Commentaar
Door Dr. W.P Roelofs
INLEIDING tot een QUIZ
Waarom deze Quiz? Omdat ik problemen aan de orde wil stellen, U wil laten inzien dat bepaalde dingen die U en wij altijd "gewoon" hebben gevonden omdat we ermee opgegroeid zijn, eigenlijk helemaal niet zo gewoon zijn. Misschien dat U met mij tot de conclusie komt, dat veel schijnbaar gewoons, in feite absurd is. Juist omdat de dingen zo liggen, zijn ze "moeilijk".
Probeer met logisch nadenken tot een conclusie te komen, welke
onvermijdelijk is. Kies steeds 'EENS' of 'ONEENS'
Eens Oneens
1. Wat kan, in een gesloten systeem, onbeperkt en
zonder limiet toenemen of groeien?
a. Bepaalde bomen
1) qua omvang (hoogte, gewicht)? __ __
2) qua aantal op een gegeven ogenblik
aanwezig op aarde? __ __
b. Een bepaalde diersoort
1) qua lichaamsgrootte? __ __
2) qua aantal individuen?
(momentane aanwezigheid!) __ __
c. De (voortplantings)snelheid van bepaalde
golven of van bepaalde deeltjes? __ __
d. De snelheid van uw denkproces? __ __
e. De "snelheid" waarmee u zich in uw gedachte
verplaatst, eventueel naar plaatsen
miljoenen lichtjaren van hier? __ __
f. De omvang van de reeks der natuurlijke getallen
(1, 2, 3, enz.; d.w.z. dat er altijd een getal is
dat groter is dan welk referentiegetal dan ook)? __ __
2. Als u bij 1. in sommige gevallen met "Eens", in andere
gevallen met "Oneens" hebt geantwoord, wat is dan het
gemeenschappelijke kenmerk van de zaken, waar het antwoord
"Oneens" luidde:
a. allemaal levende wezens? __ __
b. allemaal tot de fysische natuur behorend? __ __
c. ze behoren niet tot de fysische natuur, zijn 'fictief'? __ __
d. ze hebben geen gemeenschappelijk kenmerk? __ __
En wat is het gemeenschappelijke kenmerk van de zaken
waar het antwoord "Eens" luidde:
e. allemaal levende wezens? __ __
f. allemaal tot de fysische natuur behorend? __ __
g. ze behoren niet tot de fysische natuur? __ __
h. ze hebben geen gemeenschappelijk kenmerk? __ __
3. Zou u zich uitzonderingen op de bij 2. gevonden regels
("ja" "nee") kunnen voorstellen? __ __
Zo "ja", welke?
4. Het verbruik van fossiele brandstoffen (steenkool,
aardolie, aardgas) kan niet met een niet naar nul
tenderend tempo doorgaan,
a. want de daarmee gepaard gaande verhoging van het
kooldioxidegehalte in de atmosfeer en het daarmee
samenhangende broeikaseffect maken dat onmogelijk; __ __
b. want, hoewel die CO2-verhoging misschien technisch
te bestrijden zou zijn, en we anders de gevolgen
van het broeikaseffect misschien wel zouden laten
voor wat ze zijn, zou toch vroeger of later de
eindige voorraad fossiele brandstof op raken. __ __
5. Als er, vroeger of later, aan ons verbruik van
fossiele brandstoffen (alsmede ook aan materiaal
voor kernsplijting) een eind komt, zijn we voor
onze energievoorziening geheel aangewezen op
"duurzame energiebronnen" (zonne-energie,
windenergie, waterkrachtcentrales, getijdenenergie,
golfenergie, aardwarmte, "biomassa", zoals hout en
ander verbrandbaar plantenmateriaal, brandbaar gas
uit vergistingsprocessen, enz., en mogelijkerwijs:
kernfusie) __ __
a. Indien oneens, waarom?
