Het hierna volgende artikel uit Kleintje Muurkrant dat aansluit bij de analyse
van de grondwet, het koninkrijksstatuut en de Universele Verklaring van de
Rechten van de Mens, zoals Leonard Kater die heeft opgesteld.
Click voor doorkoppeling
Bijstand en mensenrechten
Reeds in de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden van 24 augustus 1815 wordt gesteld dat:
'Allen die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, hebben gelijke aanspraak op bescherming van
persoon en goederen' (Eerste hoofdstuk, Art. 4.1). In latere Grondwetten is dit zelfs het eerste
artikel geworden. Met de invoering van de nieuwe Algemene Bijstandswet (nABW) in Nederland per 1
januari 1996 is blijkbaar met deze grondwettelijke bepaling gebroken. Want uit onderzoeken blijkt
dat er tussen de hoogten van uitkering in diverse Nederlandse gemeenten grote verschillen kunnen
bestaan, terwijl het toch gaat om uitkeringsgerechtigden onder gelijke condities, en er ten aanzien
van het huidige beleid in deze dus een inbreuk wordt gemaakt op het in de Grondwet vastgelegde
gelijkheidsbeginsel.
Meerdere malen is gewezen op deze ongelijkheid, onder andere in de vergadering van de commissie
sociale zaken van de gemeente 's-Hertogenbosch van 11 september 1995. Toen in de commissie sociale
zaken werd aangegeven dat de verschillen tussen de diverse gemeenten met betrekking tot de hoogte van
de gemeentelijke toeslagen krachtens de nABW opmerkelijk waren, leidde dit niet tot een inhoudelijke
discussie, maar slechts tot een opmerking van de voorzitster van de commissie, de toenmalige wethouder
van sociale zaken van de gemeente 's-Hertogenbosch, mevrouw J. van der Beek, die letterlijk zei: 'Nou,
dan ga je toch naar Nijmegen verhuizen!'
De gemeente Nijmegen werd als voorbeeld genoemd omdat het gemeentelijke toeslagenbeleid aldaar
impliceert dat eenieder die kan aantonen meer dan een bepaald bedrag per maand woonlasten te betalen
in aanmerking komt voor de maximale toeslag. Deze opmerking van de zijde van de wethouder geeft al
voldoende aan hoe 'serieus' men met het onderwerp gemeentelijke toeslagen nABW in de gemeente
's-Hertogenbosch is omgesprongen. De opmerking betekent niet slechts een aanslag op de algemeen
geldende normen van goed fatsoen en een belediging voor de bevolking, maar zij onthult tevens de
arrogante houding en de onzorgvuldigheid waaronder de gemeentelijke invulling van de nABW in
's-Hertogenbosch tot stand is gekomen. (Voor het relaas over de uiteindelijke besluitvorming in
's-Hertogenbosch zie: Bijstand in Den Bosch: impuls aan de armoede, in Kleintje Muurkrant nr. 302).
Feit blijft dat de onderlinge verschillen tussen gemeenten in hun toeslagenbeleid voor uitkeringsgerechtigden
onder gelijke omstandigheden groot blijven en er een grote mate van ongelijkheid optreedt. In tegenstelling
tot het gestelde in de Grondwet worden uitkeringsgerechtigden in verschillende gemeenten in Nederland
verschillend behandeld en wordt door een gemeentelijke invulling van het toeslagenbeleid de mate van
armoede bepaald. Hoewel er door de Nederlandse overheid schoorvoetend erkend wordt dat er in de Nederlandse
samenleving sprake is van een groeiende armoede, niet in de laatste plaats veroorzaakt door het beleid
van diezelfde overheid, dient toch geconstateerd te worden dat ten aanzien van de gemeentelijke
invullingen van het toeslagenbeleid nABW aan de toenemende armoede in dit land een nieuwe impuls
gegeven wordt. Het blijft een wrang cynisme te moeten verwijzen naar de groeiende armoede in een land
waarvan de overheid er prat op gaat dat de economische groei ten opzichte van andere lidstaten van de
Europese Unie het hoogste percentage behaalt.
