen bezorgen. Er komen weer brieven binnen van mensen die met hun klachten over hun ex-advocaat door hun advocaat naar de Stichting Advocadur verwezen worden. Er blijven opmerkelijke ervaringen op ons af komen. Van geval tot geval, van zaak tot zaak groeit onze overtuiging dat de problemen van mensen met hun advocaten, hun rechters, hun tuchtrechters, hun Raden voor Rechtsbijstand, hun hulpverleners structureel zijn. Telkens ontspinnen zich dezelfde verhalen, telkens blijkt dat fouten, die hoeders van ons recht maken, niet goed gemaakt worden. Dat blijkt ook in de vordering van Terharte. In die zaken is het belang van de particuliere verzekeraar evident. Toewijzing van de door hem gestelde secundaire victimisatie zou linea recta tot jurisprudentie leiden, waarop vele slachtoffers als Terharte een beroep zouden kunnen doen en zou de verzekeraars dus veel geld gaan kosten. In de zomer van 1998 komen we er achter dat de voorzitter van het Gerechtshof te B. , mr. Smachter , tot eind 1997 betaald lid en zelfs Vice-voorzitter van de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf was. Deze informatie hebben we bij de stichting WORM nagetrokken en wordt door ook de raadsheer zelf bevestigd. [109] De Raad van Toezicht op het verzekeringsbedrijf is een Raad die zegt de taak te hebben: … erop toe te zien dat schadeverzekeraars bij het tot stand brengen en uitvoeren van overeenkomsten van schadeverzekering en in het bijzonder ten aanzien van het zorgvuldig en voortvarend optreden in het verkeer met de verzekerden, contractanten en/of begunstigden, dan wel gelaedeerde wederpartijen en hun rechtverkrijgenden onder algemene titel, de goede naam van het schadeverzekeringsbedrijf in stand te houden. Dat wil dus zeggen dat het juridisch lot van Terharte mede afhing van een rechter, die betaalde belangen bij het verzekeringsbedrijf heeft, een man van wie het onafhankelijk oordeel in de zaak Terharte en andere mensen verondersteld wordt. Het lijkt er dus op dat de Raad van Toezicht op het Verzekeringsbedrijf noch mr. Smachter voortvarend en zorgvuldig is opgetreden in het verkeer met de gelaedeerde tegenpartij Terharte. De Raad had mr. Smachter eruit dienen te knikkeren of beter, mr. Smachter had eigener beweging zijn biezen moeten pakken. In die zaken is het belang van de particuliere verzekeraar evident. Toewijzing van de door hem gestelde secundaire victimisatie zou linea recta tot jurisprudentie leiden, waarop vele slachtoffers als Terharte een beroep zouden kunnen doen en zou de verzekeraars dus veel geld gaan kosten. Mr. Smachter had zich in de zaak Dorren en Kuypers, twee zaken, waarin verzekeraars en hun advocaten partij waren, dienen te verschonen en iedere schijn van partijdigheid moeten vermijden. Verschonen betekent zoals art. 8.19 e.a. AWB aangeeft dat een rechter, raadsheer zich dient te verschonen in zaken, waarin zij als rechter niet meer onbevangen kunnen oordelen of waarbij zelfs de geringste schijn van ontbreken van onafhankelijkheid gewekt is. Maar mr. Smachter heeft zich niet verschoond, waarschijnlijk te zeer bevangen door zijn vast niet gering betaalde functie bij de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf. Op de vraag van de Stichting Advocadur aan mr. Smachter waarom hij zich niet verschoond heeft, komt het antwoord binnen dat hij daartoe geen aanleiding zag. Zijn mederaadsheren blijken volgens onze informatie op de hoogte van de betaalde functie van mr. B. Smachter. In antwoord op onze vraag schrijven zij dat zij geen reden zagen om mr. B. Smachter te wijzen op de ontoelaatbare verstrengeling van zijn raadsheerschap in de beide zaken waarin een verzekeringsbelang diende. [110] De advocaten mrs. Kulstee, Cneep en Zwenken waren eveneens op de hoogte van de betaalde functie van de president mr. Smachter. Conform art. 30-42 WBR, Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering, hadden zij hem kunnen of beter moeten wraken. Uit zijn brief d.d. 5 augustus 1998 blijkt dat de President van het Gerechtshof niet in staat is een antwoord te geven op de vraag of een raadsheer, die betaald lid is van de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf, zich dient te verschonen. Tenslotte rest de vraag waarom Terharte's advocaten noch de advocaten, optredend in het ressort D., die met mr. Smachter te maken hadden en wisten van zijn betaald lidmaatschap, daartegen niets ondernomen hebben. Het antwoord komt o.a. uit het dagblad Tubantia van 29 augustus 1998, waarin verhaald wordt over het opmerkelijke, zo goed als niet voorkomend feit dat een advocaat een rechter de oren wast. Een Twentse collega van de raadsvrouwe nam er na afloop gniffelend kennis van. (van de kritiek op een rechter). Maar voor iemand die niet uit dit arrondissement komt, mr. Tortelnek houdt namelijk praktijk in Zwolle (red.), is het sowieso minder moeilijk uit te halen dan voor ons. Want wij komen Olé en al die andere Almelose rechters natuurlijk altijd weer tegen. Dan pas je wel dubbel op, nuanceerde hij haar optreden. Voor de waarheids- en rechtsvinding dient echter veelvuldig naar rechters uitgehaald te worden, luidt ons genuanceerde standpunt.
Hoofdstuk 12 Het einde of het begin Niemand in dit aardse tranendal is dus onfeilbaar. Daarom is het goed om de rechtsstaat optimaal te bewaken. De advocaat is, gelet op het voorgaande, de waakhond bij uitstek van de rechtsstaat. Mr. G. Spong, Leugens om bestwil, p. 33. 1997
Na juli 1998 In de loop der jaren heeft onze al maar groeiende overtuiging dat het met ons Recht anders moet in de Stichting Advocadur gestalte gekregen. Ons zicht op het rechtsbedrijf leidt tot de conclusie dat de stichting de beschikking zou moeten hebben over een advocaat, die optreedt in zaken waarin mensen géén of geen goede advocaat kunnen vinden; een advocaat die principiële zaken als de WTBZ, de advocatenwet en andere zaken voor de rechter brengt, die zijn confraters bij gebrek aan tijd, kennis, mensenkennis, ervaring, moed, ontvankelijkheid en onafhankelijkheid laten liggen. In het voorjaar van '98 lijktdie wens bewaarheid te worden. Begin '98 zoekt de jurist Mr. O. Listaert-Peerbolte contact met de stichting. Er volgen een aantal gesprekken. Van meet af aan laat de heer Listaert-Leerholte blijken dat hij met onze doelstelling en onze overtuiging sympathiseert.. Hij steekt niet onder stoelen of banken dat hij graag de advocaat wil worden, die de stichting zoekt en nodig heeft. Listaert-Peerbolte is een man van iets in de vijftig, jurist, fiscalist, columnist en lijkt joviaal, open en direct. Hij formuleert snel en makkelijk, blijkt belezen en en heeft enorm vel contacten in de juridische wereld. Listaert-Leerholte wordt voor ons dan ook al gauw Otto. Zijn kritiek op het rechtsbedrijf en op sommige advocaten en rechters is onomwonden, aansprekend en ons uit het hart gegrepen. Hij lijkt geknipt voor onze stichting. Er ontstaat snel, haast natuurlijk en vanzelfsprekend een band en ook vertrouwen. Daarom vertrouwen wij hem zaken toe van mensen, die zich tot ons wenden. In de loop van de maanden bestendigen onze kontakten zich. Otto is er net als wij van overtuigd dat er jurisprudentie moet komen m.b.t de aansprakelijkheid van advocaten. Daarom dient hij al vrij snel een verzoek in bij de Raad van Toezicht te Amsterdam om advocaat te worden. De tijd gaat door. Het aantal mensen dat zich tot ons wendt blijft onverminderd aanhouden, zeker als er een artikel over de stichting of een ingezonden brief van ons in een krant verschijnt. Maar gelukkig hebben we een jurist die helpt, denken we