6. Indien eens, en we het daarmee zullen moeten doen,
is het verstandig die andere energiebronnen zo
spoedig mogelijk te ontwikkelen en daarop over te
schakelen, al was het alleen maar omdat zo de
CO2-uitstoot verminderd wordt. __ __
7. Dan blijft nog wel het probleem van de minerale
grondstoffen, met name de metalen. Ook deze voorraden
zullen eens uitgeput raken, en we zullen het dan
helemaal moeten hebben van "hergebruik", en we
kunnen pas voor hergebruik geschikt maken, wat
afgedankt is. __ __
a. Indien oneens, waarom?
8. Ook de voorraad van al het materiële dat we in
beginsel "tot onze beschikking" hebben (of kunnen
krijgen), is beperkt. __ __
a. Indien oneens, waarom?
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie, dat onbeperkte
economische groei onmogelijk is. __ __
a. Indien oneens, waarom?
10. en dat (9.) is in overeenstemming met uw bevindingen
in 1. en 2. __ __
a. Indien oneens, waarom?
11. Vermogen, in economische zin, kan bestaan uit goederen,
zoals huizen, fabrieken, meubels, machines, enz., enz.,
maar ook uit "vorderingen", zoals "spaartegoeden" bij
banken, en geld (bankpapier, en girosaldi), alsmede uit
grond en andere natuurlijke rijkdommen, en ook nog uit
"ideëel vermogen", zoals octrooirechten,
auteursrechten, "know how", melkquota, kortom alles
wat niet materieel is, maar wel een geldswaarde
vertegenwoordigt. __ __
a. Indien oneens, waarom?
12. Bankbiljetten zijn vorderingen
a. op de staat; __ __
b. op de Centrale Bank (Nederlandsche Bank NV); __ __
c. op een andere instantie. __ __
13. Indien bankbiljetten vorderingen waren op enigerlei
instantie, dan moest van die debiteur geëist
kunnen worden zijn schuld te voldoen met "wettig
betaalmiddel". __ __
a. Indien oneens, waarom?
14. Bankpapier is wettig betaalmiddel. __ __
a. Indien oneens, waarom?
15. De beweringen in 12 t/m 14 zijn logisch verenigbaar. __ __
16. De bewering in 14 is juist. __ __
17. Één of meer van de beweringen in 12 is (zijn) juist. __ __
18. Het bedrag van het in omloop gebrachte bankpapier
staat op de balans van de Centrale Bank onder de
"passiva", en is, onder de "activa" gedekt door o.a.
goud, deviezen, en "vorderingen" op de staat.
Dit betekent dat bezitters van bankpapier, als puntje
bij paaltje komt, een claim kunnen leggen op goud van
de Centrale Bank, of op goederen van de staat __ __
19. Geld is: onbepaalde claims op van alles wat op de
markt te koop is, uitgedrukt in een eigen eenheid,
die geen onveranderlijke kwantitatieve relatie heeft
met de goederen die te koop zijn. __ __
a. Indien oneens, waarom?
20. De voornaamste functie van geld is het om
a. schatvorming, sparen, te vergemakkelijken; __ __
b. economische transacties, overdracht van
eigendom te vergemakkelijken; __ __
c. "waardemeter", "prijsnoemer" te zijn. __ __
21. Een schatvormer (*) kan niet een bederfelijk
goed zijn, maar moet zo "onbederfelijk" mogelijk
zijn. __ __
a. Indien oneens, waarom?
-------------------
(*) Onder "schatvormer" is te verstaan: een puur vermogensgoed
(bijvoorbeeld: goud, ander edelmetaal, edelstenen en juwelen,
antiek, kunstvoorwerpen, verzamelingen (van postzegels e.d.)
waardepapieren, geld, grond, enz.) dat bedoeld is op redelijk
lange termijn in bezit gehouden te worden, als "een schat",
en niet als korte-termijn-speculatieobject, bedoeld om,
(snelle) koerswinst te maken.
------------------
22. Iets "onbederfelijks" dat in vrije concurrentie
overvloedig geproduceerd kan worden, is weinig geschikt
als schatvormer. Het zou zo overvloedig gemaakt
worden, dat het, ondanks zijn onbederfelijkheid, toch
voortdurend aan waarde zou verliezen, tot z'n
prijs gelijk zou zijn aan z'n productiekosten. __ __
a. Indien oneens, waarom?
