Pleitnotitie van het belang van R.M. Brockhus
versus de minister van VROM bij Raad van State

EuroStaete . . . EKC . . . Milieu . . . Klokkenluiders <====> SDN . . . Milieudefensie

    Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
    Postbus 20019,
    2500 EA 's-Gravenhage.

    Sint Oedenrode, 30 maart 2000

    PLEITNOTITIE.

    R.M. Brockhus.					Tijdstip hoorzitting:
    Appellant.						31 maart 2000 om 10.45 uur.
    
    
    Tegen:

    Minister van VROM
    Verweerder.


    Uw nummer: 200000958/1/G6I. Ons kenmerk: RB/UNI/20020/VV01.


    Betreft:

      Verzoek om het treffen van voorlopige voorziening resp. schorsing van het besluit van 11 januari 2000, kenmerk: IMA 2000-364, van de minister van VROM inzake de uitvoer van gebroken houtspaanders van Meisner Stortplaats Noord Drente B.V. (BFI) naar Unilin N.V. België.


    Geachte voorzitter,

    Met betrekking tot deze zaak heeft u de volgende stukken ontvangen:

    1. Ons verzoek om het treffen van voorlopige voorziening van 20 februari 2000, kenmerk RB/UNI/20020/VV01, met bijbehorend beroepschrift van 20 februari 2000, kenmerk: RB/UNI/20020/B01 (129 pagina's).
    2. Onze bij brief van 29 maart 2000 nader toegezonden stukken (6 pagina's).

    Wij verzoeken u de inhoud van deze stukken volledig te betrekken in uw beslissing op dit schorsingsverzoek.

    Allereerst werpt zich de volgende vraag op:
    Waarom heeft appellant deze zaak moeten aanspannen bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State?

    Het antwoord is simpel en luidt als volgt:
    De minister van VROM gedoogd al ruim 1 ½ jaar lang dat alle Nederlandse provinciale besturen weigeren uitvoering te geven aan de bindende uitspraak no's F03.87.0171, F03.98.0179, F03.98.0180, F03.98.0181, F03.98.182, F03.98.183 en F03.98.0184 van 19 augustus 1998 van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die het shredderen van hout dat vrijkomt als bouw- en sloopafval verbiedt.

    De minister van VROM gedoogd hiermee dat lidstaat Nederland o.a. de volgende EG-Verordeningen en EG-Richtlijnen overtreedt.

    • EG-Verordening nr. 142/97
    • EG-Verordening nr. 143/97
    • EG-Richtlijn nr. 91/689/EEG.
    • EG-Richtlijn nr. 76/464/EEG.

    Wanneer de minister van VROM dit alles niet gedoogd zou hebben, en bovengenoemde bindende uitspraak van 19 augustus 1998 van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet had genegeerd, dan waren er geen 'verboden houtsnippers' ontstaan die afkomstig zijn van hout dat vrijkomt van bouw- en sloopafval en kon er van het in geding zijnde besluit geen sprake zijn.

    Het in geding zijnde besluit is dan ook zeer nadrukkelijk het gevolg van het feit dat de provinciale besturen geen uitvoering geven aan bovengenoemde bindende uitspraak van de voorzitter van de Raad van State en het feit dat de verantwoordelijke minister van VROM daartegen weigert op te treden. Met het in geding zijnde besluit heeft de minister van VROM beslist dat deze deels van geïmpregneerd hout afkomstige 'verboden houtsnippers' die hoge concentraties aan zwarte lijststoffen bevatten, waaronder pentachloorfenol, arseenzuur en chroomtrioxide of zouten daarvan door de BFI als 'schone' grondstof wordt uitgevoerd naar België om deze door de UNILIN N.V. te Wielsbeke te laten verwerken tot spaanplaat. Het is hierbij goed te weten dat Unilin N.V. op grond van 'artikel 1' uit zijn milieuvergunning enkel en alleen onbehandeld houtafval mag verwerken tot spaanplaat en mag opstoken in zijn eigen verbrandingsoven (zie bijlage).

