Toelichting op de ontwerptekst
Titel 1, blz. 217
status van de rechters en van de advocaat-generaal.
Artikel 2
Alvorens zijn ambt te aanvaarden moet iedere rechter voor het Hof van Justitie in openbare zitting bijeen, de eed afleggen, dat hij zijn functie zal uitoefenen in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig zijn geweten en dat hij niets van het geheim der beraadslagingen openbaar zal maken.
Artikel 3
De rechters zijn vrijgesteld van rechtsvervolging. Met betrekking tot hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, blijven zij deze immuniteit genieten ook nadat zij hun ambt hebben neergelegd. Het Hof van Justitie kan, in voltallige zitting, de immuniteit opheffen. Wanneer de beslissing betrekking heeft op een lid van het Gerechtshof of van een gespecialiseerde rechtbank, beslist het Hof na raadpleging van het betrokken rechtscollege.
Ingeval tegen een rechter wiens immuniteit is opgeheven, een strafvervolging wordt ingesteld, kan hij in elk der lidstaten slechts worden berecht door de instantie die bevoegd is tot berechting van de leden van het hoogste nationale rechterlijke college.
De artikelen 11 tot en met 14 en artikel 17 van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie zijn van toepassing op de rechters, advocaten-generaal, de griffiers en de toegevoegde rapporteurs van het Hof van Justitie van de Europese Unie, onverminderd de bepalingen van de eerste, de tweede en de derde alinea van dit artikel nopens de vrijstelling van rechtsvervolging van de rechters.
Artikel 4, blz. 218
De rechters mogen geen politieke functie of bestuursambt uitoefenen. Zij mogen geen al dan niet bezoldigde beroepswerkzaamheid verrichten, tenzij van deze bepaling krachtens een bij gewone meerderheid vastgesteld Europees besluit van de Raad bij uitzondering afwijking is toegestaan.
Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichting na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van de ambtsperiode. In geval van twijfel beslist het Hof van Justitie. Wanneer de beslissing betrekking heeft op een lid van het Gerecht of van een gespecialiseerde rechtbank, beslist het Hof na raadpleging van het betrokken rechtscollege.
Artikel 5
Behalve door periodieke vervanging of door overlijden eindigt de ambtsuitoefening van een rechter door ontslag. Ingeval een rechter om ontslag verzoekt, richt hij daartoe tot de president van Hof van Justitie een brief, die aan de voorzitter van de Raad wordt doorgezonden. Door laatstbedoelde kennisgeving ontstaat een vacature. Met uitzondering van de gevallen waarin artikel 6 van toepassing is, blijft elke rechter zitting hebben totdat zijn opvolger in functie treedt.
Artikel 6
Een rechter kan slechts van zijn ambt worden ontheven of van zijn recht op pensioen of van andere als zodanig geldende gunsten vervallen worden verklaard, wanneer hij, naar het eenstemmig oordeel van de rechters van en de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie, heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen. De betrokkene neemt niet aan die beraadslagingen deel. Wanneer de betrokkene lid is van het Gerechtshof of van een gespecialiseerde rechtbank, beslist het Hof na raadpleging van het betrokken rechtscollege.
De griffier deelt de beslissing van het Hof mede aan de voorzitters van het Europese Parlement en van de Commissie en geeft van die beslissing kennis aan de voorzitter van de Raad. In geval van een beslissing waarbij een rechter van zijn ambt wordt ontheven, ontstaat door laatstbedoelde kennisgeving een vacature.
Artikel 7
De rechters wier ambtsuitoefening vóór het verstrijken van hun mandaat eindigt, worden voor de verdere duur van het mandaat vervangen.
Artikel 8
De bepalingen van de artikelen 2 tot en met 7 zijn van toepassing op de advocaten-generaal.
Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.
Blz. 268 e.v.
Ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie
Artikel 11
De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie zijn, ongeacht hun nationaliteit, op het grondgebied van iedere lidstaat:
-
Vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, behoudens de toepassing van de bepalingen van de Grondwet, die betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van de ambtenaren en overige personeelsleden tegenover de Unie, en voorts op de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie om uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar ambtenaren en overige personeelsleden. Zij blijven deze immuniteit genieten nadat zij hun ambt hebben neergelegd;
-
tezamen met hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten vrijgesteld van immigratiebeperkingen en vreemdelingenregistratie;
-
inzake monetaire of deviezenregelingen in het genot van de gebruikelijke faciliteiten welke aan ambtenaren van internationale organisaties worden toegekend;
-
gerechtigd om de eerste maal, dat zij hun post bezetten, in de betrokken lidstaat hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik vrij van rechten in te voeren, en bij het neerleggen van hun ambt hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik uit bedoelde lidstaat vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van de lidstaat waar dit recht wordt uitgeoefend, als noodzakelijk beschouwt;
-
gerechtigd uit de staat hun voor persoonlijk gebruik bestemde personenauto die in de staat waar zij het laatst hun verblijfplaats hebben gehad of in de staat waarvan zij onderdaan zijn, verkregen is op de voorwaarden die op de binnenlandse markt van die staat gelden, vrij van rechten in te voeren en deze vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van de betrokken staat als noodzakelijk beschouwt.
Artikel 12 blz. 271
Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke bij de Europese wet worden vastgesteld, worden de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie onderworpen aan een belasting te bate van de Unie op de door haar betaalde salarissen, lonen en emolumenten. Deze wet wordt vastgesteld na raadpleging van de betrokken instellingen.
De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten.
Artikel 13
De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie, die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun ambt in dienst van de Unie vestigen op het grondgebied van een andere lidstaat dan de staat van de fiscale woonplaats, die zij bezitten op het ogenblik vanhun indiensttreding bij de Unie, worden voort de toepassing van de inkomsten-, vermogens- en successiebelasting, alsmede van de tussen lidstaten van de Unie gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting, zowel in de staat waar zij zich gevestigd hebben als in de staat van de fiscale woonplaats, geacht hun woonplaats te hebben behouden in de laatstgenoemde staat, indien deze lid is van de Unie. Deze bepaling geldt eveneens voor de echtgenoot voorzover ddeze geen eigen beroepsbezigheidheden uitoefent, alsmede voor de kinderen die ten laste zijn en onder toezicht staan van de in dit artikel bedoelde personen.
De roerende goederen welke toebehoren aan de in de eerste alinea bedoelde personen en zich bevinden op het grondgebied van de staat van verblijf, worden in de staat vrijgesteld van successiebelasting. Voor de heffing van die belasting worden die roerende goederen geacht zich in de staat van de fiscale woonplaats te bevinden, onder voorbehoud van de rechten van derde staten en de mogelijke toepassing van de bepalingen der internationale overeenkomsten betreffende dubbele belasting.
De uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van een ambt in dienst van andere internationale organisaties verkregen woonplaats wort niet in aanmerking genomen bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel.
Artikel 14 - blz. 272
Bij Europese wet wordt de regeling vastgesteld inzake de sociale voorzieningen die op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie van toepassing zijn. Zij wordt vastgesteld na raadpleging van de betrokken instellingen.
Artikel 15
Bij Europese wet wordt bepaald op welke categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie artikel 11 en 12 tweede alinea en artikel 13 geheel of ten dele van toepassing zijn. Zij wordt vastgesteld na raadpleging van de betrokken instellingen.
De namen, hoedanigheden en adressen de ambtenaren en overige personeelsleden, welke onder deze categorieën zijn begrepen, worden op gezette tijden aan de regeringen van de lidstaten medegedeeld.
Voorrechten en immuniteiten van de bij de Unie geaccrediteerde missies van derde staten
Artikel 16
De lidstaat, op wiens grondgebied de zetel van de Unie is gevestigd, verleent aan de missies van de bij de Unie geaccrediteerde derde staten de gebruikelijke diplomatieke voorrechten en immuniteiten.
Algemene Bepalingen
Artikel 17
De voorrechten, immuniteiten en facaliteiten worden aan de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie uitsluitend in het belang van de Unie verleend.
Elke instelling van de Unie is gehouden de aan een ambtenaar of ander personeelslid verleende immuniteit op te heffen in alle gevallen waarin zulks naar haar mening niet strijdig is met de belangen van de Unie.