23. Een staatsobligatie is een monopolieproduct, een stuk
papier waarvan de productiekosten te verwaarlozen zijn,
en dat, - tenzij tengevolge van aanzienlijke inflatie
haar reële interest (= nominale interest gecorrigeerd
voor inflatie) negatief is en haar reële waarde
(= nominale marktwaarde gedeeld door algemene prijsindex)
voortdurend afneemt, - een goede schatvormer is
en onbeperkt kan worden aangeboden. __ __
a. Indien oneens, waarom?
24. Tenzij een bepaalde schatvormer gekozen is als geld of
als waardemeter, kan van geen enkele schatvormer worden
voorspeld, wat ie aan geld, respectievelijk "waarde" zal
opbrengen op enig nog onbekend ogenblik in de toekomst.
Dat zal afhangen van de marktsituatie op dat ogenblik. __ __
a. Indien oneens, waarom?
25. Als wel een bepaalde schatvormer met een zeer beperkte
aanbodselasticiteit -(d.w.z: als de prijs toeneemt, neemt
het aanbod nauwelijks toe)- is gekozen als "waardemeter",
en tevens als "reserve" voor het uitgegeven bankpapier,
althans voor een bepaald deel daarvan, dan is het algemeen
prijspeil van alle overige goederen variabel en dreigt er
steeds, als een "zwaard van Damocles", deflatie: dat is
wat we beleefd hebben in het begin van de jaren dertig:
goud als waardemeter - dalend prijspeil - economische
depressie - politieke instabiliteit - enz. enz. __ __
a. Indien oneens, waarom? Hou zou, b.v., bij een goud- of
een goudreservestandaard een deflatie met zekerheid
uitgesloten kunnen worden?
26. Een staatsobligatie als bedoeld onder 23. zou eventueel
wel kunnen dienst doen als reserve voor uitgegeven bank-
papier. De Centrale Bank (CB) zou die obligaties kunnen
kopen en verkopen op de open markt tegen de dagkoers.
Bij deflatoire tendens moet meer geld in omloop komen
en zou de CB dat geld in omloop moeten brengen door
obligaties te kopen, terwijl bij inflatoire tendens
de CB geld uit de omloop moet halen door verkoop van
obligaties. __ __
a. Indien oneens, waarom? (Indien eens, naar 27)
27. Maak uw keus uit 20a, 20b, 20c, of ?.
Deze functie(s) vereist/vereisen
a. redelijk snelle omloop __ __ __ __
b. trage omloop __ __ __ __
c. stabiliteit, onveranderlijkheid __ __ __ __
28. Als het betaalmiddel redelijk snel moet circuleren,
moet het ondeugdelijk zijn als schatvormer, d.w.z.
minder aantrekkelijk als schatvormer, dan andere
beschikbare schatvormers. Om dat te bereiken, is
a. een niet te lage rentevoet het beste middel.
Die rentevoet maakt van schuldvorderingen de
meest aantrekkelijke schatvormers. Alle overige
investeringen moeten, op straffe van verlies,
tenminste een rendement af werpen, dat met die
rentevoet overeenkomt. __ __
b. Nee, een betere methode is het, aan geldbezit,
bezit van "betaalmiddel", van "liquiditeit", kosten
te verbinden, waardoor het, evenals de waren,
bederfelijk wordt, en daardoor niet geschikt is
als schatvormer. __ __
29. Geld is een publieke inrichting ten dienste van het
economisch verkeer. Geld "oppotten", "onmatige
liquiditeit", is asociaal gedrag. Voor de publieke
inrichting die ons ten dienste wordt gesteld, moeten
we (aan de gemeenschap) betalen. Willen we weinig
betalen, dan moeten we onze liquiditeit beperken. __ __
a. Indien oneens, waarom?
30. Als we het met 28b en 29 eens zijn, hebben we de
interest, de hoge rente niet meer nodig om te
voorkomen, dat geld als schatvormer wordt gebruikt.
