De Nederlandse advocatuur onder vuur. Schokkend, onthullend, tragisch is het boek van Stichting Jurilet..!!


Letselschade . . Inspraak . . Klokkenluider <==> SDN . . Antecedenten juristen . . Recht . . Bijbanen



RECHT IN DE OGEN GEKEKEN II


Doen en laten van rechters en advocaten
In gevecht met de hoeders van ons recht

De tweede balans van juridisch letsel
Deel II in de serie

Met Recht een ander gewicht in de schaal II


Jurilet boeken worden in de openbaarheid gebracht door:
© Uitgeverij Jurilet
Postbus 3028
3760 DA Soest
Tel.: 0314-681196

Jurilet specialiseert zich in uitgaven waarin juridisch letsel centraal staat.

Colofon

Ontwerp omslag                  : Uitgeverij Jurilet
Foto omslag                     : Vrienden Stichting Advocadur
Auteurs deel 2                  : Vrienden van de stichting Advocadur en Jurilet
Tekstadviezen                   : Vrienden Stichting Advocadur
Grafische vormgeving            : Uitgeverij Jurilet
Redactie/bewerking/vormgeving	: Postbus 54, 5460 AB Veghel
Binnenwerk, zetwerk             : Zweers & Van der Lande
Drukwerk                        : Uitgeverij Jurilet
(copyright)                     : ©Jurilet/Advocadur
ISBN 90 80
Nugi 691

Alles uit deze uitgave kan, mag of beter moet worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, nadat u de uitgever daarvan schriftelijk op de hoogte heeft gesteld.

    Jur Terharte c.s.



Een verhaal over juridisch letsel

Voor mijn vrouw en kinderen voor wie dit boek veel eerder dichtgeslagen had moeten worden.
Voor alle mensen die tevergeefs naar recht zoeken.


INHOUD

Ten geleide

Woord van de schrijvers, bewerkers:

Deel 1, op zoek naar recht

  1. WAT AAN DE RECHTSVRAAG VOORAF GAAT

  2. DE EERSTE ADVOCAAT: mr. A.F.M. Kulstee

  3. DE TWEEDE ADVOCAAT: mr. J.C. Cneep

  4. MET RECHT AANGESLAGEN

  5. Stichting Advocadur: IK WORD……. WIJ
    • Deel 2, zoektocht naar rechtsherstel

  6. RECHT EN DE REKENING VAN DE ADVOCAAT
    • de deken en het gezicht van de Raad van Toezicht
    • de advocatenwet
    • intimidatie en andere opmerkelijke ervaringen

  7. RECHT EN DE REKENING VAN DE ADVOCAAT
    • de WTBZ van A tot Z
    • gedragsregels voor advocaten
    • intimidatie en andere opmerkelijke ervaringen

  8. RECHT EN HET WERK VAN DE ADVOCAAT
    • in gevecht met het tuchtrecht
    • de Raad van Discipline
    • de derde advocaat Mr. H.A. Zwenken
    • het getuigenverhoor van mr. Cneep
    • andere opmerkelijke ervaringen

  9. RECHT EN HET WERK VAN DE ADVOCAAT
    • n gevecht met het tuchtrecht en het civiel recht
    • de derde advocaat
    • de Raad van Discipline en de Rechtbank
    • einde intimidatie en andere opmerkelijke ervaringen

  10. RECHT EN HET WERK VAN DE ADVOCAAT
    • n gevecht met het tuchtrecht en het civiel recht
    • Raad van Discipline, Hof van Discipline
    • de Rechtbank
    • andere opmerkelijke ervaringen


    Deel 3, met recht en rede

  1. RECHT IN DE OGEN GEKEKEN

  2. HET EINDE OF HET BEGIN

  3. MET DANK AAN MR. J.C. CNEEP



Tenslotte,
verantwoording
Tijdwijzer
Verklarende woordenlijst


Ten Geleide

We hebben een aantal Rechtswetenschappers, Juridische genootschappen, rechters en advocaten verzocht om een Ten Geleide voor dit boek te schrijven. Niemand wilde aan ons verzoek voldoen.