    Dit is bij de minister van VROM bekend. Ondanks dat geeft de minister van VROM op 26 augustus 1999 onder nummer NL93385 toch vergunning af om geïmpregneerd en geverfd hout, afkomstig van bouw- en sloopafval, door de Unilin N.V. te laten verwerken tot spaanplaat en door de Unilin N.V. te laten opstoken in haar eigen verbrandingsoven. De minister van VROM is hiermee zeer nadrukkelijk medeplichtig aan het overtreden van de milieuvergunningsvoorschriften door Unilin N.V. die tot gevolg heeft:

    • dat via die verbrandingsoven de bewoners, groente, fruit, weiland e.d. rondom het bedrijf Unilin N.V. te Wielsbeke wordt vergiftigd met o.a. de zwarte lijststoffen arseen, chroom VI, dioxine. Dioxine ontstaat uit o.a. pentachloorfenol als dat tezamen met koperverbindingen wordt opgestookt dat ook in geïmpregneerd hout zit.
    • dat via het door Unilin N.V. geproduceerde spanplaat (is een gebrekkig product) enorm veel huizen in Europa worden vergiftigd met zwarte lijststoffen arseen, chroom VI, pentachloorfenol, etc. Denk hierbij aan dakplaten, plafonds, keukenkastjes, meubels, etc.

    Hiermee is vast komen te staan dat de minister van VROM vergunning heeft verleend om via dekmantelbedrijf Unilin N.V. (België) geheel Europa te vergiftigen met zwarte lijststoffen waaronder pentachloorfenol, arseenzuur en chroomtrioxide of zouten ervan, waarvan juist in internationaal verband besloten is dat die stoffen vanwege hun gevaarlijke eigenschappen, zoals giftigheid - waaronder carcinogeniteit, mutageniteit en teratogeniteit - afbreekbaarheid en (bio)accumulatie, die een ernstig risico inhouden, via een maximaal brongerichte aanpak met de best bestaande techniek uit het milieu moeten worden geweerd.

      De feiten.

    Dit schorsingsverzoek is ontstaan uit het feit dat de minister van VROM zelf opzettelijk EG-Verordeningen en EG-Richtlijnen overtreedt en negeert uitvoering te geven aan de bindende uitspraak van 19 augustus 1998 van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Appellant procedeert daartegen met een inhoudelijk goed gemotiveerd bezwaarschrift.

    De minister van VROM verklaart het bezwaarschrift van appellant bij besluit van 11 januari 2000 zonder enige motivatie niet ontvankelijk. De minister baseert zijn besluit op de enkele mededeling dat appellant geen rechtstreeks belang heeft met het door hem genomen besluit waarin via o.a. dekmantelbedrijf 'Unilin N.V.' geheel Europa wordt vergiftigd en verkankerd. Ook appellant zijn vrouw, zijn kinderen, zijn familieleden, vrienden en kennissen zijn hier het slachtoffer van. Een groter rechtstreeks belang kan appellant toch echt niet hebben.

    Het is aan u om te beoordelen welk belang u het zwaarst laat wegen

    • het belang van het leven/of
    • het belang van de dood, waarbij zieke milieucriminelen zwemmen in het geld.

    Wij vertrouwen erop dat u het belang van het leven zwaarder laat wegen en het bestreden besluit hierop schorst. Mocht u ondanks vorenstaande feitelijke informatie het belang van de dood zwaarder laten wegen, dan verzoeken wij u in deze zaak de volgende prejudiciële vragen voor te leggen aan het Europese Hof van Justitie, zoals bedoeld in artikel 177 van het EEG-verdrag, inhoudende:

      1
    1. Handelt lidstaat Nederland met de uitvoer van met arseenzuur vergiftigde houtspaanders naar België met het oog het daar te laten verwerken in spaanplaat, in strijd met de EG-Verordening 142/97 ?

    2. Handelt lidstaat Nederland met de uitvoer van met chroomtrioxide vergiftigde houtspaanders naar België met het oog het daar te laten verwerken in spaanplaat, in strijd met de EG-Verordening 143/97 ?