Die rente zou kunnen zakken. De prijs van een stuk
grond tendeert in beginsel naar het (particulier)
rendement dat dit stuk grond oplevert, gedeeld door
de rentevoet, zodat de prijs van de grond overeenkomt
met die van een schuldvordering die aan rente evenveel
oplevert als de grond. Bij een naar nul tenderende
rentevoet, zouden de grondprijzen naar oneindig
tenderen, en dat is ontoelaatbaar. __ __
a. Indien oneens, waarom?
31. Dat betekent, dat de methode van 28b en 29 vereist, dat
de "onverdiende baat" uit de grond, uit de natuurlijke
rijkdommen, niet bij particuliere "eigenaars" van de
grond, maar bij de gemeenschap terecht komt, hetzij
door socialisatie van de grondeigendom (niet van de
exploitatie van de grond), hetzij door "grondrecht-
inning", d.w.z. de eigenaars zoveel te laten betalen
a dat er geen rendement voor ze over blijft en de
marktwaarde van hun grond tot nul is gereduceerd,
d.w.z. dat die grond onverkoopbaar is geworden
(Henry George); __ __
b dat tenminste de marktprijs van de grond niet
verandert (toeneemt). Een socialisatie van de
grondeigendom zou gepaard moeten gaan met een
schadeloosstelling aan de onteigenden, b.v. met
staatsobligaties. __ __
c. Indien oneens ook met b., waarom?
32. De conclusies t.a.v. grond en interest waartoe we tot
dusver zijn gekomen, lijken aardig in overeenstemming
met bijvoorbeeld het Bijbelse Leviticus 25 : 23, 36-37;
met opvattingen van zogenaamde "primitieve volken"
(Indianen, b.v.) over particuliere grondeigendom, met
die van de Islam t.a.v. de rente, maar ook met die van
John Maynard Keynes, waarvan de volgende citaten dit
mogen verduidelijken:
"General Theory of Employment, Interest and Money",
pagina 221 (Hoofdstuk 16, IV, slot):
"Als ik terecht meen dat het betrekkelijk gemakkelijk
moet zijn kapitaalgoederen zo overvloedig te maken dat
de grensrentabiliteit van kapitaal nul wordt, zou dit
de zinnigste manier kunnen zijn om geleidelijk af te
komen van vele verwerpelijke kanten van het kapitalisme.
Want een weinig being zal duidelijk maken wat
voor enorme maatschappelijke veranderingen voort zouden
komen uit de geleidelijke verdwijning van het rendement
van vergaarde rijkdom. Iemand zou vrijelijk uit zijn
inkomen vermogen kunnen vergaren met het oog op latere
besteding. Maar dat vermogen zou niet [uit zichzelf]
groeien. Zo iemand zou eenvoudigweg in de positie
verkeren van Pope's vader, die, toen hij zich uit zaken
terugtrok, een kist met guinjes [geld] meenam naar z'n
villa in Twickenham om daarmee de kosten van zijn
huishouding te betalen, naar gelang dat nodig was.
Hoewel de rentenier zou verdwijnen, zou er nochtans
ruimte blijven voor ondernemingslust en vaardigheid in
het schatten van toekomstige opbrengsten waarover de
meningen uiteen zouden kunnen lopen.
Want het voorgaande heeft in de eerste plaats betrekking
op de zuivere rentevoet, los van welke risicopremie
e.d. dan ook, en niet op de bruto opbrengst van activa,
met inbegrip van een premie voor risico."
p. 376 (Hoofdstuk 23, II): "Interest beloont, vandaag de
dag, geen echt offer, niet meer dan de pacht van land dat
doet. De eigenaar van kapitaal kan een rendement (interest)
van zijn kapitaal krijgen, doordat kapitaal schaars is,
zoals de grondeigenaar een pacht kan bedingen, omdat land
schaars is. Maar terwijl er intrinsieke gronden kunnen zijn
voor de schaarste aan land, zijn er geen intrinsieke gronden
voor schaarste aan kapitaal". [.....]