In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, geproclameerd op 10 december 1948 door de
Algemene Vergadering der Verenigde Naties, en onderschreven door de Nederlandse regering, luidt artikel
1: 'Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren'. Hoe valt deze verklaring te
rijmen met de realiteit dat een afhankelijke van de nABW onder gelijke omstandigheden in de ene
gemeente over een (aanzienlijk) hoger of lager inkomen kan beschikken dan in een andere gemeente?
Waar is er in dit verband sprake van 'gelijk in rechten'?
Wellicht heeft de Nederlandse regering de Universele Verklaring buiten werking gesteld, misschien wel
om het mogelijk te maken het hoogste percentage economische groei te behalen, omdat alle beleidsdaden
van de Nederlandse overheid volgens het primaat van de economie gedicteerd worden? In zo'n geval kan
er inderdaad geen sprake van 'gelijkheid in rechten' zijn, omdat het primaat van de economie bepaalt
dat economische groei slechts behaald kan worden door uitbuiting van de ene mens door de andere, en
een grotere groei grotere uitbuiting met zich meebrengt, ofwel grotere ongelijkheid.
In artikel 2 lid 1 van dezelfde Universele Verklaring wordt gesteld dat 'Een ieder heeft aanspraak op
alle rechten en vrijheden, in deze Verklaring opgesomd, zonder enig onderscheid van welke aard ook,
zoals ras, kleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke
afkomst, eigendom, geboorte of andere status.' In feite wordt hier dus gesteld dat wanneer iemand, door
welke oorzaak dan ook van een uitkering afhankelijk is, hij of zij recht heeft op dezelfde uitkering
als waarop anderen recht hebben, en er dus nooit sprake kan zijn van onderlinge verschillen bij gelijke
omstandigheden. Wanneer dan door het beleid van een overheid de armoede een extra impuls krijgt, zoals
nu gebeurt bij de verschillen in gemeentelijke invulling van de toekenning van de toeslagen in de nABW,
dan betekent dit een schending van artikel 1 en 2, maar ook van artikel 3 van de Universele Verklaring
van de rechten van de mens. Immers, artikel 3 stelt 'Een ieder heeft recht op leven, vrijheid en
onschendbaarheid van zijn persoon'.
Recht op leven kan alleen wanneer men over voldoende inkomsten beschikt om zichzelf in leven te houden,
en ook 'vrijheid' is een begrip dat in onze maatschappij niet zonder financiële middelen voorkomt.
De vrijheid om bijvoorbeeld ongehinderd van 's-Hertogenbosch naar Nijmegen te verhuizen, zoals de
eerder genoemde wethouder, mevrouw J. van der Beek, fijntjes voorstelde, betekent een groot aantal
kosten als verhuis- en herinrichtingkosten waar een inkomen tegenover moet staan om deze kosten te
financieren.
Artikel 7 van de Universele Verklaring stelt vervolgens: 'Allen zijn gelijk voor de wet en hebben
zonder onderscheid aanspraak op gelijke bescherming door de wet.' Nee, stelt de Nederlandse overheid
dan, er kunnen wel degelijk in de wet onderlinge verschillen gecreëerd worden, zie onze invulling
van de nieuwe Algemene Bijstandswet. Een verschil van honderden guldens per gemeente moet kunnen,
ondanks het feit dat het Nederlandse spreekwoord 'gelijke monniken, gelijke kappen' van veel ouder
datum is dan de Universele Verklaring van 1948, waaruit men zou mogen afleiden dat er in Nederland al
veel langer een traditie van gelijkheid bestaat. Niets is echter minder waar, liever hanteert men de
norm uit George Orwell's 'Animal Farm': 'All animals are equal, but some are more equal than others'.