December '98 De vierde en de aller, allerlaatste advocaat, mr. Otto Listaert-Leerholte 17 December '98 heb ik een afspraak met onze heer Mr. O. Listaert-Leerholte. De moed die mij door het doen en nalaten van heel het rechtsbedrijf in de schoenen is gezakt, komt er weer een beetje uit. In de hoop as van onvrede, woede en verbittering komt door mr. Listaert-Leerholte een klein vlammetje van hoop tot leven, dat ik via hem toch nog een mogelijkheid heb om voor recht in aanmerking te komen. Hi blijkt zeer geïnteresseerd in mijn vorderingen op de neurologen. In ruil voor die zaken en voor al het werk dat ik daarvoor heb verricht, belooft onze jurist mij om kosteloos een standpunt in te nemen over vie vorderingen. Het heeft lang geduurd, maar op 17 december om om 15.00 uur heb ik een afspraak met Otto in zijn appartement aan de Heeregracht te Amsterdam. Er schijnt een waterig zonnetje, waarin ik vol verwachting naar de Heregracht loop. Ik heb er vanwege mijn goede contachten met Otto alle vertrouwen in dat hij me zal gaan helpen. Ik bel aan en even later zit ik twee hoog in een mooie grote kamer met een moderne open keuken.Grote ramen en een een prachtig uitzicht over de Heeregracht. Computers, fax, printers, telefoons, die om de haverklap rinkelen en overal ordners en dozen. Ik verbaas me over de open haard, die ik tussen al rondslingerenende papieren, boeken, tijdschriften en kranten ontwaar. Na twee koppen koffie en wat gepraat over zijn zoon, zijn reizen naar Amerika en China, zijn recente ongelukkige val met zijn fiets, waardoor hij zijn voortanden heeft beschadigd, komt het doel van mijn bezoek ter sprake. Hij pakt de dozen vol met informatie die ik hem heb toevertrouwd en legt die tussen ons in. Otto kijkt mij meewarig aan, schraapt zijn keel en zegt: 'Jur, we kennen elkaar nu al een tijd en we hebben zoveel relatie dat ik je onverbloemd kan zeggen waar het op staat'. Ik verbaas me over die inleiding en vraag me af waar hij naar toe wil. 'Wel Jur, ik heb de stukken allemaal gelezen en zeg het je maar ronduit '. Om zijn woorden meer kracht bij te zetten stopt hij even. Dan zegt hij met nadruk op ieder woord : 'Al jouw zaken hadden nooit en te nimmer aanhangig gemaakt mogen worden. Iedere jurist en iedere advocaat had van meet af aan moeten weten dat jouw vordering op de neurologen en de psycholoog kansloos waren'. Zijn woorden raken me als zware mokerslagen. De man voor wie ik vriendschap voel en met wie mij in de stichting Advocadur verbonden weet , zegt dat mijn gevecht van jaren om erkenning op juridiche gronden van meet af aan kansloos en zinloos is geweest. Ik kijk hem aan en ben te verbouwereerd en te aangeslagen om wat te zeggen. Ik ben met stomheid geslagen. 'Het instellen van cassatie, het doorzetten van welke procedure dan ook, het is allemaal weggegooid geld en vergeefse moeite', gaat Otto verder. Eindelijk slaag ik er in om wat te zeggen. 'Waarom, waarom, vind je dat, Otto?, ' komt van mijn lippen. In gladde strakke woorden hoor ik hem zeggen. 'Aan de hand van de feiten is het evident dat jouw vorderingen nooit toegewezen kunnen worden'. Ik verzet me en sla hem met allerlei feiten om de oren. Het blijkt dat hij die niet kan weerspreken. Telkens blijkt dat hij de stukken helemaal niet allemaal gelezen heeft. Maar Otto blijft zijn overtuiging dat mijn procedures nooit en te nimmer aanhangig gemaakt hadden mogen worden door zijn appartemnent strooien.Hij neemt zijn mond vol met algemene woorden over causaliteit, verwijtbaarheid, vermijdbaarheid, aansprakelijkheid, jurisprudentie, advocaatskosten, etc., maar hij overtuigt niet. Hij blijft niets anders zeggen dan dat mijn advocaten 7 jaar zinloos op mijn kosten geprocedeerd hebben, door zaken aan te pakken die kansloos waren. Hij zegt het keer op keer, maar zegt niet duidelijk waarom. Daardoor groeit mijn overtuiging dat hij niet weet waar hij over praat, simpelweg omdat hij de feiten niet kent, die ik wel ken. Ik voel dat hij praat om zich vrij pleiten van de hulp die ik hem al zo lang vraag. Otto spreekt nog altijd zo vol overtuiging en met zoveel woorden over de kansloze procesures de mijn advocaten hebben gevoerd dat daardoor hun verantwoordlijkheid voor mij als vanzelfsprekend mijn hoofd in rolt, dat wanhopig op volle toeren draait Ik zie ineens de mogelijkheid voor mij om de 3 advocaten aansprakelijk te stellen, die verantwoordelijk zijn voor de kansloze procedures:' Kulstee, Cneep en Zwenken. Uit de wanhoop, die ik door de woorden van Otto voel , wordt de hoop geboren dat ik toch nog wat goed kan maken van de 7 verloren jaren. 'Als ik het zinloos weggeooide geld terug krijg, ben ik al tevreden', flitst door me heen Ik moet en zal Kulstee, Cneep en Zwenke aansprakelijk stellen voor dat wat Otto zegt, davert door mijn brein. Ik kijk naar Otto, die net zijn pleidooi afsluit. Hij is inmiddels advocaat. Ik ken hem goed. Hij kan en zal me helpen Met een verwijzing naar al zijn woorden, die a.h.w. nog doorklinken in zijn appartement zeg ik:. 'Dan stel je Kulstee, Cneep en Zwenken toch gewoon aansprakelijk.Dat kan nu je advocaat bent. Jij kunt me helpen. Jij stelt die advovaten aansprakelijk omdat ze - zoals je zelf zegt- , kansloze procedures aanhangig hebben gemaakt en jaren zinloos hebben doorgeprocedeerd. Vol verwachting kijk ik Otto aan..Hij staat voor het raam in zijn witte overhemd met das,.Zijn blik is niet op mij is gericht, maar hangt ergens in de Heeregracht. Die blik zal ik, zolang ik leef, nooit meer vergeten. Uit zijn blauw/grijze ogen komt een een harde blik en medogenloze blik, die het midden houdt tussen schrik, sluwheid, onoprechtheid, laaghartigheid en lafheid.Het is hoe dan ook niet meer de blik van een vriend, die wil helpen.Hij kijkt niet meer zoals hij keek toen hij zei mijn overtuiging met recht te delen. . Het is lange tijd stil. Na al zijn woorden valt die stilte op. Dan opent hij zijn mond. Ik zie dat hij door de val van zijn fiets een paar stukken van zijn voortanden mist. Dan zegt hij, terwijl hij tussen, de boeken, kranten, dossiers, etc. heen ijsbeert van alles en nog wat , dat er op neer komt dat ik het verkeerd zie. Zijn woorden glibberen onoprecht en niet overtuigend als gladde palingen door het appartement. Ik probeer ze te pakken.Tevergeefs. Hij wil hoe dan ook geen juridische procedure tegen Kulstee, Cneep en Zwenke beginnen. Al zijn woorden botsen op de woorden waarmee hij zelf nog maar net geleden de verantwoordelijkheid van zijn confraters aangaf. Ik verzet me en wijs hem er op dat de uitslag van een juridische procedure nooit zeker is.Ik zeg hem dat ik alles wil doen om samen met hem de veranwtwoordelijkheid van zijn confraters voor de rechter te laten spreken, dat ik, als het hem toch om geld gaat, zal proberen geld te vinden. Maar hij wil niet. Ik voel dat ik weer geen hulp zal krijgen, zelfs niet van Otto. Ik voel dat mijn laatste strohalm om recht te vinden zo hardhandig is aangepakt dat hij breekt. Ik voel verraad. Ik voel misbruik van vertrouwen. Ik voel me misbruikt Ik voel die onvrede opkomen , die altijd bezit van mij neemt wanneer advocaten in hun belang praten en net doen alsof het om het mijne gaat. Bij ieder woord voel ik dat ik toch niet te maken heb met een vriend, die mij wil helpen. Nu het om een procedure tegen zijn confraters gaat ken ik Oto niet meer terug. Hij blijkt een bange man te zijn, die zijn eigen woorden verloochent en alleen maar aan zijn reputatie denkt. Wat ik ook zeg, het help niet, omdat hij niet wil helpen. Ik voel me verraden. Zijn woorden van verontschuldiging wil ik niet meer horen. Aangeslagen verlaat ik het appartement en ga naar huis. Binnen twee uur heb ik hoge koorts. Ik ben dagenlang ziek van de onoprechtheid, de dubbelhartigheid en onwaarachtigheid van een advocaat van wie ik hulp dacht te krijgen. In mijn koorts ijl ik de wens, die mijn werkeliojkheid wordt: ' nooit, nooit meer een advocaat, de laatste, de allerlaatste advocaat,. Ik heb een vriend verloren, de stichting haar beoogde advocaat. Otto is weer gewoon Mr. Listaert-Leerholte. [111]
