Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk Inlichtingen bij Doorkiesnummer Den Haag DWJZ 98950/22 Mr. M. Vredevoogd 010-3405925 07 juli 1999 Onderwerp Bijlage(n) Uw brief Bij brief van 17 december 1998 heeft de VWS-commissie bezwaarschriften Awb mij het na de hoorzitting van 3 november 1998 vastgestelde advies doen toekomen inzake de te nemen beslissing op het door u ingediende bezwaarschrift van 27 juli 7 998. Aangezien ik mij op dit moment beraad over de te nemen beslissing op het bezwaarschrift doe ik u hierbij een afschrift toekomen van het door de VWS-commissie bezwaarschriften Awb vastgestelde advies. Volledigheidshalve deel ik u mede dat mijn beslissing niet noodzakelijkerwijs overeenkomstig het door bovengenoemde commissie uitgebrachte advies behoeft te luiden. Tegen de beslissing die u te zijner tijd van mij zult ontvangen kunt u ingevolge de Algemene wet bestuursrecht beroep instellen.
postbus 20250 Bezoekadres: Correspondentie http://www.minvws.nl 2500 EJ Den Meed Parnassusplein 5 uitsluitend richten aan het Telefoon (070) 340 70 11 2511 VX Den Haag Postadres met vermelding Fax (070) 340 78 34 van de datum en het kenmerk van Eiste brief
VWS-commissie _ _
Ons kenmerk Doorkiesnummer Den Haag DWJZ-90950 (070) 340 5026 17 DEC. 1998 Onderwerp Bijlage(n) Uw brief Advies Awb-bezwaar div.
Uit de stukken en het op de zitting van 3 november 1998 naar voren gebrachte (zie verslag) is de commissie - samengevat - het volgende gebleken.
Op 27 maart 1997 is de verlenging aangevraagd van de toelating van het bestrijdingsmiddel Superwolmanzout-Co, een, middel op basis van de werkzame stoffen arseenpentoxide. chroomtrioxide en koper(11)oxide. De toelating liep af op 1 juni 1998. Bij besluit van 29 mei 1998 is de toelating van het middel verlengd tot 1 juni 2000. Het middel is uitsluitend toegelaten voor het gebruik als verduurzamingsmiddel voor hout, mits dit hout niet is bestemd voor verwerking in opslagplaatsen voor levensmiddelen of diervoeders. Blijkens de bijlage bij het besluit bestaat het voornemen de toelating van het onderhavige middel te beperken, De toelating van het middel is verlengd ten einde de besluitvorming af te ronden.
Van toepassing zijn:
Appellante voert in bezwaar aan dat door het gebruik van het middel Superwolmanzout-Co en de aanbevolen toepassing ervan een onaanvaardbare schadelijke nevenwerking optreedt voor het milieu. Het middel bevat de stoffen Arseenzuur en Chroom IV, die Internationaal bekend staan als uiterst schadelijk voor mens, dier en milieu. Appellante brengt naar voren dat het bestreden besluit het gebruik toestaat van deze gevaarlijk stoffen, die kanker veroorzaken, de reproductiefunctie aantasten, genetische veranderingen teweeg brengen en een vernietigende kracht in zich herbergen. Appellante is van mening dat het ministerie, gelet op de stand van de wetenschappelijke kennis, niet anders had mogen besluiten dan tot het niet langer toelaten van het onderhavige middel. Appellante meent dan ook dat het middel niet voldoet aan het gestelde in artikel 3 van de Bestrijdingsmiddelenwet en dat bij de besluitvorming Is verzuimd dit artikel te volgen. Daarnaast wijst appellante op strijdigheid mot diverse Europese richtlijnen. In het bezwaarschrift geeft appellante voorts uitgebreid weer wat de gevolgen kunnen zijn van de toepassing van Superwolmanzout-Co. Ter ondersteuning van haar bezwaar heeft appellante diverse stukken bijgevoegd, waarin wordt gewezen op de risico's van het middel. Tevens wijst appellante op een brief van het CTB uit 1992 waarin gemotiveerd is weergeven dat de toelating ven het onderhavige middel zo spoedig mogelijk moet worden beëindigd. Appellante acht het onjuist dat thans de indruk wordt gewekt dat het voornamen bestaat de toelating van het middel te beperken, terwijl in afwachting van een hoorprocedure voor de toelatinghouders de toelating toch wordt verlengd. Appellante Is van mening dat het ministerie voldoende tijd heeft gehad om tot een definitief besluit te komen en dat door de verlenging een onaanvaardbare situatie