Nu is bekend dat in een zeer ernstige noodsituatie wetten en afspraken tijdelijk buiten werking gesteld
kunnen worden. Dan wordt de noodtoestand of de staat van beleg afgekondigd. Ons is helaas even ontgaan
in welke noodtoestand wij ons bevinden waardoor het mogelijk is gemaakt dat de Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens (tijdelijk?) buiten werking is gesteld en het er dus alle schijn van heeft
dat er door de Nederlandse overheid stelselmatige schendingen van onze basisrechten als mens plaatsvinden.
In artikel 25 lid 1 van de Universele Verklaring staat: 'Een ieder heeft recht op een levensstandaard,
die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder begrepen
voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten...'.
Ook hierover zijn, met de gemeentelijke invulling van de nABW als leidraad, weer talloze opmerkingen te
maken die neerkomen op een aantasting van de basisrechten zoals verwoord in de Universele Verklaring.
Immers, met een dalend inkomen zal men steeds meer geconfronteerd worden met het maken van moeilijke
keuzes die alle op de een of andere manier het recht op levensstandaard aantasten. Of men nou moet
bezuinigen op uitgaven voor voeding, kleding, huisvesting of geneeskundige verzorging, te allen tijde
betekent dit een aanslag op de levensstandaard. Aangezien men het maandelijkse budget slechts eenmaal
kan besteden leidt dit vaak tot pijnlijke keuzes en afwegingen.
Bovengenoemde pijnlijke keuzes en afwegingen hebben ook hun weerslag op het in artikel 27 lid 1 van de
Universele Verklaring gestelde: 'Een ieder heeft het recht, vrijelijk deel te nemen aan het culturele
leven van de gemeenschap, te genieten van kunst en deel te hebben aan wetenschappelijke vooruitgang en
de vruchten daarvan'. Wanneer men een blik werpt op de bedragen die gevraagd worden om een entreebiljet
te kopen voor bijvoorbeeld culturele voorstellingen in het Theater aan de Parade te 's-Hertogenbosch,
en men tegelijkertijd een blik werpt op het maandelijks te besteden budget, dan zal duidelijk zijn dat
ook het in artikel 27 eerste lid genoemde recht niet voor iedereen geldt. Ook de aanschaf van
cultuurproducten als boeken, geluidsdragers of kunstvoorwerpen behoort steeds meer tot de onmogelijkheden.
De wetenschappelijke vooruitgang lijkt nog slechts gericht op het nastreven van economische groeicijfers,
en de vruchten daarvan impliceren een scherper bezuinigings- en uitsluitingsbeleid van de zijde van de
overheid. De creatie van een onderklasse van bezits- en kanslozen in de Nederlandse samenleving is daarmee
een feit.
Concluderend uit het bovenstaande kan gesteld worden dat voor de categorie bezits- en kanslozen in de
Nederlandse samenleving de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens niet van toepassing is.
Het is dan, onder de huidige omstandigheden, ook ten zeerste aan te bevelen dat de Nederlandse overheid
hieruit de noodzakelijke conclusies trekt en komt tot een eenzijdige opzegging van de ondertekening van
de Universele Verklaring, omdat deze op het Nederlands grondgebied niet langer van toepassing is.
Maar ook uit andere internationale afspraken blijkt dat de invulling van de nABW in strijd is met
internationale, eveneens door Nederland ondertekende, verdragen. Op 4 november 1950 werd in Rome
gesloten het 'Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden', een
verdrag van de leden van de Raad van Europa als uitvloeisel van de Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens. Uit de preambule van dit zgn. Verdrag van Rome blijkt dat men de intentie heeft 'haar
diep geloof te bevestigen (...) op het gemeenschappelijk begrip en de gemeenschappelijke eerbiediging
van de Rechten van de mens'. Deze 'geloofsbelijdenis' werd nog eens herbevestigd in het Protocol no. 1
bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van 20 maart 1952 te Parijs, het Protocol
no. 2 van 6 mei 1963 te Straatsburg, Protocol no. 3 van 6 mei 1963 te Straatsburg, Protocol no. 4 van
16 september 1963 te Straatsburg en Protocol no. 5 van 20 januari 1966 te Straatsburg.
| vervolg artikel |