Woord van de schrijvers, bewerkers

In 1970 raakt Jur Terharte bij een verkeersongeval betrokken. Hij loopt o.a. ernstig hersenletsel op. Over de eerste vijf dramatische jaren na dat ongeluk heeft hij een boek geschreven: Een ongeluk komt zelden alleen, Uitgeverij Jurilet. Daarin maakt hij treffend duidelijk hoe een hersenbeschadiging voelt en hoe die in zijn leven ingrijpt. Op een aangrijpende wijze beschrijft hij dat hij jarenlang geen patient met herdenletsel mag zijn, omdat – zoals later blijkt - de behandelend neuroloog M. Dorren volkomen ten onrechte suggereerde dat “de bij de hersenkneuzing behorende klachten voortkwamen uit de premorbide, al gevormde, karakterstructuur van Terharte” en de keurende neurologen G. Schouwink en J. Frederiks en ook de psycholoog B. Kuypers de suggestie van Dorren kritiekloos overnamen en tot hun standpunt maakten.

In Recht in de ogen gekeken maakt Jur Terharte treffend duidelijk waarom hij in 1991 die neurologen en de psycholoog, die jarenlang hooghartig en botweg de klachten, die uit de hersenbeschadiging voortkomen ontkennen en geen enkele verantwoording willen dragen voor de gevolgen daarvan, alsnog ter verantwoording heeft geroepen.

Met gevoel voor ironie en humor doet Terharte verslag van de wijze waarop de advocaten en rechters, op wie hij noodgedwongen een beroep moet doen, omgaan met de genoegdoening die hij wil en nodig heeft.

Recht in de ogen gekeken is een lang verhaal, dat niet geschreven is om te vermaken. De bittere juridische werkelijkheid wordt dus niet ingekort, niet verbeeld of verfraaid, maar feitelijk weergegeven, temeer omdat dit boek in aanhangig te maken rechtzaken ter instructie van de rechter in het geding zal worden gebracht. Het verhaal is daarom soms langdradig, vervelend en zit vol met herhalingen. Daarnaast vraagt het de nodige aandacht, zeker van die lezer die niet weet wat juridisch letsel is of niet bekend is met ons Recht. Voor die lezer hebben wij de bijgevoegde Rechtwijzer gemaakt met korte informatie over de gang van zaken bij de civiele procedures, die Terharte heeft moeten aanspannen en de klachten die hij bij de tuchtrechter over zijn advocaten heeft ingediend.

In de voetnoten, in de tekst die inspringt en in de bijgevoegde Weg- en tijdwijzer wordt ook informatie en uitleg gegeven.

Dit verhaal legt de structurele oorzaken bloot van het tekortschieten van vooral de advocatuur en daarmee van heel het rechtsbedrijf.

In de loop van het verhaal en met name in hoofdstuk 5 wordt duidelijk hoe de negatieve ervaringen van Jur Terharte met zijn Recht leiden tot de oprichting van de Stichting Advocadur, een landelijke ideële stichting, die in geval van juridisch letsel mensen tracht te helpen en het Rechtsbedrijf de tegenspraak levert, die het oproept en broodnodig heeft.

Naast Terharte hebben ook vrienden van Terharte en de Stichting Advocadur naar woorden gezocht, die duidelijk maken hoe het rechtsbedrijf omgaat met mensen die Recht zoeken.

Recht in de ogen gekeken geeft te denken, roept reacties en herkenning op. Het laat voelen wat juridisch letsel is, waarom het er is en vooral waarom het er niet zou hoeven zijn. Om in het verhaal in negatieve zin voorkomende advocaten, rechters en andere hoeders van ons recht niet nodeloos te treffen en herkenning zo veel mogelijk uit te sluiten zijn namen verzonnen of afgekort. De werkelijke namen, de openbare, rechterlijke en tuchtrechtelijke uitspraken, brieven, rapporten, krantenartikelen en andere gegevens zijn bij ons en bij de genoemde rechtbanken, kranten en de uitgever op te vragen. Ook de naam van de auteur, Jur Terharte, is verzonnen. Het gaat ons er slechts om dat de feitelijke boodschap en de overtuiging, die uit dit boekwerk spreken ter harte genomen worden.

Deel 1, op zoek naar recht


    Hoofdstuk 1

- Wat aan de rechtsvraag voorafgaat

Wat het hart niet heeft, kan het hoofd niet brengen.

K. Ter Laan, Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen. Over de eerste vijf jaar na een verkeersongeluk in 1970 heb ik het verhaal Een ongeluk komt zelden alleen geschreven. Om duidelijk te maken waarom ik in 1991 de neurologen Dorren, Schouwink en Frederiks en de psycholoog Kuypers aansprakelijk wil stellen voor de ellende die zij in mijn leven hebben gebracht, moet ik vertellen hoe mijn leven zich na 1975 heeft ontwikkeld. Uit dat verhaal volgt de vraag die ik uiteindelijk aan een eerste, een tweede, een derde en een vierde advocaat moet voorleggen.

Ik zal proberen het kort te houden.