Na december 1998 In de jaren die volgen krijgt het ideaal dat mij met Recht beweegt het zwaar te verduren. Mensen met wie ik dacht een ideaal te delen laten mij en daarmee de Stichting Advocadur in de steek. De financiële en morele steun van de belangrijkste sponsor van ons gedachtegoed valt weg. Puur eigenbelang breekt keer op keer mijn ideaal. Aan het eind van 1998 ben ik letterlijk en figuurlijk aangeslagen. Mijn teleurstelling in mensen met wie ik mij jarenlang verbonden voelde is zo diep en intens dat ik er een punt achter wil zetten. Ik ben figuurlijk en letterlijk aangeslage. De ziel is uit Stichting Advocadur gehaald en ik ben mijn bezieling kwijt.Ik voel me van wij weer ik worden. Maar na de jaarwisseling komen er nieuwe mensen, nieuwe impulsen. Het kantoor van Advocadur verhuist van Brabant naar Gelderland. Er wordt een betere administratie opgezet. De slechts in theorie bestaande Uitgeverij Jurilet wordt werkelijkheid. Het eerste boek van Jurilet Een ongeluk komt zelden alleen wordt werkelijkheid. Er komen nieuwe mensen en ook af en toe wat geld waarmee wij onze werkzaamheden kunnen betalen. In juli 2000 krijgen we een bijzonder goed contact met de jurist, mr. A.A. Bazurki. Door een financiële zwendel van zijn patroon en een aantal negatieve ervaringen met zijn confraters wilde hij jarenlang geen advocaat meer zijn. Gelouterd door die affaire zet hij nu alles op alles om weer als advocaat het werk aan te pakken dat advocaten laten liggen. [112]
27 augustus 2000 Op 27 augustus 2000 haal ik voor de uiteindelijke redactie van dit boek weer al die papieren vol ellende van zolder. Ik laat al die wonderlijke brieven, vonnissen, uitspraken en krantenartikelen door mijn handen gaan. Ik zie de puinhopen die het Recht heeft voor mij liggen. Het is niet om aan te zien. De uitspraken van de rechtbanken te B., R. en Arnhem en die van de Gerechtshoven te Arnhem en D. spreken elkaar faliekant tegen. De vordering op de neuroloog Schouwink wordt door de rechtbank, 28 april 1993: rolnr.: 252/1993 en het Hof, 16 januari 1996, rolnr.: 94/622, te Arnhem afgewezen op basis van de eerder genoemde rechtsverwerking. Volgens de rechters zou ik mijn rechten op Schouwink verwerkt hebben, omdat ik hem een te lange tijd niet zou hebben laten weten dat ik hem nog altijd aansprakelijk houd voor wat hij aangericht heeft. Gelaten laat ik de stapel brieven door mijn handen gaan, die ik in de loop der jaren aan Dorren, Schouwink, Frederiks en Kuyper geschreven heb. Ook de brieven waarin ik Schouwink aansprakelijk stel. In de vordering op de neuroloog Frederiks wijzen de rechtsgeleerden van de rechtbank en van het Gerechtshof het beroep van de tegenpartij op rechtsverwerking af, omdat mijn advocaat mr. Zwenken in die procedure mijn brieven wel in het geding heeft gebracht. In de procedure tegen Dorren komt de rechtbank te B. tot de conclusie dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de inhoud van de brieven van Dorren enerzijds en de door Terharte aan zijn vordering ten grondslag gelegde gebeurtenissen vanaf 1970 anderzijds, omdat Terharte zich in de periode na die brieven onder behandeling heeft gesteld van andere medici, van wie verwacht mocht worden dat zij zich niet zonder meer zouden laten beïnvloeden door de weergegeven tekst van de die brieven, maar dat zij zich een zelfstandig deskundig oordeel als medici over de gezondheidstoestand van Terharte zouden vormen op basis van eigen onderzoek. Rechtbank B., 11 juli 1995, HAZA 93-3225. Het staat er zwart op wit, maar de woorden van de Rechtbank te B. zijn klaarblijkelijk niet tot de hoofden doorgedrongen van de rechters die dienden te oordelen over die andere medici, die niet aan voornoemde verwachting voldeden, die zich geen zelfstandig, deskundig oordeel vormden, maar de flauwekul van Dorren gewoon hebben overschreven en mijn leven jarenlang tot een hel maakten. Er zijn rechters die begrijpen dat het mij niet te doen is om het niet onderkende whiplashtrauma, maar mijn vordering om andere, onvoorstelbare redenen afwijzen, waaruit blijkt dat zij niets begrijpen van de erkenning die ik wil; zaak Terharte/Frederiks, Rechtbank B., 94-106, 10 juli 1997; Hof D., 0970 0878/BR, 17 november 1998. Toch wijzen de erkennig die ik wil af. Hun motivering is onvoorstelbaar gebrekkig. Ik zie al die vonnissen en arresten weer en denk: In de raadkamers zijn besluiten gevallen waar ik geen raad mee weet. Ik ben radeloos. Geen enkele rechter oordeelt, zoals prof. J. Jolles in zijn, let wel, op last van de rechtbank te Breda tot stand gekomen rapportage stelt: Gegeven de stand van de wetenschap d.d.1970, kan van een praktiserende neuroloog verwacht worden dat hij weet dat een contusie cerebri, hersenkneuzing, zeker indien i.h.b. frontaal gelokaliseerd, tot gedragstoornissen aanleiding kan geven. [113] Geen enkele rechter oordeelt dat zoals voornoemde prof. Dr. J. Jolles in zijn rapportage stelt, dat ook in 1970 een neuroloog niet een specialist op het gebied van de persoonlijkheid is en dat, wanneer dr. Dorren zou hebben gemeend dat er niet van een door het ongeval veroorzaakte psychopathologie sprake was, dan zou gezien het belang van deze diagnose voor de patiënt verwacht dienen te worden dat hij specialisten zou hebben ingeschakeld voor nader onderzoek van deze veronderstelling. [114] Dat heeft dr. Dorren nagelaten. Schouwink, Frederiks en Kuypers óók! Heel het dossier, dat nu weer voor mij op tafel ligt, wemelt van de gegevens en de aanwijzingen, die een gewoon mens onmiddellijk met zijn neus op het feit duwen dat de neurologen hun werk niet goed gedaan hebben en een leven lang de gevolgen van hun fouten niet goed hebben willen maken. Dat feit wordt in zeven lange procesjaren door niet één rechter onderkend. Gelaten en vastbesloten om mij niet meer op te winden overzie ik de op mijn tafel uitgestalde trieste feiten. De rechterlijke uitspraken vormen samen een pijnlijk samenraapsel van tegenstrijdigheden en tegenstellingen en leveren slechts het bewijs dat geen van de hooggeleerde heren op het idee gekomen is om eens zijn licht op te steken bij zijn collegae. Geen enkele rechter, geen enkele advocaat heeft het nodig geoordeeld om de door mij aangeboden getuigen, als prof. dr. R. Hoksbergen of mensen die mij jarenlang gekend hebben, die aanboden om te getuigen, naar hun mening te vragen. Geen van mijn vrienden of vriendinnen die de ontwikkeling van mijn leven na het verkeersongeval van nabij hebben meegemaakt, wordt gehoord Met elk vonnis, met elk arrest, tot en met die van de Hoge Raad, ervaar ik dat het Recht geen wetenschap is maar het werk van mensen die fouten maken. Fouten die zij net als de neurologen en de psycholoog niet toe willen geven, laat staan goedmaken. Ik zal nooit kunnen begrijpen, laat staan begrijpen, dat de drie neurologen en de psycholoog vrij gesproken zijn. Ik kan niet begrijpen dat zij die flauwekul over mijn karakter-structuur niet hoeven te rectificeren. Ik kan niet begrijpen dat ik handenvol geld aan advocaten, gerechtskosten en deurwaarders heb moeten betalen en die heren medici geen centje pijn geleden hebben. Terwijl ik die uitspraken, die brieven en al die rekeningen door mijn handen laat glijden en ik het verdriet weer voel, overzie ik de schade, die ik in het boek, Een ongeluk komt zelden alleen, tot leven heb proberen te roepen. Daarom begrijp ik niet dat zij niet door de rechter gedwongen zijn om mij de erkenning te geven waar ik recht op heb en waar ik bijna acht jaar lang in alle toonaarden om gevraagd heb. De feiten en mijn gelijk liggen voor mij op tafel. Daarom begrijp ik het niet. De telefoon op het kantoor van de Stichting Advocadur rinkelt. Met de stichting Advocadur, zeg ik zoals zo vaak in de afgelopen zes jaar. U spreekt met de Tamme, oud raadsheer van het Gerechtshof te D., klinkt het in mijn oor. Het is de eerste rechter in heel mijn leven, die mij belt. Ik ben even de kluts kwijt en vraag mij dan af waarom hij belt. Is de heer Balancia aanwezig?, hoor ik vervolgens. Onze secretaris is net vertrokken, maar misschien kan ik u van dienst zijn, zeg ik zo rustig en vriendelijk mogelijk. Ik wil weten wat de man wil. De heer de Tamme vraagt gelukkig niet naar mijn naam, maar praat gewoon verder. Ik heb hier een brief d.d. 27 februari 1997 van de heer Balancia, secretaris van Advocadur, waarin hij gewag maak van een boek, dat uitgegeven zal gaan worden. Mag ik u vragen, is dat boek reeds in omloop? Omdat de Stichting Advocadur stof voor vele boeken heeft en in meerdere brieven aangekondigd heeft over het lot van mensen die recht zoeken te willen schrijven, weet ik niet over welke zaak hij spreekt. Daarom vraag ik hem of hij mij wat meer informatie wil geven. Het boek handelt over een man die een hersenbeschadiging heeft opgelopen en van enige