blijft voortbestaan. Verweer van bel ministerie Het ministerie brengt In verweer naar voren dat, gelet op de vastgestelde effecten op het milieu en de volksgezondheid, het voornemen bestaat om de toelating van het onderhavige middel te beperken. Toelatinghouders zijn in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze ten aanzien van dit voornemen bekend te maken. Het ministerie voert aan de Bestrijdingsmiddelenwet een verlenging van de toelating voorschrijft, indien de definitieve besluitvorming nog niet is afgerond. Op grond van artikel 6, eerste lid, Bestrijdingsmiddelenwet, juncto artikel 7, vijfde lid van de Regeling toelating bestrijdingsmiddelen, is het ministerie derhalve tot het bestreden besluit gekomen. Dit betekent dat het in casu gaat om een procedurele verlenging. Hei ministerie is daarom van oordeel dat het bezwaarschrift van appellante kennelijk ongegrond verklaard dient te worden. Het definitieve besluit dient immers nog genomen te worden. Daarnaast voert het ministerie aan dat de bezweren die appellante naar voren brengt niet gerelateerd kunnen worden aan de beoordeling zoals uitgevoerd door het CTB bij de besluitvorming over de toelaatbaarheid van het onderhavige middel. Het ministerie meent dat de bezwaren van appellante gericht zijn tegen de afgifte van vergunningen voor installaties waarin het onderhavige middel gebruikt wordt en tegen gifstortvergunningen, maar niet tegen de toelating zelf. Ten aanzien van de aangevoerde strijdigheid met Europese richtlijnen merkt het ministerie op dat indien implementatie van deze richtlijnen in andere regelgeving dan de Bestrijdingsmiddelenwet heeft plaatsgevonden, dit nog niet betekent dat besluiten op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet strijdig zijn met die Europese regelgeving. Daarbij brengt het ministerie naar voren dat appellante geen enkele onderbouwing geeft voor haar stelling dat het onderhavige besluit in strijd is met de Europese regelgeving. De commissie overweegt ter zake als volgt Aan de orde is de vraag of het ministerie op juiste gronden is gekomen tot het besluit de toelating van het bestrijdingsmiddel Superwolmanzout-Co te verlengen tot 1 juni 2000. De commissie stelt vast dat het bestreden besluit is genomen op grond van artikel 5, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet, juncto artikel 7, vijfde lid, van de Regeling toelating bestrijdingsmiddelen. Krachtens deze artikelen kan de toelating van een bestrijdingsmiddel worden verlengd voor de periode die nodig is voor de afronding van de besluitvorming ten aanzien van de aanvraag tot verlenging. in casu heeft het ministerie de toelating, zonder nadere motivering, verlengd met twee jaar in afwachting het definitieve besluit. Het ministerie heeft aangevoerd dat in het kader van een zogenaamde procedurele verlenging geen inhoudelijke toetsing dient plaats te vinden. De commissie is van oordeel dat de omstandigheid dat het om een procedurele verlenging gaat niet betekent dat een motivering achterwege kan blijven. De commissie merkt in dit verband op dat weliswaar geen volledige inhoudelijke toetsing hoeft plaats te vinden, maar dat artikel 3 van de Bestrijdingsmiddelenwet niet geheel buiten beschouwing kan blijven. Dit geldt temeer indien er aanwijzingen zijn dat het middel niet aan de vereisten van artikel 3 voldoet. De commissie is van mening dat een verlenging van de toelating in afwachting van de definitieve besluitvorming alleen dan mogelijk Is, indien aannemelijk is dat de mogelijkheid bestaat dat te zijner tijd zal worden geconcludeerd dat aan de wettelijke eisen is voldaan. Uit de stukken en het ter zitting gestelde is de commissie hiervan niet gebleken. Zowel uit de stukken die door appellante als uit de stukken die door het ministerie zijn overgelegd blijkt in meer of mindere mate schadelijkheid van de betrokken middelen. De commissie meent dan ook dat in leder gevel gemotiveerd dient te worden dat de kans bestaat dat in het kader van de definitieve besluitvorming geconcludeerd wordt dat het onderhavige middel