Na 1975 gaat het leven ongewoon, niet logisch en totaal anders verder dan ik het mij had voorgesteld. Er is geen dag, waarop de gevolgen van het verkeersongeluk mij geen parten spelen.

Ik haal het diploma assitent-zwemonderwijzer, omdat ik er ernstig rekening mee houd dat de klachten die na het ongeluk in 1970 onderdeel van mijn leven zijn gaan uitmaken, niet verdwijnen en ik mijn brood niet met mijn hoofd zal kunnen verdienen. Ik besef terdege, dat de schade die ik door die klap op mijn kop heb opgelopen niet of slechts gedeeltelijk vergoed zal worden. Mijn leven blijft zich daarom afspelen tussen hoop en vrees; de hoop dat het allemaal goed met mij zal komen en de vrees dat het nooit meer zal zijn zoals het was en ik genoegen zal moeten nemen met een leven dat minder en anders is.

In de herfst 1975 verhuis ik van Roermond naar Tilburg. Daar begin ik de studie LO/MO Duits. Ik school mij om in de hoop dat ik in het onderwijs werk vind dat ik wel aan kan. Het welzijnswerk lijkt niet op een verkeersslachtoffer en diens welzijn te zitten wachten. Ik laat Roermond achter vanuit de vitale behoefte mijn verleden en mijn schaamte achter mij te laten. Ik wil nieuwe mensen leren kennen en helemaal opnieuw beginnen.

Ondertussen gaat mijn strijd om erkenning voor de gevolgen van het ongeluk verder. Mijn klachten en vooral het feit dat die bot ontkend worden, zetten mij telkens weer tot die strijd aan. Mijn karakter laat mij geen andere keuze. Ik schrijf de neurologen en de psycholoog nog een paar keer en vraag hen telkens beleefd om hun standpunten over mijn premorbide karakterstructuur te veranderen. Er komt geen antwoord.

Na de slechte ervaringen met de advocaten mr. E. Vieleed en mr. F. Kleremaker, vind ik door bemiddeling van mijn vroegere leraar Recht aan de Sociale Academie, die advocaat in Tilburg is, zijn kantoorgenoot mr. J. Kleunen bereid voor mij op te treden. Het is een aardige en rustige man, met wie ik een goed contact denk te krijgen. In 1975 word ik door de Stichting Bescherming Verkeersslachtoffers [1]] naar de hoogleraren prof. dr. L.B.W. Jongkees en prof. dr. J. Bastiaans verwezen.

De beide hoogleraren onderzoeken mij dagenlang. Voor het eerst wordt er naar mij geluisterd, word ik beoordeeld en niet veroordeeld. Eindelijk vind ik de medische erkenning voor wat ik voel. Eindelijk mag ik zijn wat ik ben: een patiënt die de gevolgen ondervindt van een contusie en een whiplash.

Op 17 oktober 1975 rapporteert prof. Jongkees:

Naast de contusio cerebri (hersenkneuzing) is er sprake van een whiplashtrauma, dat wordt bevestigd door het vestibulaire onderzoek: duidelijke invloed van nekbelasting op het ontstaan van nystagmus. Daarnaast allerlei duidelijke centraal vestibulaire afwijkingen: wisselende postienystagmus, niet vestibulaire nystagmusvorming, gesaccadeerde oogvolg-bewegingen, grote verschillen in optokinetische nystagmus naar links en naar rechts, …..

Op 31 oktober 1976 rapport van prof. Bastiaans:

Uit zorgvuldig onderzoek in onze kliniek door de klinisch psycholoog drs. H.A. Faverey naar de aanwezigheid van organisch cerebrale stoornissen is naar voren gekomen dat betrokkene zeker niet meer in staat is op het pretraumatisch intelligentieniveau te functioneren. Alle testonderzoeken geven aanwijzingen voor het aanwezig zijn van lichte cerebrale stoornissen. De integratiecapaciteit van de hersenen is in lichte mate aangetast. In het bijzonder konden de concentratiemoeilijkheden geobjectiveerd worden, zo ook de moeilijkheden bij het opnemen en verwerken van informatie als ook verlies aan initiatief en tempo. Er zijn aanwijzingen dat de gedragsveranderingen soms gekenmerkt waren door een micropsychotisch aspect, dat wil zeggen door een onvermogen de werkelijkheid voldoende te overzien met als gevolg een spoedig mentaal verward raken, …..