medici genoegdoening vordert in een aantal rechtszaken die bij het Hof waar ik raadsheer was gediend hebben, hoor ik de ex-raadsheer zeggen. Door die woorden besef ik dat ik met de raadsheer spreek die samen met de president van het Hof, mr. Smachter, mijn vorderingen op Dorren heeft afgewezen. Zijn stem kan ik mij niet herinneren, omdat hij bij de zitting geen stom woord gezegd heeft, maar zijn gezicht staat mij, alsof er een knop wordt omgedraaid, in een oogwenk helder voor ogen. Ik zie hem vóór mr. Smachter, de president van het Hof, de raadszaal binnenkomen in zijn toga, ik zie hem weer zitten, een ook al oudere man, klein van stuk, volgens mij dik in de zestig, een rimpelig gezicht, dat hij scheef houdt en met beide in elkaar gevouwen handen ondersteunt. Zijn oogjes kijken mij weer net als drie jaar geleden priemend en - misschien wel door de niet malse kritiek van de Stichting Advocadur op het rechtsbedrijf - zo verontwaardigd aan, dat ik aan zijn onafhankelijkheid twijfelde. Ik heb de man aan de lijn, die met de arresten, waar hij zijn naam en handtekening onder zette, mijn vonnis tekende. De verschrikkelijke woorden, alle fouten en vergissingen, de onlogische conclusies, de slecht of niet gemotiveerde uitspraken, ik zie het allemaal weer voor mij. Mijn blik glijdt over de tafel met alle papieren ellende, op zoek naar het arrest, waar de raadsheer mr. de Tamme voor tekende. Die man vraagt mij na alle jaren of het boek, waaraan hij zelf meegeschreven heeft, al in omloop is. Dezelfde man, die mij toen niets vroeg, ook al smeekte ik er om. Dezelfde man, die het niet de moeite waard vond om deskundigen of getuigen te horen, dezelfde man die zich met een mr. Jantje-van-Leiden van mijn verzoek om erkenning en rectificatie afmaakte en geen enkele interesse toonde in wat ik wilde, is nu geïnteresseerd. Waarom toen niet, waarom toen niet en nu wel, nu wel, dreunt door mijn hoofd. Ik heb alle reden om in woede uit te barsten. Toch ben ik tamelijk kalm en gelaten. Naarmate de tijd vordert en mijn gelijk zich steeds duidelijker aftekent in alle feiten die op de Stichting Advocadur afkomen en naarmate dankzij alle hulp mijn of beter ons boek vordert, nemen tot mijn grote verwondering en tevredenheid woede en wraakgevoelens af. Ik betrap mij soms zelfs op een zekere mildheid jegens rechters en advocaten. Rustig zeg ik: Het boek waar u op doelt zal over een paar maanden gereed zijn. Het heet Recht in de ogen gekeken. Dat is deel 2 uit de serie. Met Recht een ander gewicht in de schaal. Deel 1, Een ongeluk komt zelden alleen is al uit. Dat boek behandelt de gevolgen van een ernstige hersenbeschadiging en vooral de jarenlange ontkenning daarvan door een drietal neurologen en een psycholoog. Deel 2 doet verslag van de jarenlange juridische strijd om erkenning te krijgen van de neurologen en de psycholoog en schildert de opmerkelijke loop, die het recht - mede dank zij u, denk ik, maar ik zeg het niet - genomen heeft. Moeiteloos, haast automatisch, als van een uitgever rollen de woorden van mijn lippen. Ik heb die al zo vaak gesproken.
Hoofdstuk 13 Juridisch letsel een begrip Men mag van een gevestigde macht niet verwachten dat hij zich uit eigener beweging zal hervormen Spinoza Met dank aan mr. dr. ing. J.C. Cneep Mr. Cneep heeft er ongetwijfeld aan bijgedragen dat medisch letsel een begrip is geworden. Door gebruik te maken van zijn privileges als advocaat en het machtige en goedkope wapen van de publiciteit is hij opgekomen voor slachtoffers van fouten van medici. Hij heeft kort gedingen gevoerd om een voorschot op schadevergoedingen te krijgen. Hij heeft druk gelegd op verzekeraars door hun naam in de openbaarheid te brengen of daarmee te dreigen. Mr. Cneep heeft de juiste woorden gevonden om medisch letsel te laten spreken en te laten voelen. Hij heeft de publiciteit bewerkt en voor zijn kar gespannen. Hij heeft geen middel onbeproefd gelaten om de positie van slachtoffers van medisch handelen te versterken. Mr. Cneep heeft op vele manieren steeds weer aandacht gevraagd voor slachtoffers van medisch letsel. Of het optreden van mr. Cneep in algemene zin een structurele bijdrage heeft geleverd aan een behoorlijke opvang van en hulp aan slachtoffers van medici en aan een eerlijke, adequate regeling van medische letselschade, dat is een vraag die wij open laten. Hij heeft echter jarenlang in het openbaar belijdenis afgelegd van zijn begrip voor de pijn en het verdriet van slachtoffers van medisch letsel. Hoe het ook zij, het feit dat medisch letsel een begrip is geworden, is echter zonder meer voor een belangrijk deel de verdienste van mr. Cneep geweest. Ere wie ere toekomt. Mr. Cneep begrijpt niet wat juridisch letsel is. Daarmee heeft hij zoveel moeite, dat wij hem graag een handje helpen om begrip te krijgen voor juridisch letsel. Daartoe maken we gebruik van zijn eigen woorden. De woorden van de letselschadespecialist worden tot pleitbezorgers gemaakt van de overtuiging van de Stichting Advocadur en Jurilet dat óók juridisch letsel een begrip dient te worden. Daarom hebben wij een collage gemaakt van een aantal letterlijk geciteerde uitspraken die mr. Cneep een decennium lang in de Nederlandse dagbladen en tijdschriften heeft kunnen doen over het letsel dat medici veroorzaken en over de gevolgen daarvan voor patiënten. Pijn is pijn, verdriet is verdriet en letsel is letsel. Alle woorden en uitspraken van mr. Cneep over fouten van medici en medisch letsel zijn daarom onverkort toepasbaar op fouten van juristen en op het juridisch letsel dat die fouten veroorzaken bij cliënten. In de uitspraken van mr. Cneep, die we letterlijk aanhalen, hebben we de woorden medisch, medicus en patiënt veranderd in juridisch, advocaat en cliënt. Mr. Cneep is vervangen door Stichting Advocadur. WOORDEN EN UITSPRAKEN VAN DE LETSELSCHADE-SPECIALIST mr. dr. ing. J.C. Cneep [120]
Met dank aan Mr. Cneep.
TENSLOTTE / VERANTWOORDING RECHT IN DE OGEN GEZIEN geeft niet alleen feiten weer over de behandeling van een juridische vraag. Het boek richt ook de aandacht op de zwakke plekken in ons Recht. Het is niet geschreven om Vrouwe Justitia te vloeren, maar om haar de hand toe te steken om overeind te komen. Immers, wie Vrouwe Justitia recht in de ogen kijkt, ziet dat zij niet onafhankelijk, noch onomkoopbaar is. Wie goed kijkt ziet dat zij zich laat verblinden, omdat zij de blinddoek niet altijd voor haar ogen houdt. Vrouwe Justitia is uit balans, gestruikeld en heeft veel meer dan de schijn tegen. In ons land wordt terecht door schrijvers en advocaten opgetreden tegen de mishandeling van varkens en andere dieren, maar niet of nauwelijks tegen de behandeling van mensen door advocaten en rechters, ook al is die soms bij de zwijnen af. Kritiek en tegenspraak op dit boek zijn van harte welkom. Mensen die hun kritiek niet op de feiten richten, zullen we telkens op de feiten wijzen. Uit de feiten en de verhalen die bij de Stichting Advocadur binnenkomen blijkt dat er vele mensen met recht en reden op zoek zijn naar Recht, maar desalniettemin niet voor een oordeel van de rechter in aanmerking komen. Te vaak blijkt dat Justitie niet aan 'een rechtvaardige, veilige en vreedzame samenleving bouwt en geen oprechte koers vaart. Telkens blijkt dat er een direct causaal verband bestaat tussen niet of nauwelijks geboden rechtshulp, bescherming, veiligheid en - soms gevaarlijke - onvrede, onrust, woede, wanhoop, machteloosheid, moedeloosheid, arbeidsonge-schiktheid, ziekte, werkverzuim, …. Van geval tot geval, van verhaal tot verhaal wordt duidelijk dat het door de samenleving, door ons dus, betaalde rechtsbedrijf problemen oplevert, voor de kosten waarvan diezelfde samenleving, wij dus, wordt opgezadeld. In de meeste gevallen zijn commerciële advocaten en soms niet goed functionerende rechters daar uiteindelijk debet aan, waarmee hoe dan ook niet is gezegd dat er geen goede advocaten en rechters zouden zijn. Feit is em blijft dat te veel mensen problemen met hun recht ondervinden. De werkelijke omvang en ernst van de problematiek is onduidelijk, maar zal blijken uit de bestanden en de gegevens van de dekens, de