Aangifte van verkrachting van discotheekbezoekster in Lord Nelson

EuroStaete . . Kamerzetel 151 . . Klokkenluiders <===> SDN . . Antecedenten Juristen

Aangifte van verkrachting van een discotheekbezoekster in Lord Nelson


Brief aan Jonkheer mr. J. de Wijkerslooth de Weerdesteyn,
Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

    Officier van Justitie
    Arrondissementsrechtbank
    Brinkstraat 4, 9401 HZ Assen


Betreft: aangifte van verkrachting van een discotheekbezoekster in Lord Nelson en aanklachten tegen de burgemeester van Coevorden, de wethouders van Coevorden, H.I. Huizenga, brigadier van politie Drenthe, District Zuid, rechercheur verdovende middelen en het hoofd RCID dhr. A. Vries.

Coevorden, 28 oktober 1999

    Excellentie,

Ondergetekende, F.J. Beukeveld, geboren 10 maart 1957 te Coevorden en wonende Weijerswold 8 te Coevorden, geeft eerbiedig te kennen na ampel beraad tot de conclusie te zijn gekomen een aantal aanklachten tegen de burgemeester van Coevorden, tegen de wethouders van de gemeente Coevorden, tegen brigadier van politie Drenthe district Zuid dhr. H.I. Huizenga en tegen het hoofd RCID dhr. A. Vries in te moeten dienen.

Daarnaast wil ik aangifte doen van verkrachting van Mevr. J. Ho in de herentoilet van Lord Nelson te Coevorden d.d. 28 mei tussen 01.30 en 2.30 uur door een vrouwelijk politiebeambte, die onderdeel uitmaakte van het politieteam, dat mijn discotheek kwam binnenvallen. Nadere details van de omstandigheden staan beschreven op blz 20 en 49.

Gezien het feit dat alleen de burgemeester de bevoegdheid heeft in het kader van artikel 13b Opiumwet op te kunnen treden, worden alle gedragingen van de politie tijdens de inval in Lord Nelson d.d. 28 mei 1999 aangemerkt, als gedragingen van de burgemeester van Coevorden.

Een overzicht van de aanklachten wordt in tabel 3 weergegeven. Deze tabel is opgesteld aan de hand van het relaas aan de feiten, die u hieronder aantreft. Voor de voorlopige aanleiding tot de inval en het proces-verbaal van bevindingen wordt u verwezen naar de bijlagen 1 t/m 8.


    Inleiding

Verbouwereerd heb ik kennis genomen van het geheel herziene proces-verbaal van bevindingen dossiernr. PL033A/99-14595 opgemaakt onder ambtseed door brigadier H.I. Huizenga d.d. 29 september 1999 (bijlage 9). Door dit herziene proces-verbaal heb ik mijn geloof en vertrouwen in én mijn respect voor de politie grotendeels verloren. Dat is betreurenswaardig. Bij de politie moet je toch te allen tijde aan kunnen kloppen. Zij zijn er juist voor om je te beschermen tegen onheil, onrecht, onwaarheden en onjuistheden in de maatschappij.


    Dit blijkt niet meer te kloppen.

De politie genereert zelf onheil, onrecht en onwaarheden en verkondigt deze onwaarheden aan de maatschappij door middel van ondeugdelijke processen-verbaal.

Deze processen-verbaal en hun discrepanties met de werkelijkheid, in samenhang met de brieven van de burgemeester van Coevorden, zijn de aanleiding voor een groot aantal aanklachten tegen eerder genoemde personen. In de herziene versie van het proces-verbaal wordt zo nadrukkelijk ingegaan op het groot aantal klachten, dat ik 23 augustus 1999 aan de korpschef mr. H. Patberg en wijkchef A.J. Kuipers heb doen toe komen, dat deze herziene versie in dit opzicht een farce lijkt (bijlagen 10-12).


Omdat ik niet weet of een proces-verbaal van bevindingen over een inval, waarbij drang- en dwangmiddelen van de zijde van de politie zijn toegepast, nog 4 maanden na akte mag worden herzien, wil ik op grond van artikel 152 van het Strafrecht, artikel 12, lid 2 van de Grondwet en op grond van artikel 10 van de Algemene wet op het Binnentreden gebruik maken van het eerste proces-verbaal van bevindingen, eveneens onder ambtseed opgemaakt door brigadier H.I. Huizenga d.d. 31 mei 1999 (mutatienr. PL033a/99-126991, bijlage 3) en niet van het laatste herziene proces-verbaal (bijlage 9).

Dat in dit eerste proces-verbaal géén melding wordt gemaakt van het gebruik van drang- en dwangmiddelen én illegaal binnentreden in privé-ruimten én dat daarbij geen schriftelijk verslag van binnentreden aan de officier van Justitie én de eigenaar is gestuurd, is te wijten aan de rapporteur en niet aan het proces-verbaal.

    Intermezzo 1: opmaken van een proces-verbaal

    Art. 152 van het Wetboek van Strafvordering verplicht opsporingsambtenaren ten spoedigste
    proces-verbaal op te maken van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.

    Ingevolge door de hoofdofficieren van justitie aan de politie bekend gemaakte voorschriften
    van de procureurs-generaal bij de gerechtshoven dient te allen tijde proces-verbaal te
    worden opgemaakt van handelingen van de politie waarbij dwangmiddelen zijn toegepast,
    uitgaande van het moment van aanhouding van de verdachte.

    Per 1 juni 1994 is een en ander vastgelegd in de Richtlijn schriftelijke vastlegging dwangmiddelen
    (deze richtlijn is vastgesteld in de vergadering van de procureurs-generaal van 13 april 1994,
    Stcrt. 1994, 96).

    Intermezzo 2: het schriftelijk verslag van binnentreden

    Artikel 10 van de Algemene wet op het binnentreden: Ingevolge dient aan de bewoner in wiens
    woning zonder toestemming is binnengetreden, een schriftelijk verslag van het binnentreden
    te worden verstrekt.

    - bepaalt dat degene die zonder toestemming van de bewoner
    in een woning is binnengetreden, op ambtseed of -belofte een schriftelijke verslag opmaakt
    omtrent het binnentreden. Ingevolge artikel 11 van deze wet wordt het verslag uiterlijk
    op de vierde dag na die waarop in de woning is binnengetreden, toegezonden aan degene
    die de machtiging heeft afgegeven. Eveneens wordt uiterlijk op de vierde dag als hiervoor
    genoemd een afschrift van het verslag aan de bewoner uitgereikt of toegezonden.

Redenen waarom ik de voorkeur geef aan het eerste proces-verbaal zijn:

  • het eerste proces-verbaal heeft een tweetal hoorzittingen, een tweetal kortgedingen en een tweetal commissies meegemaakt. Aan de hand van deze gegevens, die onder ambtseed door brigadier H.I. Huizenga zijn op gesteld, zijn door betrokkenen verstrekkende conclusies getrokken, met verstrekkende gevolgen, zoals het sluiten van de discotheek voor de duur van drie maanden, intrekken van de horecavergunning voor een periode van 5 jaar, op schrift beschuldigen van drugsgebruik en het laten voorkomen van feiten, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Omdat in het herziene proces-verbaal de beschuldiging van het drijven van handel van mij en mijn dames in de discotheek er bij is gekomen, vrees ik dat bij deze trend en snelheid aan beschuldigingen zeer binnenkort de beschuldigingen over gaan in het drijven van handel van mij en mijn dames in en rondom de discotheek, later uitdijend tot ver daarbuiten. Dit zou te veel eer voor mij en mijn dames zijn, omdat ik nooit het gebruik van middelen, laat staan het handelen daarin, in mijn discotheek heb getolereerd.

  • In de brief van de burgemeester van Coevorden d.d. 24 augustus 1999, gericht aan de Griffier van de sector Bestuursrecht van de Rechtbank te Assen krijg ik het verwijt van de burgemeester van Coevorden niet op het proces-verbaal van bevindingen van brigadier H.I. Huizenga in te zijn gegaan, terwijl zo zegt de burgemeester van Coevorden dit proces-verbaal toch de basis vormt, waarop de fungerend president én hij hun standpunten hebben berust (bijlage 13). In deze wil ik de burgemeester van Coevorden niet teleurstellen en wil ik nogmaals zeer nadrukkelijk stellen van het eerste proces-verbaal gebruik te willen maken.
  • Ten derde, in het herzien proces-verbaal, 4 maanden na de inval onder ambtseed opgemaakt door brigadier H.I. Huizenga, wordt met geen woord gerept over het eerste proces-verbaal van bevindingen, eveneens onder ambtseed opgemaakt door dezelfde brigadier H.I. Huizenga, noch wordt melding gemaakt van het feit, dat deze geheel is herschreven. Hierdoor ontstaat in sommige gevallen de indruk, dat het laatste proces-verbaal het enige proces-verbaal over de inval in Lord Nelson is. Dit herziene proces-verbaal kan het leven in gaan, als zijnde het enige proces-verbaal over de inval. Dit lijkt mij voor een eerlijke rechtsgang geen goede zaak in die gevallen waarbij het eerste proces-verbaal van bevindingen (bewust) wordt weggelaten. Het allereerste voorbeeld van het bewust weglaten van het eerste proces-verbaal treft u aan bij het indienen van de aanklacht tegen mij door de politie van Coevorden bij mr. D. ten Boer (bijlagen 14 en 15).


    Aspecten van de twee processen-verbaal van dhr. Huizenga

Aan de hand van het herziene proces-verbaal (bijlage 9) probeer ik alle onderwerpen in dit proces-verbaal van boven naar beneden de revue te laten passeren, waarbij ik telkenmale op inhoudelijke aspecten in zal gaan, om aan te geven, dat sommige aanvullingen het gebeuren tijdens de inval verduidelijken, hetgeen de rechtsgang ten goede komt. Echter wijken de meeste opmerkingen in het herziene proces-verbaal, onder ambtseed opgemaakt, steeds verder af van de waarheid en werkelijkheid. Derhalve gaat mijn aandacht het meest uit naar discrepanties tussen allerlei bevindingen, beweringen en onwaarheden, met de bedoeling dat alle recht zal zegevieren.

Het herziene proces-verbaal, onder ambtseed opgemaakt door brigadier H.I. Huizenga (bijlage 9), begint als volgt:

    naar aanleiding van ambtelijke bevindingen, onder meer gerelateerd in 3 bijgevoegde processen-verbaal opgemaakt door het hoofd van de Regionale Criminele Inlichtingendienst van de Regiopolitie Drenthe (RCID) enz. enz..

Als ik nu de andere feiten gepleegd naast die van onder meer nader wil uitpluizen dan moeten naast de 3 processen-verbaal er bevindingen op papier staan of andersoortig bewijsmateriaal aanwezig zijn, waaruit de rechter in de bodemprocedure zijn conclusie kan trekken. De rechter moet in de eerste plaats kunnen beoordelen of er inderdaad sprake is van andere feiten, dan die vermeld in de drie bijgeleverde processen-verbaal en ten tweede moet de rechter kunnen beoordelen, of deze feiten strafbaar zijn c.q. bijdragen aan de beschuldigingen, die aan mij zijn gericht. Graag zou ik deze informatie in een eerder stadium willen lezen, dan het moment, waarop ik toch alle processtukken van deze bodemprocedure ter inzage krijg voorgeschoteld volgens artikel 33 Wetboek van Strafvordering.

Hetzelfde geldt voor de clichés: sinds langere tijd is bekend, bekend werd dat, ook is middels RCID informatie bekend en bekend is. Deze loze kreten dienen nadere specificaties te meer daar zij een herhaling van gegevens bevatten, die reeds in de drie gerelateerde processen-verbaal zijn verwoord. Graag zie ik de genuanceerde RCID informatie tegemoet, omdat, zoals eerder vermeld, de rechter deze subjectieve opmerkingen niet in zijn beoordeling mee kan nemen.

Belangrijk in deze is te weten, of het om een opeenstapeling van nieuwe gegevens gaat, of om een herhaling van de informatie verwoord in de drie bijgevoegde processen-verbaal (bijlagen 16-18).
De gebruikte bewijslasten moeten maar boven tafel komen.
Met andere woorden de RCID informatie en de feiten naast die van onder meer moeten beter worden onderbouwd, of de vicieuze cirkel moet worden doorbroken!


    De 3 gerelateerde processen-verbaal

De 3 gerelateerde processen-verbaal, onder ambtseed opgesteld, zijn een hoofd van de RCID onwaardig (bijlagen 16-18). Dat een hoofd van politie een tweetal processen-verbaal opstelt vier maanden na de inval, om de inval te rechtvaardigen is betreurenswaardig (bijlagen 16,17). Nog schrijnender wordt het als ik mij realiseer, dat één proces-verbaal is verkregen door één persoon, die niets met de inval te maken heeft gehad, enkele maanden de inval zonder aanleiding op het politiebureau te Coevorden te ondervragen over het reilen en zeilen in Lord Nelson en vervolgens doen voorkomen, dat zijn gegevens in dit proces-verbaal al vóór de inval bekend waren (begin mei 1999), dit ondanks de datum van opmaak d.d. 29 september 1999 (RCID no 99008075, bijlage 17). Hier is sprake van valsheid in geschrifte. Tegen het hoofd RCID dhr. A. Vries dien ik derhalve aanklachten in wegens overtredingen van artikel 225 lid 1 en artikel 268 Wetboek van Strafrecht.

Daarnaast is de informatie uit bijlage 17 afkomstig uit tweede hand. Een getuigenverklaring vereiste een eerstehands waarneming. Het ander recente proces-verbaal (RCID no: 99008078, bijlage 16) is een afgietsel van het proces-verbaal met RCID nummer 98006528, bijlage 18.

Ga ik inhoudelijk op beide recente processen-verbaal (bijlagen 16,17) in dan vermeldt het proces-verbaal (RCID no 99008075, bijlage 17) dat bij eigenaar Frans, als wel bij beide dames achter de bar coke te verkrijgen is. Zelf ken ik een scala aan eigenaren Frans. Of zij allemaal dames achter de bar hebben is mij niet bekend. Ik verwacht het niet. Zelf ben ik beheerder van Lord Nelson en in deze verantwoordelijk voor de orde, veiligheid én zedelijkheid in de discotheek.
Dit houdt in dat ik mij verantwoordelijk voel voor én verantwoording afleg bij mijn gasten. Hierin past geen drugsgebruik in de discotheek, over handel in drugs maar niet te speken. Bij het onderwerp handboeien ga ik dieper op mijn verantwoordelijkheid in de discotheek in.

Tegen de bewering van dhr. Vries dat ik coke verkoop (bijlage 17) kan ik geen aanklacht indienen volgens artikel 188 Wetboek Strafvordering, omdat de gegevens niet herleidbaar zijn tot één specifieke persoon. Het hoofd van het RCID dhr. Vries schrijft verder dat Lord Nelson een verzamelplaats van dealers en gebruikers aan het worden is. Op het moment van schrijven d.d. 29 september 1999 voldoet Lord Nelson dus nog niet aan de voorwaarde verzamelplaats te zijn.

De gebruikers uit Schoonebeek én Hardenberg worden er ook al regelmatig gezien, schrijft dhr. Vries verder. Niet duidelijk komt uit dit proces-verbaal (bijlage 17) naar voren of dit een opmerking van de informant is, berust op suggestieve bevindingen van het hoofd van de RCID, of afkomstig is van de werknemer van dhr. A. Vries. Met andere woorden kent de informant de drugsgebruikers uit Schoonebeek én uit Hardenberg om dit te kunnen uiten en in welke context zou hij deze informatie aan dhr. Vries hebben (willen/moeten) gegeven?

Beide vragen intrigeren mij en ik zou graag deze onderwerpen nader gespecificeerd willen zien. Tegen de stelling van dhr. Vries dat de gebruikers uit Schoonebeek en Hardenberg regelmatig in Lord Nelson worden gezien kan ik geen aanklacht indienen volgens artikel 188 Wetboek Strafvordering, omdat de informatiebron, die deze bewering doet niet herleidbaar is.

Het feit dat dhr. Pt geheel doordraaide is eveneens naast de waarheid (bijlage 17). dhr. Pt vernielde tijdens flipperen de glasplaat van de flipperkast. Door aanwezigheid van enkele vrienden van dhr. Pt ontstond hierdoor een gespannen situatie, die niet escaleerde. De geleden schade is momentaan met dhr. Pt geregeld. Indien nodig kan ik een achttal getuigen oproepen, dat onder ede, deze bevindingen kan staven en het vernielen van de wc-pot kan weerleggen, naast het feit dat alles in harmonie is verlopen.

Omdat het Wetboek Strafvordering vermeldt dat één getuige niet voldoende is en de oorspronkelijke informatiebron niet te beoordelen is, noch de betrouwbaarheid van de informatie is bevestigd, vraag ik mij af wat dit proces-verbaal (bijlage 17) van waarde is voor eigenaar Frans?

Gerealiseerd moet wel worden dat dit proces-verbaal, onder ambtseed opgemaakt door dhr. Vries hoofd RCID een zestal jaren tegen mij gebruikt kan worden. Deze draagwijdte is dus enorm. Hierbij blijft de vraag of de opsteller van dit proces-verbaal niet heeft gehandeld in strijd met artikel 188 Wetboek Strafvordering aan mij knagen.

