BRENGT de concurrentie van lagelonenlanden onze werkgelegenheid en welvaart in gevaar? Er is de laatste tijd vaak beweerd dat ondernemers worden geprikkeld om in lagelonenlanden te investeren als gevolg van te hoge lonen, een starre regelgeving (Eurosclerose), een te zware sociale lastendruk en een te grote bescherming van de factor arbeid door de welvaartsstaat. Een aantal landen in Zuid-Oost Azië kent indrukwekkende groeicijfers, en de Aziatische tijgers (en meer recent: Oost-Europese beren) zijn een vast thema. Met name het globaliseringsdebat van oud-minister van Economische Zaken Andriessen in 1994, maar ook verhalen van figuren als Philips-topman Timmer of de publicist Pim Fortuijn hebben in Nederland de discussie op scherp gesteld.
Het globaliseringsverhaal werpt een schaduw op allerlei progressieve beleidsvoorstellen. Enkele voorbeelden. U pleit voor arbeidsduurverkorting? Dat blijkt geen goed idee, want in Maleisië kennen ze geen arbeidsduurverkorting. U wilt een strenger milieubeleid? Sommige lagelonenlanden werven investeerders met het argument dat bij hen nog lekker gerommeld mag worden. Loonsverhogingen? Onze lonen zijn al tien keer zo hoog als in Polen en zelfs twintig of dertig keer zo hoog als in de meeste Aziatische tijgerlanden!
Uiteraard is het globaliseringsverhaal ook goed om een verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt en een verdere verschraling van de welvaartsstaat te bepleiten. In een enkel geval wordt zelfs voorzichtig (met het schaamrood op de kaken) voor protectionisme gepleit. Zijn we inderdaad allemaal global players geworden? Maakt het inderdaad niets meer uit of je in Amsterdam, in Tokio of in de jungle van Zimbabwe zit, als je maar een emailaansluiting hebt? Kunnen bedrijven inderdaad op ieder moment verhuizen naar de plek in de wereld waar het rendement het hoogst is? Leven wij in een tijdperk zonder precedenten?
Om met het laatste te beginnen:
Winfried Ruigrok en Rob van Tulder hebben eind 1995 in het economenblad ESB beweerd dat er geen sprake is van een historisch uniek stadium van 'globalisering'. De graad van internationalisering van de wereldeconomie (gemeten met het relatieve gewicht van export en import) is tegenwoordig niet hoger dan zo'n tachtig jaar geleden. De Amerikaanse econoom Paul Krugman beweert bovendien dat het internationale kapitaalverkeer en de migratie van arbeidskrachten vermoedelijk in de negentiende eeuw (relatief) groter waren dan tegenwoordig. Ruigrok en van Tulder kunnen overigens ook in de strategieën van grote multinationale bedrijven nu juist géén globaliseringspatroon bekennen. Interessant zijn in dit verband ook de statistieken van export en import van goederen en kapitaal. In een bijdrage (samen met J. ter Wengel) vorige week in het economenblad ESB heb ik aangetoond dat deze statistieken allerlei interessante patronen laten zien - behalve patronen die men vanuit de globaliseringstheorie verwacht.
Er is wel sprake van een groeiende internationalisering. Echter, deze vindt plaats binnen de Europese Unie (EU). Zo is de Nederlandse uitvoer van goederen naar landen van de Europese Unie (als percentage van het bruto binnenlands product) gestegen van 20,7 procent in 1960 tot 30,5 procent in 1995, terwijl het percentage van' de uitvoer, naar landen buiten de EU (ruim 13.procent van het BBP) in dezelfde periode nagenoeg onveranderd bleef. Een soortgelijk patroon vindt men voor de invoer. Ook directe buitenlandse investeringen van Nederlandse bedrijven concentreren zich sterk op rijke landen met hoge lonen en goede Sociale voorzieningen. Nederland is inderdaad een belangrijke (netto) exporteur van kapitaal (en dus ook van werkgelegenheid).
Zo hebben Nederlanders in 1993 op iedere in Nederland geïnvesteerde gulden tevens ca 17 cent in het buitenland geïnvesteerd. Echter, van deze 17 cent kwam slechts ongeveer 1,8 cent in ontwikkelingslanden terecht, waarvan een halve cent in Zuidoost-Azië. Overigens is een half procent van het Nederlandse investeringsvolume nog altijd een aardig bedrag; genoeg om eens in de zoveel tijd in Azië te openen. Omdat dat dit dan altijd weer met veel media-aandacht gepaard gaat, is het geen wonder dat het publiek de indruk krijgt dat het met de 'globalisering' echt hard gaat.
Waarom spelen de lagelonenlanden zo'n marginale rol in de economie van de rijke landen? Een reden ligt in taal- en cultuurverschillen die volgens mij door de globaliseringstheoretici schromelijk worden onderschat. Een ander argument komt uit de regionaal-economische literatuur waar men juist het belang van specifieke regionale productiemilieus beklemtoont. Wil men profiteren van positieve uitstralingseffecten van hoogwaardige bedrijvigheid, dan moet men er dicht bij zitten. Geografische afstanden maken dus wel degelijk iets uit.
Dit argument komt dicht hij de verklaring die Bart Nooteboom (eveneens vorige week in ESB) geeft. Deze verklaring gaat - in een notendop - over de kennisintensiteit van onze producten, diensten en productieprocessen. Kennis is ontwikkelingslanden een uitermate (en dus duur) goed, en dat beperkt hun groeimogelijkheden. Een recent voorbeeld: Nissan bouwt een autofabriek in Newcastle-upon-Tyne en niet in Zuid-Korea, omdat gekwalificeerde automobielarbeiders in Engeland goedkoper zijn dan in Korea.
De angst voor Azië stoelt veelal op de vrees dat de tijgerlanden grote massa's investeerders naar zich toe trekken (en dus veel meer kapitaal importeren dan exporteren) en dat zij tevens de rijke landen met forse exportoverschotten zouden overspoelen. Wie zich in de theorie van de internationale handel verdiept, weet dat dit helemaal niet kan: landen met exportoverschotten bij goederen of diensten kunnen niet tegelijkertijd netto importeurs van kapitaal zijn.
Wie deze vrees toch deelt, beveel ik aan om het boek Pop Internationalism van Paul Krugman te lezen, waarvan binnenkort een Nederlandse vertaling verschijnt. In de politiek en in managementkringen zijn er heel wat 'big shots' die dergelijke angstscenario's verspreiden. Krugman veegt hen de mantel uit omdat zij het vak 'Internationale Economische Betrekkingen' niet goed hebben geleerd.
Alfred Kleinknecht is hoogleraar algemene economie aan de Vrije Universiteit