Raden en het Hof van Discipline, de Raden voor Rechtsbijstand, de Buro's voor Rechtshulp, huisartsen, de GMD, de arbeidsbureaus, de Gemeentelijke Sociale Diensten, werkvoorzieningschappen, politieke partijen, … Omvang en ernst van het probleem zullen met name blijken uit de vergelijking van de gegevens en de koppeling van de bestanden van alle hulpverlenende instellingen. Aan dat onderzoek en/of aan het bevorderen daarvan willen wij bijdragen, o.a. met dit boek, dat wij aanbieden aan alle personen en instanties die verantwoordelijkheid dragen voor de naar onze mening ernstige problematiek en de oplossing er van. Volstrekt duidelijk is dat Recht niet vanzelf spreekt en dat wij niet werkloos toe hoeven te zien dat ons Recht het niet alleen af kan. Wij helpen graag een handje. Joure, Langweer, Leeuwarden, Maastricht, Memisan (F), Veghel, Wehl en Zutphen, Oktober 2000 Jur Terharte c.s. CD……. RECHT IN DE OGEN GEKEKEN Bij dit boek en aan alle andere boeken in de serie Met recht een ander gewicht in de schaal wordt een CD met gegevens over ons rechtsbedrijf aangeboden. Deze CD is het resultaat van vele jaren werk van de Sociale Databank Nederland, die ook een eigen site op Internet heeft. De CD biedt de rechtzoekende burger, journalisten, juristen en medici een enorme hoeveelheid behartigenswaardige feiten en informatie over rechters, advocaten, juridisch letsel, kortom ook een unieke mogelijkheid om het Recht recht in de ogen te kijken. Advokaters DEEL 3 UIT DE SERIE MET RECHT EEN ANDER GEWICHT GEWICHT IN DE SCHAAL Verhalen over juridisch letsel Slachtoffers van advocaten, rechters, ………. zelf aan het woord In dit boek komen een groot aantal mensen - al dan niet door ons/ Stichting Advocadur geholpen - zelf aan het woord. Zij vertellen hun verhaal over het recht dat zij zochten of nog zoeken. Zij doen hun ervaringen met het strafrecht, het civiele recht, het bestuursrecht en het tuchtrecht, kortom met het rechtsbedrijf, uit de doeken. Ook dit boek maakt duidelijk wat juridisch letsel is en waarom het niet nodig zou zijn. Nadere informatie over de definitieve uitgave of bestelling van het boek. © Uitgeverij Jurilet Keppelseweg 27, 7031 AR WEHL. Tel.: 0314-682870 / Fax: 0314-682871 E-mail: Advocadur@hetnet.nl
Want je laat je toch door een advocaat verdedigen om de lasten van het proces een beetje van je af te wentelen. Maar het tegendeel gebeurde. Nooit eerder heb ik zulke grote zorgen om het proces gehad dan sinds de tijd dat u mijn belangen behartigt. ( Uitspraak van de hoofdpersoon Joseph K. in Der Prozeß van Franz Kafka, uitgegeven in 1925. ) Voor wie Recht zoekt en voor wie ons Recht aan het hart gaat is dit boek zonder meer aan te raden. Het is het verplichte literatuur voor rechters, advocaten en andere personen die zich beroepshalve met ons aller Recht bezig houden Uitgeverij Jurilet ISBN: [1] Drijvende kracht achter deze Stichting Bescherming Verkeersslachtoffers, SBV, was mevr. H. du Chatenier, een vrouw die in Duitsland t.g.v. een verkeersongeluk ernstig letsel heeft opgelopen. De gevolgen van dat letsel zijn - zoals bij vele mensen die in het buitenland een ongeluk krijgen - op grond van malversaties, waarvoor zij de bewijzen heeft, nooit vergoed. Toch heeft zij jarenlang naar mij en naar talloze andere verkeersslachtoffers geluisterd, hen gesteund en met raad en daad geholpen. Voor haar werk verdient zij veel meer lof dan zij en met haar de andere medewerkers van de SBV tot nu toe gekregen hebben. [2] In 1991 krijgt Terharte na een medische herkeuring wederom een uitkering van 100% aangeboden. Hij verzet zich jarenlang op principiële gronden tegen de hoogte van die uitkering en hij vordert bij de bestuursrechter om zijn uitkering niet op de gemeenschap te verhalen, maar op de verzekeraar van de ongevalveroorzaker en de artsen en de psycholoog. Op 15 november 1996 wijst de bestuursrechter de vordering af. Uit het vonnis, nr. CVB 95/3697 WAO, 95/3698 AAW, wordt niet duidelijk waarom. [3] Uit de correspondentie blijkt dat het contact tussen mr. J. Kulstee en Terharte beheerst werd door wederzijdse, haast vriendschappelijke sympathie, eerlijkheid en directheid. [4] Vrij Nederland, 17 september 1977: … Was ik maar als auto ter wereld gekomen, dan was mijn schade eerlijker beoordeeld. … [5] Bij de Stichting Advocadur komen meer dan 25 jaar na het ongeluk van Terharte de bewijzen binnen dat mensen met een hersenbeschadiging, net als hij, nog altijd gekeurd worden door een neuroloog, die, aangezocht en betaald door de verzekeraar, twijfel zaait over de gevolgen van die hersenbeschadiging. Daardoor worden zij gedreven tot een finale kwijting, die zij in wezen niet willen. Net als Terharte. [6] Para Conversar, Basisidioom Gespreksvaardigheid Spaans, Wolters Noordhoff, ISBN 90 01 07455 3 [7] Door een student, die een intensieve cursus Spaans volgt, krijgt Terharte het boekje Het Bolwerk van de Beterweters van de dichter en hoogleraar psychiatrie Rutger Kopland in handen. De inhoud van dat boekje is voor hem zo herkenbaar en vertrouwenwekkend dat hij contact zoekt met de schrijver. Die verwijst hem naar een geestverwant psychiater in de buurt van mijn woonplaats, de heer Losma. [8] In 1991 was het een advocaat conform de Gedragsregels voor Advocaten niet toegestaan op no cure no pay-basis te werken. [9] Rol: Register, lijst van zaken, die voor het gerecht behandeld moeten worden. [10] Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering, eerste boek, art. 193. [11] Brief d.d. 8 december 1994. [12] Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering, eerste boek, art. 429m. 1. [13] Uit een van de brieven aan de Stichting Advocadur: Als het brood van een bakker je niet smaakt ga je naar een andere bakker, een straat verder. Als je broodnodig 'Recht' nodig hebt en als jouw advocaat er niets van bakt en zijn misbaksels desalniettemin pittig in rekening brengt, dan heb je een probleem, dan knagen er zorg en twijfel aan je, dag in dag uit. [14] In die tijd mogen gespecialiseerde advocaten van de Nederlandse Orde van Advocaten het uurloon met de factor anderhalf vermenigvuldigen. [15] Uit ervaringen die in de loop der jaren bij de Stichting Advocadur binnenkomen blijkt dat mr. Cneep zijn potentiële cliënten een drietal pagina's met Algemene Informatie verstrekt, waarin genoemd kanspercentage beloofd wordt. [16] J.C. Cneep, Het Waterschapsbestuur, diss., Deventer 1980. ISBN 90 268 1161 6. [17] Secundaire victimisatie: Daarmee wordt gedoeld op het verschijnsel dat mensen die ongewild het slachtoffer ergens van worden nog eens een tweede keer tot slachtoffer worden gemaakt door de bejegening die zij vervolgens ondervinden van bijvoorbeeld politie, justitie, artsen en of verzekeringsmaatschappijen (Psychische schade door verkeersongevallen, van M.C. Hofman, R. J. Kleber, en D. Brom, ISBN 90 368 0220 2). [18] De Stem, 26 februari 1993. [19] Brabants Nieuwsblad, 20 april 1991. [20] Uit het aan de Stichting Advocadur verstrekte dossier van de familie A.J.G. van der Ven, voor wie mr. dr. ing. J.C. Cneep niet succesvol is opgetreden, blijkt dat mr. Cneep zich ook m.b.t zijn cliënt, de heer van der Ven in ernstige mate vergist. In zijn brief d.d. 18 december 1992, kenmerk S/r/89.317 schrijft hij over de inmiddels overleden heer van der Ven, ook al is deze tot de dag van vandaag in leven. [21] De gevolgen daarvan houden aan tot en met het arrest van de Hoge Raad met betrekking tot de vordering op Kuypers en Schouwink. Het arrest hierover wordt gepubliceerd in het tijdschrift voor Nederlandse Jurisprudentie 1998, nr. 20. Op pagina 126 van dat tijdschrift staat boven de samenvatting: Over het in 1970 opgelopen whiplashletsel. [22] Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, eerste boek Art. 133.1.: De aanlegger is gehouden bij het exploit van de dagvaarding procureur te stellen, op straffe van nietigheid. [23] Het tot nu toe onweersproken drama Groen staat o.a. in het tijdschrift Actueel van 3 september 1998 en de Telegraaf van 14 november 1998. De heer Groen heeft bij een verkeersongeval zoveel zware verwondingen opgelopen dat het een wonder is dat hij nog leeft. [24] Genoemd belastingadviseur wordt, op grond van de klachten later ingediend door de Stichting Advocadur, door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) uit de beroepsgroep gezet. De beslissing van de Raad van Tucht is van 16 december 1997 en heeft als kenmerk het nummer 96/120. [25] In De Stem, het Brabants Dagblad, De Telegraaf, de Volkskrant en Vrij Nederland verschijnen advertenties als:
[27] Rechtsherstel: het beëindigen van een onrechtmatige toestand. Onrechtmatig: in strijd met recht en billijkheid. Van Dale Handwoordenboek Hedendaags Nederlands. Utrecht/Antwerpen 1996. [28] Gedragsregels NOvA, Nederlandse orde van Advocaten, 1992, 27: Maakt de cliënt tegen de ingediende declaratie bezwaar, dan is de advocaat verplicht de cliënt te wijzen op de bestaande regelingen. In de zaak Terharte heeft mr. Cneep zich niet aan die regel gehouden. Volgens de bestaande regelingen had hij Terharte niet naar de deken / Raad van Toezicht moeten verwijzen, maar via de rechter betaling van zijn rekeningen moeten vorderen. [29] De Stem van 14 december 1993 spreekt in een vette kop over: Kapitale fouten bij eis schadevergoeding, en Raadsman Bergs ziekenhuis hekelt optreden mr. Cneep [30] De Stem, 28 december 1993, kopt: Hoge rekeningen, onjuiste behandeling en valse verwachtingen, en Meer klachten over mr. Cneep [31] Januari 1993 is het Brabants Nieuwsblad nog een concurrent van De Stem, wat blijkt uit de fax van Joop Hek, dd. 28 december 1993, waarin hij schrijft: Met de hete adem van De Stem in de nek … een bericht te maken over … Cneep c.s. Daarom vraag ik je, Jur, om elk contact met De Stem of een andere krant uit de weg te gaan … [32] Het Brabants Nieuwsblad, 29 december 1993, geeft de klachten van Terharte uitgebreid weer en kopt: Te hoge declaraties Advocaat Cneep in opspraak [33] Dit artikel in De Stem van 3 januari 1994 is het eerste, waarin zeer serieuze kritiek wordt uitgeoefend op de letselschade-advocatuur en op mr. Cneep, die blijkens het artikel in een kort geding tegen de Letselberg de verkeerde partij heeft aange-sproken en verzuimd heeft een machtiging aan te vragen. Ook de klachten van Terharte en van andere ex-cliënten van mr. Cneep komen aan de orde. [34] Ook in dit pagina grote artikel wordt de schaderegelaar en arbeidsdeskundige de heer H. Forrer aangehaald, die stelt: Voor Cneep is het business. Hij vindt rechters tegenover zich die er geen bal van snappen en imponeert ze. Slachtoffers zijn gebaat bij zorgvuldig onderzoek. In die zaken kun je niet wild om je heen schoppen. Als je het niet met hem eens bent, ben je zijn vijand. Zoals blijkt uit de behandeling van Terharte, … [35] De zaak Riem gaat over een burgemeester van een Limburgse gemeente over wiens belangenhandel en wandel De Limburger schreef. De burgemeester eiste van de krant dat zij haar bronnen voor haar beschuldigingen bekend zou maken. De krant weigerde met een beroep op de noodzaak voor een krant haar bronnen te beschermen. Daarop liet de burgermeester de betrokken journalisten gijzelen. [36] Uit gegevens van de Stichting Advocadur blijkt dat andere Raden van Toezicht geen mondelinge zitting toestaan, ook al gaat de betwiste declaratie de € 5.0000,- ver te boven. [37] Wet Tarieven Burgerlijke Zaken, WBTZ. [38] Verzameling Nederlandse Wetgeving, Deel 2, ed. 97/98, p. 1212-1222. Lelystad. ISBN 90 5458 441 6. [39] quod non: een veelvuldig door advocaten gebruikte Latijnse uitdrukking, die wil zeggen: hetgeen niet zo is. [40] Op 3 november 2000 antwoordt het ASZM met een beroep op art. 838 RV dat zij ons geen geanonimiseerde beslissingen toestuurt. Na de dekens, de Raden van Toezicht en de President van de Rechtbank weigert ook het ASZM opening van zaken te geven. En maar spreken en schrijven over openbaarheid van de Rechtspraak. [41] Op 23 april 1998 schrijft de stafmedewerker van de afdeling Rechtspraktijk van de NOvA: Wij kunnen de wet en ook de WTBZ (uiteraard) niet opzij zetten. Met andere woorden: het algemeen klachtsysteem dat wij voor ogen hebben zal worden ingevoerd naast de WTBZ. Verder schrijft hij: … Wij kunnen geen namen noemen van advocaten die gespecialiseerd zijn in de WBTZ. [42] Op 27 december 2000 doen wij wij de leden van het Algemeen Bestuur van de NOvA de door ons in dit boek verwoorde standpunten toekomen m.b.t. de gang zaken bij de WTBZ, met het verzoek om een reactie. Er ontstaat een uitgebreide briefwisseling, waarin de NOvA allerlei standpunten inneemt, maar er komt geen reactie. [43] ISBN 90 5018 263 1. [44] Nietigheid, d.w.z. genoemde beslissingen zijn niet geldig. Op grond van onze ervaringen blijken vele beslissingen van de tuchtrechter niet of nauwelijks met redenen omkleed. [45] Als bewijs overhandigt Terharte de brief van 6 april 1994. Het is de brief waarin Terharte vermeldt dat hij de enige bron is en de verantwoording draagt voor de door mr. Cneep gewraakte uitspraken in de Stem. [46] Het advies van prof. dr. R.A. Hoksbergen en dat van vrienden leidt uiteindelijk tot het boek 'Een ongeluk komt zelden alleen'. Uitgeverij Jurilet, ISBN 90 805373 1 4. Voor het boek schrijft prof. dr. R.A. Hoksbergen een voorwoord. In de Telegraaf van .. .. …. wijdt prof. Smalhout eveneens aandacht aan het boek. [47] Brabants Nieuwsblad, 18 november 1994. De heer Hek: Het journalistiek functioneren komt ernstig in gedrang, als bronnen er rekening mee moeten houden, dat de journalist heel hun hebben en houden op straat gooit. Mr. Cneep stelt: Ik heb belang bij de waarheidsvinding om mijn claim te realiseren. [48] In een aantal brieven verzoeken wij de Raad van Discipline in Den Bosch en andere Raden te bevorderen dat de voorzitter en de leden worden voorgesteld. Ons verzoek blijkt in de loop van de jaren en klachten die volgen niet gehonoreerd te worden. Laatstelijk op 28 april 1998 aan de Raad van Discipline in Den Bosch. [49] Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering, art. 191: 1. Een ieder is verplicht, daartoe op wettige wijze opgeroepen, getuigenis af te leggen. 2. Van deze verplichting kunnen zich verschonen: b. Zij die tot geheimhouding verplicht zijn uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking omtrent hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd. [50] Mr. Cneep heeft wel de heer H. Forrer in rechte betrokken, maar Terharte en het dagblad de Stem niet. [51] Een verkeerde inschatting van de juridische merites van klagers zaak. Die verkeerde inschatting was en is immers het meest essentiële onderdeel van de klacht van Terharte. De Raad van Discipline had onderzoek, inclusief getuigen en deskundigen, naar genoemde merites moeten doen, in plaats van de klachten ervan simpel af te wijzen. [52] Een daarvan is de toezegging, dd. 8 december 1994 van prof. dr. W.A. Wagenaar om de rapportage van de psycholoog Kuypers te beoordelen en zijn standpunt daarover op papier te zetten. [53] In tal van brieven, ook aan andere justitiabelen, levert de letselschade-advocaat mr. Cneep steeds weer het overtuigende bewijs voor het feit dat hij zich niet kan of wil voorstellen dat hij, net als de medici die hij niets ontziend attaqueert, letsel kan veroorzaken. [54] Rechtbanken plegen geen rekening te houden met de reisduur. [55] Op één van de vragen antwoordt mijn getuige: Het is allemaal nog veel erger dan het in de krant stond. [56] Bij diezelfde procureur-generaal van de Hoge Raad, mr. Ten Kate, dient de bekende strafrechtspecialist Mr. G. Spong namens de Stichting Advocadur op 23 augustus 1999 een verzoek in om cassatie in het belang der wet in te stellen tegen het feit dat het Gerechtshof te Den Haag de Stichting Advocadur niet ontvankelijk heeft verklaard in haar beklag tegen het sepot van de aangifte van strafbare feiten, gepleegd door de Nederlandse Europarlementariër, de heer L. de Waal. Het verzoek is bij het ter perse gaan van dit boek nog niet behandeld. [57] In het onafhankelijk en kritisch juridisch tijdschrift Amice, 1998, nr. 6, wordt in een artikel de president van de rechtbank Breda, Mr. Stalos, als sfinx aangeduid. Of de sfinx door deze woorden wordt bewogen, zal altijd wel een vraag blijven. Amice is inmiddels opgehouden te