"Er is nog recht in Nederland", kraaide mijn vader, toen ik nog klein was, met de regelmaat van de klok. Het was een van zijn meest geliefde stokpaarden. En dan legde hij ons, zijn huizenhoog tegen hem opkijkende dochters, uit hoe prachtig het systeem in elkaar zat: dat je, als je onrecht werd aangedaan, naar de rechter kon stappen. En dat je, als je door die rechter unfair behandeld werd, in hoger beroep kon gaan bij het Hof. En als je dan nog niet tevreden was, dat je dan in cassatie kon bij de Hoge Raad. En dat die rechters volstrekt onafhankelijk waren in dit prachtland, omdat er in dit prachtland zoiets bestond als de grondwettelijk gewaarborgde scheiding der machten. En dat die rechters bovendien voor het leven werden benoemd, zodat ze nooit naar andermans pijpen hoefden te dansen uit angst voor hun baantje.
Zijn geestdrift voor het systeem was dermate groot dat hij ooit een principieel conflict om een parkeerbon van twee tientjes tot aan de Hoge Raad toe heeft uitgevochten. Hij werd weliswaar schuldig verklaard, maar die parkeerboete, die hoefde hij van de Hoge Raad niet te betalen, en dat was een grote triomf. Zie je wel meisjes? Er is nog recht in Nederland! Pas de laatste jaren begint het ten volle tot me door te dringen hoe naïef dat van hem was. Ik kan u zo uit mijn hoofd drie rechters noemen die zoveel twijfel hebben gezaaid aan hun eigen integriteit, dat er schriftelijke vragen over hun functioneren zijn ingediend in de Tweede Kamer.
Die kamervragen hebben de minister van Justitie echter nooit bereikt; ze zijn door de voorzitter van de Tweede Kamer afgekeurd en in de prullenbak gegooid. De Kamervoorzitter heeft die bevoegdheid. Het staat in het Huishoudelijk Reglement. Volgens diverse Kamerleden maakt de Kamervoorzitter de laatste jaren steeds vaker gebruik van die bevoegdheid, en vooral als het vragen betreft die de regering in een lastig parket kunnen brengen.
|
Ik heb bij de griffier inzage gevraagd in die geweigerde vragen, maar ik kreeg de kous op mijn kop, en met de Wet Openbaarheid van Bestuur hoef ik het ook niet te proberen. Het woord zegt het immers al: die wet is een breekijzer om het bestuur (oftewel de regering) te dwingen openheid van zaken te geven. En de Kamer is geen bestuur. De Kamer is de natuurlijke vijand van de regering, en wordt juist geacht ons kiezers te helpen die openbaarheid van bestuur af te dwingen. Het is nooit bij de wetgever opgekomen dat diezelfde Kamer, in casu haar voorzitter, zich zo dociel zou gaan opstellen dat zij met de regering zou gaan samenspannen om zaken in de doofpot te schuiven.
Het argument om indertijd die kamervragen over die drie rechters terzijde te leggen, was dat de Kamer (als wetgevende macht) zich niet mag bemoeien met de rechtsprekende macht, oftewel: dat de scheiding der machten geëerbiedigd diende te worden. Dat lijkt mij kul: die Trias Politica is volgens mij juist in het leven geroepen opdat die drie machtsblokken elkaar in evenwicht zouden houden. Ze mogen elkaar geen orders geven, maar ze behoren elkaar wel op corruptie te betrappen, en zo mogelijk daarvan te weerhouden. Volgens mij. Maar wie ben ik. Jammer dat we het niet meer aan Montesquieu kunnen vragen. En dan heb ik het nog niet eens gehad over het fenomeen van de rechter-plaatsvervanger. Dat zijn advocaten, of juristen, of ambtenaren, of politici die 'on the side' in hun vrije uurtjes voor rechter spelen. Nergens heeft dit verschijnsel zo'n hoge vlucht genomen als in Nederland.
Dus als u een proces aanspant tegen uw verzekeringmaatschappij, omdat ze het vertikken uw claim te honoreren, dan loopt u een gerede kans dat de rechter die over uw zaak mag oordelen, zonder dat u daar weet van heeft, als advocaat werkzaam is op het kantoor van diezelfde verzekeringmaatschappij. Als u er meer van wilt weten moet u voor de lol eens op internet surfen naar: http://www.sdnl.nl/irm.htm. Je weet niet wat je leest.
Algemeen Dagblad 23 mei 2001
|