Beste mensen.
Op 20 februari jl diende voor de bestuursrechter in Rotterdam het beroep van Wim Smit tegen de Sociale Dienst van zijn gemeente (Rotterdam) in verband met (o.a.) de sollicitatieplicht. Onderstaand het pleidooi dat Wim daar hield. Een verslag van de rechtszitting komt in de eerstvolgende Ravage. De rechter doet uiterlijk binnen zes weken uitspraak. Daarvan zal ik ook in deze nieuwsgroep nader berichten.
Met strijdbare groeten, Marta Resink (Sint-Michielsgestel)
(P.s.: van mij liggen er nog steeds drie beroepschriften bij de)
( rechtbank in Den Bosch. Mijn uitkering is inmiddels weer)
( 'hersteld'... met sollicitatieplicht :( wordt vervolgd ;))
Geachte meneer de rechter.
Dit is een heel bijzondere zaak, in ieder geval voor mij, maar ook voor deze rechtbank, want in de loop van deze zaak wil ik de legitimiteit van deze rechtbank ter discussie stellen. Er is een fundamenteel verschil van mening tussen de overheid in dit land en mij, in het bijzonder over twee dingen: de sollicitatieplicht welke uitkeringsgerechtigden ten deel valt, en de formulering van de eed van trouw die moet worden afgelegd, wil men toetreden tot de Staten-Generaal, en ook voor andere functies zoals bij de rechterlijke macht. We betreden in deze zaak de terreinen staatsrecht, bestuursrecht, arbeidsrecht en sociaal recht.
Mijn hoofdconclusie is dat de gevestigde orde in dit land op dit ogenblik veel te autoritair te werk gaat, en dat het hoog tijd is dat daar verandering in aangebracht wordt. Laat ik beginnen bij de sollicitatieplicht, welke volgens sommigen rechtmatig is. De sollicitatieplicht valt ten laste van mensen, niet iedereen, die van een uitkering leven en die in de zogenaamde arbeidsgerechtigde leeftijdscategorie vallen.
De Nederlandse overheid hanteert ten aanzien van langdurig uitkeringsontvangenden over het algemeen een beleid wat neerkomt op het aanbieden van zogenaamd 'passende arbeid' aan mensen die al enige tijd van een uitkering leven, met de bedoeling om deze mensen deze betaalde arbeid te laten uitvoeren, om zo in hun eigen financiele onderhoud te kunnen voorzien. Dit beleid is ingegeven, vanuit de gedachte, dat het voor de samenleving in z'n geheel het beste is, dat zoveel mensen als economisch-technisch realiseerbaar is, in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.
Binnen die visie is het ongewenst dat er een aanzienlijke groep mensen is, die in de uitkeringssituatie blijven zitten. Men gaat van de onuitgesproken overeenkomst uit dat we met z'n allen in dit land hebben afgesproken, of dat het hoort, dat we allemaal ons steentje bijdragen, in dit geval aan de economische huishouding van onze samenleving en de door de politieke macht op dit ogenblik zo aanbeden economische groei. En dat komt neer op een werkgelegenheidsbeleid, waarin zoveel mogelijk mensen onder druk worden gezet om betaald te gaan werken, tegenover leven met behulp van een uitkering. Het gunstigst zou zijn, denken de voorstanders van deze visie, dat er sprake is van een zeker evenwicht tussen wat een mens oplevert en wat een mens kost. Dit is dus in de vorm van een koude rationele, puur financiele kosten/baten berekening. En de baten komen dan van een betaalde baan.
Wat de oorzaak precies is weet ik niet, maar er zijn mensen die denken dat de overheid gerechtigd is, en dat het ook gepast is, mensen onder druk te zetten om werkzaamheden te accepteren en uit te voeren, welke de overheid geschikt vind voor die persoon. Deze pressie krijgt gestalte in een sanctiebeleid. Ongehoorzame uitkeringsgerechtigden kunnen een korting of zelfs een totale stopzetting van hun uitkering tegemoet zien. De overheid hanteert in dit kader het begrip passende arbeid. Het algemeen belang zou hierom vragen, beweren de verantwoordelijken voor dit gehanteerde beleid.