Samenvattend bevat dit proces-verbaal (RCID no 99008075, bijlage 17) een groot aantal vormfouten, zodat in dit proces-verbaal niet is te herleiden, dat door de beheerder van Lord Nelson, te weten dhr. F.J. Beukeveld, geboren d.d. 10 maart 1957 te Coevorden, enig strafbaar feit is gepleegd.

In het proces-verbaal (RCID no 99008078, bijlage 16) verklaart dhr. Vries hoofd RCID, dat H.A coke verkoopt aan b.v. Frans Beukenveld, geb. 10-02-57. Mij is geen Frans Beukenveld bekend. Zelf heet ik Frans Beukeveld en mijn geboorte datum is 10 maart 1957. Over feiten gepleegd door Frans Beukenveld geb. 10-02-57 kan ik geen uitspraken doen. Wat hij heeft gedaan is aan hem.

Wat mij in dit proces-verbaal (bijlage 16) verder opvalt is dat begin september 1998 (bijna 9 maanden voor de inval in Lord Nelson én 1 jaar na het schrijven van dit proces-verbaal) bekend is dat H.A ook aan ene Frrk en diens vriend Dk (twee motorliefhebbers en portier bij Lord Nelson) en aan ene Hld (barman bij Lord Nelson) verkoopt. Wat H.A. verkoopt is mij niet duidelijk. Waarschijnlijk verkoopt hij coke, speed en pillen. Misschien ook achter-achter lampjes voor de voorlamp van mijn fiets.

Daarnaast zijn ene Frrk en diens vriend Dk twee motorliefhebbers en portier, schrijft dhr. Vries. Taalkundig klopt dit niet en weet ik niet wat hier wordt bedoeld. Hebben beide personen een baan als portier bij mij, of mag ik de beste kiezen? Niet bekend is of zij naast deze werkzaamheden ook nog portierswerkzaamheden in het gemeentehuis en/of het politiebureau verrichten. Wel bekend is, dat zij in de discotheek Nelson te Coevorden niet als portier bij deze discotheek bekend zijn, noch daar werkzaam zijn, of zijn geweest.

Persoonlijk ken ik ook ene Albert en ene Hld. Echter de ene Hld, die ik ken, is eveneens niet werkzaam in Lord Nelson te Coevorden, vanwege het simpele feit, dat ik geen personeel in dienst heb. Misschien bedoelt dhr. Vries toch, die andere Hld en niet die ene.

Wat de politie gedurende de 9 maanden vóór de inval in Lord Nelson heeft gedaan, bestaat waarschijnlijk uit het doen van waarnemingen, om een gegronde reden te hebben voor het doen uitgaan van een eerste waarschuwing aan de beheerder van Lord Nelson met de mededeling, dat de geconstateerde feiten niet stroken met de Opiumwet en dat bij een recidief binnen drie maanden er een proces-verbaal volgt.

Het doen van waarnemingen heeft waarschijnlijk niet plaats gevonden, het doen uitgaan van een eerste waarschuwing derhalve ook niet. Want ik weet zeer zeker, dat ik, als beheerder van Lord Nelson te Coevorden, een eerste waarschuwing niet heb ontvangen. Tenzij de inval in Lord Nelson als een eerste waarschuwing wordt beschouwd.

Persoonlijk ervaar ik de inval niet als een waarschuwing, maar als het gooien van een bom op onschuldige mensen, waarbij uiteindelijk veel en veel minder dan 8 gram middelen in beslag zijn genomen. Zou toch een strafbaar feit in het kader van de Opiumwet hebben plaats gevonden, zoals de processen-verbaal RCID nrs. 98006528, 99008075 en 99008078 (bijlagen 16-18) doen suggereren dan, past daarbij een eerste waarschuwing.

Het achterwege laten van de eerste waarschuwing is dan in strijd met de gemaakte afspraken op het gebied van drugsbeleid, opgesteld door de Lokale Driehoek. Uiteraard heeft de burgemeester van Coevorden de bevoegdheid om bij één ernstige overtreding van de Opiumwet meteen een zestiental agenten op mij af te sturen. In zo'n geval mag er geen sprake zijn van een ernstig geval van verstoring van de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid, maar moet een overtreding in het kader van de Opiumwet plaats hebben gevonden (artikel 13b Opiumwet).

Het eerst feit verstoring van de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid staat een inval in een voor een publiek toegankelijk ruimte niet toe, het laatste feit wel (Wet Damocles). Een ernstige overtreding in het kader van de Opiumwet moet dus in Lord Nelson te Coevorden hebben plaats gevonden, anders krijg je niet zomaar een zestiental agenten met kogelvrije jassen op je dak. Alhoewel? Op het onderwerp de directe aanleiding tot de inval in Lord Nelson kom ik bij de behandeling van de Lokale Driehoek terug.

Samenvattend bevat het proces-verbaal (RCID no 99008078, bijlage 16) een groot aantal vormfouten, zodat in dit proces-verbaal niet te herleiden is dat door de beheerder van Lord Nelson, te weten dhr. F.J. Beukeveld, geboren 10 maart 1957 te Coevorden, enig strafbaar feit is gepleegd.

Wat mij verder aan het proces-verbaal (RCID no 99008078, bijlage 16) opgesteld onder ambtseed door het hoofd RCID dhr. Vries opvalt is, dat het een andere weergave is van de feiten genoemd in het proces-verbaal met dossiernr. RCID 98006528 (bijlage 18), eveneens onder ambtseed opgemaakt door dhr. Vries.

Dit heb ik al eerder vermeld. Door het hier nogmaals aan te halen, wil ik nadrukkelijk het accent op herhaling van dezelfde gegevens in twee verschillende processen-verbaal leggen, en laten zien wat het effect van herhaling van gegevens te weeg kan brengen. Plotseling krijg je door herhaling van dezelfde gegevens in een andere context er een geheel nieuw proces-verbaal bij.

In het derde proces-verbaal (RCID no. 98006528, bijlage 18) van het hoofd RCID dhr. Vries onder ambtseed opgesteld, verklaart het hoofd RCID, dat via twee bronnen sinds oktober 1997 de navolgende informatie bekend werd. Echter het proces-verbaal bevat een tweetal zeer verschillende feiten. Voor elk feit haalt dhr. Vries maar één informatiebron aan, die ook nog niet te beoordelen is, naast het feit dat geen evaluatie van de informatie heeft plaats gevonden, waardoor confirmatie ontbreekt.

De eerste zin van dhr. Vries doet voorkomen, dat wordt voldaan aan het criterium gesteld in artikel 342, derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast zijn beide informanten in dienst bij de dhr. Vries. dhr. Vries bedoelt dus duidelijk twee verschillen medewerkers en niet één en dezelfde persoon.

In het proces-verbaal (RCID no 98006528, bijlage 18) staat dat sinds oktober 1997 het feit bekend is, dat in café Lord Nelson met medeweten van de eigenaar Frans Beukeveld coke wordt gebruikt. In september 1998 (11 maanden later) wordt hier door de medewerker van dhr. Vries melding van gemaakt. Daarna heeft vanaf september 1998 tot aan mei 1999 geen schriftelijke rapportage meer over het drugsgebruik in Lord Nelson plaats gevonden.

Van een recidief, voor het zoeken naar de aanleiding van de inval in Lord Nelson, kan dus geen sprake zijn, alleen van continuering van het reeds in oktober 1997 vastgesteld feit. Dat wil zeggen, dat volgens het eerste proces-verbaal van dhr. Vries (bijlage 18), tot aan de inval in mei 1999 veel coke in café Lord Nelson werd gebruikt met medeweten van de eigenaar.


    Wat schets mijn verbazing?

In het proces-verbaal (RCID 99008075, bijlage 17) worden aldaar al gebruikers uit de wijde omgeving waargenomen én handelen de eigenaar Frans én zijn dames achter de bar in middelen. De ommezwaai van lokaal laten gebruiken van middelen naar regionaal gebruik en de ommezwaai van laten gebruiken naar medehandelaar in middelen is gebaseerd op één getuigenverklaring. Tevens is deze informatie verkregen ná de inval en niet van ervoor!

Van zorgvuldigheid, om één en ander te staven, alvorens een inval in Lord Nelson te Coevorden te plegen, is dus geen sprake. De politie heeft, na een eerste signalering, hiervoor 20 maanden de tijd gehad. Dit onderwerp brengt mij wederom bij de directe aanleiding van de inval. Echter dit onderwerp behandel ik (zoals eerder vermeld) pas bij de Lokale Driehoek.


    Het eerste proces-verbaal van dhr. Huizenga

Via de 3 bijgevoegde processen-verbaal, onder ambtelijke belofte opgemaakt, komt ik weer terug bij het allereerste proces-verbaal van dhr. Huizenga, eveneens onder ambtseed opgesteld. In dit proces-verbaal schrijft dhr. Huizenga: in het belang van (andere) lopende onderzoeken kan op dit moment niet specifieker op de informatie inwinning worden ingegaan. Volgens de officier van justitie mr. D. ten Boer heeft tegen mij geen vooronderzoek gelopen (bijlage 14), volgens de burgemeester van Coevorden heeft er wel een vooronderzoek tegen mij gelopen (zie bijlage 13).

Uit hetgeen dhr. Huizenga hier schrijft maak ik op, dat ik op zijn minst lid ben van een criminele organisatie met oogmerk het maken van winst, waardoor bij elk recht op informatiewinning mijnerzijds, dit zijn onderzoek kan schaden, of doen mislukken. Gelukkig heb ik mij qua informatiewinning, omtrent deze lopende onderzoeken, bescheiden opgesteld, zodat dhr. Huizenga mij hopelijk niet ook nog beschuldigt van het feit, zijn lopende onderzoeken in de war geschopt te hebben, WANT in zijn herzien proces-verbaal (bijlage 9) zijn al zijn lopende onderzoeken afgerond en rept hij met geen woord meer over deze lopende onderzoeken én de resultaten, die uit deze onderzoeken zijn verkregen.

Gezien het feit, dat een herzien proces-verbaal bij dhr. Huizenga mogelijk is, verwacht ik eerdaags een herziening van de herziening, waarin haarfijn wordt uiteengezet, wat sommige heren alsnog hebben bedacht, naar aanleiding van de bevindingen uit de lopende onderzoeken van dhr. Huizenga, vermeld in het eerste proces-verbaal van bevindingen en niet in zijn tweede (bijlage 3 en 9).

Mijn bezorgdheid in deze is, of in deze herziene processen-verbaal de betrokkenheid met het vermeend wapen- en drugstransport vanuit Heerlen dan wel beter uit de verf komen, dan nu het geval is. Door wapens- en drugstransport ben je namelijk automatisch lid van een criminele organisatie.


    Wapens?

Zouden de 16 politieagenten daarom kogelvrije vesten aan hebben gehad en niet vanwege het feit dat cocaïne gebruikers zo gevaarlijk zijn (bijlage 9)?

Ondanks het feit of er wel of niet nieuwe beschuldigingen worden geuit, wil ik de resultaten van die lopende onderzoeken, op papier gesteld, toegestuurd krijgen. Dit geldt ook voor de opmerking: ook is bekend op grond van RCID informatie dat cafébezoekers van de bovenverdieping gebruik maken om de middelen tot zich te nemen, die wel in het eerste, maar niet meer in het tweede proces-verbaal wordt vermeld (bijlage 3 en 9). Hierbij beroep ik mij op de wet van Openbaarheid van Bestuur en op artikel 33 Wetboek van Strafvordering.

dhr. Huizenga moet hierbij op de hoogte zijn van de feiten, dat zijn opmerkingen twee hoorzittingen, twee kortgedingen, twee commissies hebben meegemaakt, naast de sluiting van de discotheek gedurende de periode van drie maanden met een nog immer dreigende intrekking van de horecavergunning voor een periode van 5 jaren. In de wet Openbaarheid van Bestuur staan termijnen waarbinnen aan de eis van toezending moet worden voldaan. Als begindatum hanteer ik voor dhr. Huizenga de datum van de aangetekende brief, die ik aan hem richt, als ambtenaar in de functie van brigadier van politie bij de RCID.

Let wel: de lopende onderzoeken zijn afgerond en er heeft bij mij geen vooronderzoek gelopen. De eventuele namen kunnen in de rapporten van bevindingen worden genormaliseerd. Mijn terugreis vanuit Heerlen naar Coevorden d.d. 27 mei 1999 met mijn paardentrailer moet maar eens boven water komen.


    Vergelijking tussen beide processen-verbaal van dhr. Huizenga

Een drietal ander onderwerpen vallen mij bij een eerste vergelijking van beide processen-verbaal van dhr. Huizenga, onder ambtseed opgesteld, op (bijlage 3 en 9). Het eerste is het weglaten van mijn cocaïnegebruik, dat mede aanleiding was tot de inval. Ten tweede de grote accentverschuiving in de beschuldiging van cocaïne gebruik naar mijn betrokkenheid in handel van middelen. Als derde, verbaast het mij ineens een regionale verzamelplaats te zijn voor dealers én gebruikers. Bij zo'n grote aardverschuiving in processen-verbaal verwacht ik in het derde herziene proces-verbaal van dhr. Huizenga nationale bekendheid te hebben en bij zijn vierde beschuldigd te worden aanstichter te zijn van de drugsoorlog tussen bv. Frankrijk en Nederland.

Voor het Feit, dat dhr. Huizenga mij in het eerste proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3) beschuldigt van gebruik van cocaïne, dien ik een aanklacht in waarbij ik mij beroep op artikel 188 Wetboek van Strafrecht. Het met voorbedachte rade én onder ambtseed verklaren, dat ik een strafbaar feit heb gepleegd, wetende dat dit feit niet heeft plaats gevonden. Het feit, dat deze beschuldiging onder ambtseed van een politieagent is afgelegd is bijzonder kwalijk aan deze zaak. Als extra zout in de wond schrijft dhr. Huizenga dat dit drugsgebruik mede aanleiding was tot de inval (bijlage 3).

In het nieuwe proces-verbaal moest derhalve een andere reden worden gevonden om de inval te rechtvaardigen en dat is hun gelukt. Vanaf nu handelen mijn dames achter de bar én ik volgens dhr. Huizenga in middelen.

Voor het Feit, dat dhr. Huizenga mij in het tweede proces-verbaal van bevindingen beschuldigt van handel in middelen (bijlage 9), dien ik een aanklacht in waarbij ik mij beroep op artikel 188 Wetboek van Strafrecht. Het met voorbedachte rade én onder ambtseed verklaren, dat ik een strafbaar feit heb gepleegd, wetende dat dit feit niet heeft plaats gevonden. Het feit, dat deze beschuldiging onder ambtseed van een politieagent is afgelegd is bijzonder kwalijk aan deze zaak.

Omdat brigadier H.I. Huizenga bij verdediging van deze aanklachten geen gebruik van de ambtseed kan maken, omdat hij straks voor de rechter onder ede staat, (hij wordt namelijk als getuige opgeroepen) laat ik vanaf nu de opmerking, onder ambtseed verklaart, weg.

Ik heb deze opmerking bewust continu aangehaald, om enerzijds aan te tonen, dat ambtenaren niet zomaar alles kunnen verklaren, door zich voortdurend op hun ambtseed te beroepen en anderzijds aangehaald om deze ambtseed een beetje te ondermijnen, door te laten zien welke grove fouten en overtredingen sommige ambtenaren onder ambtseed maken, door beweringen te uiten en vervolgens alles in werking stellen om een en ander schoon te praten.


    Het herziene proces-verbaal van dhr. Huizenga

Komen wij weer terug bij het herziene proces-verbaal van dhr. Huizenga (bijlage 9).


    Hoofdstuk: RCID informatie

dhr. Huizenga schrijft verder, dat sinds langere tijd bekend is dat door bezoekers en personeel van café Lord Nelson harddrugs, cocaïne, (middelen voorkomend op lijst 1 van de Opiumwet) gebruikt worden.

Dat de bezoekers én het personeel uitsluitend cocaïne gebruiken is mij een raadsel.

Aan de hand van welke onderbouwing, gebaseerd op chromatografische analysetechnieken, heeft dhr. Huizenga aangetoond, dat voor de inval in Lord Nelson de bezoekers én het personeel uitsluitend cocaïne gebruikten en bijvoorbeeld geen andere psychofarmaca tot zich nemen?

Zelf ken ik een scala aan psychofarmaca, waaronder nicotine, alcohol, harddrugs als wel softdrugs. Dat mijn bezoekers psychofarmaca gebruiken is aan hen. Voor eigen gebruik mogen mijn bezoekers deze psychofarmaca bij wet en/of gewoonte gebruiken.

Mijn verantwoording in deze is, dat zij in de discotheek Lord Nelson te Coevorden nicotine en alcohol beheerst gebruiken en dat zij in de discotheek Lord Nelson te Coevorden geen soft- en harddrugs gebruiken. Ik heb mij altijd actief ingezet het gebruik van drugs in Lord Nelson te ontmoedigen. Handel in drugs in Lord Nelson heb ik ten volste bestreden, daar ik wars van deze handelspraktijk ben.