"Ik zie daarom het renteniersaspect van het kapitalisme
als een overgangsfase, die verdwijnen zal als ze haar
werk heeft gedaan. En met het verdwijnen van zijn
renteniersaspect zou nog veel meer in het kapitalisme een
grondige verandering ondergaan.
Een groot voordeel van de loop der ontwikkelingen waar
ik voor pleit, is dat de euthanasie van de rentenier
niet iets plotselings zal zijn, slechts een geleidelijke,
maar verlengde voortzetting van wat we recentelijk
[jaren dertig!] in Groot-Brittannië hebben gezien,
iets dat geen revolutie zal vereisen.
We zouden zo in de praktijk kunnen streven (en daarin
is niets onbereikbaars) naar een toeneming van het volume
aan kapitaal, totdat het ophoudt schaars te zijn, zodat
de functieloze belegger niet langer een bonus zal krijgen."
Keynes betoogt dat kapitaal (niet geldkapitaal, maar
productief kapitaal) een rendement oplevert, omdat het
schaars is, en dat niets ons belet die schaarste op te
heffen. Nu wringt hier wel een schoen.
Hij betoogt namelijk ook, dat interest niet een beloning
is voor uitstel van consumptie, maar voor afzien van
liquiditeit, van oppotten van geld. Zolang liquiditeit
gratis is, laat men zich voor het tijdelijk afstand
daarvan doen interest betalen; en zolang dat het geval
is, is het onmogelijk de schaarste aan productief
kapitaal op te heffen, omdat het productieve kapitaal
een rendement moet opleveren, waaruit de interest over
het geïnvesteerde (geld-)kapitaal betaald kan worden. __ __
33. Volgens de interesttheorie van Keynes (Gen. Th. pp.
225-228, Hoofdstuk 17, II) is de "eigen interestvoet"
r van enig kapitaalgoed gelijk aan z'n opbrengst (per
tijdseenheid), q, minus de kosten verbonden aan het
bezit ervan, c, plus z'n liquiditeitspremie, l, dat is
het potentiële voordeel verbonden aan liquiditeit en
de premie die men zich laat betalen bij afzien van
liquiditeit. Dus: r = q - c + l .
Ieder van deze grootheden wordt gemeten in termen van
het kapitaalgoed in kwestie, per tijdseenheid.
Voor geld is q = 0 : Geld in uw portemonnee of op uw
girorekening levert niets op.
Als de kosten met geld (liquiditeit) verbonden nul of
te verwaarlozen zijn, zoals met het geld zoals we het
kennen, het geval is, dan is c ook (vrijwel) nul.
(In het volgende staan inferieuren tussen [ ].)
In dat geval is r[m] = l[m] . Algemener gesteld:
r[m] = l[m] - c[m] , of wel: l[m] = r[m] + c[m] .
Om alle verschillende interestvoeten onder één noemer te
brengen doen we het volgende. We kiezen als noemer b.v.
geld, en schrijven die noemer steeds tussen (), dus: (m).
Bekijken we een willekeurig kapitaalgoed i, dan is:
1+r[m] = 1+r[m(m)] = 1+r[i[m] = (1+r[i(i)])x(1+a[i(m)]) =
= 1 + r[i(i)] + a[i(m)] + r[i(i)] x a[i(m)]
en als zowel r[i(i)] als a[i(m)] klein zijn t.o.v. 1, dan
kunnen we de term r[i(i)] x a[i(m)] verwaarlozen en krijgen
dan r[m] = r[i(m)] = r[i(i)] + a[i(m)] = r[i] + a[i(m)] .
Hierin is a[i(m)] de relatieve toeneming in waarde van het
goed i in termen van m, per tijdseenheid.
Stel er is inflatie en de reële eigen interestvoet van
kapitaalgoederen in het algemeen is r[r] = r[r(r)] , dan is
r[m] = r[r(m)] = r[r(r)] + a[r(m)] = r[r] + a[r(m)] , waarin
a[r(m)] het tempo der inflatie, de stijging van het algemeen
prijspeil, "the rate of inflation" is.
