Staatscourant van 10 augustus 2000
Europa privatiseert kerntaken overheid
Europees Parlement en Europese Commissie buitelen over elkaar heen in hun pogingen om snel een eind te maken aan het bestaan van overheidsbedrijven. Privatisering en liberalisering worden gezien als oplossing voor alle problemen. Wat schieten de werknemers, de consumenten, de democratie, de veiligheid en het milieu daarmee op?
Door Erik Meijer (Socialistische Partij; lid fractie Europees Verenigd Links in het Europees Parlement)
In Europa was het heel lang vanzelfsprekend dat overheidsbedrijven verantwoordelijk zijn voor zaken als postbezorging, openbaar vervoer en energievoorziening. En ook in bedrijfstakken als de staalindustrie, de mijnbouw, het bankwezen en de bouw van transportmiddelen waren staten geheel of gedeeltelijk zelf de eigenaar. Samen vormden die bedrijven het instrument waarmee de democratische zeggenschap over de economie werd beschermd, het ontstaan van tekortkomingen in de voorzieningen tegengegaan, werkgelegenheid gecreëerd en de steeds dreigende tweedeling tussen rijk en arm aan banden gelegd. Daarnaast functioneerden scholen en ziekenhuizen als voorzieningen die verre moesten blijven van winst en marktwerking. Ook werden op initiatief van maatschappelijk bewuste burgers in veel landen ziekenfondsen, woningbouwverenigingen, volksspaarbanken en coöperatieve winkelbedrijven opgericht.
Het staatsmonopolie op de postdiensten werd anderhalve eeuw geleden niet ingevoerd door socialisten maar door regeringen van conservatieven en liberalen. Dat deden zij omdat de voorafgaande situatie, met concurrerende privé-postbedrijven, teveel onzekerheid opleverde. Ze kozen voor uniforme tarieven, vaste bezorgtijden en gegarandeerde continuïteit. Zwakke en dure bedrijfsonderdelen, zoals de bezorging op het dunbevolkte platteland, werden gecompenseerd door de winst opleverende delen. Op dezelfde manier werden tussen 1870 en 1940 tekortschietende spoorwegbedrijfjes door de staat overgenomen, samengevoegd en sterk uitgebreid. Gemeenten en provincies deden hetzelfde op het gebied van stadsvervoer, streekvervoer, energievoorziening en distributie van water.
Jarenlang bestond een brede politieke consensus over het terugdringen van de door concurrentie en winstmaximalisatie veroorzaakte chaos. De regerende sociaal-democratische en christen-democratische politici wensten een "gemengde economie" met verschillende soorten eigendom van de productiemiddelen. Een stelsel dat de voordelen van Amerika (alles in privé-bezit) en Rusland (alles in gemeenschapsbezit) zou verenigen en dat de nadelen van beide systemen zou vermijden. Ze zeiden geen almachtige staat te willen, maar ook zeker geen almachtig particulier bedrijfsleven. Winsten zouden niet moeten toevloeien aan kleine machtige groepen, maar aan de gemeenschap als geheel.
Nog in de jaren '80 nationaliseerde de Franse regering banken en zware industrie. In Nederland leek de vorming van een Postbank het middel om consument en samenleving te beschermen tegen de overmacht van particuliere handelsbanken. Ondanks die keuzes zag de politiek gemeenschapsbezit niet als een manier om onze economie democratischer, milieuvriendelijker en menswaardiger te kunnen organiseren. De meeste parlementariërs wilden niet langer de waakhond zijn namens consument, werknemer, werkzoekende en omwonende. Als parlementen belangrijke keuzes overlaten aan het management kunnen die bedrijven geen voorbeeldfunctie meer vervullen.
Eind jaren '80 is de economie van de Oost-Europese staten ingestort. Ondanks een groeiende afhankelijkheid van patenten en geleend geld uit het buitenland verloren de staatsbedrijven de concurrentiestrijd bij de productie van nieuwe door de consument gewenste goederen. Sindsdien wordt door een neoliberaal offensief ook in West-Europa welbewust een eind gemaakt aan het bestaan van onze gemeenschapsbedrijven. Eerst worden ze "verzelfstandigd" en verdwijnt het laatste stukje zeggenschap van de overheid. Uiteindelijk worden ze opgekocht door grote particuliere ondernemingen. Ook bedrijven die sinds lang werden gezien als een kerntaak van de overheid worden afgestoten. Inmiddels investeren onze post en onze spoorwegen hun geld in het buitenland en wordt de post niet meer milieuvriendelijk per trein vervoerd. Ziekenfondsen zijn gaan lijken op particuliere verzekeraars, woningbouwverenigingen op exploitatiemaatschappijen van onroerend goed. Nederland loopt voorop, vaak met het argument dat het "moet van Europa".
Dat laatste was nog niet waar, maar dreigt het wel te worden. In juli eiste een meerderheid van het Europees Parlement dat de spoorwegen verder worden geliberaliseerd dan past in het compromis van de Europese Raad van eind 1999. Europees commissaris Bolkestein wil 50 procent van het postverkeer overlaten aan particuliere bedrijven, en over enkele jaren komen met voorstellen die nog veel verder gaan. Er zijn zelfs plannen in voorbereiding om gemeenten te hinderen bij het handhaven van een gemeentelijk vervoerbedrijf. In de discussie geven voorstanders er blijk van dat ze daarmee vooral hopen de invloed van vakbeweging en milieubeweging terug te dringen en monopolies te voorkómen. Dat laatste lijkt nog het minst te lukken. Na de privatisering van de Britse spoorwegen zijn nieuwe regionale monopolies ontstaan, terwijl een concurrerend spoorwegbedrijf dat in Nederland geen uitzicht kreeg op een monopolie zelf besloot om te stoppen.
Straks staat de politieke besluitvorming nog meer onder druk van oncontroleerbare machtsgroepen, die meer zeggenschap voor zichzelf opeisen. Met een grote kans op minder dienstverlening aan het publiek, tegen een hogere prijs en met slechtere arbeidsverhoudingen. Dan moet de politiek bekennen dat ze nog maar weinig kan doen aan milieu, werkgelegenheid of spreiding van kennis, macht en inkomen. Is het een wonder dat veel mensen van die politiek weinig meer verwachten?
(Dit artikel verscheen in de Staatscourant van 10 augustus 2000)
P.s.: Hoe rijk is ons land met bezit in het buitenland? De Nederlandsche Bank liet eindelijk iets zien.