niet schadelijk is. Daarnaast is de commissie van oordeel dat gemotiveerd dient te worden waarom de besluitvorming niet kon worden afgerond voor 1 juni 1998, de einddatum van de toelating van het onderhavige middel. In casu is de toelating met twee jaar verlengd. Deze termijn is naar het oordeel van de commissie lang, gelet op het feit dat de aanvraag van de verlenging dateert van 27 maart 1997. Het ministerie dient dan ook tevens te motiveren waarom voor de termijn van twee jaar gekozen is. Gelet op het bovenstaande concludeert de commissie dat, in casu sprake is van een dusdanig motiveringsgebrek is dat het ministerie het besluit opnieuw dient te nemen en van een weloverwogen en deugdelijke motivering te voorzien, Volledigheidshalve merkt de commissie nog het volgende op. Van de zijde van het ministerie is ter zitting opgemerkt dat bij het in de toekomst te nemen inhoudelijke besluit uitsluitend rekening zal worden gehouden met de gegevens die op het moment van de aanvraag beschikbaar waren. Bovendien stelt het ministerie dat de artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die betrekking hebben op het horen van belanghebbenden en het verzamelen van informatie niet van toepassing zijn, omdat de Bestrijdingsmiddelenwet een lex specialis zou zijn. Deze stelling is naar de mening van de commissie onjuist. Bij procedures In het kader van de Bestrijdingsmiddelenwet dienen de algemene bestuursrechtelijke beginselen zoals neergelegd in de Awb in acht te worden genomen. Dit betekent dat het ministerie bij de besluitvorming alle gegevens waarover kan worden beschikt, dus ook de gegevens overgelegd door appellante, dient te betrekken.
De Voorzitter, Voor eensluidend afschrift de secretaris w.g.
Stichting Leefmilieu en Natuur Maas en Waal
p/a Waalbandijk 69 Ons Kenmerk: MAN98/16.7v Uw kenmerk: DJWZ - 98950/10
Nu bijna een jaar geleden, op 27 juli 1998, hebben wij ons bezwaarschrift met motivering van feitelijke bezwaargronden en do daarbijbehorende bewijsstukken ingebracht, welke uw kenmerk verkreeg DWJZ-98950, In oktober 1998 ontvingen wij van u het verweerschrift daarop van het CTB (College Toelating Bestrijdingsmiddelen), met daarbij een oproep voor een hoorzitting ter behandeling van de zaak, welke hoorzitting is gehouden d.d. 03.11.1998.
Het verweer van het CTB kwam er op naar dat tot verlenging van het gewraakte middel op basis van de stoffen chroom, koper, arseen, cadmium, zink, lood etc. en/of verbindingen van deze stoffen is besloten op basis van artikel 7, vijfde lid RTB 1995 in afwachting van nog te verstrekken ontbrekende gegevens omtrent de risicobeoordeling. Het CTB beriep zich daarbij op het in februari 1994 ingevoerde gesloten dossier systeem en wenste eerst de nog te houden hoorzittingen -welke uitsluitend toegankelijk zijn voor de toelatinghouders- af te ronden. Deze hoorzittingen zouden uiterlijk in april 1999 zijn afgerond. De zich in de bestrijdingsmiddelen bevindende) inhoudsstoffen zouden niet openbaar zijn en het zou aan de Stichting zijn te bewijzen dat deze actieve inhoudsstoffen niet zouden mogen worden toegelaten, gelet op de artikelen 3, 3a, 4, 5 en 22 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Op de hoorzitting op dinsdag 3 november 1998 warm onzerzijds enige getuige-deskundigen ~wazig, welke deskundigen echter nauwelijks tot niet gehoord zijn. Conform afspraak d.d. 03.1 1.'98 hebben wij op 17.11,1998 nog een aantal bewijsstukken overgelegd. Sedertdien hebben wij niets meer van u vernomen en is in weerwil van artikel 7: 10 Awb nog niet op bezwaar beslist. Wel zijn er sindsdien enkele opmerkelijke en voor de beoordeling van het bezwaar relevante uitspraken gedaan, die betreffen de toepassing van houtimpregneermiddelen en de uitzondering van die middelen van de Wvo-vergunningenplicht
In ces bezwaarschrift hebben wij reeds beroep gedaan op artikel 75 van de Wbb, de artikelen 6:162 en 6:212 van het NBW, artikel 0 E~, als ook aan de Europese Richtlijnen en Verdragen, genoemd in de uitspraak van het Europese Hof van 25 februari jl. voornoemd.