Ik draag er zorg voor dat de gegevens van beide hoogleraren naar mijn advocaat mr. Kleunen doorgestuurd worden. Ik moet hemel en aarde bewegen om voor elkaar te krijgen dat de eerste advocaat uit mijn leven, mr. Vieleed, een verklaring schrijft, waarin hij duidelijk maakt, onder welke omstandigheden ik of beter hij indertijd een finale kwijting gesloten heeft. Na heel veel moeite krijg ik die verklaring in handen. Die verklaring is duidelijk. Ik stuur hem onmiddellijk door aan mr. Kleumen met het verzoek die aan de rechter voor te leggen. In januari gaat mr. Kleunen over tot dagvaarding van de chauffeur van de vrachtwagen, d.w.z. zijn verzekeraar, de verzekeringsmaatschappij Holland.

In 1976 haal ik het diploma LO Duits. Het welzijnswerk zit niet op een verkeersslachtoffer te wachten, het onderwijs ook niet. Maar ik wil werk. Ik solliciteer en rep met geen woord over mijn verleden. Vrij snel vind ik parttime werk op een MAVO, zes lesuren per week.

Mijn klachten spelen mij nog steeds parten, maar die zes uur houd ik vol. Ik ben trots en tevreden dat het mij lukt. In hetzelfde jaar word ik gewezen op de zogenoemde AAW, een wet die uitkomsten kan bieden voor mensen zoals ik, die tussen de wal en het schip vallen. Beschaamd meld ik mij bij de keuringsarts, een neuroloog, die een ex-collega uit de maatschap van Schouwink blijkt te zijn. Deze koppelt i.t.t. Schouwink mijn arbeidsongeschiktheid wél aan het ongeval. Tot mijn stomme verbazing krijg ik zonder slag of stoot een 100% uitkering aangeboden, die ik verontwaardigd weiger. Ik heb immers werk, ik ben niet 100% arbeidsongeschikt en bovendien dient in mijn rechtsgevoel niet de sociale verzekeraar, maar de particuliere verzekeraar Holland op te komen voor mijn arbeidsongeschiktheid.

Uiteindelijk ga ik akkoord met een uitkering van 50 %. [2]]

Hemelvaartsdag 1976 is een keerpunt in mijn leven. In een bioscoop in Tilburg zie ik in de pauze een jonge vrouw, met een kop koffie in haar ene en een sigaret in haar andere hand, die duidelijk naar een zitplaatsje zoekt. In mijn beste Tilburgs vraag ik de mensen op de bank waar ik zit om een stukje op te schuiven zodat zij er bij kan komen zitten. Iedereen schuift op en de vrouw zit naast mij. We raken in gesprek. Na de film nodig ik haar uit voor nog een kop koffie om ons gesprek voort te zetten. In het gesprek komt de vraag wat zij in Tilburg doet. Zij blijkt arts te zijn, die in Tilburg het laatste gedeelte van haar specialisatie Interne Geneeskunde doet.

Ik blijk tegenover een lid van de beroepsgroep van medici te zitten, waarvan enige leden heel mijn leven en dat van mijn ouders overhoop gehaald hebben. Slechts het woord arts is in die tijd al voldoende om mij in alle staten van opwinding en woede te brengen. Ik zit echter tegenover een arts, die bescheiden, ingetogen, lief, rustig, zelfs een beetje verlegen in haar koffie roert en bereid blijkt naar mij te luisteren. Daarom probeer ik, wat ik nooit meer doe, te vertellen wat mij is overkomen en wat een aantal artsen hebben aangericht. Nog altijd word ik overmand door emoties en slaag ik er niet in om duidelijk te maken wat er gebeurd is en wat er gebeurt. Het is te veel en doet nog te veel pijn. Ik houd er mee op en zeg dat ik over wat mij na dat ongeluk is overkomen een verslag heb geschreven, met de titel Wie niet horen wil, moet voelen en dat zij, als zij dat wil, dat verslag eens zou moeten lezen. Zij blijkt geïnteresseerd. We spreken we af dat ik het verslag zal komen brengen en het waar nodig, mondeling zal toelichten.

Een paar dagen later sta ik lichtelijk opgewonden voor haar deur met mijn 125 gestencilde A-viertjes, waarop ik gepoogd heb te verwoorden hoe een hersenbeschadiging voelt en hoe het voelt als een aantal neurologen en een psycholoog glashard ontkennen wat je voelt. Het meisje lacht en zet koffie. We praten over van alles en nog wat. Af en toe werpt zij een blik in mijn verslag en stelt zij een vraag.

Ik ga het zeker lezen, zegt ze.

Je moet maar eens terug komen. Dan praten we verder.

Er volgt een verhaal met vele afleveringen.