In dat geval is dus r[m] = l[m] = r[r] + a[r(m)] .
(Hierbij is te bedenken dat r[m] > 0, maar r[r] en a[r(m)]
tegengesteld teken kunnen hebben.)
Dus: de liquiditeitspremie voor geld, l[m] , is hoog
(1) als de geldinterestvoet r[m] hoog is, __ __
(2) als de aan geldbezit verbonden kosten c[m]
hoog zijn, __ __
(3) als de reële interestvoet r[r] hoog is en niet
sterk gecompenseerd door deflatie, of __ __
(4) als het tempo van de inflatie a[r(m)] aanzienlijk is
en niet gepaard gaat met een aanzienlijke negatieve
reële interestvoet __ __
34. Hoe hoger de liquiditeitspremie (voor geld),
Eens Oneens
a. des te geringer is onze voorkeur voor liquiditeit. __ __
b. Nee, omgekeerd: des te groter is onze voorkeur voor
liquiditeit. __ __
35. Als we in belangrijke mate afzien van liquiditeit,
moet onze voorkeur voor liquiditeit hoog zijn __ __
36. De liquiditeitspremie voor en de omloopsnelheid van
het geld
a. hebben niets met elkaar te maken, __ __
b. nemen samen toe of af. __ __
c. Als de ene toeneemt, neemt de andere af. __ __
d. De omloopsnelheid is (mede) bepalend voor de
liquiditeitspremie. __ __
e. De liquiditeitspremie bepaalt (mede) de
omloopsnelheid. __ __
37. De conclusies van 33 en 36 leiden tot de volgende
verdere conclusies:
Een redelijk snelle omloop van het geld ("Geld moet
rollen!") vereist één of meer van de
volgende voorwaarden:
(1) een hoge reële interestvoet,
(2) een hoge nominale interestvoet,
(3) een stevige inflatie,
(4) aan liquiditeit verbonden kosten,
(5) een combinatie van (2) en (3),
(6) een combinatie van (1) en (2).
De volgorde van mijn voorkeuren is: _ _ _ _ _ _
(Schrijf eerst op welke van de mogelijkheden (1) t/m
(6) uw eerste voorkeur is; vervolgens aan welke van
de overige vijf u de voorkeur geeft, enz.)
38a. In 11 is gesteld, dat vorderingen een vorm van vermogen
zijn. Een keerzijde van vorderingen zijn schulden.
Bij schulden moeten we onderscheiden tussen enerzijds
schulden van particulieren en van particuliere bedrijven,
en anderzijds schulden van de staat (de publieke sector).
Particuliere schuldenaren die hun verplichtingen niet
na kunnen komen, gaan failliet; hun hebben en houden
wordt te gelde gemaakt ten gunste van de schuldeisers,
en naar de rest van hun vorderingen kunnen de
schuldeisers fluiten. Omdat de materiële bezittingen
niet onbeperkt kunnen groeien (zie 8), kunnen ook
vorderingen op particulieren en ondernemingen niet
onbeperkt groeien. __ __
b. In 11 is ook gesteld dat er ook nog zulke niet-tastbare
vormen van vermogen zijn als octrooirechten, auteurs-
rechten, melkquota, e.d., die eveneens een geldswaarde
vertegenwoordigen. Zij hebben een beperkte "levensduur"
en hangen zo nauw samen met de materiële wereld,
dat ze niet onbeperkt vermeerderbaar zijn. __ __
39. Men spreekt wel van een "staatsbankroet", maar die term
heeft nauwelijks inhoud. De "bezittingen" van de staat
kunnen niet, zoals die van particulieren of bedrijven,
"bij executoriale verkoop" verkocht worden om met de
opbrengst van die verkoop de schuldeisers van de staat
(ten dele) schadeloos te stellen. Bovendien kan de staat
de voorwaarden van zijn obligaties altijd zo formuleren,
dat hij altijd aan zijn verplichtingen kan voldoen. Dat
zou eventueel - n.l. als "beleggers" aantrekkelijker
mogelijkheden zien, - daartoe kunnen leiden, dat het
publiek weigert de obligaties van de staat te kopen.