Tijdens de inval in Lord Nelson heeft de politie als voorbeeld geen rook afkomstig van sigaretten met middelen geconstateerd, anders hadden zij dit wel vermeld. Dit geeft aan dat recent in Lord Nelson geen verdovende middelen zijn gerookt. Als men vanuit de buitenlucht de discotheek binnen komt stormen, dan valt rook vermengd met verbrande middelen meteen op, vooral bij terzake deskundigen in drugs, zoals dhr. Huizenga meent te zijn. Waarschijnlijk, nu hij op dit idee is gekomen, zal eerdaags deze bevinding wel op papier worden gezet in een of ander proces-verbaal. Omdat ik, zoals vaker gezegd, geen personeel in dienst heb ga ik hier niet meer op dit onderwerp in.

Samenvattend schrijft dhr. Huizenga dus, dat bezoekers van café Lord Nelson cocaïne gebruiken. Dit zou best kunnen, als zij dit maar buiten de discotheek Lord Nelson te Coevorden doen. Bij wet en gewoonte is gebruik van middelen in privé situaties toegestaan.

Mijn verantwoordelijkheid strekt uit tot alles wat in Lord Nelson te Coevorden gebeurt, inclusief het omdoen van handboeien en tijdens de inval verkrachten van één van mijn bezoeksters in de herentoilet van Lord Nelson te Coevorden door een politieagente van het team van dhr. Huizenga.

    Geïntoxiceerde personen worden de toegang tot Lord Nelson te Coevorden geweigerd.

dhr. Huizenga schrijft verder in zijn herzien proces-verbaal (bijlage 9) onder het hoofdstuk RCID informatie het volgende: regelmatig worden er al bij de politie bekende cocaïne gebruikers uit Hardenberg gezien.

Mag ik hieruit concluderen dat het politiebureau van Coevorden en/of van Hardenberg een verzamelplaats is van bekende cocaïne gebruikers uit Hardenberg? Waar zijn dan de dealers gebleven én de gebruikers uit Schoonebeek waar het hoofd RCID dhr. Vries het in zijn processen-verbaal over heeft (bijlagen 16-18)?

Gezien de processen-verbaal opgemaakt door dhr. Huizenga en dhr. Vries is de kans zeer groot, dat zij zich vertoeven in Lord Nelson of onderweg zijn naar Lord Nelson. En ja hoor, kort na de inval verschenen inderdaad twee bij de politie bekende harddrugsgebruikers uit Hardenberg bij de discotheek Lord Nelson te Coevorden (waarschijnlijk rechtstreeks vanuit het politiebureau gekomen) (bijlage 9).

Omdat de politie deze twee personen kent en zeer waarschijnlijk met hen heeft gesproken, om ze tijdens de inval de toegang tot Lord Nelson te weigeren, zijn beide personen te traceren. Een alibi van beide personen, met het gegeven, dat zij zich tijdens de inval op zijn minst in Coevorden hebben begeven, is hier duidelijk op zijn plaats. Ook hier geldt dat de rechter tastbaar bewijs moet hebben om zijn oordeel te kunnen onderbouwen. Tenslotte moet hij een met rede omklede verklaring kunnen afleggen, waarom hij tot een oordeel is gekomen.

Alibi's van beide harddrugsgebruikers uit Hardenberg kunnen hem (mijns inziens) in dit kader, dan niet worden ontzegd. Het volgende item in het hoofdstuk RCID informatie vermeldt: ook is bekend dat nader te noemen H.A met medeweten van de eigenaar Frans Beukeveld lijntjes cocaïne klaar legt enz. enz..

In het eerste proces-verbaal (bijlage 3) wordt de persoon H.A in het geheel niet genoemd, tenzij hij schuil gaat achter de lopende onderzoeken. Toch is bij de politie sinds oktober 1997 (20 maanden voor de inval) bekend dat hij lijntjes zou leggen. Dat dit onderwerp niet in het eerste proces-verbaal is aangehaald, verbaast mij niet. Dat brigadier H.I. Huizenga dit proces-verbaal niet vanaf het begin heeft meegeleverd als ondersteuning bij de twee kortgedingen, ligt zeer waarschijnlijk aan het feit, dat ook hij weet dat dit proces-verbaal in een eerdere procedure niet ontvankelijk is verklaard.

Dat het hoofd RCID dhr. Vries alsnog met dit niet ontvankelijk proces-verbaal komt geeft duidelijk aan dat er van een eventueel bewijslast voor het organiseren en laten uitvoeren van de inval geen sprake is geweest. Zij zijn dus met voorbedachte rade met niet ontvankelijk bewijsmateriaal gekomen. Tegen het hoofd RCID dien ik een aanklacht in volgens artikel 268 Wetboek van Strafrecht. De aanklacht luidt: met voorbedachte rade indienen van een proces-verbaal wetende dat deze niet ontvankelijk is verklaard.

Hierbij moet worden aangetekend dat dit niet ontvankelijk verklaard proces-verbaal het enige tastbare proces-verbaal is geweest voor en tijdens de inval. De ander twee processen-verbaal van dhr. Vries zijn pas vier maanden ná de inval door hem op papier gesteld.

Met andere woorden ten tijde van de inval in Lord Nelson was geen geldig én belastend proces-verbaal aanwezig, noch liep tegen de beheerder van Lord Nelson, te weten, dhr. Frans Beukeveld, geb. 10-03-57 te Coevorden een gerechtelijk vooronderzoek (bijlage 14).

Tenzij de burgemeester van Coevorden alsnog met een ernstig vermoeden komt, gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet, blijft de inval een verstoring van de openbare orde en zijn alle tijdens deze inval verzamelde gegeven oneigenlijk verkregen.

De burgemeester van Coevorden heeft dan oneigenlijk gebruik gemaakt van de Opiumwet, heeft daarbij oneigenlijk gebruik gemaakt van de bevoegdheden voortvloeiend uit zijn functie, heeft de openbare orde verstoord, heeft huisvredebreuk gepleegd, heeft de integriteit van mijn lichaam aangetast, heeft mijn persoonlijke spullen vernield en heeft inbreuk gemaakt op de privacy van mijn kinderen, mijn vrouw, mijn familieleden en van mij. Daarna heeft de burgemeester van Coevorden, een valse aangifte en valse verklaringen bij de Arrondissementsrechtbank te Assen ingediend.

    Tegen al deze feiten gepleegd door de burgemeester van Coevorden dien ik aanklachten in.

Bij het vermeend middelen transport uit Heerlen, dat dé directe aanleiding tot deze inval is geweest, blijven bovenstaande aanklachten tegen de burgemeester van Coevorden gehandhaafd en worden deze met enkele andere aanklachten aangevuld.


    Hoofdstuk Locatie

De nooduitgang (van Lord Nelson) is aan de zijde van de Bakkersteeg doch deze kan niet gebruikt worden omdat voor die deur een speelautomaat is geplaatst, schrijft dhr. Huizenga in zijn herzien proces-verbaal. In het eerste rapport schrijft dhr. Huizenga het volgende over de nooddeur: in het cafégedeelte is de nooddeur/uitgang Bakkersteeg afgesloten (en niet te openen). Tevens staat een speelautomaat voor de nooddeur.

Aangezien ik het eerste proces-verbaal van dhr. Huizenga pas één werkdag voor het eerste kortgeding heb gekregen, namelijk zaterdag 3 juli 1999 (ruim 1 maand na de inval) en ik voor en na die datum de speelautomaat niet heb verplaatst, schrijven terzake wel deskundigen, dhr. Koning en mevr. Oele, beiden van de Brandweer van Coevorden niets over de gevaarlijke situatie van de speelautomaat (bijlage 19). Zij bezochten onder druk van de burgemeester van Coevorden de discotheek enkele dagen na de inval (bijlage 1).


    Oneigenlijk gebruik van de Opiumwet

Al eerder heb ik de opmerking geplaatst dat de Opiumwet niet op bouwtechnische aspecten ingaat (bijlage 21). Alle informatie over bouwtechnische aangelegenheden zijn in dit kader ook oneigenlijk verkregen, aangezien de inval in Lord Nelson alleen maar verordend kan zijn volgens artikel 13b van de Opiumwet.

Dit houdt niet in dat ik mij niet verantwoordelijk voel voor de brandveiligheid van mijn bezoekers. Echter, ik heb naar aanleiding van de opmerking van dhr. Huizenga geen reden gevonden om de speelautomaat te verplaatsen. Wel heb ik naar aanleiding van het rapport van dhr. Koning de bewoning van mijn privé-gedeelte boven de discotheek laten staken.


    Hoofdstuk Locatie

Bij de gemeente moet bekend zijn dat medio 1982 mijn broer gedurende een drietal jaren boven de discotheek heeft gewoond. De ruimte boven de discotheek is dus geschikt voor bewoning (zie ook het rapport van dhr. Koning, bijlage 19).

Dat er bij de gemeente ten tijde van de inval niemand in het perceel stond ingeschreven kan kloppen. Dit feit maakt van mijn privé-gedeelte boven de discotheek nog niet een voor publiek toegankelijke ruimte.

    Hoofdstuk Doel

Zoals gezegd heeft alleen de Opiumwet de bevoegdheid een inval te plegen in een voor publiek toegankelijke ruimte. Hierbij moet wel sprake zijn van overtreding van de Opiumwet, waarbij een ernstig vermoeden van de kant van de burgemeester moet stroken met de afspraken gemaakt in de Lokale Driehoek. Een vermoeden alleen is niet voldoende. In het eerste proces-verbaal wordt de horecagelegenheid Lord Nelson betreden op grond van de Opiumwet.


    Wat schets mijn verbazing!

In het herziene proces-verbaal worden de redenen van inval uitgebreid met: openbare orde verstoringen in Coevorden gedurende de afgelopen twee jaren, waarbij diverse ernstige geweldsmisdrijven zijn gepleegd door daders, die kennelijk onder invloed verkeerden van middelen vermeld in de Opiumwet (bijlage 9).

Zo, zo dat is nog wel wat. Verantwoordelijk te worden gesteld voor geweldsdelicten in Coevorden gedurende een periode van 2 jaar. Waar zijn dan de processen-verbaal, waaruit dit is op te maken en waarom zijn deze niet mee geleverd?

Daarnaast, waar zijn de analytische gegevens om toch met zekerheid te kunnen stellen, dat deze daders inderdaad onder invloed van middelen zijn geweest en niet zoals dhr. Huizenga beweert: kennelijk onder invloed verkeerden.

De burgemeester van Coevorden is als eerste met deze schriftelijke beschuldiging van verstoring van de openbare orde gekomen (zie bijlage 13). De burgemeester van Coevorden beweert, daarnaast met zekerheid, dat deze dader(s) cocaïne gebruiken.

De burgemeester van Coevorden spreekt in deze brief over: de geplande inval in Lord Nelson welke een rechtstreeks gevolg was van informatie verkregen uit lopende onderzoeken in het kader van gerechtelijk vooronderzoek. Dit vooronderzoek naar handel in middelen welke voorkomen op lijst I van de Opiumwet, is een reactie op het feit dat de afgelopen 2 jaar in Coevorden diverse ernstige geweldsmisdrijven alsmede brandstichtingen zijn gepleegd waarbij naderhand bleek dat de dader(s) cocaïne hadden gebruikt en met name door hun gebruik tot hun daden waren gekomen.

Zo, zo burgemeester van Coevorden daar beweert u nog al wat. Geplande inval, rechtreeks verband met lopende onderzoeken, gerechtelijk vooronderzoek, handel in middelen, geweldsdelicten, brandstichtingen, cocaïnegebruik van de dader(s) en het verband tussen cocaïnegebruik en hun daden.

Gelukkig stopt de burgemeester van Coevorden hier voorlopig met nieuwe beschuldigingen en schrijft hij verderop: behoudens deze feiten welke mij zijn aangereikt in het proces-verbaal d.d. 31 mei 1999 van rechercheur verdovende middelen, de heer H.I. Huizenga, is mij ten aanzien van het Gerechtelijk Vooronderzoek geen nadere informatie bekend.


    Maar burgemeester van Coevorden toch!

Waar in hemelsnaam staat in het proces-verbaal d.d. 31 mei van rechercheur verdovende middelen, de heer H.I. Huizenga, iets vermeld over: gerechtelijk vooronderzoek, naar handel in middelen welke een reactie is op het feit dat de afgelopen twee jaar in Coevorden diverse geweldsmisdrijven alsmede brandstichting zijn gepleegd, waarbij naderhand bleek dat de dader(s) cocaïne hadden gebruikt en met name door dat gebruik tot hun daden zijn gekomen?

Ik kan deze boute beweringen van de burgemeester van Coevorden niet in het proces-verbaal met RCID nr PL033A/99-126991 (bijlage 3) vinden. Zou er dan toch sprake zijn van een derde proces-verbaal van bevindingen, of van een schaduw proces-verbaal? Nee ik verwacht het niet.

Van de burgemeester van Coevorden is uit eigen ervaring bekend, dat hij het niet zo nauw neemt met de waarheid. Twee onwaarheden van de zijde van de burgemeester van Coevorden binnen 10 minuten en drie binnen een half uur zijn mijn familie niet vreemd aan hem. Als getuige in de laatste kwestie was dhr. J. Buurman van de gemeente Coevorden aanwezig. In een later stadium kom ik nog op enkele andere boute beweringen van de burgemeester van Coevorden terug.

Het argument van verstoren van de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid in het herzien proces-verbaal is er alleen maar bij gekomen om de vergunning van de discotheek voor een periode van 5 jaren in te kunnen trekken. De Opiumwet laat dit namelijk niet toe. Op het motief van deze daad, intrekken van de vergunning, kom ik ook nog terug.


    Hoofdstuk Inval

Item: personeel

Ten tijde van de inval stond J.M. Ho niet als personeelslid achter de bar omdat ik geen personeel in dienst heb (bijlagen 4-12).

Mevr. Ho is bereid gevonden tijdens de bodemprocedure te willen getuigen over gebeurtenis van: voor, tijdens en na de inval.

Item: identificatie, doel van de inval en fatsoensnormen

Door verbalisant is kenbaar gemaakt dat zij van de politie waren en hun kogelvrije vesten etaleerden ook iets in die richting. Echter, alleen al uit oogpunt van fatsoen is aan mijn bezoekers en aan mij als beheerder van Lord Nelson niet kenbaar gemaakt, dat de politie de discotheek binnen kwam vallen in het kader van de Opiumwet.

Item: grof geschut

Bewust is gekozen voor de inzet van 16 politieambtenaren opdat eventuele conflict situaties niet zouden escaleren, schrijft dhr. Huizenga (bijlage 9). Hier kan ik mee instemmen. Echter de redenen: dat immers bekend was dat er cocaïne gebruikt wordt in het café en dat bekend is dat gebruikers agressief kunnen reageren, slaan kant noch wal. Zeker in het licht van het grondig vooronderzoek dat de politie in deze vlak voor de inval heeft verricht.

Item: bevoegdheden

Tijdens de inval waren twee inspecteurs van politie in politie-uniform gekleed in het café aanwezig. Dat zou kunnen. Zij hebben waarschijnlijk wel de bevoegdheid om in uniform én in functie publiek toegankelijke ruimten te betreden. Op grond van de Wet op Binnentreden hebben zij in ieder geval niet de bevoegdheid privé ruimten zonder een machtiging van een officier van justitie en diens lijfelijke aanwezigheid te betreden.

Met zo'n machtiging op zak te samen met de officier van justitie moeten zij alsnog aan de beheerder toestemming vragen de privé ruimte te mogen betreden. Dit vragen om toestemming aan mij is niet gebeurd, noch heeft een bevoegd persoon mij een correcte, op adres en juiste datum, gedateerde machtiging van de officier van justitie getoond. Tegen de burgemeester van Coevorden dien ik dan ook, zoals eerder gezegd, een aanklacht in wegens huisvredebreuk.

Item: fouilleren/boeien en geweldmisbruik

Op grond van verschillende regelingen is een aantal vormen van fouillering te onderscheiden (bron Nationale Ombudsman). Dit zijn onder meer de navolgende:

De strafvorderlijke fouillering

Politieambtenaren zijn bevoegd de aangehouden verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan aan zijn kleding te onderzoeken (art. 56, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).

De veiligheidsfouillering

Art. 33a, lid 3 van de Politiewet van 1957 (die per 1 april 1994 is vervangen door de Politiewet 1993) luidde als volgt:

    "De ambtenaar van politie is bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen bij de uitoefening van een hem wettelijk toegekende bevoegdheid of bij een handeling ter uitvoering van de politietaak, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid, die van de ambtenaar zelf of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar."

Art. 8, lid 3 van de Politiewet 1993 is nagenoeg gelijkluidend.

Tot 1 april 1994 was de circulaire "Onderzoeken aan de kleding en het aanleggen van handboeien in relatie tot het recht op onaantastbaarheid van het lichaam" van kracht (circulaire van 20 december 1991 van de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken, kenmerk 175792/91/POL; Stcrt. 1991, 250).

