Paul Kalma: Werk, werk en nog eens werk

Kamerzetel 151 . . . Euroblunder . . . Klokkenluiders <====> SDN . . . Schandpaal

Werk moet. Betaalde arbeid is en blijft integratiefactor nummer één

Door Paul Kalma

De Jacht op arbeid

    Werk, werk en nog eens werk. Zo luidt één van de leuzen van het paarse kabinet.
    'Werk moet.' Betaalde arbeid is en blijft 'integratiefactor nummer één'.

Dat laatste klinkt me altijd wat hooghartig in de oren. Alsof iemand die - om welke reden dan ook - niet werkt, per definitie minder geïntegreerd is dan iemand die wèl werkt. Alsof je met een kleine deeltijdbaan van acht uur in de week een klein beetje (zeg voor twintig procent), en met een fulltime baan voor honderd procent geïntegreerd bent. Maar ook los hiervan doet men er goed aan om betaalde arbeid niet heilig te verklaren. Om te beginnen hangt de integrerende functie van arbeid (en die is er natuurlijk) van een belangrijk deel af van de omstandigheden waaronder die arbeid wordt verricht.

Van de kwaliteit van de arbeid en - zeker als het om onaantrekkelijk maar maatschappelijk noodzakelijk werk gaat - van de hoogte van de beloning. Werk 'moet', maar niet tot elke prijs. In de tweede plaats zal betaalde arbeid voorlopig een schaars goed blijven - zelfs als, zoals het kabinet wil, de (bruto-) arbeidskosten verder worden verlaagd. Wat op lange termijn de effecten van de technologische ontwikkeling op de werkgelegenheid zullen zijn is onzeker. We weten wel dat het aantal banen in ons land al jarenlang stijgt (sterker dan in andere West-Europese landen), maar dat desondanks de werkloosheid maar niet wil afnemen.

Hoe verstandig is het in die situatie om zo hoog op betaalde arbeid in te zetten? Om bepaalde groepen die zich op andere wijze nuttig (kunnen) maken - van kunstenaars tot oudere onderwijzers met wachtgeld, van WAO'ers tot moeders met jonge kinderen - maximaal voor de arbeidsmarkt te mobiliseren? Om met belastingvoordelen het arbeidsaanbod extra te stimuleren - terwijl de vraag toch al zo tekort schiet? Zo'n benadering is niet alleen betwistbaar, maar heeft ook heeft ook een dubieus psychologisch effect. Ze stimuleert de 'jacht' op arbeid. Ze draagt er toe bij dat de status van betaald werk (arbeid als belangrijkste bron van zingeving, als enig houvast in een onzekere wereld) nog hoger oploopt. Zo hoog, dat wie werk heeft het niet meer wil afstaan, en wie het niet heeft zich doodongelukkig voelt.

Van de heftige verdelingsstrijd die daaruit voortkomt, valt weinig goeds te verwachten. Die strijd beneemt bovendien het zicht op een aantal dringende welvaartsproblemen. Op de schade bijvoorbeeld die een productiviteitswinst gefixeerde organisatie van de arbeid aanricht. Op de nadelen van een over-geprofessionaliseerde verzorgingsstaat, die directe vormen van solidariteit (vrijwilligerwerk, wederzijds hulpbetoon) marginaliseert. En niet in de laatste plaats: op de gevaren van een eenzijdig groeidenken, waarin het milieu als sluitpost verschijnt; en waarin welvaartsgroei volledig met inkomensgroei (en dus: met zoveel mogelijk arbeid) wordt vereenzelvigd.

Hoe, met andere woorden, een werkgelegenheidsbeleid te voeren dat de jacht op arbeid niet verder aanjaagt, maar juist beteugelt? De sleutel daartoe ligt bij een grotere keuzevrijheid van burgers; bij het recht om betaalde en onbetaalde arbeid naar eigen inzicht te combineren. Neem het wettelijk recht op deeltijdwerk dat nu (niet op initiatief van het kabinet, maar op dat van de Kamer) zo moeizaam gestalte krijgt. Die gelegenheid had aangegrepen kunnen worden voor een veel gedurfder pakket maatregelen, waarbij niet alleen het recht op korter werken, maar ook op terugkeer naar het oude aantal uren wordt vastgelegd; waarbij mogelijkheden voor zorgverlof en voor het combineren van betaald werk en vrijwilligerswerk geschapen worden.

Zo'n ontwikkeling staat of valt met de bereidheid van de overheid om werknemers en werkgevers in dit opzicht financieel te stimuleren. Het is één van de grote zwaktes van het huidige kabinet dat het voor directe lastenverlichting vele miljarden uittrekt, maar voor de bevordering van arbeidstijdverkorting, deeltijdarbeid, zorg- en educatief verlof welbeschouwd geen cent over heeft. Een ander voorbeeld betreft de 'armoedeval' waarin de huidige Bijstandswet mensen met een uitkering gevangen houdt. Ze moeten een groot deel van hun bijverdiensten uit deeltijdwerk weer inleveren. Stel hen, zoals WRR-lid Wim Derksen onlangs op deze Forumpagina opperde, een bepaalde periode (en op puur vrijwillige basis) in staat om onbeperkt bij te verdienen in ruil voor het verlies van een deel (bijvoorbeeld 30 procent) van de uitkering.

Onder bijstandsgerechtigden bestaat voor het plan veel belangstelling. 'Het wachten', aldus Derksen, 'is derhalve op de politiek'. Inderdaad: waar wacht de politiek op? En waarom zo'n experiment niet uitgebreid met, bijvoorbeeld, het recht op een hogere uitkering gedurende een vaste periode, in ruil voor een bepaalde hoeveelheid vrijwilligerswerk?

"Werk, werk, en nog eens werk"? Ach, die leuze kan misschien best gehandhaafd worden. Mits voorzien van de toevoeging: 'maar zó belangrijk is het nu ook weer niet'.


    Paul Kalma in de Volkskrant van 17 mei