Anders ligt het bij arme staten aan wie de voorwaarden
worden opgelegd, bijvoorbeeld door Wereldbank of IMF.
Deze categorie zullen we buiten beschouwing laten, en het
alleen hebben over die gelukkigen, die zelf de voorwaarden
van hun schulden kunnen bepalen. Zij kunnen die
voorwaarden altijd zo formuleren, dat ze ten allen tijde
hun verplichtingen kunnen nakomen en er bij gevolg van een
"staatsbankroet" geen sprake hoeft te zijn. Aangezien zulke
staatsschuld de keerzijde is van fictief of virtueel
vermogen, dat, anders dan reëel of materieel vermogen,
onbeperkt kan groeien, kan ook die staatsschuld, anders
dan particuliere schulden, onbeperkt groeien.
(Vgl. 23) __ __
40. Economische groei is een noodzakelijk gevolg van
a. interest __ __
b. een overschot aan besparingen __ __
c. een overschot aan investeringen in reëel productief
vermogen (productiemiddelen) __ __
41. Groei van vermogen is een noodzakelijk gevolg van
a. interest __ __
b. een overschot aan besparingen __ __
c. een overschot aan investeringen in reëel productief
vermogen (productiemiddelen) __ __
42. Productief geïnvesteerd kapitaal moet een rendement
afwerpen, omdat geldkapitaal een interest eist __ __
a. Nee, omgekeerd: geldkapitaal kan een interest opleveren,
omdat productief kapitaal een rendement geeft __ __
43. Als alles overvloedig was en voor iedereen beschikbaar,
zou productief geïnvesteerd kapitaal geen rendement
geven. "Schaarste" is voorwaarde voor een rendement van
productief geïnvesteerd kapitaal __ __
44. "Schaarste" is een noodzakelijk gevolg van
a. een feitelijk tekort aan besparingen __ __
b. een feitelijk tekort aan investeringen in reëel
productief vermogen __ __
c. interest __ __
45. Er is - in het rijke deel van de wereld - een
tekort noch aan besparingen, noch aan investeringen;
de enorme productiviteit zou in betrekkelijk korte tijd
een eind kunnen maken aan welke schaarste dan ook en zou
het grensrendement van productief kapitaal naar nul
kunnen terugbrengen, ware het niet dat de interest dat
verhindert. (Zie Keynes-citaat onder 32.) __ __
46. Het handhaven van de "vereiste schaarste" te midden van
"potentiële overvloed" vereist verspilling, kapitaal-
vernietiging (hete en koude oorlogen, economische crises
en depressies, "wegwerpcultuur", werkloosheid, enz.). __ __
47. Verspilling is een noodzakelijk gevolg van
a. interest __ __
b. een overschot aan besparingen __ __
c. een overschot aan investeringen in reëel productief
vermogen (productiemiddelen) __ __
(In 48. is [] inferieur, en ^ exponent.) Eens Oneens
48. Interest maakt "kortzichtig". Kosten die pas later
gemaakt hoeven te worden, wegen nu (aanzienlijk) minder:
k[0] = k[t]/(1+r)^t waarin k[t] de over t jaar
te maken kosten, k[0] hun huidige "waarde" of gewicht,
en r de interestvoet voorstellen. Naarmate r en t
groter zijn, wordt k[0] een kleiner deel van k[t]. __ __
a. Gevolg: Een investering waarvan de initiële kosten
betrekkelijk hoog zijn, maar de toekomstige kosten
laag, zal moeilijk kunnen concurreren tegen een
investering waarvan de initiële kosten betrekkelijk
laag, maar de toekomstige kosten hoog zijn, ook als
de totale kosten in het eerste geval eventueel aan-
zienlijk lager zijn, dan die in het tweede geval. __ __
49. Ondernemers streven naar voor hen zelf financieel zo
gunstig mogelijke productieprocessen.