Ingevolge deze circulaire was het standaard verrichten van een veiligheidsfouillering niet toegestaan, maar was er een beoordeling nodig in elk individueel geval.

Art. 10 van de Ambtsinstructie voor de politie van 1988 (die per 1 april 1994 is vervangen door de (nieuwe) Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar; Besluit van 8 april 1994; Stb. 275) bepaalde dat de ambtenaar die een veiligheidsfouillering als bedoeld in art. 33a, lid 3 Politiewet had uitgevoerd, daarvan onverwijld schriftelijk rapport diende op te maken ten behoeve van zijn meerdere. In het rapport moesten de redenen worden vermeld die tot dit onderzoek hadden geleid.

Art. 21 van de nieuwe Ambtsinstructie is wat dit betreft gelijkluidend.

Ook de fouillering die voorafging aan het insluiten van personen in een politiecel (onderzoek aan de kleding van in te sluiten arrestanten) betrof een veiligheidsfouillering in de zin van art. 33a, lid 3 van de Politiewet van 1957. Deze fouillering is te beschouwen als een ordemaatregel in het belang van de orde en veiligheid op het politiebureau en ter bescherming van de in te sluiten persoon. Ingevolge de circulaire "Onderzoeken aan de kleding en het aanleggen van handboeien in relatie tot het recht op onaantastbaarheid van het lichaam", zoals die tot 1 april 1994 van kracht was, mocht de politie deze huishoudelijke fouillering standaard verrichten. Uiteraard diende ook deze fouillering in overeenstemming te zijn met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Het fouilleren van in te sluiten personen is per 1 april 1994 op overeenkomstige wijze geregeld in art. 28, lid 1 van de (nieuwe) Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar; Besluit van 8 april 1994; Stb. 275).

Fouillering op grond van de Opiumwet

In de Opiumwet is met betrekking tot de fouillering in art 9, lid 5 het volgende bepaald:

    "Zij (opsporingsambtenaren; N.o.) zijn bevoegd een persoon verdacht van een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze aan lichaam en kleding te onderzoeken."

Het bestaan van ernstige bezwaren eist een zwaarder 'voorlopig bewijsoordeel' dan het redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in art. 27 van het Wetboek van Strafvordering. Het enkele redelijke vermoeden van schuld is dan ook niet in alle gevallen voldoende om te kunnen spreken van ernstige bezwaren.

De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 8 november 1988 (NJ 1989, 667) dat een onderzoek "aan het lichaam" als bedoeld in art. 9 lid 5 van de Opiumwet een onderzoek van de natuurlijke openingen en holten van het lichaam omvat. Alle aanwezigen, geen één uitgezonderd, werden op grond van ernstige bezwaren aan de kleding onderzocht volgens het herziene proces-verbaal (bijlage 9).

Hierbij is dhr. Huizenga voorbij gegaan aan het feit, dat niet alle aanwezigen als verdachte mochten worden aangemerkt. Op basis van louter vermoeden mag zelfs in het kader van de Opiumwet zomaar niet iedereen worden gefouilleerd. Dit is dus wel gebeurd. Hetzelfde, als voor het fouilleren geldt, is ook van toepassing bij het a-priori omdoen van de handboeien om veiligheidsreden. Dit is bij wet niet toegestaan en doet inbreuk aan de integriteit van het lichaam (artikel 11 van de Grondwet).

Tegen beide procedures heb ik dan ook een aanklacht ingediend. Deze aanklachten luiden: schending van de integriteit van mijn lichaam: door het omdoen van handboeien en schending van mijn integriteit door het fouilleren aan mijn kleding zonder ernstige redenen van bezwaar. dhr. Huizenga schrijft dat ik niet werd geboeid, omdat mij bekende politieambtenaren mij gedurende de politieactie gezelschap hebben gehouden (bijlage 9).

Het niet geboeid zijn klopt niet en is een duidelijke vormfout in dit proces-verbaal. Tijdens de actie ben ik wel degelijk geboeid geweest. Het is ook zeer onwaarschijnlijk dat een hoofdverdachte niet wordt geboeid, terwijl alle niet verdachten wel worden geboeid. De zekerheid dat dhr. Huizenga problemen met mijn handboeien zou krijgen, heeft hem waarschijnlijk doen weerhouden het omdoen van handboeien te vermelden. Nu krijgt hij problemen door te ontkennen dat ik handboeien heb omgehad.

dhr. Huizenga vermeldt niet het feit, dat tijdens de inval in de herentoilet van Lord Nelson één van de bezoeksters, te weten mevr. J.M. Ho, wonende te Coevorden, in haar lichaamsholten en -openingen is onderzocht op middelen door een politieagente van zijn team. Het langdurig voorover gebogen in de urinoirbak van de herentoilet moeten staan, terwijl haar lichaamsholten en -openingen werden onderzocht op middelen, heeft de bezoekster als bijzonder vernederend ervaren. Tegen deze handelingen dien ik een aanklacht in. Deze aanklacht luidt verkrachting volgens artikel 242 Wetboek van Strafrecht. Deze aanklacht is gericht tegen de burgemeester van Coevorden.

Nu zal meteen geroepen worden, dat deze verkrachting mij niet aangaat. Wel nu!

Als horecabeheerder van Lord Nelson wordt ik verantwoordelijk gesteld voor de openbare orde, veiligheid én zedelijkheid in de discotheek.

Als horecabeheerder van Lord Nelson te Coevorden wordt ik ook verantwoordelijk gesteld voor de inhoud van broekzakken, tassen en jassen van mijn bezoekers.

Als horecabeheerder van Lord Nelson wordt ik ook verantwoordelijk gesteld voor de openbare orde, veiligheid én zedelijkheid in de naaste omgeving van de discotheek én ver daarbuiten (in ieder geval geheel Coevorden).

Als horecabeheerder van Lord Nelson te Coevorden voel ik mij én ben ik verantwoordelijk voor de openbare orde, veiligheid én zedelijkheid van al mijn bezoekers in de discotheek.

Wanneer nu de zedelijkheid in de discotheek in het gedrang komt, valt dit rechtstreeks onder mijn eindverantwoordelijkheid als horecabeheerder. Derhalve dien ik uit naam van eindverantwoordelijk beheerder van Lord Nelson te Coevorden persoonlijk de aanklacht van bovenvermelde verkrachting van Mevr. J.M. Ho, wonende te Coevorden in.


    Geweldmisbruik

Art. 8, lid 1 van de Politiewet 1993 luidt als volgt:

  1. "De ambtenaar van politie is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken wanneer het daarmede beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt".

  2. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

Welk gevaar loopt een politiebeambte bij een geboeide verdachte, die geknield en geleund tegen de muur moet verblijven? Bij mijn weten geen enkel gevaar. Toch meent een politiebeambte de bevoegdheid te bezitten een van de verdachten met geweld tot de orde te moeten roepen, waardoor zijn aangezicht verwond is geraakt.

Namens deze verdachte, die door de politie tijdens de inval is verwond, dien ik een aanklacht in tegen de burgemeester van Coevorden uit hoofde eindverantwoordelijk te zijn voor de veiligheid in de discotheek Lord Nelson te Coevorden.

Hoeveel drugs en waar lag het?

Van de hoeveelheden gevonden middelen zal niemand meer iets begrijpen.

dhr. Huizenga zelf ook niet meer want na manipulaties weet hij precies op 15 gram uit te komen. Eenzelfde hoeveelheid, die ook vermeld staat in het proces-verbaal met nummer PL033A/99-126991 (bijlage 3). De processen-verbaal van de verdachten komen met andere hoeveelheden en met andere vindplaatsen (bijlagen 4-8).

Om een en ander voor altijd kort te sluiten, daag ik alle gebruikers uit om als getuige op de bodemprocedure te moeten verschijnen, zodat zij onder ede kunnen verklaren, hoeveel en welke middelen zij tijdens de inval bij zich hebben gehad. De politie mag van haar zijde met zijn zestienen komen, indien zij daar behoefte aan hebben. Ook zij moeten dan maar onder ede verklaren hoeveel middelen en bij wie zij deze hebben gevonden. Vanaf nu ga ik niet meer inhoudelijk op de hoeveelheden middelen in.


    Intoxicatie door middelen

Wel moeten de permanent dreigende negatieve effecten van drugsgebruik zoals agressiviteit en acuut gevaar voor zichzelf en de naaste omgeving, waarnaar dhr. Huizenga en de burgemeester van Coevorden verwijzen even nader worden bekeken in samenhang met de toestand, waarin dhr. Ar. door dhr. Huizenga in Lord Nelson tijdens de inval werd aangetroffen.

Hiervoor ga ik eerst in zijn algemeenheid iets dieper in op intoxicatie door middelen. Dit onderstaand gedeelte is partieel overgenomen uit: Richtlijnen behandeling geïntoxiceerden.

Onder geïntoxiceerde dient te worden verstaan:

    "Een persoon die onderhevig is aan de inwerking of de nawerking van een overmatige hoeveelheid lichaamsvreemde stof of stoffen zoals alcohol, psychofarmaca en gassen (b.v. koolmonoxide)".

De politieambtenaar heeft de bevoegdheid c.q. verplichting om een geïntoxiceerde in te sluiten indien hij onder invloed van een bedwelmend middel een strafbaar feit heeft begaan. Hierbij wordt dan niet alleen gedacht aan overtreding van artikel 426 en 453 van het Wetboek van Strafrecht, doch ook aan andere feiten zoals vernieling, diefstal, mishandeling etc. in zodanig geval dient echter niettemin bezien te worden of, gelet op de aard van het delict en de ernst van de intoxicatie, verzorging elders de voorkeur kan hebben. Al naar gelang de aard en de mate van intoxicatie wordt de betrokkene overgedragen aan hetzij een eigen zorgkader hetzij een sociaal-medisch zorgkader.

Indien een geïntoxiceerde in geen van beide zorgkaders kan worden ondergebracht of zulks niet wenst, dient beslist te worden dat de geïntoxiceerde in het politiebureau wordt ondergebracht. Iedere geïntoxiceerde dient in beginsel medisch te worden onderzocht door een G.G. en G.D.-arts.

Deze arts is beter dan de politieambtenaar in staat de toestand van de geïntoxiceerde te beoordelen. In het geval de arts van oordeel is dat betrokkene moet worden behandeld, doch de politieambtenaar meent uit hoofde van zijn opsporingstaak, of anderszins dat betrokkene moet worden ingesloten, vindt eerst de medische behandeling plaats van betrokkene, zonodig onder toezicht van een politieambtenaar. Dit toezicht kan bestaan uit het bewaken van de toegang tot de behandelingsruimte zodat vluchten wordt verijdeld."

Iedere geïntoxiceerde dient in beginsel zo spoedig mogelijk medisch onderzocht te worden. Er dient in ieder geval een arts te worden gewaarschuwd indien de betrokkene medicijnen bij zich heeft of indien hoe dan ook mocht blijken dat de betrokkene op medisch voorschrift regelmatig medicijnen gebruikt. De geïntoxiceerden mogen nimmer medicijnen worden toegediend - ook niet op eigen verzoek - zonder dat een arts daarvoor toestemming heeft verleend.

Indien insluiting noodzakelijk is, dient er een voortdurende zorg over de geïntoxiceerde te worden uitgestrekt. Daarbij dient in het bijzonder gelet te worden op de veranderingen die optreden in de toestand van de betrokkene. Indien er aanleiding voor is, dient de betrokkene opnieuw medisch te worden onderzocht."

dhr. Huizenga bedoelt met de insinuaties over dhr. Ar. aan te geven, dat de minimale hoeveelheden drugs, die hij bij zich had, hij alleen te wijten heeft aan het feit, dat hij zijn portie drugs vrij recent (en zeer zeker in Lord Nelson) heeft gerookt, gesnoven en/of oraal genuttigd, gezien de onder invloed verkerende toestand, waarin dhr Huizenga hem aantrof.

Dat hij door deze enorme hoeveelheid tot zich genomen middelen niet geïntoxiceerd is geweest en daaraan niet is overleden, niet de discotheek inclusief de wc-pot heeft vernield, vervolgens geen brand in Coevorden heeft gesticht en na afloop geen geweldsdelict heeft gepleegd moet voor dhr. Huizenga een opluchting zijn geweest. Van opluchting hoefde hij daarom geen proces-verbaal op het politiebureau te Coevorden af te laten nemen van de bevindingen voor en tijdens de inval.

Als enige drugsdeskundige tijdens de inval heeft dhr. Huizenga, als enige, de penibele situatie van dhr. Ar. opgemerkt. Daarna heeft dhr. Huizenga dhr. Ar. gewoon links laten liggen, want ik heb geen arts gezien, noch heb ik enig andere politiebeambte zich intensief met dhr. Ar. zien bemoeien. Vervolgens werd dhr. Ar. heen gezonden met gevaar voor zichzelf en geheel Coevorden. Gelukkig is brandstichting achterwege gebleven.


    Hoofdstuk Bovenverdieping (hangslotje)

Wat dhr. Huizenga in overleg met de officier van justitie van het Arrondissementsparket besloten heeft begrijp ik niet, evenmin begrijp ik niets van de zinsnede, dat bij bewoning alsnog een gerechtelijk vooronderzoek bij de officier van justitie gevorderd kon worden.

Een gerechtelijk vooronderzoek achteraf vorderen lijkt mij moeilijk, maar is mogelijk. Ook lijkt het mij moeilijk om samen met de officier van justitie van het Arrondissementsparket te beslissen een privé-gedeelte te betreden als zijnde één voor publiek toegankelijke ruimte. Niet voor niets moest een hangslot worden vernield om toegang tot de privé-ruimte te krijgen. Dit forceren van het hangslot werd in het eerste proces-verbaal niet vermeld (bijlage 3).

De burgemeester van Coevorden meldt in zijn eerste twee brieven ook niets over het hangslot, maar gaat wel uitgebreid in op de compleet ingerichte gebruikersruimte op de bovenverdieping (bijlagen 1 en 13). In deze ruimte zijn volgens de burgemeester zaken aan getroffen, die in samenhang beschouwd en de plaats (op tafel) waar deze werden aangetroffen door gebruikers van verdovende middelen nodig zijn en gebruikt worden. De burgemeester verwijst hier naar de huis-, tuin- en keukenspullen die ook bij de Hema en Albert Heijn in grote partijen te koop zijn. Zonder het hangslotje te noemen verklaart de burgemeester van Coevorden dat deze bovenruimte tot de horeca-inrichting behoort (bijlage 13).

Tijdens de hoorzitting van 18 augustus 1999 betreffende de behandeling van mijn bezwaarschrift tegen het besluit van de burgemeester van Coevorden merkt de dhr. J Buurman, namens de burgemeester van Coevorden, allereerst op, dat het volgens reclamant door de politie geforceerde valluik naar de bovenverdieping niet bekend is (bijlage 20). Vervolgens komt dhr. Buurman met de conventionele draai, dat twee dagen na de inval de toenmalige gebruiker (van de bovenverdieping, van middelen, of van beide?) de politie heeft verzocht om de spullen mee te nemen. Naar aanleiding hiervan heeft de politie met een sleutel het valluik geopend.

Hoe is de politie in vredesnaam aan deze sleutel is gekomen, hoe heeft de politie toegang tot de hal in de discotheek verkregen en waar hebben zij de bevoegdheid vandaan gehaald om een afgesloten voor-publiek-toegankelijke-ruimte én een privé-ruimte te betreden, om wiens en welke spullen op te halen is mij een raadsel? Jammer voor dhr. Buurman, dat een 14 dagen later, de politie met de werkelijke versie in de herziene versie van het proces-verbaal kwam (bijlage 9).

De conventionele draai, die dhr. Buurman aan dit slotje heeft gegeven staat zeer zeker niet op zich zelf. Een scala aan onwaarheden op schrift gesteld door dhr. Buurman, in naam van de burgemeester van Coevorden, zijn via brieven aan mij gestuurd.

Het aantal vindplaatsen van middelen in de discotheek en de hoeveelheden middelen per vindplaats stijgen in de tijd, in de brieven opgesteld door dhr. Buurman (bijlage 3, 13, 20, 24, 25, 26).

Tegen dhr. J. Buurman dien ik een aanklacht in wegens medeplichtigheid bij het overtreden van artikel 188 en artikel 268 Wetboek van Strafrecht.


    Bovenverdieping, vervolg

Even voor de duidelijkheid. De Algemene Wet op het Binnentreden bevat onder meer de volgende bepalingen:

Artikel 1:

"1. Degene, die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijke voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. (...)

4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden."

Artikel 2:

"1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie en burgemeesters de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zonodig getoond."

In "Het wetboek van strafvordering", onder redactie van A.L. Melai, bijlage 2, met betrekking tot de Algemene wet op het binnentreden wordt onder de inleidende opmerkingen op pagina 32 tot en met 37 onder meer het volgende opgemerkt over wie dient te worden opgevat als een bewoner die derden de toegang tot een woning kan weigeren in verband met de Algemene wet op het binnentreden (Awbi):

De betrokkene moet ook inzicht hebben in de situatie, aldus de MvT (Memorie van Toelichting; N.o.) bij de Awbi, o.c., p. 21.