bestaan. [58] Bij brief van 29 december 1995 bieden wij genoemde afdeling Rechtssociologie al onze gegevens aan. De Rechtssociologen blijken er niet van gediend. Op 12 maart 1997 organiseert het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving, NSCR, een lezing onder de titel: De cliëntklager als koning? Over codes en klachten bij advocaten. Na afloop een dicussie, … Onze gegevens passen niet in die discussie. [59] Mr. Cneep is inmiddels voor zijn excessief declareren berispt door de Raad van Discipline. [60] Rechtsverwerking betekent dat iemand in rechte een ander niet meer kan aanspreken, wanneer hij deze gedurende langere tijd niet of onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij zijn rechten op hem voorbehoudt en deze te zijner tijd zal uitoefenen. [61] Voor de tekst van een van de genoemde brieven, die de rechtsverwerking had kunnen stuiten, zie pagina … [62] In vele brieven verzoekt Terharte mr. Zwenken om zijn confraters mr. Cneep en mr. A. Kulstee aansprakelijk te stellen voor het feit dat zij - net als hij - verzuimd hebben om de brieven te overleggen, die het beroep van de neuroloog Schouwink op rechtsverwerking onmogelijk hadden gemaakt. Het verzoek van Terharte wordt niet met ja en ook niet met nee beantwoord. Zijn verzoek wordt niet gehonoreerd, maar genegeerd. Mr. Zwenken laat de kans om zijn fout goed te maken voorbij gaan. [63] De vragen van de rechtbank aan prof. Jolles zijn:
[65] Mr. Zwenken komt niet meer op deze verzoeken van Terharte terug. [66] Advocatenwet, art. 3.2. [67] In zijn brief, d.d. 25 mei 1996 schrijft mr. Cneep onderaan met vulpen: Wij hebben een begin gemaakt met deze enorme klus. [68] Het dossier Terharte bevat vier brieven, waarin Terharte duidelijk aan mr. Cneep schrijft dat het hem in de eerste plaats om de erkenning gaat. Er zijn geen brieven of aanduidingen waaruit blijkt dat het Terharte om een grote schadevergoeding zou gaan. [69] Volgens het audiëntieblad, Rolnr. 476/94, van de hoorzitting in de zaak tegen de psycholoog Kuypers, antwoordt Terharte op een vraag van de voorzitter/raadsheer, de heer B. Smachter: De erkenning is voor mij het belangrijkst. De schade weet ik niet. Het procederen met betrekking tot de schade ben ik bereid te vergeten, mits de erkenning vaststaat. [70]Dat geldt ook voor onze aangifte d.d. 16 oktober 1997 en d.d. 31 juli 1998 van strafbare feiten gepleegd door tien Nederlandse Europarlementariërs, waarvan de behandeling keer op keer uitgesteld wordt. [71]Het dossier met zaken van mensen die tijdens hun leven niet voor het Recht in aanmerking zijn gekomen wordt steeds groter. [72] Ook mr. H.A. Zwenken doet, zonder daar een reden of verklaring voor te geven, niets met de toezegging van prof. dr. W.A. Wagenaar om zijn mening over de rapportage van de psycholoog Kuypers op papier te zetten. Talrijke andere even logische als redelijke wensen worden niet gehonoreerd. [73] 26739/HA ZA 95-1692, Rechtbank B. [74] Primaire victimisatie betreft de gevolgen van het ongeval, d.w.z. het hersenletsel. De secundaire victimisatie betreft de gevolgen van de jarenlange ontkenning van dat hersenletsel [75] Van het oordeel door de tuchtrechter over de op 23 juni 1995 ingediende klachten heeft de civiele rechter geen kennis kunnen nemen, omdat de tuchtrechter op 5 maart 1996 zijn oordeel nog niet vastgesteld had. [76] De Stem, d.d. 24 april 1997. [77] De reactie eindigt met de ons uit het hart gegrepen volzin: Wat ons betreft zijn de tijden voorbij dat wij ons om de oren laten slaan door de fundamentalisten van ons Recht. [78] In de Gelderlander van 9 mei 1997 staat onze mening afgedrukt over een voor de handliggende straf voor de voetballer Kluivert, die onder invloed te hard reed en daarbij een mens doodde: Een of meer competities niet voetballen en zeker een paar jaar geen autorijden. Er wordt per telefoon anoniem met bedreigingen gereageerd. De sprekende kop in het dagblad Tubantia van .. .. …. Dit rechtssysteem investeert in onvrede, is ons uit het hart gegrepen. [79] Zie p. 113 [80] Advocatenblad, 10 december 1993, p. 693. [81] Nr. M 57 - 1996, Raad van Discipline D. [82] Gedragsregels NOvA, 1992. Regel 9. [83] De Stichting Advocadur heeft ook in andere zaken kunnen vaststellen dat rechters en advocaten, die zeggen een brief niet ontvangen te hebben, zondermeer op hun woord geloven ook al is er alle reden om dat niet te doen. Hetzelfde geldt ten aanzien van brieven die advocaten zeggen verstuurd te hebben. Het in de jurisprudentie vastgelegde principe dat de bewijslast bij de eiser/verzender ligt, blijkt voor advocaten niet te gelden. [84] Over een van die conflicten schrijft het Algemeen Dagblad van 21 juni 1995: …Het gebeurt niet iedere dag dat iemand voor de politierechter moet verschijnen omdat hij een beledigende fax heeft verstuurd. Heeft het OM niets beters te doen, kun je je afvragen. Maar in dit geval was de beledigde partij een advocaat, vandaar. Tjepkema bestookte zijn vijand per fax met niet onverdienstelijk getekende spotprenten, waarin de weledelgestrenge wordt afgebeeld als een venijnig reptiel met een gespleten tong. Tjepkema beeldt zichzelf af als een bibberende angsthaas. … [85] Vonnis in kort geding Rechtbank Amsterdam, zaak Kolderse/Tjepkema. Rolnr. K.G. 96/2784TG. [86] Voor de kosten van de advocaat moeten wij zelf opkomen. De Raad voor Rechtsbijstand weigert om de Stichting Advocadur een advocaat toe te voegen. De Rechtbank Amsterdam bekrachtigt die beslissing op 24 januari 1997, Rolnr. 97/825, en de Raad van State op 3 december 1998, nr. HOI.97.1327 [87] De strijd tegen de NOvA, die via de Raad voor de Journalistiek loopt, duurt tot op de dag van vandaag voort. Van die ontluisterende strijd zal in een volgend boek consciëntieus verslag gedaan worden. [88] Nr.: B 83 - 1996. [89] Zelfs het Fonds Slachtofferhulp van mr. Pieter van Vollenhoven verwijst naar de Stichting Advocadur. In een brief van 17 januari 1997 aan een rechtzoekende schrijft het Fonds: ….. een bureau Slachtofferhulp in deze helaas niets voor u kan betekenen. Wij raden u dan ook aan contact op te nemen met de stichting Advokwadur. Ook advocaten verwijzen naar de stichting. In een brief, dd. 16 september 1998 …., schrijft mr. T. van der Naaf. ……Voorts adviseer ik u een klacht in te dienen tegen mw. mr. K. Voor wat betreft die lacht raad ik u aan u te wenden tot de stichting Advocadur, ……. De stichting verleent onafhankelijke, belangeloze hulp bij juridisch letsel. Ze zijn heel fel, zo heb ik zelf ondervonden. In elk geval hebben ze erg veel ervaring op het gebied van klachten. …… [90] Vanaf januari 2000 bedraagt de wachttijd bij het Hof van Discipline 12 maanden. De behandeling van klachten neemt niet alleen in de zaak Terharte vele jaren in beslag, wat op gespannen voet staat met art. 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, dat o.a. stelt dat iedere burger recht heeft op rechterlijke beslissing binnen een redelijke termijn. [91] In het computerbestand van de Juridische Faculteit te Nijmegen leveren de woorden medisch letsel een enorme hoeveelheid jurisprudentie op. De woorden juridisch letsel leveren geen enkel resultaat op. [92] 476/94 en 926/95, Gerechtshof te D. [93] IRM, Integriteit Rechterlijke Macht, ISBN 90 803496 1 8, onderzoek door de stichting Worm, Wetenschappelijk Onderzoek Rechterlijke Macht. [94] Mr. G. Spong vermeldt in zijn boek Ffr, Franse francs. Naar onze mening vergist hij zich en moeten dat Belgische franken zijn, Bfr. [95] In aansluiting op de aangifte op 16 oktober 1997 tegen dhr. L. de Waal, doet de Stichting Advocadur op 31 juli 1998 aangifte bij het College van procureurs-generaal tegen negen andere prominente Nederlandse Europarlementariërs. Die aangifte heeft tot op de dag van vandaag niet geleid tot vervolging en dus ook niet tot een oordeel door de rechter. In de loop van onze jarenlange strijd om een strafrechtelijk onderzoek en vervolging af te dwingen doen zich vaak zich vele spectaculaire en verontrustende feiten en ontwikkelingen voor, die een verhaal op zich vormen. Dat verhaal zal in een later deel verteld worden. [96] Art. 49.9 Het Hof kan getuigen en