    3. "Is de toelating van wolmanzout in Nederland in strijd met de EEG-richtlijn 91/689/EEG, indien vastgesteld moet worden dat hetzij in de eerste, hetzij in de tweede fase van de verwerking van sloopafval, in de economisch verantwoorde praktijk, geen onderscheid kan worden gemaakt tussen met wolmanzouten behandeld sloopafval en ander sloopafval?"

    4. De Europese Raad heeft op 22 december 1994 een lijst van gevaarlijke afvalstoffen vastgesteld overeenkomstig artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/689/EEG (pb EG L356). Op betreffende lijst staat arseenhoudend afval onder EAC-code 060403 vernoemd als gevaarlijk afval. Dient gewolmaniseerd hout dat vrijkomt als bouw- en sloopafval dat 3000 mg/kg arseen bevat op grond van bovengenoemde richtlijn te worden verwijderd en verwerkt als gevaarlijk afval?
      Gewolmaniseerd hout dat vrijkomt als bouw- en sloopafval valt niet te onderscheiden van overig hout dat vrijkomt als bouw- en sloopafval. Dient om die reden al het hout dat vrijkomt als bouw- en sloopafval op grond van bovengenoemde richtlijn te worden verwijderd en verwerkt als gevaarlijk afval?

    5. De Europese Raad heeft op 22 december 1994 een lijst van gevaarlijke afvalstoffen vastgesteld overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG (pb EG L356). Op betreffende lijst staat afval dat is verontreinigd met andere zware metalen onder EAC-code 060405 vernoemd als gevaarlijk afval. Dient gewolmaniseerd hout dat vrijkomt als bouw- en sloopafval dat 6000 mg/kg chroom VI, 3500 mg/kg koper en mogelijk diverse onbekende zware metalen bevat op grond van bovengenoemde richtlijn te worden verwijderd en verwerkt als gevaarlijk afval?

    6. De Europese Raad heeft op 22 december 1994 een lijst van gevaarlijke afvalstoffen vastgesteld overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG (pb EG L356). Op betreffende lijst staan onder de volgende EAC-codes vernoemd als houtverduurzamingsafval:
      030201 - niet gehalogeneerde organische houtverduurzamingsmiddelen.
      030202 - Organochloor- houtverduurzamingsmiddelen
      030203 - Organometaal-houtverduurzamingsmiddelen.
      030204 - anorganische houtverduurzamingsmiddelen.

    Geïmpregneerd hout dat vrijkomt als bouw- en sloopafval bevat zeer hoge concentraties houtverduurzamingsafval uit de hierboven genoemde EAC-codes. Dient geïmpregneerd hout dat vrijkomt als bouw- en sloopafval dat zeer hoge concentraties houtverduurzamingsafval bevat op grond van genoemde EAC-codes uit bovengenoemde richtlijn te worden verwijderd en verwerkt als gevaarlijk afval? Geïmpregneerd hout dat vrijkomt als bouw- en sloopafval valt niet te onderscheiden van overig hout dat vrijkomt als bouw- en sloopafval. Dient om die reden al het hout dat vrijkomt als bouw- en sloopafval op grond van bovengenoemde richtlijn te worden verwijderd en verwerkt als gevaarlijk afval?

    Op grond van vorenstaande feitelijke informatie verzoeken wij u:

    • het bestreden besluit van de minister van VROM te schorsen.
    • ons bezwaarschrift van 1 oktober 1999, nader gemotiveerd bij brief van 21 december 1999, gegrond te verklaren.
    • het onderliggende besluit van 26 augustus 1999, kenmerk NL93385, van de minister van VROM te schorsen.
    • de minister van VROM te veroordelen in de proceskosten.
    • de minister van VROM te gelasten tot terugbetaling van het griffierecht.


      Hoogachtend,

      Ecologisch Kennis Centrum BV
      Voor deze

      ing.A.M.L. van Rooij, veiligheids- en milieudeskundige

      ing. A.M.L. van Rooij,
      veiligheids- en milieudeskundige


    Rubrieken bij SDN
    Homepage milieu-onderwerpen
    Homepage Edelchemie voor milieutechnologie