Artikel 8, tweede lid Awbi bepaalt het volgende:

    "Degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich door anderen doen vergezellen, voor zover dit voor het doel van het binnentreden redelijkerwijs is vereist en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt."

Welnu waar is de schriftelijke verslaglegging over binnentreden in mijn privé-gedeelte boven de discotheek, zonder mij toestemming te hebben gevraagd? Ik als betrokkene had vanaf het begin van de inval geen zicht op hetgeen zich boven mij in mijn privé-gedeelte afspeelde.

Meteen na binnenkomst stormde een groep agenten naar boven en vernielde het slot, dat toegang verschafte tot mijn privé-ruimte. Vervolgens zijn de ambtenaren van politie de gehele bovenruimte overhoop aan het halen geweest, gezien de enorme herrie, die zij veroorzaakten. Na afloop bleek dat zij systematisch de gehele bovenverdieping overhoop hebben gehaald en een enorme bende hebben achtergelaten.

De opmerking van dhr. Huizenga, dat het boven een enorme bende was klopt (Bijlagen 3 en 9). Deze bende is echter wel door zijn eigen collega's gegenereerd, niet door de bewoner. In deze bende viel het dhr. Huizenga op, dat de bedradingen van mijn stereotoren niet geïsoleerd waren (bijlagen 3 en 9)!

dhr. Koning en mevr. Oele kwamen niet tot de conclusie, dat het boven een chaos en een onveilige situatie was. Zij constateerden wel dat de ruimte boven de discotheek recent bewoond is geweest (bijlage 19).

Samenvattend: op grond van de Algemene wet op het binnentreden dienen politieambtenaren, die een woning willen binnentreden met toestemming van de bewoner, deze toestemming te vragen voorafgaand aan het binnentreden; voordat zij binnentreden, moet de toestemming van de bewoner daartoe blijken.

Ik stond met handboeien om beneden in de discotheek tussen collega's van dhr. Huizenga mij af te vragen, wat er zich op de bovenverdieping afspeelde. Van een toestemming om deze ruimte te mogen bezichtigen is geen sprake geweest, laat staan van het systematisch doorzoeken van de bovenverdieping.

Een schriftelijke machtiging tot binnentreden is vereist indien politieambtenaren een woning willen binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Van het binnentreden moet een proces-verbaal opgemaakt worden. Al deze feiten zijn niet uitgevoerd.

Tegen de burgemeester van Coevorden dien ik dan ook een viertal eerder vermelde aanklachten in: wegens het ongeoorloofd betreden van mijn privé-ruimte (huisvredebreuk), wegens het vernielen van mijn eigendommen (artikel 350 Wetboek van Strafrecht), wegens het op schrift stellen én indienen van valse beschuldigingen omtrent de gebruikersruimte (artikel 225 lid 2 en artikel 268 Wetboek van Strafrecht) en wegens het achter houden van verplicht te verstrekken proces-verbaal (artikel 152 Wetboek Strafvordering).


    De laatste aanklacht is nieuw.

Gebruikersartikelen

Het aantal aangetroffen gebruikersartikelen is sinds het eerste proces-verbaal enorm uitgebreid. Nog even en ik zou boven een winkel in spullen kunnen beginnen. De bestemming van het pand, horecagelegenheid, laat dit echter niet toe. Alhoewel, als de vergunning voor 5 jaren wordt ingetrokken, zou ik alsnog alle spullen, die boven liggen, kunnen verkopen.

Vanwege de belachelijkheid van dit enorme aantal door Huizenga opgediste artikelen, dien ik tegen dhr. Huizenga een aanklacht in volgens artikel 188 Wetboek van Strafrecht.

Het feit dat deze spullen niet mee genomen zijn, duidt op hun afwezigheid, c.q. hun onbelangrijkheid. Gezien het gebrek aan scoringsmateriaal tijdens de inval, waardoor enkele politiebeambten tijdens de inval duidelijk gefrustreerd raakten, zou het scala aan belastende spullen van de bovenverdieping een welkome aanvulling op de totaal score zijn geweest. Helaas dhr. Huizenga heeft deze spullen laten liggen. Dit is niet te wijten aan zijn scoringsdrift, maar aan de onbeduidendheid en onbenulligheid van de aldaar aangetroffen spullen.


    Hoofdstuk Bevindingen van de verhoren

Item: personeel

dhr. Huizenga schrijft:

  • Resumerend kan worden opgemerkt dat diverse betrokkenen behulpzaam zijn bij barwerkzaamheden in het café.
  • Van enkele andere aanwezigen, die ten tijde van de inval geen middelen in hun bezit hadden, is bij de politie bekend dat ze hard drugs gebruiken.
  • Door mij verbalisant wordt nog opgemerkt dat het onwaarschijnlijk voorkomt dat de aangetroffen pakketjes cocaïne achter de bar in een kastje aan en ander dan personeel toebehoort daar het niet waarschijnlijk is dat de klanten daar vertoeven.

Deze drie opmerkingen weeren het decadent denken van de dhr. Huizenga ten voeten uit. Eerst kost wat kost aansturen op personeel en melden dat ze betrokken zijn (waarbij is mij een raadsel). Dan verklaren, dat enkele andere aanwezigen, dit keer de dans ontsprongen, maar wel bij de politie bekend zijn (en waarschijnlijk ook wel bij de politie bekend blijven gezien de scoringsdrang). Vervolgens vindt de dhr. Huizenga cocaïne, die hij nog bij iemand in de schoenen wil schuiven.

U raad het al.

Het personeel kan als enige bij de vacante cocaïne komen. Dus handelt eigenaar Frans en zijn dames achter de bar in cocaïne. Het is alleen jammer voor dhr. Huizenga dat zij niet mee hebben gewerkt en ook niet mee willen werken (slecht personeel, je hebt er niets aan).

Even voor de duidelijkheid van dhr. Huizenga. Artikel 27 Wetboek van Strafrecht verstaat onder een verdachte, voor zover hier van belang, het volgende:

    "Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wel dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende (bron Nationale Ombudsman).


    Hoofdstuk Cocaïne

Dat dhr. Huizenga zelf alle analytische werkzaamheden, zoals wegen en identificeren ter hand heeft genomen geeft om enkele redenen geen vertrouwen in de resultaten.

Ten eerste is dhr. Huizenga een dermate belanghebbende in deze procedure geworden én gebleken dat van objectiviteit van de analyses geen sprake meer is.

Ten tweede is dhr. Huizenga geen analyticus maar een politiebeambte. Zo kent hij niet het analytisch meetprincipe en kan hij derhalve niet adequaat ingaan op foutendiscussies, kwaliteitsborging en contaminatie van de meetmethode. Als voorbeeld zijn er een scala aan witte poeders, die met de cocaïnemethode een vals positief resultaat geven. Zijn deze storende stoffen bij dhr. Huizenga bekend?

Kan dhr. Huizenga de Standaard Operatie Procedure van de gehanteerde methode aan mij opsturen en kan hij laten zien wat de interne en externe controles aan meetresultaten hebben opgeleverd?

Heeft dhr. Huizenga een certificaat en de bevoegdheid om dergelijke metingen te verrichten?

Wanneer hebben voor het laatst controles van reagentia en hulpmiddelen plaats gevonden en is het dhr. Huizenga bekend dat alleen chromatografische methoden gekoppeld aan een massaspectrometer de enige methode is die onomstotelijk kan aantonen dat onderhavige stoffen cocaïne bevatten. Het Gerechtelijk Laboratorium te Amsterdam heeft dergelijke apparatuur en voldoende kennis in huis om cocaïne metingen te verrichten. Heeft dhr. Huizenga meetresultaten van de gevonden middelen in Lord Nelson middels het Gerechtelijk Laboratorium?


    Wat is er eerder de kip of het ei?

Het antwoord op de vraag wat er eerder is: de inval of de aanleiding tot de inval in Lord Nelson, is gemakkelijk te geven. De aanleiding tot de inval in Lord Nelson is er eerder, dan de inval. De inval wordt meestal door een (gerechtelijk) vooronderzoek onderbouwd, tenzij één incident de burgemeester van Coevorden meteen aanleiding geeft tot de inval in Lord Nelson.

Dus aan de inval gaat ALTIJD een aanleiding vooraf.

Toch komen een officier van justitie en de Commissie voor de rechtsbescherming (bijlagen 22 en 23) niet tot dit inzicht. Dit is hoofdzakelijk te verklaren aan de duidelijke stellingname in het eerste proces-verbaal van bevindingen van dhr. Huizenga (bijlage 3).

Hierin laat de eerste zin niets aan twijfel over en wordt zo nadrukkelijk melding gemaakt van (andere) lopende onderzoeken dat niemand twijfelt aan de betrouwbaarheid van deze gegevens. De officier van justitie en de commissie concludeerden, dan ook dat de burgemeester van Coevorden terecht de wet Damocles heeft toegepast. De aanleiding van de inval kwam niet ter sprake (bijlagen 22 en 23).

Geheel anders wordt de situatie als blijkt dat de redenen voor de inval dubieus zijn en er geen (gerechtelijk) vooronderzoek heeft plaats gevonden. In zo'n geval zijn in de eerste plaats alle gegevens tijdens de inval oneigenlijk verkregen en is in de tweede plaats er nu duidelijk sprake van een geheel ander strafbaar delict namelijk valsheid in geschrifte! Deze situatie heeft zich bij affaire Lord Nelson voor gedaan!

Gezien de 17 klachten, die het eerste proces-verbaal van dhr. Huizenga heeft opgelopen (bijlagen 10-12), naast het feit dat dit proces-verbaal twee kortgedingen, twee hoorzittingen en twee commissies heeft meegemaakt, zou je verwachten dat een rectificatie in een nieuw proces-verbaal eerder op zijn plaats zou zijn met verontschuldigingen in een separate brief, dan het doen uitbrengen van een tweede proces-verbaal met aanscherping en uitbreiding van de valse beweringen. Hij weet namelijk als geen ander de ware reden van de inval in Lord Nelson. In plaats van verontschuldigingen doet dhr. Huizenga er nog een schepje bovenop en komt hij met de valse beschuldiging, dat ik in middelen handel (bijlage 9).

Bij het tweede proces-verbaal is dus duidelijk geen sprake meer van een vergissing of gebrek aan inzicht door de vele gebeurtenissen tijdens de inval, maar van een doelbewust uitbrengen van een valse aangifte op geschrift gesteld én ingediend bij de Arrondissementsrechtbank, waardoor mijn eer én goede naam wordt aangerand. Tegen dhr. Huizenga dien ik dan ook voor dit feit een aanklacht in tegen overtredingen van artikel 225 lid 1 en artikel 268 Wetboek van Strafrecht.


    Brieven van de burgemeester van Coevorden

Aanklachten voor overtredingen van artikel 225 lid 2 en artikel 268 Wetboek van Strafrecht heb ik zoals eerder vermeld, ook tegen de burgemeester van Coevorden ingediend en wel om redenen verwoord in onderstaande brieven.

    Brief van 3 juni 1999

In de brief van 3 juni 1999 (bijlage 1) schrijft de burgemeester van Coevorden: de bevoegdheid tot deze sluiting over te gaan is mij gegeven in het eerste lid van artikel 13b van de Opiumwet.

Dan komt de burgemeester van Coevorden vervolgens met een hele rij oneigenlijk verkregen bevindingen van de inval en een aantal opsommingen, die niet met de werkelijkheid kloppen, zoals zeven personen met cocaïnebezit, personeel dat gebruikt en de bovenverdieping met verdachte attributen.

Deze feiten in Lord Nelson hebben een dergelijke naar buiten stralend negatief effect dat de openbare orde wordt aangetast, welke om een adequate maatregel van de kant van de burgemeester van Coevorden vraagt. Schrijft hij verder.

    "Het coffeeshopbeleid van de gemeente Coevorden komt aan de orde en het genereuze gebaar de discotheek niet voor de duur van 1 jaar maar voor drie maanden te sluiten, omdat de gemeente van Coevorden hun richtlijnen nog niet klaar hebben!"

(Hadden zij met de inval dan niet even kunnen wachten totdat zij hun APV's klaar hadden?

Nee want het transport vanuit Heerlen meldde zich aan.) De bouwtechnische aspecten en de brandveiligheid van het perceel Schoolstraat 18 komen aan de orde, maar met geen woord wordt over de directe aanleiding van de inval gerept.

Als uit een (gerechtelijk) vooronderzoek, vlak voor de inval uitgevoerd, maar het geringste feit in overtreding met de Opiumwet naar voren was gekomen in Lord Nelson te Coevorden, dan hadden de burgemeester van Coevorden én dhr. Huizenga dit zeer breed geëtaleerd en opgeblazen en vervolgens continu naar dit feit gerefereerd. Deze handelingen hebben zij niet kunnen uitvoeren, omdat zo'n feit zich niet heeft voorgedaan en omdat zij geen vooronderzoek hebben verricht.


    Brief 28 juni 1999

In de brief van 28 juni (bijlage 24) verwijst de burgemeester van Coevorden meteen naar artikel 13b dat recent in de Opiumwet is ingevoerd.

De bovenverdieping is volgens de burgemeester een essentieel onderdeel van het café, ondanks het feit dat ik deze ruimte aan kennissen in gebruik heb gegeven. Met behulp van jurisprudentie wordt de uitbreiding van het café onderbouwd en de uitlening aan een goede kennis is niet relevant volgens de burgemeester van Coevorden.

En het slotje dan?

Ik bedoel het slotje aan het valluik waar dhr. Buurman zo'n mooi verhaal over vertelde.

JA, hetzelfde slotje, dat ook dhr. Huizenga bewust was vergeten, vergeet de burgemeester van Coevorden ook te vermelden.

De burgemeester van Coevorden heeft toch inzage in zijn bestemmingsregister om aan de weet te komen, dat alleen voor de benedenverdieping een horecavergunning is afgegeven. Waarom word ik eigenlijk ook niet van illegaal drankverkoop op de bovenverdieping beschuldigd? Omdat zij hiervoor niet binnen mogen komen.

Over de cocaïne verstrengeling schrijft alleen de burgemeester van Coevorden het volgende: opmerkelijk was dat op de pakketjes die aangetroffen zijn in de jaszak, handtas, en de kast achter de bar identieke aantekeningen stonden. Daarbij heb ik de conclusie getrokken dat ze uit een en dezelfde partij afkomstig zijn.

Zelfs dhr. Huizenga komt in zijn beide processen-verbaal niet met dit gegeven, wat toch essentieel moet zijn, indien locale handel is geconstateerd. Misschien wordt één en ander in latere versies processen-verbaal verwoord?

Aan de burgemeester van Coevorden komt wederom de eer toe, als eerste met nieuwe feiten naar buiten te zijn gekomen. De geplande actie, het gerechtelijk vooronderzoek, de geweldsdelicten en brandstichtingen door daders onder invloed van cocaïne zijn ook nieuw in deze brief.

    Niet nieuw in deze brief zijn: lopende onderzoeken en handel in middelen.

Hierbij refereert de burgemeester van Coevorden naar de processen-verbaal van dhr. Huizenga, terwijl dhr. Huizenga in zijn eerste proces-verbaal van bevindingen het alleen maar heeft over mijn drugsgebruik, dat mede aanleiding is geweest tot de inval (bijlage 3) en nog niets vermeldt over de handel van mijn dames achter de bar en van mij. Dat komt later pas in de herziene versie van het proces-verbaal van bevindingen (bijlage 9)

Het plaatselijk gemeentebeleid in het kader van drugbestrijding had ik volgens de burgemeester van Coevorden af moeten leiden uit plaatselijke krantenberichten. Dit gemeentebeleid is er op gericht te voorkomen dat de openbare orde ernstig wordt aangetast dan wel de woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed als gevolg van de handel of gebruik van drugs.

Verkleuring van informatie in kranten is de burgemeester van Coevorden wel bekend, gezien het aantal krantenberichten dat hij de laatste tijd (niet) haalt. Inmiddels is een voorstel gedaan om de APV's van de gemeente Coevorden, waarmee ik dus illegaal werd bestreden, aan te passen, zodat zij wettig zijn. In overleg met de inspecteur voor de Drankwetgeving is besloten het college van de burgemeester en wethouders van deze gemeente voor te stellen de aan de heer Beukeveld in het Kader van de Drank en Horeca wet verleende vergunning in te trekken.

(P.S. later werd de vergunning van mijn vrouw ingetrokken omdat zij en niet ik vergunninghoudster was. In het gehele proces van bevindingen komt zij niet voor. Toch wordt haar vergunning ingetrokken om een reden die tot op heden niet is omkleed!)


    Brief van 14 juli

In de brief van 14 juli komen er ander valse beschuldigingen van het adres van de burgemeester van Coevorden bij (bijlage 25).

In deze brief van 14 juli schrijft de burgemeester van Coevorden:

    dit artikel bepaalt dat een vergunning wordt ingetrokken indien zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Wij zijn van mening dat er zich in de horeca-inrichting dergelijke feiten hebben voorgedaan.