Het is moeilijk om te bepalen waar de grenzen van het algemeen belang precies liggen, maar de Nederlandse overheid beweert, volgens mij in alle overmoed, zichzelf een monopoliepositie te mogen aanmeten, over de vraag wat de grootst mogelijke waarde van een persoon is voor de samenleving. Deze nogal hautaine houding van de overheid leidde dus tot het meningsverschil tussen de medewerkers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid enerzijds en mij anderzijds, over de vraag of de overheid gerechtigd is om de hoogte van mijn uitkering te verlagen, of in het laatste geval de uitkering zelfs stop te zetten, wanneer men weigerde te solliciteren naar een betaalde baan.
De overheid kan naar mijn mening niet beter inschatten wat de waarde van iemands bestaan is, dan de persoon in kwestie zelf. Ieder mens is zelf uitstekend toegerust met het beoordelingsvermogen, en naar mijn overtuiging ook met het verantwoordelijkheidsbesef om te komen tot een juiste afweging over de aan het algemeen belang te leveren bijdrage. Ik ben van mening dat de sollicitatieplicht overbodig is. Mensen die willen werken solliciteren toch wel, en mensen die niet willen solliciteren, die moet je ook niet hebben in een arbeidssituatie want dan krijg je ongelukken. Ongelukken uit ongemotiveerdheid en desinteresse. Plicht tot solliciteren werkt dan uiteindelijk contraproductief. Volwassen mensen moet je niet behandelen alsof het stoute kinderen zijn.
Nu mijn argumentatie met betrekking tot de onrechtmatigheid van dit sanctiebeleid. De Nederlandse overheid zegt gerechtigd te zijn om druk op mij uit te mogen oefenen, door middel van financiële sancties op mijn inkomen. Ik bestrijd dit, en doe hiertoe een beroep op de Nederlandse grondwet Artikel 19, lid 3, regelgeving in het Europees Sociaal Handvest (E.S.H.) uit 1961, rechten en beginselen nummer 1, nummer 9, nummer 13 en 14, en het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten,uit het jaar 1966, Artikel 6. Tevens haal ik aan Arbeidsconventie nr. 29, Artikel 2.
In het Europees Sociaal Handvest staat bij rechten en beginselen
Artikel 1 :
In het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, Artikel 6 staat het als volgt:
De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht op arbeid, hetgeen insluit het recht van een ieder op de mogelijkheid in zijn onderhoud te voorzien door middel van vrijelijk gekozen of aanvaarde werkzaamheden; zij nemen passende maatregelen om dit recht veilig te stellen.
In beide zinnen dient mijns inziens de klemtoon te liggen op "Vrijelijk gekozen (of aanvaarde) werkzaamheden", en niet op "in zijn onderhoud te voorzien ", welke laatste slechts een puur economische kwalificatie is en in dit geval van ondergeschikt belang ten opzichte van het vrijelijk kunnen kiezen voor de desbetreffende arbeid. De bedoeling van deze artikelen is, de werknemer ervoor te behoeden dat men gedwongen wordt arbeid uit te voeren voor welk men niet vrij heeft gekozen. Sollicitatieplicht, en het bijbehorende sanctiebeleid, staan in de praktijk haaks op mijn recht om slechts die arbeid te hoeven uitvoeren voor welke ik vrij gekozen heb.
Uit Arbeidsconventie nr. 29, uit het jaar 1933, Artikel 2 destilleer ik dat gedwongen of verplichte arbeid in de regel als niet acceptabel dient te worden beschouwd, op een aantal uitzonderingen na, bijvoorbeeld:
Uit deze opsomming van voorbeelden valt af te leiden dat uitzonderingsgevallen daargelaten, het in de regel zo is dat mensen vrijelijk moeten kunnen kiezen, welke werkzaamheden zij gaan uitvoeren. Nergens lees ik dat er in dit kader onderscheid moet worden gemaakt tussen betaalde en onbetaalde arbeid.