In de loop van de tijd die volgt vind ik een vrouw, die mij en ook die ander in mij voor lief wil nemen en wil begrijpen. Ik heb een vrouw gevonden die mij accepteert zoals ik geworden ben. Ik heb een mens gevonden die het leven met mij wil delen, maar ook de verantwoordelijkheid die daar voor mij bij hoort. Eindelijk hoef ik niet meer na te denken hoe ik een vrouw, die mij lief heeft en van wie ik hou, weer kwijt raak. Voor het eerst koester ik de vrouw van wie ik houd en houdt de vraag mij bezig hoe ik de mens die ik gevonden heb, behouden kan.

15 Juni 1977 bepaalt de rechtbank te Utrecht haar vonnis, Rolnr.: 1242/1976. Mijn vordering op de vrachtwagen-chauffeur wordt afgewezen, ondanks de gegevens van de hoogleraren Bastiaans en Jongkees, ondanks het feit dat de neuroloog Dorren zijn mening herzien heeft. Tot mijn verbijstering blijkt uit het vonnis dat mijn advocaat, mr. Kleunen, vergeten heeft om de alles verduidelijkende verklaring van mr. Vieleed in het geding te brengen.

De van Dorren door Schouwink, Frederiks, Kuypers, overgeschreven flauwekul, wordt keurig in de verf gezet door de heren advocaten en heeft klaarblijkelijk ook bij de heren rechters gewerkt. De rechtbank heeft geen kennis kunnen nemen van de alles verduidelijkende verklaring van mr. Vieleed en is verder blind gevaren op de gegevens van de neurologen en de psycholoog. Ik had gehoopt, of beter gezegd verwacht, een periode in mijn leven te kunnen afsluiten en een nieuwe te kunnen beginnen. Hoop en verwachting worden de grond in geboord. Jarenlang heb ik mijn uiterste best gedaan om de feiten m.b.t. het onrecht wat mij en mijn ouders is aangedaan boven water te krijgen. Maar de rechters zien de feiten niet, willen zij niet zien of zij zijn verblind door de leugens van de advocaten van de verzekeringsmaatschappij Holland. Van de rechters mag ik geen patiënt zijn met hersenletsel, die een finale kwijting heeft gesloten op een moment dat hij de gevolgen daarvan niet kon overzien en wilde overzien.

Ik ben niet groot geworden met onrecht dat zich voor de ogen van n.b. rechters blijkt te kunnen afspelen. In mijn rechtsgevoel zijn rechters hoogstaande, onafhankelijke en eerlijke mensen. Daarom kan ik hun oordeel niet begrijpen. Daarom ben ik woedend, teleurgesteld en in alle staten van ellende. Niet in het minst door mr. Kleunen, die weigert om zijn fout toe te geven, laat staan goed te maken. Daarom verlies ik alle vertrouwen.

In de trein naar M., waar de ouders van mijn vriendin wonen, lees ik een paginagroot artikel in de Limburger over een advocaat, die een gecompliceerde zaak tot een opmerkelijk goed einde heeft gebracht. Door dat krantenartikel vind ik een advocaat die naar mij luistert en wil begrijpen wat mij is overkomen. Het is de heer mr. J.E.F.F.M. Kulstee uit M., een stad aan de Maas. Er is van meet af aan een goed contact. Mr. J. Kulstee maakt gebruik van mijn vermogen om redelijk goed te kunnen verwoorden.

Hij luistert naar wat mij is overkomen. Hij stelt vragen, probeert zich een beeld te vormen van de schade die in mijn leven is gekomen, doet voorstellen, legt zijn plannen voor en voert overleg wanneer dat nodig is. Daarom begrijpt hij dat ik onder onaanvaardbare druk een finale kwijting gesloten heb op een moment dat ik de gevolgen van het ongeluk niet kon overzien. Omdat die verschrikkelijke woorden on- of minvermogend op mij van toepassing zijn, kom ik in aanmerking voor gratis rechtsbijstand. Mr. J. Kulstee is, wanneer ik hem bel, vrijwel altijd bereikbaar. Hij beantwoordt prompt brieven. In alle jaren valt er geen onvertogen woord. [3]]

Pas als hij weet wat ik wil en waarom, schrijft mr. J. Kulstee de verzekeringsmaatschappij Holland van de veroorzaker van het ongeluk een duidelijke brief, waarin hij wijst op de redelijkheid om de in 1973 gesloten finale kwijting te doorbreken. Die verzekeringsmaatschappij beroept zich echter onwrikbaar op de in 1973 gesloten finale kwijting, die inmiddels door de rechtbank te Utrecht bevestigd is.