Verder hebben wij gewezen op het verband met de problematiek van het slib c.q. ernstig verontreinigde baggerspecie, Vanwege de omstandigheid dat door lozingen van chemisch bedrijfsafvalwater op watergangen en rioleringssystemen, het RWZI-slib (-- slib afkomstig van Riool-Water-Zuiveringen-Installlaties) hoge concentraties bevat van bestanddelen/verbindingen van in de houtimpregneermiddelen verwerkte stoffen, is in toenemende mate een slibprobleem ontstaan.
Kennelijk is er in 1979 reeds een overeenkomst gesloten tussen Grontmij en Rijkswaterstaat om op de afgetiggelde landbouwpercelen in de uiterwaarden het RWZI-slib te storten, onder de term 'hercultiveringsspecie' of 'meststof', waarbij in de ontgrondingvergunning opgenomen verplichting tot hercultiveren naar de bestaande bestemming landbouw niet nagekomen behoefde te worden. De belanghebbenden - de agrariërs en de burgers - werden hierover niet geïnformeerd, Achteraf zal wel blijken dat deze 'hercultiveringsspecie' geclassificeerd dient te worden als klasse 4 specie - ernstig verontreinigde specie -, dus ongeschikt voor bet gebruik met de functie landbouw en veeteelt. Grontmij heeft inmiddels in Nederland nagenoeg een monopoliepositie verworven op de markt van storten van chemisch afval, naast de levering van zand, grind, klei en de daarvan afgeleide producten (secundaire bouwstoffen).
Drs. Ed Nijpels, VVD'er, o.a. CdK in Friesland, ex-burgemeester van Breda, ex-minister van VROM, (ex)-voorzitter WNF Drs, Hans Wiegel VVD'er, aa, commissaris van Grontmij, ex-CdK in Friesland, lid Eerste Kamer Mr.dr. M. Oosting vice-voorzitter WNF, Nationale Ombudsman (tot voor kort) J. Rheneman secretaris WNF, president-directeur Grontmij Mr. J.W. Wabeke bestuurslid WNF hoofdofficier van Justitie te 13~ portefeuillehouder voor milieuzaken namens het OM Regien Wiggers persvoorlichter van het WNF Mr. Lidy Wiggers-Rust advocaat namens Grontmij, Delgromij, plaatsvervangend rechter te Arnhem en Zutphen voor milieuzaken, auteur milieuwetgeving, etc. Aan genoemde personen werden alle gedragingen of verzoeken tot analyse van de milieurechtelijke implicaties van de plannen tot wegwerken van do chemische bedrijfsafvalstoffen ter beoordeling voorgelegd en zijn alle klachten of anderszins derhalve bij voorbaat gedoemd tot stranden. Wij achten dit in strijd met het verbod van vooringenomenheid van artikel 2:4 lid 2 Awb en de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid van deskundigen en adviseurs Bij bericht van 17 mei 1999 heeft de Stichting bericht ontvangen dat het opnieuw gedane verzoek tot handhaving en naleving van wettelijke regelgeving -als gedaan in ons rapport "Natura in 2000" ter kennis is gebracht aan mr. J.W. Wabeke. Wij hebben onder meer een beroep gedaan op artikel 86 van het EG Verdrag, waarin misbruik van een dominante positie op de gemeenschappelijke markt verboden wordt verklaard. In 1992 presenteerde het WNF (Nederland), onder voorzitterschap van drs. F. Nijpels het plan Levende Rivieren. Alvorens te kunnen ontgronden, dienen de betreffende percelen eerst in eigendom verworven te worden. Na ontkleien en ontzanden ontstaan diepe gaten, welke gaten lucratief gemaakt kunnen worden, zo bedacht men. Grontmij, het WNF (Nederland) en overheidsinstanties sloten in 1994 een exclusief