De conclusie waar ik toe kom, het bovenstaande gelezen hebbende, is dat in de regel niet als acceptabel moet worden beschouwd, dat men komt tot gedwongen of verplichte arbeid, en dit impliceert in principe dat de werknemer zelfbeschikkingsrecht heeft. Ook wanneer de keuze is tussen een betaalde functie en een onbetaalde functie. En dit maakt een sanctie van overheidswege wegens "werkweigering", welke overigens in dit kader een veel te simplificerende term is, wanneer men voor de onbetaalde functie kiest en een betaalde functie weigert, onrechtmatig.
Een werkgelegenheidsbeleid waar ik wel achter zou staan is, wanneer er taken bleven liggen, met mensen die te kennen geven arbeid te willen verrichten overeenstemming te bereiken over de uitvoering van deze arbeid op basis van vrijwilligheid en gelijkwaardigheid. Geen pressie. Mensen moeten weten dat zij baas zijn over eigen arbeid, baas over eigen tijd en energie. Er staat in de Nederlandse wet schrikbarend weinig geformuleerd over eigendom van arbeid. Dit volstaat mijns inziens niet. Een duidelijker formulering met betrekking tot rechtsbescherming van vrije arbeidskeuze, ook onbetaalde arbeid, is gewenst. Dit om aan veel onduidelijkheid een eind te maken.
Tot zover mijn aanmerkingen op het overheidsbeleid inzake sollicitatieplicht en het daaraan gekoppelde sanctiebeleid. Nu gaan we twee stappen terug in de discussie over rechtmatigheid van beleid. Niet de inhoud van het beleid, maar de legitimiteit van de politieke macht in dit land. Is de praktijk van het politieke bedrijf in Nederland in overeenstemming met de eigen regelgeving? Ik constateer van niet.
Ik ben gekomen tot het aanroeren van dit onderwerp, doordat in een gesprek wat ik eens had met een functionaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, welk gesprek ging over de eventuele rechtmatigheid van het beleid, deze medewerker van dit instituut meende dat Sociale Zaken en Werkgelegenheid gerechtigd om overheidsnormen aan mij op te leggen, omdat ik door te gaan stemmen, mijn instemming had gegeven voor de legitimisering van het gezag in Nederland. Of zoiets.
Ik begreep deze argumentatie niet helemaal. Maar het bracht wel aan het licht dat er een link is tussen wel of niet gaan stemmen, en het wel of niet instemmen met het huidige gezag en de door dit gezag gehanteerde criteria. Ga je stemmen, dan ga je akkoord met de criteria van dit politieke systeem, en wanneer je niet akkoord gaat met de criteria van het huidige politieke systeem, dan licht het voor de hand dat je niet je stem uitbrengt. En ik had bij de voorgaande parlementsverkiezingen niet mijn stem uitgebracht, en dat was inderdaad omdat ik niet akkoord wenste te gaan met de voorwaarden en criteria die door dit politieke bestel worden gehanteerd.
Ik ben een aanhanger van de theorie dat Nederland zo snel mogelijk een republiek moet worden. Een republiek zal meer democratisch gekozen functionarissen kennen, en zal daardoor bijdragen aan een groter democratisch gehalte van het politieke bedrijf in Nederland. En een hoger democratisch gehalte van het politieke bedrijf in Nederland is mijns inziens gewenst. De Constitutionele Monarchie als politiek bestel is hopeloos verouderd en volstaat niet meer. De wetgeving en de normen van de Constitutionele Monarchie stammen uit een heel andere tijd.