Er dreigt een lange strijd om Recht, omdat de verzekeraar Holland de laffe leugens van de neurologen Schouwink en Frederiks en de psycholoog Kuypers uitspeelt en mr. J. Kulstee al die leugens moet pareren. Schouwink, Frederiks en Kuypers hebben allen – zoals in het boek Een ongeluk komt zelden alleen uitgebreid is beschreven, het standpunt van de door het Medisch Tucht College veroordeelde neuroloog Dorren over mijn premorbide karakter-structuur als oorzaak voor mijn klachten overgenomen.

Dat standpunt hebben zij nooit verlaten. Daardoor hebben zij mij in 1977 in wezen tot die finale kwijting gedreven. Om een lange rechtsstrijd te voorkomen doen mr. J. Kulstee en ik nog een keer een dringend appél op de neurologen en de psycholoog om hun standpunt te wijzigen. Het appèl is voorzien van zulke duidelijke en logische argumenten dat je het je niet voor kunt stellen dat mensen er niet ontvankelijk voor zouden zijn.

Het appèl is tevergeefs. Er blijft geen andere mogelijkheid over dan hoger beroep aan te tekenen tegen het erbarmelijke vonnis van de rechtbank te Utrecht. Dat doet mr. J. Kulstee gaat op 22 juli 1977 en wel bij het Gerechtshof in Amsterdam. Omdat de neurologen Dorren, Schouwink en Frederiks en de psycholoog Kuypers blijven weigeren hun mening te herzien, besluiten we om bij het Medisch Tuchtcollege klachten in te dienen. Mr. J. Kulstee zegt verschillende keren met een innemende glimlach: Schrijf jij maar op wat die kerels je hebben aangedaan dan ga ik er nog een keer met mijn juridisch pen door heen, dan komt het wel goed.

Er volgt een lange schriftelijke procedure die eindigt met een mondelinge hoorzitting. Na meer dan zeven jaar behaal ik mijn eerste echte overwinning op de neurologen Dorren en Frederiks. De medische tuchtrechter stelt mij in het gelijk. Zijn woorden zijn meer dan duidelijk.

- 18 november 1977.

De neuroloog M. Dorren wordt door het MTC te Eindhoven veroordeeld. Hij krijgt een waarschuwing. Het MTC oordeelt in haar beslissing, 80/77, o.a.:

... Verweerder heeft door de langdurige comateuze toestand van klager in feite slechts gedurende enige dagen de mogelijkheid gehad voor observatie van diens karakter en zulks dan nog in de abnormale situatie van een postcontusionele fase. Verweerder had zich dan ook niet uit mogen spreken over klagers premorbide karakterstructuur zonder een gedegen onderzoek waarvan een hetero anamnese naar zijn psychische situatie voor het ongeval deel behoorde uit te maken. Aangezien aan verweerder bekend was dat de door de neuroloog Schouwink gevraagde inlichtingen benodigd waren voor een rapportage ten behoeve van een verzekeringsmaatschappij kon hij weten dat klagers financiële belangen hierbij ten nauwste betrokken waren en dit vormde een reden temeer om bij de formulering en motivering van zijn oordeel uiterst zorgvuldig te werk te gaan....

- 18 november 1977.

De neuroloog J. Frederiks wordt door het MTC te Eindhoven veroordeeld. Hij wordt berispt. Het MTC oordeelt in haar beslissing, 80a/77, o.a.:

... Bij zijn onderzoek was het verweerder immers uit de inlichtingen van collegae neurologen bekend, dat klager een contusie cerebri had opgelopen. Mede gelet op het feit dat klager ook klachten had van neurologische aard, had verweerder er niet zonder onderzoek vanuit mogen gaan dat klager van deze contusie geheel was hersteld. Ook had verweerder, gelet op dit letsel, zonder een gedegen onderzoek, waarvan een hetero anamnese omtrent klagers psychische toestand vóór het ongeval deel behoorde uit te maken, zich niet op de boven weergegeven wijze mogen uitspreken over klagers premorbide karakterstructuur....

Omdat het handelen en de standpunten van de neurologen Dorren en Frederiks door het MTC in zeer duidelijke bewoordingen veroordeeld is, weet ik niet beter dan dat dekeuringsarts/neuroloog Schouwink, op wiens oordeel de rechtbank blind gevaren is, zijn van Dorren overgenomen standpunt over mijn premorbide karakterstructuur, insufficiëntie en deculpatie in mijn belang zal veranderen. Ik schrijf hem een uitgebreide brief, waaraan ik de veroordeling van Dorren en Frederiks toevoeg.