    Dat er in uw inrichting sprake is van handel in harddrugs baseren wij op gegevens uit processen-verbaal die opgemaakt zijn naar aanleiding van een inval op 28 mei 1999 in uw horeca-inrichting (bijlage 3) enz enz.

    U draagt als bedrijfsleider c.q. beheerder van het café een zekere verantwoordelijkheid voor de gang van zaken in het café. Het is aan u te rekenen dat in het café, verspreid over meerdere en verschillende plaatsen, in totaal 15 gram cocaïne is aangetroffen.

    Een indicatie voor het aanwezig zijn van cocaïne voor de handel acht de president verder gelegen in het feit dat de cocaïne op meerdere plaatsen in het café is gevonden. enz. enz.,

schrijft de burgemeester van Coevorden verder.

    "De bovenstaande gegevens hebben de burgemeester van deze gemeente aanleiding gegeven gebruik te maken van de bevoegdheid voor toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet.

    De president van de Arrondissementsrechtbank te Assen acht in zijn beslissing van 13 juli 1999 dat het voldoende aannemelijk is geworden dat aan de voorwaarde van artikel 13b Opiumwet is voldaan. Deze beslissingen bevestigen naar onze mening de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden met betrekking tot handel in harddrug, zo schrijft de burgemeester van Coevorden verder."

Dus toch handel, of haalt de burgemeester van Coevorden hier gevolg en oorzaak door elkaar?

Eerst komt de oorzaak van de inval in Lord Nelson, dan pas het gevolg niet nadersom. Eerst voldoende bewijzen van de handel in drugs in Lord Nelson verzamelen en dan met artikel 13b in de hand deze bewijzen staven. Niet eerst in Lord Nelson te Coevorden binnen komen vallen en dan vervolgens via kunstgrepen en valsheid in geschrift mij van handel in drugs te betichten.

Hier geldt dat de politie anderhalve maand na de inval met nog geen enkel feit over het gebeuren in Lord Nelson van voor de inval naar buiten is getreden, heeft willen treden, of kon treden omdat geen vooronderzoek heeft plaats gevonden. In deze brief (bijlage 25) wordt door de burgemeester van Coevorden ook met geen woord over vooronderzoek gerept!


    De resultaten uit de (andere) lopende onderzoeken zijn zeker nog niet bekend (bijlage 3).

Ook op d.d. 24 september 1999 waren de resultaten van de lopende onderzoeken nog niet bekend en kon de burgemeester van Coevorden, die de inval gepland had, niets over de resultaten aan mijn zwager en mijn broer mededelen.

Dit was de derde onwaarheid, die de burgemeester van Coevorden aan mijn familie vertelde, nu niet binnen 10 minuten, maar binnen een half uur in een persoonlijk gesprek met hem. Hierbij was Dhr. J. Buurman, als ambtenaar van de gemeente van Coevorden, aanwezig!

Enkele dagen later (29 september 1999) schreef de officier van justitie mr. D. ten Boer van het Arrondissementsparket te Assen de processen-verbaal van de politie uit Coevorden te hebben ontvangen met de mededeling dat tegen mij geen gerechtelijk vooronderzoek was geopend (bijlage 14).


    Brief 24 augustus 1999

In de brief van 24 augustus 1999 (bijlage 26) beschuldigt de burgemeester van Coevorden mij ervan mij uitsluitend te baseren op een aantal processen-verbaal, dat van de officier van justitie is ontvangen, om zodoende mijn straatje schoon te vegen.

Tot op dit moment heb ik in deze brief deze processen-verbaal van feiten, opgemaakt van de ten tijde van de inval in Lord Nelson aanwezige personen, niet aangehaald om mijn gelijk in de affaire Lord Nelson te krijgen. Wel heb ik vermeld, dat al deze personen moeten getuigen om de feiten boven water te krijgen.

Verder schrijft de burgemeester van Coevorden: het betreffen uitsluitend processen-verbaal van verhoor van een aantal klanten die op 28 mei 1999 tijdens de inval van de politie in "Lord Nelson" aanwezig was. Tijdens zo'n verhoor tracht elke betrokkene zijn of haar rol weg te cijferen en te bagatelliseren om op die manier aan een eventuele strafrechtelijke vervolging te kunnen ontkomen. Wij zijn van mening dat deze processen-verbaal geen getrouw beeld geven van de situatie zoals die ter plaatse door de politiefunctionarissen is aangetroffen.

Indien de politie van Coevorden adequaat (gerechtelijk) vooronderzoek had verricht dan zouden de discrepanties in bevindingen in het voordeel van de politie zijn geweest. Nu verwijt de pot de ketel dat zij zwart ziet. Verder schrijft de burgemeester:

    opvallend is dat in het onderhavig verzoek met geen woord gerept wordt over het proces-verbaal van bevindingen welke na de politieactie is opgemaakt. Juist dat proces-verbaal vormt de basis voor het standpunt dat zich in "Lord Nelson" feiten hebben voorgedaan als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. Een standpunt waarvan de fungerend president van uw rechtbank in zijn beslissing van 13 juli 1999 kenmerk 99/388 wet P07/G07. heeft gezegd dat "het voldoende aannemelijk is geworden dat de in artikel 13b van de Opiumwet opgenomen voorwaarde voor toepassing van bestuursdwang vervuld is"

De burgemeester van Coevorden gaat verder:

    wij zijn van mening dat artikel 31 van de Drank- en Horecawet in de aanhef imperatief (dwingend) voorschrijft dat een vergunning ingetrokken wordt indien zich voordoet: enz. enz.

Verder meldt de burgemeester van Coevorden, dat Coevorden aan één coffeeshop meer dan voldoende heeft, de specifieke situatie aan de grens aanzuigende werking heeft (p.s. voornamelijk vanuit Schoonebeek én Hardenberg in Nederland zeker?), de kleine binnenstad een uitgaanscentrum en centrumfunctie voor de regio is, waardoor alertheid op ongewenste situaties gewenst is en aldus gebruik gemaakt moet worden van de in artikel 58 lid 4 van de APV opgenomen bevoegdheid tot het vaststellen van nadere regels ter beteugeling en beheersing van drugsoverlast in en rond horecabedrijven. Uiteindelijk moet mijn horecavergunning voor een periode van 5 jaren worden ingeleverd aldus de burgemeester van Coevorden.

Later wordt dit: het inleveren van de horecavergunning van mijn vrouw en mij.


    Aanklachten tegen de burgemeester van Coevorden

Bij het indienen van de twee brieven (bijlagen 13 en 26) aan de Arrondissementsrechtbank te Assen heeft de burgemeester mij valselijk beschuldigd. Tegen deze valse beschuldigingen dien ik volgens artikel 188, artikel 225 lid 2 en artikel 268 Wetboek van Strafrecht aanklachten in tegen de burgemeester van Coevorden.

Naast het schrijven van deze brieven en het vertellen van onwaarheden heeft de burgemeester van Coevorden noch veel meer op zijn geweten. Hieronder volgt een overzicht van de mij bekende activiteiten, die allemaal tot doel hebben het perceel Lord Nelson vervroegd in gemeente bezit zien te krijgen, via slinkse compagnons, die provisie opstrijken, zoals de bankdirecteur van de ABN/AMRO te Coevorden (bijlage 27).

Te snel schreef deze ABN/AMRO bankdirecteur van de vestiging Coevorden niets met drugscafé's te maken te willen hebben en sloot daarbij de geldkraan af, om op deze manier ook druk op mij uit te oefenen. Deze brief blijkt voor dit soort aangelegenheden geen standaard brief van de ABN/AMRO bank te zijn, maar een persoonlijke brief, met ambtsmisbruik op briefpapier van de ABN/AMRO, gericht tegen mij.

De snelheid van uitgifte van deze brief in samenhang met de inval en projectontwikkelingen in de binnenstad van Coevorden heeft mij doen vermoeden, dat er een correlatie met de burgemeester van Coevorden, de bankdirecteur en de inval in Lord Nelson bestaat.


De lijst van de activiteiten van de burgemeester van Coevorden (B.) rondom Lord Nelson is bijgewerkt tot 30 september 1999.

  • De burgemeester en wethouders van Coevorden maken in 1982 een bestemmingsplan voor de omgeving Bakkersteeg/Schoolstraat, zodat verlenging van een aantal winkels aan de Friesestraat plaats kan vinden (bijlage 28 niet bijgeleverd). Dit bestemmingsplan wordt in 1986 goed gekeurd.
  • (Bijlage 29 laat de huidige plattegrond van de naaste omgeving van de discotheek Lord Nelson te Coevorden zien en bijlage 30 vertoont het nieuw goedgekeurd bestemmingsplan met speciale aandacht voor het rechttrekken van de Bakkersteeg).

  • B. gelast 27 mei 1999 de inval die d.d. 28 mei 1999 in Lord Nelson, gelegen aan de Bakkersteeg/Schoolstraat plaats vindt (bijlagen 13, 28-31). (Noot later is gebleken dat de politie op eigen gelegenheid de inval heeft gepland. Deze aantijging tegen de burgemeester wordt teruggenomen)

  • B. verstrekt actieve informatie met emotionele uitlatingen richting de pers, waardoor een negatieve toonzetting wordt gecreëerd (secundaire doel: actieve eliminatie van het pand Lord Nelson, waardoor de handen vrij zijn voor het uitbreidingsplan Friesestraat) (bijlage 32).

  • B. verschaft actieve informatie richting derden, waardoor de strafmaat eerder aan derden bekend is, dan aan de beheerders van Lord Nelson (doel: verhoging stemmingmakerij omtrent Lord Nelson).

  • B. ordent een technische keuring van de discotheek (doel: installatietechnisch afkeuren van het pand Lord Nelson) (bijlage 19).

  • B. eist vervolgens een bouwtechnische keuring van de discotheek (doel: bouwtechnisch afkeuren van het pand Lord Nelson) (afgewimpeld door mijn advocaat).

  • Beheerders moeten begin juni bij B. komen voor tekst en uitleg, waar hen wordt verteld wat hun strafmaat is met als boodschap, dat alles te wijten is aan eigen handelen (bijlage 33).

  • B. laat begin juni de APV's in het kader van de Opiumwet aanpassen. Deze zijn op zijn vroegst medio juli door de gemeenteraad Coevorden goedgekeurd (doel: niemand mag meer vanaf begin juni van B. in het pand Lord Nelson komen) (bijlage 34).

  • B. laat begin juni mede door de Lord Nelson affaire verordeningen in het kader van de wet Damocles aanpassen, die op zijn vroegst medio juli door de gemeenteraad Coevorden goedgekeurd kunnen worden (doel: Lord Nelson vanaf eind mei hiermee te veroordelen) (bijlage 35).

  • B. schrijft 23 juni een brief aan de officier van justitie om zijn standpunten omtrent Lord Nelson kracht bij te zetten. In deze brief vermeldt B. de tweede strafmaat: 5 jaren ontheffing van de horecavergunning van de heer Beukeveld (doel: de horecavergunning van het pand in te trekken, waardoor één van de beheerders failliet gaat en deze het pand voortijdig moet verlaten) (bijlage 13).

  • De uitspraak van het eerste kortgeding is op 13 juli (B. krijgt het voordeel van de twijfel, Lord Nelson moet drie maanden gesloten blijven) (bijlage 22).

  • B. trekt op 14 juli de vergunning van de heer Beukeveld én van mevr. Beukeveld v/d Belt voor de duur van 5 jaren in wegens verstoring van de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid, mede vanwege de zeer waarschijnlijke kans op een recidief. Veel van de onderbouwende tekst wordt van de officier van justitie geleend (doel: alle beheerders van Lord Nelson te treffen) (bijlage 25).
    Bij de hoorzitting meldt de voorzitter van deze hoorzitting wethouder E. Thiele van Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Coevorden, dat de bestemming van Lord Nelson in deze kwestie niet in het geding is (bijlage 36).

  • B. schrijft op 24 augustus dat het proces-verbaal van dhr. Huizenga de basis vormt waarop de fungerend president en hij de standpunten baseren. B. weet op dit moment nog niet dat hij in totaal 23 klachten krijgt over zijn gedragingen en over de gedragingen van de politie (bijlagen 26 en 4-8).

  • Na het tweede kortgeding begin september vindt op aanraden van de officier van justitie te Assen een gesprek met B. plaats, waarin B. eist dat vijf personen voor een periode van 2 jaren niet meer in Lord Nelson mogen komen. Uiteindelijk worden het vier personen, die middels een brief deze mededeling toegezonden krijgen (doel: druk op Lord Nelson te blijven uitoefenen).

  • Met B. is afgesproken dat het gezamenlijk persbericht niet het woord voorlopig, in samenhang met de voorlopige opening van Lord Nelson, zou bevatten. Nog geen uur na deze afspraak bevat het gezamenlijke persbericht wel het woord voorlopig. Een dag later vindt door druk van mij rectificatie plaats. Ook het gemeentelijk persbericht van Coevorden op Internet bevat tekst die de overtuiging uitspreekt, dat de rechter alsnog de onschuldige schuldig doet bevinden.

  • B. gelast de allereerste avond nadat Nelson weer open is controle op de naleving van de afspraak, dat de vier personen niet in Lord Nelson mogen komen en laat dit op een intimiderende wijze door de politie uitvoeren.

  • B. gelast dat deze controle wekelijks plaats moet vinden (doel: continue pressie op Lord Nelson te blijven uitoefenen)(informatiebron is bij mij bekend).

  • 24 september 1999 doen mijn zwager en broer een verzoek aan B. om uit de impasse Lord Nelson te komen. B. komt met een drietal onwaarheden en heeft geen belangstelling voor het perceel Lord Nelson (bijlage 36).

  • 29 september 1999 schrijft de officier van justitie mr. D. ten Boer te Assen het proces-verbaal van de politie Coevorden te hebben ontvangen (bijlage 14).

  • Op 30 september 1999 vindt in het gemeentehuis van Coevorden de hoorzitting plaats over de klachten van de gedragingen van de politie, tijdens de inval in Lord Nelson. Eén dag voor deze hoorzitting verandert dhr. Huizenga zijn proces-verbaal van bevindingen. Hieraan vooraf gaand is een brief naar de klachtencommissie gestuurd met de mededeling uitsluitend een advies van de korpsbeheerder te willen ontvangen, conform de richtlijnen in de Politiewet beschreven (bijlage 37).
    Deze brief is geschreven omdat de burgemeester van Coevorden de klachtencommissie om advies had gevraagd (bijlage 38).

  • B. vraagt illegaal de klachtencommissie om advies over gedragingen van zijn politieambtenaren, die hij opdracht heeft gegeven, zodat B. hierover een advies uit kan brengen (bijlage 38) (verstrengeling van belangen en bevooroordeling zijn hier in het geding).

  • B. beschuldigt mij chronologisch van: drugsgebruik, het in dienst hebben van personeel dat drugs gebruikt, handelaar van harddrugs met aspiraties om een coffeeshop te willen beginnen, aanstichter van bepaalde geweldsdelicten in Coevorden in samenhang met drugs, verstoring van de openbare orde, zedelijkheid en veiligheid met een zeer grote kans op herhaling van deze feiten én aspiraties voor een nieuw op te richten sex-gelegenheid in Coevorden.

  • B. dient 29 september 1999 in het kader van de Opiumwet een aanklacht in tegen mij bij de officier van justitie, waarbij waarschijnlijk de handel in middelen van mij en mijn dames achter de bar als strafbaar feit over blijven (bijlagen 13 en 14).
    Wegens gebrek aan bewijs is de kans aanwezig, dat het niet tot een veroordeling komt en dan zit ik met emotionele en financiële katers!


    Overdracht van bevoegdheid over perceel Schoolstraat 18

In een gesprek van mijn zwager W. Muller (wonende Rogat 5 te Rogat en mijn oudste broer, dr G.J.J. Beukeveld (wonende Renoirhof 161, te Hoorn) met de burgemeester van Coevorden en de heer J. Buurman van de Bestuurlijke Ondersteuning om 9.00 uur d.d. 24 september 1999 in het gemeentehuis te Coevorden ten kantore van de burgemeester, betrapten mijn zwager en broer de burgemeester binnen tien minuten op drie, maar minimaal op twee, onwaarheden. Later kwam de derde zoniet de vierde onwaarheid hier nog bij.

Mijn zwager en mijn broer voerden namens mij een gesprek met de burgemeester van Coevorden met het voorstel na financiële genoegdoening de rechten van de discotheek aan de gemeente over te dragen, zodat zij het vigerend bestemmingsplan uit kunnen voeren en om de publiciteitstroom een halt te doen roepen.

Mijn vrouw en ik zijn niet meer opgewassen tegen de hetze rondom de discotheek, de reden waarom mijn zwager en mijn broer mij bij de burgemeester vertegenwoordigen. Vrij vroeg na kennismaking zei de burgemeester geen belangstelling voor het pand Lord Nelson te hebben en niets van zin is met het pand. Hij is niet op de hoogte van recente ontwikkelingsplannen van dit pand. Vervolgens gaat mijn zwager over op een ander onderwerp en hij vraagt de burgemeester naar de aanleiding van de inval.