samenwerkingsverband, met als reclamemiddel het plan Levende Rivieren werd door Grontmij het plan Waaier van Geulen ontwikkeld, welk plan door het WNF aan het publiek werd toegelicht als een plan waarbij de bestaande natuurwaarden behouden zouden blijven en zelfs in waarde zouden toenemen, hetgeen tevens een verbetering van het veiligheidsniveau zou betekenen. Do bestemming van de uiterwaarden zou natuur worden, waarbij een stelsel van geulen moest leiden tot de voorgehouden natuurbescherming. Hot beheer van de gronden zal na uitvoering van alle werkzaamheden in handen komen van het WNF. Echter de hoofdactiviteit van dit geulenplan blijkt te zijn het storten van vele miljoenen kubieke meters chemisch bedrijfsafval. De vergunningverlenende instantie is tevens de slibaanbieder. Wij hebben beroep gedaan Pp de in artikel 4 van de Vogelrichtlijn vastgelegde beschermingszone en de reeds in 1995 vastgelegde hoge ornithologische waarden van het betreffende wetlandgebied. Dat ambtshalve door Nederland nog niet de officiële status van beschermingszone naar de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn is gegeven, doet niets af aan het feit dat het gebied naar de regelgeving van de gemeenschapswetgever niet ingericht mag worden als stortplaats van BAGA-materiaal. Nederland is zowel juridisch als moreel verplicht te voldoen aan de richtlijnen. Gezien do verontrustende achteruitgang in Nederland van de biologische diversiteit, is de verplichting dat in de afweging natuur versus economie de natuurwaarden betere bescherming krijgen een wettelijk te volgen kader bij besluitvorming, De overheid moet aantonen dat milieubelangen in voldoende mate zijn beschermd. Het verleggen van die verantwoordelijkheid naar de burgers -zoals in casus door het CTB geschiedt (zie verweerschrift), getuigt van machtsmisbruik en belangenverstrengeling,
Cruciaal bij toelatingen van de niet-landbouw bestrijdingsmiddelen en onderhavige besluiten is de methode van formuleringen. Een systeem, waarbij woorden en termen gebezigd worden die moeten verheimelijken om wat het in werkelijkheid gaat. Zo wordt door de toelatinghouders zelf een verzamelnaam van een aantal inhoudsstoffen onder een zelf geformuleerde (bedachte) naam als "werkzame" stof opgegeven, zonder daarbij de chemische stofnamen en hun fysische eigenschappen mot name te noemen. Bij het op de markt brengen worden deze 'werkzame' stoffen tot 'grondstoffen'. die het product geïmpregneerd hout in de afvalfase doet formuleren als 'nuttige grondstoffen tot opwekken van "groene" energie'. Aan de consument wordt voorgehouden dat het product een met 'KOMO-keur' gecertificeerd milieuvriendelijk product betreft. Zowel voor belanghebbenden, het publiek, als voor derden is het zonder bekendmaking van de chemische stofnamen die zijn verwerkt in de impregneermiddelen onmogelijk gegevens over de risico's van deze inhoudsstoffen te vinden in wetenschappelijke of chemische literatuur. In de brochure Waaier van Geulen - niet het logo van het - wordt het slib met hoge concentraties aan stoffen en verbindingen van stoffen welke verwerkt zijn in onder meer de houtimpregneermiddelen geformuleerd als "gebiedseigen baggerspecie klasse 2-3" welke de 'groene' motor vormt voor het natuurontwikkelingsplan Waaier van Geulen.