Ik weet inderdaad niet beter. Er gebeurt niets. De heer Schouwink ziet nog altijd alleen maar zijn eigen belang. Hij wil of beter hij kan niet toegeven dat hij een fout heeft gemaakt. Hij kijkt nog altijd alleen maar naar zijn goede naam en reputatie.

Ik weet nu nog dat ik toen dacht: Wat een karakterstructuur heeft die man. Ik schrijf hem een nieuwe brief. Ook de neurologen Dorren en Frederiks en de psycholoog Kuypers schrijf ik een brief, waarin ik hen voor de zoveelste keer vraag om mij te helpen. Mijn brief wordt niet beantwoord. Ik schrijf vele brieven die, ook als ik die nu lees, aan duidelijkheid niets te wensen overlaten. Geen enkele brief leidt tot een reactie.

Omdat de heelmeesters mij dwars tegen alle feiten en redelijkheid in niet willen helpen, doet ook mr. J. Kulstee wederom een dringend appèl op Dorren, Schouwink, Frederiks en Kuypers om de gevolgen van hun fouten uit de wereld te helpen. Hij schrijft letterlijk dat na alle jaren en op grond van alle onweerlegbare feiten, zeker op grond van de veroordeling door het MTC, nu eindelijk de tijd gekomen is om een menselijk gebaar te maken en hun mening onomwonden te herzien. De heren neurologen en de psycholoog denken en voelen daar klaarblijkelijk anders over of erger: zij denken en voelen helemaal niet. Hun spaarzame antwoorden aan mr. J. Kulstee zijn kil en koud, wijzen altijd in de richting van hun verzekeraar en leveren slechts het zoveelste bewijs voor hun gebrek aan ontvankelijkheid voor de problemen waarin zij mij gebracht hebben.

De op 16 november 1977 bij het MTC te Zwolle ingediende klachten tegen de neuroloog Schouwink zijn anders dan die tegen Dorren en Frederiks nog altijd niet behandeld. De voor de verzekeraar keurende neuroloog Schouwink maakt gebruik van de diensten van de advocaat mr. F. Schuiverd. Die mr. Schuiverd blijkt een meester te zijn in het listig door elkaar gooien van feiten en het oproepen van effecten. Ook brengt hij gegevens en argumenten in het geding die niets met de kern van de klachten te maken hebben, waarvoor de neurologen Dorren en Frederiks veroordeeld zijn. Daarnaast blijkt hij gespecialiseerd in het rekken en vooruitschuiven van de behandeling van de klacht, die wat mij betreft zo snel mogelijk afgelopen moet zijn. Ik sta er versteld van dat een advocaat zich voor zulk smerig werk blijkt te lenen. De behandeling van de klachten neemt daarom onnodig veel tijd in beslag. Op 7 april 1979 worden mijn klachten door het MTC te Zwolle afgewezen. Ik begrijp er niets van en mr. J. Kulstee nog minder. Daarom gaat hij op 13 juli 1979 in beroep bij het CMTC in Den Haag.

Tussen die beschamende juridische zaken door houd ik mij stug bezig met mijn studie MO Duits. Ik heb mijn hoop gevestigd op een baan in het onderwijs. Mijn vrije tijd investeer ik in werk als vrijwilliger bij de Hulpcentrale aan de Stationsstraat in Tilburg. Een van mijn vrienden uit Breda is daar directeur. Ik krijg er te maken met de zogenoemde zelfkant van de samenleving, met mensen die in de goot gekomen of geschoven zijn, waar ik ook heel dicht bij ben geweest.

De ervaringen bij de Hulpcentrale drukken mij met mijn neus op het feit dat heel wat mensen er erger aan toe zijn dan ik. Die ervaringen helpen mij om mijn probleem te relativeren en geven een krachtige impuls mijn gevecht om recht voort te zetten. De strijd tussen wie ik was en wil zijn en die ik geworden ben laait bij tijd en wijlen op. Het gevecht om gerechtigheid blijft maar duren. Ik wil niets liever dan dat het ophoudt. Het feit dat oplossingen maar uitblijven leidt soms tot grote onvrede. Ik wil van die voortdurende strijd af. Ik wil bijdragen aan de samenleving, iets betekenen en geld verdienen, zeker voor dat meisje uit de bioscoop.