Hierop vertelt de burgemeester dat gezien het lopend gerechtelijk vooronderzoek hij niet op de aanleiding van de inval in kan gaan. Hij vertelt verder dat er een gerechtelijk vooronderzoek bij mijn broer loopt.

Bij nadrukkelijk navragen van mijn zwager vertelt de burgemeester nogmaals dat in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek hij niets kan zeggen en hij verwijst ons voor informatie naar de officier van justitie te Assen, mr. D. ten Boer, die hij bij naam noemt. De burgemeester vertelt dat alle gegevens opgestuurd zijn naar de genoemde officier van justitie te Assen. Op dit moment weet hij dat er geen gerechtelijk vooronderzoek bij mij heeft gelopen (mijn zwager en mijn broer weten dit op dat moment nog niet).

Een paar dagen later krijgen wij van onze advocaat te horen, dat er helemaal geen gerechtelijk vooronderzoek bij mij heeft gelopen (bijlage 14). De reden waarom de politie in naam van de burgemeester de inval in Lord Nelson heeft uitgevoerd is dan nog niet duidelijk. Wel is duidelijk dat de burgemeester in deze heeft gelogen.

Een paar uur na ons gesprek met hem staat in een persbericht, dat een strafrechtelijke procedure tegen mij is gestart naar aanleiding van eerdere bevindingen. Ook het feit dat de burgemeester vertelt dat de stukken zijn opgestuurd klopt niet. dhr. A. Vries moet dan nog als een bezetene zijn twee processen-verbaal schrijven! Kijk hiervoor maar naar de datum van schrijven onder de processen-verbaal RCID no 9900808078 en RCID no 99008075 (bijlagen 16 en 17)!

Hiermee is de actieve rol van dhr. A. Vries hoofd RCID in de Lord Nelson affaire bewezen.

De datum van bovenstaand gesprek met de burgemeester van Coevorden was 24 september 1999 (bijlage 40).

Na dit onderwerp komt mijn broer wederom bij de burgemeester van Coevorden terug op het voordeel, dat ik met de discotheek kan stoppen en de aantrekkelijkheid van het perceel Schoolstraat 18 voor de gemeente Coevorden. Hierbij wordt wederom getracht de impasse omtrent de discotheek te doorbreken met een win-win situatie voor beide partijen.

De burgemeester zegt wederom geen ontwikkelingsplannen voor het gebied Schoolstraat en omgeving te hebben en te kennen. Na het neer leggen van een gescande kaart van de huidige situatie rondom de Schoolstraat en omgeving (bijlage 29) wordt de burgemeester op de aantrekkelijkheid van het gebied rondom de Rooms Katholieke Kerk en Schoolstraat te Coevorden gewezen en wordt hem vertelt dat zij actief bezig zijn met panden achter de discotheek (Bakkersteeg), waarin nu o.a. een naaiatelier is gevestigd.

Vertelt wordt dat uit naam van de Arbo-wet dit pand wordt afgekeurd voor industriële doeleinden. dhr. Buurman en de burgemeester beamen dit volmondig. Echter deze situatie is niet van toepassing voor Lord Nelson (Schoolstraat 18) vertellen zowel de burgmeester als dhr. Buurman. Daarna laat mijn broer de burgemeester van Coevorden het vigerend ontwikkelingsplan van de Schoolstraat, Bakkersteeg en Friesestraat van de gemeente Coevorden zien (bijlage 30) met de mededeling dat de burgemeester van Coevorden nu een probleem heeft.

Hij als hoofd van de gemeente, die beleids- en ontwikkelingsplannen moet maken, de plannen moet laten goedkeuren, uitvoeren en vervolgens de voortgang van deze plannen moet bewaken, kan niet ontkennen, dat hij niets van de omgeving Schoolstraat, Bakkersteeg en Fiesestraat af weet.

De burgemeester van Coevorden wordt uitgelegd wat de gevolgen voor Lord Nelson zijn als de Bakkersteeg recht wordt getrokken. Lord Nelson kan dan niet meer bestaan. Deze uitleg is noodzakelijk omdat dhr. Buurman de situatieschetsen (bijlagen 29 en 30) in eerste instantie niet begrijpt. De burgemeester begrijpt zeer zeker de ernst van de situatie. Vervolgens wordt de burgemeester van Coevorden een lijst met zijn activiteiten gegeven, die hij ontplooid heeft met het doel Lord Nelson omzeep te helpen en waaruit af te leiden is dat hij wel degelijk actief met het perceel en pand Schoolstraat 18 bezig is.

Op deze activiteiten is niet inhoudelijk ingegaan om de zaak niet verder te laten escaleren. Aangeboden wordt een win-win overeenkomst indien de gemeente Coevorden alsnog op een legitieme manier de rechten van Lord Nelson koopt. Omdat mijn broer boos werd, omdat de burgemeester aangaf dat het gesprek niet liep, zoals hij dat wilde, is de burgemeester duidelijk gemaakt, dat hij binnen tien minuten tegen hen had gelogen en dat wij een groot aantal stappen zullen ondernemen wanneer hij niet binnen een week positiever op ons voorstel zou in gaan.

Een klacht, die wij dan bij de officier van justitie neer zullen leggen, is: met voorbedachte rade actief ruineren van een goed renderende discotheek. De burgemeester zegt toe met de gemeenteraad te zullen overleggen. Wij van onze kant zullen dan geen klacht indienen. Na nogmaals op de aanleiding van de inval terug te zijn gekomen, waarop wederom naar het vooronderzoek wordt verwezen, wordt het onderhoud met de burgmeester, door hem wederom te wijzen op de geen-verlies-methode voor beide partijen, die wij voorstaan, gestopt.

Een drie kwartier later staan mijn zwager en broer weer buiten zijn kantoor en gaan naar huis. Een uur na thuiskomst staat in het persbericht dat de strafrechtelijke procedure tegen mij is ingegaan, nadat de burgemeester het oordeel van zijn commissie heeft over genomen (bijlage 23). De burgemeester krijgt een week de tijd om op ons aanbod te reageren.

Op de achtste dag (30 september 1999) krijgen wij uit persoonlijke hand van dhr. Buurman een brief van de burgemeester van Coevorden (zie bijlage 40) waarin hij wederom zegt geen belangstelling voor het perceel Schoolstraat 18 te hebben.


    Brief 29 september 1991

Over deze brief (bijlage 40) heb ik een aantal opmerkingen:

Het door ons aan de burgemeester voorgelegde plan (bijlage 30) is een goedgekeurd plan en dus bekend bij burgemeester, wethouders en gemeenteraad van Coevorden.

Na een winterslaap van 12 jaar bespeuren wij (broer, zwager, ik en vele anderen) duidelijk lente in de nabije omgeving van de Schoolstraat. Ook de activiteit omtrent de machinefabriek (nu naaiatelier) achter de discotheek Lord Nelson is alom bekend en is met de burgemeester van Coevorden en met dhr. Buurman besproken.

De grootste blunder in de brief van de burgemeester van Coevorden, met onbekend kenmerk, is de bestemming van het perceel Schoolstraat 18 (bijlage 40).

Volgens de burgemeester van Coevorden behoudt deze zijn horecabestemming, ondanks het feit dat dit perceel in de nieuwe situatie niet meer kan bestaan en dus niet meer bestaat indien de nieuwe situatie is gerealiseerd. Het voorste gedeelte van het perceel wordt geïntegreerd met de uitbreiding van de winkel aan de Friesestraat en het achterste gedeelte zou dan midden op de inmiddels recht getrokken Bakkersteeg komen te liggen (bijlage 30).

Nogmaals met andere woorden, 12 jaar geen activiteiten omtrent een goedgekeurd ontwikkelingsplan te hebben uitgevoerd, verplicht het de gemeente het inhalen van de schade door overactief en agressief te werk te gaan, waarbij over lijken wordt gelopen (niet allen bij ons maar ook bij het naaiatelier en ander projectontwikkelingen in Coevorden). Ook wethouder E. Thiele van Ruimtelijke Ontwikkeling heeft omtrent dit onderwerp (actieve eliminatie van Lord Nelson) tegen mij gelogen door te stellen dat de bestemming van Lord Nelson niet in het geding was (bijlage 35). Hij als hoofd van de ruimtelijke ontwikkeling weet wel beter.

Ook ondertekende wethouder Thiele, via de secretaris, de brief met datum van 24 augustus 1999, verzonden aan de Griffier van de sector Bestuursrecht van de Rechtbank te Assen (bijlage 26).

Tegen de wethouders van Coevorden dien ik een aanklacht in wegens overtreding van artikel 268 en artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht, door in de brief met datum van 24 augustus 1999, verzonden aan de Griffier van de sector Bestuursrecht van de Rechtbank te Assen mij vals te beschuldigingen van het bezit van een gebruikersruimte boven de discotheek en van handel in middelen.

Dan de werkelijke reden van de inval: vermoed wapen- en drugstransport vanuit Heerlen


    Vermoed wapen- en drugstransport vanuit Heerlen

    Feiten:

26 mei j.l. was mijn neef G. wonende te Heerlen jarig en hij belde mij vlak voor die tijd op om de paardentrailer mee te nemen, omdat hij hout heeft voor mijn onlangs gekochte boerderij te Coevorden. In Heerlen wordt samen met Hld N. (wonende te Coevorden) uit de garagebox aan de Schaersbergerweg het hout in de trailer geladen.

Wat ik toen niet wist (omdat een normaal mens zich daar nooit mee bezig houdt) is dat twee garageboxen verderop een partij drugs en wapens lag opgeslagen, waarmee de politie al meer dan twee jaar bezig is om de eigenaar te achterhalen. Tijdens het inladen van het hout kwam de politie van Heerlen vermoedelijk op het idee dat wij binnendoor de verdachte drugs uit de garage verderop haalden en naar mijn woonplaats, Coevorden, transporteerden.

Hld en ik kwamen op 27 mei om 19.00 uur 's avonds in Coevorden aan en mijn vrouw laadde de trailer uit, terwijl ik even ging slapen, omdat ik daarna naar mijn discotheek Lord Nelson te Coevorden moest. Hierbij is de paardentrailer nooit in de buurt van de discotheek Lord Nelson geweest!

Om half twee 's nachts (28 mei 1999) bestormt een grote politiemacht inclusief een hond mijn discotheek. Mijn eerste gedachten waren een vrijgezellengrap, maar mijn plezier ging al snel over. Wij werden geboeid, moesten op de knieën met het hoofd tegen de muur en wij werden grondig gefouilleerd. Het resultaat van de inval viel tegen en sommige politiebeambten reageerden hierdoor tamelijk gefrustreerd.

Enkel dagen na de inval in Lord Nelson werd door de politie van Veldhoven de garagebox in Schaersbergerweg te Heerlen leeg gehaald, alwaar alle rommel nog onaangeroerd stond. Na afloop van de inval zocht de burgemeester van Coevorden meteen de publiciteit en sprak zijn afschuw uit over wat er in mijn discotheek is gebeurd (bijlage 32).

Hij zou disciplinaire maatregelen treffen en dat heeft hij gedaan. Met behulp van de wet Damocles werd de discotheek voor 3 maanden gesloten en is mijn horecavergunning voor 5 jaar afgenomen. Dat laatste wegens schending van de openbare orde, zeden en veiligheid in openbare ruimten (bijlage 13).

De publiciteit en schending van mijn privacy omtrent de inval waren dermate ernstig dat mijn oudste dochter mij 's middag huilend kon vertellen, dat de discotheek drie maanden dicht moest, omdat zij dat op school had gehoord, terwijl ik pas tegen het eind van de middag het officiële bericht van de burgemeester moest ontvangen.

Binnen twee werkdagen na de inval verbreekt de directeur van de ABN-AMRO bank te Coevorden de financiële relatie met mij (bijlage 27). -Alleen bij het binnenhalen van grote sommen geld reageert zo'n bank zo snel. Activiteiten in verband met hun moraal en zeden moeten doorgaans langer op zich laten wachten. Indien de directeur van deze bank wil optreden als projectontwikkelaar voor de locatie Schoolstraat, Bakkersteeg en omgeving dan blijf ik hem volgen.

Ook enkele horecahouders in Coevorden menen, door mijn publiciteit en mijn betrokkenheid bij drugszaken, hun zaken te schaden en gooiden mij uit ons samenwerkingsverband van horecaondernemers Coevorden (bijlage 43).

Dat het stoppen met de discotheek niet is gebeurd, is hoofdzakelijk vanwege het feit dat in een te korte periode mij teveel onrecht is aangedaan. Op een gegeven moment was het genoeg. Alle media heb ik over mij heen gekregen, terwijl ik nog niet eens veroordeeld ben. Sterker nog, 4 maanden later is over mijn handelen van voor, tijdens en na de inval nog geen proces-verbaal op gemaakt. Dit zou ook nooit gebeurd zijn ware het niet dat de burgemeester van Coevorden zich versprak in het gesprek met mijn zwager en broer. In dit gesprek maakte hij melding van het gerechtelijk vooronderzoek dat tegen mij liep.

Meteen moest in allerijl het proces-verbaal van bevindingen worden herschreven, want ook de burgemeester van Coevorden kwam tot de conclusie, dat het eerste proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3), gezien het aantal klachten dat er tegen aangespannen was, geen kans van slagen had. In allerijl wordt dan het proces-verbaal (RCID dossiernummer: PL033A/99-104595) door dhr. H.I. Huizenga, brigadier van politie Drenthe district Zuid geschreven (bijlage 9).

De burgemeester van Coevorden heeft nu het grote probleem dat er in werkelijkheid geen (gerechtelijk) vooronderzoek heeft plaatst gevonden om de ware reden van de inval namelijk het vermeend drugstransport uit Heerlen te kunnen verzwijgen. De RCID komt met het niet-ontvankelijk verklaard proces-verbaal (RCID no: 98006528) en ook zij weten dat dit niet voldoende is voor bewijslast, omdat hierin maar sprake is van één getuigenverklaring (bijlage 18).

dhr. A. Vries hoofd RCID schrijft in allerijl twee nieuwe processen-verbaal (RCID no: 99008075 en RCID no: 99008078), waarvan één een herhaling van weergaven is van het niet-ontvankelijk verklaard proces-verbaal. De andere gegevens zijn enkele maanden na de inval, verzameld. Beide processen-verbaal bevatten daarnaast een groot aantal vormfouten (bijlage 16 en 17).

De drie recente processen-verbaal worden samen met het niet-ontvankelijk verklaard proces-verbaal opgestuurd naar de Arrondissementsrechtbank te Assen (bijlage 14).

Vanwege het feit dat mijn advocaat zo alert op de verspreking van de burgemeester reageerde is deze procedure in een stroomversnelling geraakt. mr. D. ten Boer verklaart als officier van justitie spoedig met een dagvaarding voor mij te komen. Tot op heden, een maand na zijn schrijven, is dit nog niet gebeurd en ik verwacht dat deze dagvaarding lang op zich zal laten wachten.


    De Lokale Driehoek

    Bron: Drugsbeleid: justitie en bestuur

Opsporings- en vervolgingsbeleid

Het Openbaar Ministerie (OM) is belast met de handhaving van de verbodsbepalingen in de Opiumwet. Het OM heeft richtlijnen opgesteld voor de opsporing en vervolging van overtredingen van de Opiumwet.

Hoogste prioriteit heeft de in- en uitvoer van harddrugs. Opsporing en vervolging van het bezit van kleine hoeveelheden soft- en harddrugs voor eigen gebruik heeft de laagste prioriteit. In het Nederlandse strafrecht is het opportuniteitsbeginsel opgenomen.

Dit geeft het OM de bevoegdheid om in het kader van het algemeen belang van vervolging van strafbare feiten af te zien. Op basis van dit beginsel kunnen prioriteiten in de opsporing en vervolging worden aangebracht. Voorrang wordt gegeven aan de opsporing en vervolging van de handel in en productie van drugs door criminele organisaties. Indien er sprake is van georganiseerde criminaliteit kan tevens artikel 140 Wetboek van Strafrecht worden toegepast. Hierin wordt deelname aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft strafbaar gesteld.

Uitvoering

Voor de uitvoering van het drugsbeleid zijn vanuit opsporingsoptiek belangrijk: de douane, de 25 regionale politiekorpsen met speciale Criminele Inlichtingendiensten (CID's), het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en de divisie Centrale Recherche Informatie (CRI) die een coördinerende taak heeft in de strijd tegen de drugshandel. Ieder van de 25 regionale politiekorpsen staat onder leiding van een korpschef. In de hoedanigheid van korpsbeheerder draagt de burgemeester van de grootste stad in de regio de verantwoording voor de inzet en beheer van politie in het kader van openbare orde en veiligheid.

Driehoeksoverleg

Het lokale beleid met betrekking tot o.a. bestrijding van de drugsoverlast is een zaak van gemeenten, politie en het OM. De burgemeester, de korpschef van politie en de officier van Justitie komen daartoe bijeen in het zogenaamde driehoeksoverleg.