Alleen wanneer de reële interestvoet gelijk is aan nul,
valt het financieel optimum voor de ondernemer samen
met het materieel of reëel optimum. __ __
50. Een langere dan de materieel optimale productieomweg
is voor de ondernemer (die met geleend geld werkt)
financieel voordeliger bij
a. een positieve reële interestvoet __ __
b een negatieve reële interestvoet __ __
en een kortere dan de materieel optimale productieomweg
is voor de ondernemer financieel voordeliger bij
c. een positieve reële interestvoet __ __
d een negatieve reële interestvoet __ __
51. Zolang we geen "Natuurlijke Economische Orde" hebben,
- waarvan we de theorie danken aan Silvio Gesell -
een economie zonder ingebouwde "onverdiende baat" uit
onvermijdelijke interest en uit natuurlijke rijkdommen
in particuliere eigendom, d.w.z. zonder ingebouwde
uitbuiting, zou een weliswaar verspillend en schaarste
handhavend, maar nog enigszins aanvaardbaar alternatief
zijn: een exponentieel toenemende staatsschuld. __ __
52. Bij "geen inflatie" zijn de alternatieven derhalve:
a. Kapitalisme zonder onbeperkt toenemende staatsschuld.
aa. De totale interest wordt besteed voor consumptie.
aaa. Er wordt niet of nauwelijks netto gespaard en
er is geen of nauwelijks economische groei. __ __
aab. Er wordt voortdurend en in belangrijke mate
gespaard. Het gevolg is voortdurende groei van
het reële vermogen en van de economie. __ __
(Het sparen zou nog een veel grotere groei
veroorzaken, als de bruto besparing geen
slachtoffer werd van de verspilling.) __ __
ab. De interest wordt niet geheel aan consumptie
besteed, maar geheel of ten dele aan het kapitaal
toegevoegd. Dat betekent voortdurende groei van
het reëel vermogen en van de economie. __ __
b. Kapitalisme met onbeperkt toenemende staatsschuld en
onbeperkt groeiend fictief vermogen.
ba. Het reële vermogen en de economie groeien niet
of slechts weinig. Groei is geen noodzaak, maar
verspilling wel, want schaarste is vereist. __ __
c. "Natuurlijke Economische Orde" (met kosten verbonden
aan liquiditeit en gesocialiseerde grondrente).
Interest is niet langer een vanzelfsprekendheid; hij
kan nul worden. Ook nettobesparing en netto-investering
kunnen nul worden of zelfs negatief, en zo kunnen we
nul-groei of zelfs "krimp" van de economie bereiken,
niet tegen onze wil, maar in overeenstemming met onze
wil. Groei is niet meer nodig om ons uit de misère te
houden. Ieder zal persoonlijk verantwoordelijk zijn
voor zijn of haar bijdragen aan het behoud van het
milieu. Het systeem zal niet langer ons ecologisch
en "economisch" handelen frustreren met verspillingen
elders, zoals in het kapitalisme (a en b) het geval
is. __ __
53. Indien oneens met één of meer beweringen onder 52,
welke is (zijn) dat dan, en waarom?
54. Voor wie het eens is met het streven naar "Gerechtigheid,
Vrede, en Heelheid van de Schepping" moet het duidelijk
zijn, dat kapitalisme met, of nog erger zonder, een onbeperkt
groeiende staatsschuld van de hand gewezen moet worden, en
dat slechts alternatief 52c, een Natuurlijke Economische Orde,
gekenmerkt door kosten voor liquiditeit (d.i. voor het bezit
van geld) en gesocialiseerde grondrente, verenigbaar is met
en een voorwaarde is voor "Gerechtigheid, Vrede, en
Heelheid van de Schepping". __ __
a. Indien hiermee oneens, waarom?
Deze "Quiz" is opgesteld door:
dr. W. P. Roelofs.
Hij houdt zich aanbevolen voor kritische opmerkingen betreffende de redactie van de tekst,
die misinterpretaties zo goed mogelijk moet uitsluiten.
|