deskundigen oproepen en horen Art.49.1 Het Hof neemt geen beslissing dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat tegen wie de klacht is ingediend … Art. 57.3 Het Hof van Discipline kan de deken, die de klacht heeft onderzocht alsmede de Raad van Discipline, die de beslissing heeft genomen, uitnodigen nadere informatie te verschaffen. Van deze en andere artikelen heeft het Hof van Discipline geen gebruik gemaakt. [97] In haar beslissing met betrekking tot de klachten over mr. A. Kulstee stelt het Hof van Discipline in haar overweging onder 6: De advocaat dient als dominus litis te worden aangemerkt en hij is het die beslist van welke procesrechtelijke mogelijkheden gebruik zal worden gemaakt. Of de daarbij door een advocaat genomen beslissingen juist zijn kan door de tuchtrechter slechts marginaal worden getoetst. [98] Zowel de Raad als het Hof van Discipline hebben bij de behandeling van de klachten tegen mr. A. Kulstee en mr. Cneep geen gebruik gemaakt van de bij de Advocatenwet gegeven mogelijkheid om getuigen en deskundigen te horen. Ook van deze mogelijkheid om minder marginaal te toetsen wordt geen gebruik gemaakt. De redenen daarvoor worden in de beslissing niet aangegeven. [99] Dr. J. Patijn is een neuroloog die op instigatie van prof. dr. Hoksbergen een duidelijk onderscheid maakt tussen een contusio cerebri (hersenkneuzing) en een whiplash. Tevens neemt hij stelling tegen het oordeel van prof. Braakman (deskundige MTC) m.b.t. de verantwoordelijkheid van de neuroloog Schouwink. [100] EVRM, Art. 6 lid 1 bepaalt dat een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld. … Van klagen naar klachtrecht, dr. W.R. Kastelein. Arnhem 1994, p. 54. [101] Zie p. 42, e.v. Mr. H. Bazurki, een weldenkend jurist heeft kennis genomen van alle feiten in de zaak Horakel vs. F.L. Loos en acht het zijn taak en verantwoordelijkheid om die feiten t.z.t. uitgebreid in een verhaal openbaar te maken. [102] Vonnis Rechtbank Den Bosch, d.d. 14 november 1996, Rolnr.: 69/665. Arrest Gerechtshof Den Bosch, d.d. 13 oktober 1997, Rolnr.: KG C 9601004/HE. [103] De bestaande jurisprudentie m.b.t. de vrijheid van meningsuiting spreekt een andere taal dan de uitspraken van de rechters in Den Bosch. Rechtbank Rotterdam, 27 november 1997, Rolnr.: KG 97 / 1555 TG. Rechtbank Zutphen, 4 augustus 2000, Rolnr.: 33 967 Kg ZA 00. Ook in andere gevallen beperkt de rechter het recht op vrije meningsuiting niet en legt hij geen verbod op om veel kritiek op advocaten te uiten. [104] Wij hebben mr. Buckler niet aangevallen. We hebben hem alleen maar vriendelijk gevraagd om ons de rechtsgronden te noemen voor zijn dagvaarding van de heer H. Horakel. Die vraag zullen wij blijven stellen. [105] Deze volledig verkeerde inschatting en miskenning van feiten wordt gepubliceerd in de rechtspraak van de Week, 1998/20, dat Nederlandse Jurisprudentie afdrukt. De advocaat-generaal mr. W.D.H. Opasser is de enig redacteur van dat blad. Het wordt ook afgedrukt in het tijdschrift Verkeersrecht. [106] Uit productie 3 bij acte voor pleidooi blijkt dat Dorren voor zijn uitspraken door de medische tuchtrechter is veroordeeld en uit productie 4 bij conclusie van eis blijkt dat Dorren zich voor zijn uitspraken bij Terharte excuseert. De advocaat-generaal en de Hoge Raad der Nederlanden hebben daaroverheen gelezen en verzuimd daarvan duidelijk melding te maken. [107] Bij de griffie te D. vragen wij de notulen van het kort geding Advocadur/Buckler op. De president antwoordt ons dat er van zittingen in kort geding bij de Rechtbank geen Proces-verbaal pleegt te worden opgemaakt. Er wordt volstaan met het maken van aantekeningen die, voor zover zij voor de te nemen beslissing relevant zijn, in het vonnis worden verwerkt. Geen van de relevante opmerkingen van Terharte zijn in het vonnis terug te vinden. Daarom vragen we om die aantekeningen. Tot nu toe tevergeefs. Over openbaarheid van het Recht gesproken! 26346/KG ZA 98-395, 7 juli 1998. [108] Mr. W.D.H. Opasser, die de enige redacteur was van de Rechtspraak van de Week en derhalve zijn eigen, voor Terharte schadelijke, tekortkomingen publiceert, wijst via de landsadvocaat (sic) alle aansprakelijkheid af. Terharte zou de Staat der Nederlanden aansprakelijk kunnen stellen. Daarvoor heeft hij een advocaat nodig. Hij wil niet meer. [109] Brief, dd. 16 juni 1998. [110] Uit onderzoek van de stichting WORM (Wetenschappelijk Onderzoek Rechterlijke Macht), waarvan verslag wordt gedaan in het zogenoemde IRM-rapport (Integriteit Rechterlijke Macht, ISBN: 90-803469-1-8) blijkt dat de Gerechtshoven te Arnhem, van 1986 t/m 1992, Amsterdam, van 1990 t/m 1995 en Den Haag, van 1990 t/m 1996, jaar in jaar uit bijna alle arresten waarbij een verzekeraar een van beide procespartijen is uitspraak doet ten voordele van de verzekeraar, door het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen of te vernietigen. Ook blijkt uit de aan de stichting WORM bekend zijnde arresten van de Hoge Raad, waarin het belang van een verzekeraar speelt, dat over de periode 1990-1996 27 van de 30 arresten in het voordeel van de verzekeraar uitvallen . 111] De enige echte mr.O. Listaert-Peerbolte wordt ons in de loop van de jaren die na 1998 volgen compleet duidelijk. Vele mensen wenden zich tot de stichting met klachten over de juristenadvocaat, die wij hen toevertrouwden. Zijn doen en nalaten blijkt dermate illustratief, dat we daar zeker aandacht aan zullen besteden. [112] De wens van mr. A.A. Bazurki om weer als advocaat ingeschreven te worden hebben wij op 18 september 2000 per brief aan de NOvA en de Raad van Toezicht te A. en Z. van onze uitgebreid gemotiveerde steun voorzien. We wachten op antwoord. [113] Prof. dr. J. Jolles, neuropsycholoog, klinisch psycholoog NIP. Rijksuniversiteit Limburg. [114] Rapport betreffende neuropsychologisch onderzoek dhr. J. Terharte. Dossiernr. 23633 HARK 95-133, d.d. 08 en 09 januari 1996. [115] Eind november 2000 meldt zich ook de voorzitter van het Hof te D. zich telefonisch bij de stichting met de belangstellende vraag of dit boek gereed is. [116] De brief d. d. 18 maart 1997 aan de raadsheren mr. Tamme en mr. Van Dommelen-Rilman en de voorzitter mr. Smachter bestaat uit zeven pagina's, waarin de onnauwkeurigheid, de onzorgvuldigheid en de klinkklare fouten en vergissingen feitelijk zijn aangeven. Daarnaast geeft de brief exact aan waaruit hun gebrek aan feitenkennis blijkt en waar pijnlijk duidelijk wordt dat de twee raadsheren en de raadsvrouwen het wezen van de vordering van Terharte na een rechtsgang van meer dan zes jaar ontgaan is. [116 ] Inmiddels werkt Geert Geknech als Chef de Bureau bij advocatenkantoor De Klos / Listaert Leerholte [117] 'Achter de Toga's gekeken' zal als de tijd rijp gepubliceerd . worden. [118] Jurilet is de uitgever van dit boek en het boek Een ongeluk komt zelden alleen, ISBN 90 805373 1 4. [119] De Stichting Advocadur heeft m.b.t. een aantal beslissingen van het Hof van Discipline, waaronder die over de klachten van Terharte een gemotiveerd verzoek tot herziening ingediend bij het Hof van Discipline.. Herziening is een in het strafrecht bestaand buitengewoon rechtsmiddel (WvS, art. 457 - 481) dat aangewend wordt, wanneer vaststaande rechtsnormen en principes flagrant geschonden zijn en op grond daarvan een beslissing niet in stand kan blijven. Uit ervaringen van Advocadur blijkt dat eerdere verzoeken om herziening aan het Hof van Discipline zijn gehonoreerd en tot een nieuwe behandeling van klachten hebben geleid. Van deze mogelijkheid wordt door de NOvA, noch door advocaten gewag gemaakt.. [120] De woorden en uitspraken van mr. Cneep zijn afkomstig uit het Algemeen Dagblad, de Stem, het Brabants Nieuwsblad en Vrij Nederland. [121] Van genoemde graagte is op grond van jarenlange ervaringen van de Stichting Advocadur nog lang geen sprake. Dat ligt niet aan de feiten noch aan de nieuwswaarde van de ons bekende affaires. |
SDN-rubrieken
Chicanes van de advocatuur
Antecedentenregister Rechterlijke Macht
Stichting Sociale Databank Nederland
E-mailadres: sdn@planet.nl
Internet site:
http://www.sdnl.nl/recht-in-de-ogen-gekeken.htm