De in de lokale driehoek vertegenwoordigde partijen kunnen, elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid, bijdragen aan een samenhangend en effectief beleid. Elk van de partijen zorgt namelijk voor een deel van de handhaving: de officier van justitie kan vervolgen, maar kan een koffieshop/ drugspand niet sluiten, de burgemeester kan wel sluiten, maar niet strafrechtelijk vervolgen en de politie kan pas effectief worden ingezet als prioriteiten bij de aanpak gesteld zijn en er duidelijkheid bestaat over de capaciteit die vereist is voor bestuursrechtelijke handhaving én strafrechtelijk opsporing. Ook vindt er in driehoeksverband overleg plaats over districtelijke en regionale afstemming.

Toevoeging van artikel 13b aan de Opiumwet geeft de burgemeester de bevoegdheid om bestuursdwang uit te oefenen tegen koffieshops, cafés en andere voor het publiek toegankelijke lokalen en de daarbij behorende erven, indien hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig zijn. Zo kan direct tegen cafés en koffieshops worden opgetreden. Ook drugspanden waar (voornamelijk) harddrugs worden verkocht vallen onder de werking van de Damocles regeling, mits deze panden voor publiek toegankelijk zijn. Drugspanden die in gebruik zijn als woning vallen buiten het toepassingsbereik van de Damocles regeling. Tegen overlast uit deze panden kan worden opgetreden op grond van artikel 174a Gemeentewet.

Dan komen wij weer terug bij de aanleiding én de verantwoordelijken voor de inval in Lord Nelson te Coevorden.

Vanuit Veldhoven krijgt de politie in Coevorden een tip dat een paardentrailer met drugs en wapens uit de Schaersbergerweg te Heerlen afkomstig is. De bestuurder van de personenauto blijkt de beheerder F.J. Beukeveld van de discotheek Lord Nelson te Coevorden te zijn.

Een discotheek waar al 20 maanden lang qua drugsoverlast niets over gehoord is.

Op 28 mei 1999 om 01.30 uur wordt deze inval gepleegd en de politie vindt geen drugs en wapens uit Heerlen!

Wat nu?

Heeft dhr. Beukveld deze dan toch ergens anders verstopt?

Een bevel voor huiszoekingsbevel kan niet worden afgegeven omdat dhr. Beukeveld daarvoor een verdachte met een ernstige mate van verdenking moet zijn. En als hij dat is, waar heeft hij die rommel dan verstopt?

Enkele dagen later wordt door de politie van Veldhoven, voortijdig de bende, drugs- en wapenhandel in Heerlen opgeruimd en wat het meest vervelend is voor de politie te Coevorden, alles ligt nog onaangeroerd in de garagebox aan de Schaersbergerweg te Heerlen!

In Coevorden is inmiddels de hel los gebroken door actieve informatie verstrekking gepaard gaande met emotionele uitlatingen van burgemeester van Coevorden richting de pers (bijlage 32). De plaatselijke APV's zijn niet klaar en worden in een noodvaart klaar gemaakt, evenals de aanpassingen voor de wet Damocles. Ondertussen wordt mijn horecagelegenheid voor de duur van drie maanden gesloten, omdat de APV's nog niet klaar waren (bijlage 1).

Tegen dit besluit van de burgemeester van Coevorden ga ik in beroep, dat op 6 juli 1999 in de Arrondissementsbank te Assen heeft gediend. Tijdens deze zitting wordt met geen woord over de directe aanleiding van de inval (nl het transport vanuit Heerlen) door de burgemeester van Coevorden én de officier van justitie mr. Venema gesproken, alleen de gevolgen van de inval komen uitvoerig aan bod.

De officier van justitie mr. Venema én de burgemeester van Coevorden zijn op dat moment op de hoogte van het feit, dat alle informatie verkregen met behulp van de wet Damocles oneigenlijk is verkregen. dhr. Huizenga had namelijk in zijn eerste proces-verbaal van bevindingen duidelijk genoeg verwoord met de woorden: in het belang van (andere) lopende onderzoeken kan op dit moment niet specifieker op de informatie inwinning worden ingegaan, dat hiermee voor insiders het onderzoek uit Heerlen werd bedoeld (bijlage 3).

Ten tijde van het schrijven van dit proces-verbaal (bijlage 3) kende dhr. Huizenga de resultaten uit Heerlen nog niet. Ten tijde van het kortgeding waren deze resultaten in justitionele en politionele kringen alom bekend. Desondanks, of juist vanwege de miskleun, zwijgen alom en continue veroordeling van de gezochte maar niet gevonden handel in Lord Nelson als afleiding voor de werkelijke aanleiding.

Verdoezelen van de reden van inval en vertragen van de rechtsgang vond en vindt vervolgens plaats. Anders gezegd: conventionele draaien worden aan het gebeuren gegeven, waarbij positieve evidentie stelselmatig wordt genegeerd.


    Oneigenlijk gebruik van de wet Damocles

De vraag of de wet Damocles wel correct is toegepast is cruciaal in deze procedure.

Door niet het transport vanuit Heerlen op de weg naar Coevorden te onderscheppen, maar af te wachten totdat deze middelen verhandeld zouden worden in Lord Nelson, is door passiviteit, actief meegewerkt aan handel in middelen in de discotheek Lord Nelson te Coevorden, ware het niet dat er geen middelen te verhandelen vielen. Dezelfde passieve medeplichtigen aan handel in verdovende middelen zouden dan een paar uren later de actieve medeplichtigen betichten van handel in middelen (IRT-praktijken!). Passiviteit bij een misdaad, die door actief te handelen nog voorkomen had kunnen worden, is strafbaar!

De politie bezit de bevoegdheid bij handel en/of transport van middelen actief op te treden. Waarom hebben zij dan niet gehandeld, maar wel een dubieuze inval georganiseerd?

Opsporing en Vervolging van transport van middelen bezit in Nederland hogere prioriteit dan Opsporing en Vervolging van het bezit van kleine hoeveelheden soft- en harddrugs voor eigen gebruik. Waarom heeft men dan niet besloten om het transport vanuit Heerlen naar Coevorden te onderscheppen?

Een willekeurige discotheek hiervoor uitzoeken met de kans en groot aantal onschuldigen als verdachten aan te moeten merken en als verdachten zonder ernstig vermoeden te behandelen, door het omdoen van handboeien en aan de kleding c.q. aan het lichaam te fouilleren ligt meer voor de hand, dan de hoofdverdachten onderweg in hun auto aan te houden! Het aanhouden mag zomaar niet. De wet Damocles geeft voldoende ruimte om een voor publiek toegankelijke ruimte te betreden, van daar?

Tegen iedereen, maar in het bijzonder de enige twee transporteurs vanuit Heerlen, kan zo maar ernstige bezwaren van overtreding van de Opiumwet worden vermoed. Hadden zij zich maar niet in de discotheek moeten begeven, zou men denken! Vanuit een logistiek oogpunt is het ook onlogisch om de grote voorraad middelen vanuit Heerlen in een voor een publiek toegankelijke ruimte te op te bergen.

Mocht ik dus drugs vanuit Heerlen vervoerd hebben, zoals is vermoed door de politie van Veldhoven, dan is het toch absurd de discotheek als afleverpunt te bestempelen. Een voor publiek toegankelijke ruimte, bestaande uit een hal, een klein magazijn, toiletten, caféruimte en de ruimte boven de discotheek.


    De ruimte boven de discotheek?

Dat is het! Ik snap het, daar moet alles liggen, vandaar het hangslotje.

Welk hangslotje?

Ik zal toch dhr. Buurman even vragen moeten vragen om een en ander uit gelegd te krijgen, hij weet immers veel te bedenken, persoonlijk begrijp ik het nu ook, enige uitleg is echter nooit weg.

Een bankdirecteur en de burgemeester van Coevorden zagen de kans schoon, in navolging aan de illegale inval, schoonschip met de discotheek te kunnen maken, waardoor het bestemmingsplan na zoveel jaren eindelijk ten uitvoer kon worden gebracht. De eerste twee schreven derhalve brieven om de druk op het perceel Schoolstraat 18 op te voeren. De burgemeester van Coevorden vond daarbij dat mijn horecavergunning voor een periode van 5 jaren moest worden ingeleverd, zodat ik wel met de discotheek moest stoppen. Allerlei acties van de burgemeester van Coevorden duiden op deze actieve eliminatie van de discotheek.

Als laatste actie voor het sluiten van deze brief kan worden gemeld, dat afgelopen zaterdagavond, d.d. 23 oktober 1999, wederom twee agenten van politie bij mij in de discotheek Lord Nelson kwamen controleren of ik mij wel aan mijn afspraak hield, te weten het op onwettige gronden uitsluiten van bezoek van vier bezoekers aan uitsluitend mijn discotheek. Deze maatregel is mij, onder aanwezigheid van mr. L.R.G. Uneken, door de burgemeester van Coevorden opgedrongen na een voorstel van de officier van justitie mr. H.C.P. Venema om eerst met de burgemeester van Coevorden te gaan praten, alvorens hij een uitspraak zou (moeten) doen.

Dit gesprek met de burgemeester van Coevorden heb ik tot op de dag van vandaag betreurd!

Een van de GROTE emotionele problemen heb ik nog met mevr. J.M. Ho, wonende te Coevorden, die met een gebruikershoeveeldheid aan middelen in haar bezit in de discotheek aanwezig was, is verkracht, vervolgens enkele keren door de politie is aangehouden en op middelen is onderzocht, daarna is beschuldigd van middelen gebruik, handel in coke in de discotheek en vervolgens afgeschilderd wordt als de dame achter de bar die coke verstrekt.

Dat door de politie niet alleen de beheerder voor een zestal jaren wordt afgeschilderd als een zwaar crimineel maar ook onschuldige bar bezoekers, die zomaar twee gram cocaïne toebedeeld krijgen is betreurenswaardig (bijlage 9). Mevr. Ho loopt op dit moment rond met een gigantische trauma door de inval opgelopen alsmede met een schuldgevoel, mede veroorzaakster te zijn van mijn premature sluiting van de discotheek Lord Nelson.


    Resumé

De burgemeester van Coevorden heeft veel in het werk gesteld en velen aan het werk gezet om financieel voordeel uit de affaire Lord Nelson te kunnen behalen. Het feit dat in een te kort moment mij teveel gebeurd is, heeft mij aan het denken gezet. Hieronder volgt een opsomming van de die personen die een negatieve rol in de affaire Lord Nelson hebben gespeeld.

  • mr. J.B. Jansema burgemeester van Coevorden, als planner en animator.
  • dhr. H.I. Huizenga als opsteller van twee dubieuze processen-verbaal
  • dhr. J. Buurman als medeplichtige door het schrijven van de vele brieven voor de burgemeester van Coevorden met o.a. de conventionele draai aan het hangslotje, waar ik dankbaar gebruik van gemaakt heb.
  • dhr. A. Vries als opsteller van de recente processen-verbaal om de primaire aanleiding tot de inval te verdoezelen. Hij als hoofd RCID moet beter weten hoe de coördinatie tussen verschillende politie-eenheden oorzaken en gevolgen hebben.
  • dhr. E. Theile, als wethouder van Coevorden, die meer weet dan doet vermoeden en als wethouder een valse aanklacht bij de Arrondissementsrechtbank heeft ingediend.
  • dhr. A.J. Kuipers, wijkchef van de politie van de gemeente Coevorden, die tegen mijn zus heeft beweerd, dat het verhaal over het transport van Heerlen, de grootste onzin is, die hij de laatste tijd heeft gehoord.
  • Enkele officieren van justitie te Assen die mij geen vertrouwen hebben gegeven in het uitvoeren en uitoefenen van een eerlijke rechtsgang.
  • De bankdirecteur van Coevorden waarvan ik waarschijnlijk de eer en goede naam van de bank heb bezoedeld door onwaarschijnlijk drugsgebruik.
  • Waarschijnlijk wordt voor mijn procedure het opportuniteitsbeginsel toegepast of wordt wegens gebrek aan bewijs de affaire Lord Nelson geseponeerd.
  • Tegen deze rechtsgeldige procedures probeer ik mij te pareren, door gewag te maken van een scala aan strafbare feiten die voor, tijdens en na de inval in Lord Nelson hebben plaats gevonden.
  • Een van de strafbare feiten is verkrachting van een van mijn bezoeksters door een politiebeambte van het team van dhr. Huizenga.
  • Artikel 44 van het Wetboek voor Strafrecht is voor dit feit ook van toepassing voor al die gene, die naast de burgemeester van Coevorden, mede de opdracht hebben gegeven, Lord Nelson als doelwit voor het vermeend transport uit Heerlen te kiezen.
  • Na de inval zijn de politieagenten vanwege hun ambtseed persoonlijk verantwoordelijk voor hun eigen processen-verbaal
  • Ten tijde van de inval in Lord Nelson d.d. 28 mei 1999 tot aan 28 oktober 1999 was mr. J.B Jansema burgemeester van de gemeente Coevorden.
  • Ten tijde van de inval in Lord Nelson d.d. 28 mei 1999 tot aan 28 oktober 1999 was E Thiele wethouder van Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Coevorden.
  • Hij heeft als wethouder de brief van 24 augustus 1999, die verzonden aan de Griffier van de sector Bestuursrecht van de Rechtbank te Assen (bijlage 26) mede ondertekend.
  • Gezien de verwevenheden van een burgemeester in het kader van drugsbestrijding, handhaving van de openbare orde, de ontwikkeling van beleids- en bestemmingsplannen en als hoofd van lokale politie moet ook rekening met artikel 44 Wetboek van Strafrecht worden gehouden.
  • Bij deze aanklachten dien ik een schadeclaim in bij mr. J.B Jansema burgemeester van Coevorden van 2,2 miljoen gulden, zegge en schrijve twee komma twee miljoen gulden voor de materiele schade, die ik zou lopen, heb gelopen, heb moeten uitgeven en heb geleden door de illegale inval in mijn discotheek Lord Nelson.

    Voor een berekening van de materiele schade wordt naar tabel 1 verwezen.

    Tabel 1. Los van de emotionele, sociale en psychische schade is de materiele schade over een periode van 5 jaar met levenslange consequenties als volgt:

    • 5 jaren omzetverlies Lord Nelson f 130 k/j f 650.000
    • Inboedel- en goodwillverlies f 200.000
    • Rechtenverlies eerste koop van het perceel# f 300.000
    • Faillissement en verkoop huidige boerderij* f 800.000
    • Rechtshulp f 100.000
    • Omscholing en ingroei in ander beroep f 100.000
    • Verlies aan pensioensopbouw f 50.000
    • Totaal f 2.200.000

    # Het perceel Schoolstraat 18 ligt in een goedgekeurd bestemmingsplan, met volop activiteiten in de naaste omgeving. Op korte termijn moet het perceel voor dit plan beschikbaar worden gesteld.

    * Hiermee wordt bedoeld dat de vermogensopbouw via de boerderij wordt gestagneerd. Door het faillissement blijft een restschuld over van f 300.000, die het gehele verdere leven op de verzwakte schouders blijft rusten.

    Een vrije ondernemer kan niet terug vallen op sociale voorzieningen, tenzij eigen vermogen is verbruikt. Omscholing en op zoek naar ander werk is dus verplicht om te overleven. De vragen blijven: welk beroep en is daarin wel werk te vinden?


    Eisen

In de krant komt een bericht met de mededeling dat de inval in Lord Nelson op een misverstand berustte en dat alle aanklachten worden ingetrokken. Excuus is door betrokken aan dhr. F.J. Beukeveld beheerder van Lord Nelson te Coevorden aangeboden.

Alle processen-verbaal worden ingetrokken of worden gemarkeerd met de mededeling dat zij oneigenlijk zijn verkregen. Tegen oneigenlijk gebruik staat een boete van f 100.000 per gebeurtenis.

Alle personen krijgen een excuusbrief met genoegdoening naar rato van de psychische en emotionele schade, naast de mededeling dat hun proces-verbaal nietig is verklaard.
 

Hieronder volgt een overzicht van belangrijke wetten en artikelen die bij mij zijn overtreden:

  • Artikel 242 Wetboek van Strafrecht
  • Artikel 44 Wetboek van Strafrecht
  • Artikel 225 Wetboek van Strafrecht
  • Artikel 268 Wetboek van Strafrecht
  • Artikel 188 Wetboek van Strafrecht
  • Artikel 326 Wetboek van Strafrecht
  • Artikel 10 van de grondwet, evenals eerste lid artikel 8 en artikel 17 (resp. EVRM en IVBPR) van het door Nederland geratificeerde Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, de fundamentele vrijheden, burgerrechten en politieke rechten.

Voor het laatste geldt dat niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn privé leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling, noch aan onwettige aantasting van zijn eer en goede naam.

    Opiumwet


met vriendelijke groeten,



    F.J. Beukeveld
    Weijerswold 8
    7742 PJ Coevorden





Voor een chronologisch overzicht van de strijd tegen corrupte ambtenaren
en bestuursrechters wordt u aangeraden met deze hyperlink te beginnen.