Prof. A.Q.C. Tak
Maastricht, 3 september 2001
Geacht bestuur,
Uw verzoek van 25 augustus jl. heeft mij ernstig in verlegenheid gebracht.
Zulks niet zozeer, omdat ik enkele jaren geleden als adviseur van het Bureau
Juridische Advisering betrokken was bij de aangelegenheid die blijkbaar de
aanleiding vormt voor uw verzoek. Het zal zo ook wel duidelijk zijn dat ik
aangaande die kwestie geen standpunten kan innemen omdat ons kantoor toen het
gemeentebestuur heeft geadviseerd. De werkelijke reden van mijn aarzeling is,
dat de door u aangesneden kwestie vele malen ernstiger is dan u zelf vermoedt.
Er is inderdaad alle aanleiding om te stellen dat anno 2001 in Nederland geen
daadwerkelijke rechtsbescherming tegen de overheid meer bestaat, en dat zulks
voor het belangrijkste deel moet worden toegeschreven aan de functie van de Raad
van State bij deze rechtsbescherming en de wijze waarop hij zijn taak (niet)
vervult.
Ik heb mijn twijfels in deze voorgelegd aan het front van alle juristen in
Nederland op 8 oktober 1999 in een vlammende bijdrage in het Nederlands
Juristenblad (Verhoogde rechtsbescherming?, pag. 1679-1682), alsmede in
persoonlijke brieven aan de Minister van Justitie en fractiespecialisten in de
Tweede Kamer. De respons is zero.
Ook collega's hebben hun bedenkingen geuit. Ik volsta met te verwijzen naar
het boekje van prof. P.F. van der Heijden, Het recht in de ramsj, dat een goed
jaar geleden is verschenen bij uitgeverij Balans. Daarnaast het radioprogramma
Argos van 24 september 1999 met de hoogleraren staats- en bestuursrecht Van der
Vlies (Universiteit van Amsterdam), Damen (Groningen), Brenninkmeijer (Leiden)
en Nicola (Universiteit van Amsterdam), en dat ik weergaf in het Nederlands
Juristenblad van 26 november 1999, pag. 1977-1978. In direct verband met het
functioneren van groeperingen als de uwe stond het recente radioprogramma
'Rechtenkwesties' van de Nederlandse Programma Stichting van 21 juni 2001. Ik
heb van dat programma een nog niet geheel verzorgde tekst bijgevoegd.
Ook in de vakliteratuur zijn uiteraard vele verontruste reacties te
beluisteren, onder meer in de annotaties onder de uitspraken. Maar het meest
duidelijk spreekt m.i. wel het oordeel van mevrouw Ruth de Bock, raadsheer in
het gerechtshof te Leeuwarden, die na eerdere alarmerende bijdragen, onder
andere in het Nederlands Juristenblad, een vernietigend eindoordeel velde over
de Raad van State in het blad JB Plus van 1 juni 2000, pag. 66-77. Zelfs moet
worden gewezen op verontruste geluiden van de zijde van de Hoge Raad der
Nederlanden (Nederlands Juristenblad 2001, pag. 124).
Is er dus alle aanleiding om het door u voorgestelde thema te onderschrijven,
toch meen ik, dat de gedachtewisseling op voorhand zinloos moet heten. Waar tot
op heden gedachtewisselingen en uitingen in de diverse media door de door mij
vermelde hoogleraren in het Nederlandse staatsrecht en bestuursrecht, alsmede
door vele anderen, zonder de geringste respons, laat staan resultaat zijn
gebleven, lijkt het me ijdele hoop dat uw Stichting tot een ommekeer in staat
kan worden geacht. Ik betwijfel zelfs, of zulks bereikt zou kunnen worden indien
alle soortgelijke stichtingen en verenigingen in dit land zich in deze
activiteit zouden bundelen. Slechts dan zou ik overigens bereid zijn om - voor
het laatst - nog een poging te wagen om gehoor te vinden voor mijn uiterst
zorgwekkende boodschap.
Het spijt mij u niet anders te kunnen berichten.
Hoogachtend,
A.Q.C. Tak
Prof. Tak schreef deze brief als antwoord op een verzoek van de Limburgse
Stichting tot behoud Leefmilieu. Deze had hem verzocht toe te treden tot een
overleg over "hoe we gezamenlijk tot actie zouden kunnen komen die er
uiteindelijk toe zou moeten leiden dat de Raad van State beseft dat hij de in de
staatsinrichting aan hem toebedeelde taak niet juist uitvoert en daarop de
nodige acties onderneemt waarmee de onafhankelijke rechtspraak opnieuw
gewaarborgd wordt".