Reeds eind 1903 verzocht een houtimpregneerbedrijf het ministerie van VWS om toezending van informatie over de bestanddelen van zo'n 18 toegelaten houtimpregneermiddelen, waaronder de middelen Superwolmanzout-Co en Tanalith van Hickson Garantor Nederland BV te Nijmegen, Er ontstond een juridisch steekspel, waarbij het CTB en de Minister van VWS zich op het standpunt stelden dat die informatie onder geheimhouding geplaatst diende te worden ter bescherming van bedrijfsgegevens en dat daarmee de onderzoeksrapporten, danwel risico-evaluatierapporten niet als openbaar zijn te beschouwen. Op het aanvraagformulier voor bijvoorbeeld Tanalith wordt als werkzame stof opgegeven: Tobuconazole. Dit betreft kennelijk aan aantal stoffen die behoren tot de chemische groep van triazool-verbindingen met als werkzaam doel het doden van schimmels. In afwachting van de nog te leveren gegevens is het middel door het CTB op de markt toegelaten. In oktober 1997 besluit het CTB, nog immer in afwachting van de te leveren gegevens, de toelating te verlengen tot 1 november 1998. Op 31 juli 1998 wordt besloten het middel in toelating te verlengen tot voorlopig 1 november 2003, ondanks de conclusie van het CTB dat Tobuconazole piet als werkzame stof voldoet aan de norm voor persistentie - zoals opgenomen in de Ministeriële Regeling Biociden:
In feite ontbreekt het aan de vereiste onderzoeksrapporten, zodat het ontbreekt aan uitvoeren van een adequate risicobeoordeling c.q. risico-evaluatie. Zonder deugdelijke feitelijke grondslag wordt aangenomen dat de risico's voor mens, dier en plant verwaarloosbare risico's verwaarloosbaar betreffen.
Over de deugdelijkheid danwel ondeugdelijkheid van de geformuleerde werkzame stoffen in bijvoorbeeld Superwolmanzout-CO hebben wij reeds een TNO-rapport overgelegd, waarin ha uitlooggedrag en daarmee het niet voldoen als 'werkzame stof tot houtverduurzaming helder is weergegeven.
Vanzelfsprekend heeft elke Nederlander belang bij werk, welvaart en een fatsoenlijke sociale zekerheid. Vast staat dat daar veel geld voor nodig is, Geld dat opgebracht kan worden door het gebruik van energie en grondstoffen zwaarder te belasten, waarbij geen uitzonderingen gemaakt mogen worden voor de grote industrie! Schokkend is dan ook bet bericht over fraude met subsidies uit het Europese Sociaal Fonds bij O.m. werkgelegenheidsprojecten in Gelderland @n in Rijnmond. Van de ESF-subsidie blijft veel geld 'hangen' bij adviseurs en specialisten die tegen een percentage van de 'buit' moeten formuleren een aanvraag succesvol te doen zijn. Het mag niet zo zijn dat voor het publiek informatie onthouden wordt over de risico's van dit beleid zodat daartegen nauwelijks beroep of bezwaar gemaakt kan worden, Gelet op de ernst van de accumulatie van zwarte lijst (metalen) stoffen in het milieu, verzoeken wij om spoedige bevestiging dat onze bezwaren gegrond zijn verklaard en de toelatingen van de desbetreffende gezondheidsschadelijke en milieubezwaarlijke stoffen beëindigd zullen worden, Dit in het belang van behoud van de leefbaarheid en instandhouding van mens, dier en plant, wier instandhouding gewenst is, conform de artikelen 3, 3a, 4, 5 en 22 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, Staatsblad 288. In afwachting van uw berichten, tekenen wij,
Stichting Behoud Leefmilieu en Natuur Maas & Waal
|
Protest tegen gifstort in Marspolder
Stichting Sociale Databank Nederland
E-mailadres: sdn@planet.nl
Internet site:
kaliwl-4.htm