Ik kies voor de nu meest realiseerbare, in 1998 meest democratisch mogelijk maakbare politieke praktijk. Een optimaal functionerend politiek bedrijf, voor wat betreft inspraak en besluitvorming. De huidig gehanteerde regelgeving staat een normale ontwikkeling van het politieke bedrijf in dit land in de weg. Laat ik me richten op een concreet voorbeeld. Een voorbeeld wat volgens mij toont dat er iets schort aan de criteria van de gevestigde orde in dit land: de eed van trouw die moet worden afgelegd door de leden van de Staten-Generaal bij de aanvaarding van hun ambt, als ook rechters bij de aanvaarding van hun ambt. En met name de volgende zin uit die eed van trouw: Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan het Statuut voor het Koninkrijk en aan de Grondwet.
Het eisen dat leden van de Staten-Generaal en leden van de rechterlijke macht, bij de aanvaarding van hun ambt trouw moeten zweren aan de Koning, en aan het Statuut voor het Koninkrijk, is in strijd met Artikel 1 van de Grondwet. Dezelfde Grondwet aan welke zij in dezelfde zin ook trouw zweren. Artikel 1 van de Grondwet zegt dat discriminatie, ook op grond van politieke overtuiging, niet mag. Maar hoe is de praktijk in het Nederlandse politieke bedrijf?
Het is onder de huidige regelgeving toegestaan dat een republikein deel gaat uit maken van de Tweede Kamer, maar dan moet hij of zij eerst zweren dat hij of zij monarchist is. Die eis mag helemaal niet gesteld worden. Wat gebeurd er wanneer een lid van de Tweede Kamer terug wenst te komen van deze eed, en in Tweede Kamer verklaard, te willen bewerkstelligen dat Nederland zo snel mogelijk een echte democratie wordt, in de vorm van een republiek, en dat de Constitutionele Monarchie in deze niet meer volstaat. Gaat men zich hier te buiten aan het plegen van meineed? En zo ja, wat zijn de gevolgen hiervan voor de pleger? Is de Nederlandse overheid bereid om z'n eigen regelgeving serieus te nemen?
Vooralsnog ga ik ook dit jaar niet meedoen aan het politieke ritueel van het uitbrengen van mijn stem, binnen het kader van de Nederlandse Constitutionele Monarchie. Ik ben niet gewillig om een stem uit te brengen, op iemand die bereid is trouw te zweren aan de Koning en aan het Statuut voor het Koninkrijk. Ik ben van mening dat ik niet gehouden kan worden aan besluiten die genomen zijn door een instituut, waar ik wederrechtelijk van buitengesloten ben.
Ik weiger trouw te zweren aan de Koning en het Statuut voor het Koninkrijk, maar dit mag geen belemmering zijn om lid te worden van de Staten-Generaal of lid te worden van de Rechterlijke macht in dit land. Of is het ongewenst dat republikeinen deel gaan uitmaken van de rechterlijke macht. Zo ja, dan zou ik graag geïnformeerd willen worden wat de argumentatie hiertoe is. Ik zou graag van deze gelegenheid gebruik willen maken, om op te roepen tot een volksraadpleging over de vraag welk politiek bestel het beste past bij dit land, de Constitutionele Monarchie of de Republiek. Een volksraadpleging over deze vraag brengt ons de fundering van een waarlijk democratisch bestel.
In Albanië heeft men het afgelopen jaar deze vraag aan de eigen bevolking voorgelegd. De Albanezen zijn wat dat betreft verder dan wij. In Nederland is een dergelijke volksraadpleging nooit georganiseerd, en dat is een kwalijk verzuim. Nederland is nu een Constitutionele Monarchie, maar ik zou niet weten waaruit zou moeten blijken, dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking hiermee akkoord is. Ik verzoek de Nederlandse regering, om tot een volksraadpleging te komen over de hierboven gestelde vraag, en dit binnen niet al te lange termijn.
Samengevat zijn mijn eisen in deze zaak de volgende:
Integriteit van de Rechterlijke Macht
Bijbanenregister van de magistratuur