Daarom wil ik rust, eindelijk rust, echte hulp en oplossingen, overleggen hoe ik mijn klachten moet integreren in mijn leven en werk. Maar die halsstarrige, arrogante, afstandelijke neurologen en die ingebeelde kwast van een psycholoog staan rust en oplossingen in de weg. In de juridische procedure bij het Gerechtshof te Amsterdam wordt de flauwekul uit de rapportage van de neurologen Dorren, Schouwink en Frederiks en de psycholoog Kuypers over mijn premorbide karakterstructuur door de verzekerkingsmaatschappij Holland voluit en in lengte van jaren tegen mij misbruikt. De heren neurologen en de psycholoog weten het. Ik heb het hen geschreven.

Ze weten het dus en toch laat het hen volledig koud. Van die ongehoorde en kille onrechtvaardigheid word ik heet en wild. Maar zoals altijd is er geen weg voor mijn woede en ben ik niet sterk genoeg om een gat te slaan in de muur van macht en ongenaakbaarheid, waarachter de heren zich verschanst hebben. Zoals altijd verman ik mij en houd ik mij hardnekkig voor dat er betere tijden komen.

In de loop der jaren leer ik tegen wil en dank mijn klachten steeds beter begrijpen en er mee om te gaan. Het is vaak vallen en opstaan en door schade en schande wijs worden. Toch leer ik om tevreden te zijn met al datgene wat ik wel kan en mij niet op te winden over wat ik niet of niet goed meer kan. Ik weet dat ik moet leren om andere tonen in mijn leven te zetten. Vaak lukt dat, vaak ook niet en val ik uit de toon. Maar ik groei, ontegenzeggelijk, ik groei, vooral omdat op ik mijn lotgenoten een aantal dingen voor heb.

Een daarvan is het meisje uit de bioscoop. Zij is mijn vriendin geworden. I.p.v. één paar pantoffeltjes staan er nu af en toe twee paar voor het bed. Ik heb een mens gevonden met wie ik kan praten over wat ik voel en over datgene wat mij zorgen baart en waar ik bang voor ben. Onze vriendschap groeit. Voor de zoveelste keer na het ongeluk wordt de hoop weer geboren. Soms vergis ik mij en zie ik mijn klachten en beperkingen niet of wil ik hen niet zien. Dan probeer ik gewoon te zijn die ik was. Zeker voor mijn vriendin wil ik mij bewijzen als degene die ik was. Ik weet wel dat zij mijn beperkingen accepteert. Maar vaak wil ik voor haar sterker zijn dan ik ben en daarom mijn zwakheden niet laten zien. Hoe moeilijk het ook is, ik leer te begrijpen dat mijn kracht ligt in het aanvaarden van mijn zwakheid, mijn klachten.

De studie Duits is taai en moeilijk en jaagt mijn hoofd vaak op hol. Ik pijnig mijn geraakte hersenen, bijt op mijn tanden en houd vol, onverzettelijk, hardnekkig en wilskrachtig; in mijn premorbide karakterstructuur verankerde eigen-schappen, die de heren neurologen niet vermochten te ontdekken. De leerstof hoe ik met een hersenkneuzing om moet gaan en in mijn leven en werk moet integreren is vele keren moeilijker dan de studie Duits. Ik wil wel, maar ik blijk keer op keer te jong en te ambitieus om mijn beperkingen te aanvaarden.

De relatie met mijn vriendin groeit. Ik raak niet meer zoals in Roermond op drift. Ik heb een anker gevonden. We praten over onze toekomst en kinderen. We willen allebei werken en voor de kinderen zorgen. Voor het eerst durf ik mijn toekomst echt in de ogen te zien. Ik heb acht jaar na het ongeluk het gevoel dat ik voor een groot stuk weer mij zelf ben geworden.

Eind 1978 trouwen we. Op onze trouwkaart schrijven we:

We hebben elkaar voor lief genomen.

In 1979 rondt mijn vrouw haar opleiding af en wordt zij als internist in het specialistenregister ingeschreven. Ik haal mijn MO-A diploma Duits. Het diploma LO-Duits heb ik twee jaar eerder gehaald.

We vinden allebei werk in de Achterhoek, mijn vrouw als vast waarnemend internist. Ik krijg een baan als leraar Duits, 19 uur per week op een MEAO, omdat ik mijn kaken weer stijf op elkaar houd en met geen woord over het ongeluk rep.

We verhuizen van Tilburg naar Wehl, een dorp in de Achterhoek.

Op 23 april 1979 wijst het Gerechtshof te Amsterdam arrest, Rolnr.: 398/77. Met dat arrest, waar ik jaren op gewacht heb, behalen mr. J. Kulstee en ik onze eerste overwinning. Het is de beloning door het Hof voor de keurig gerangschikte feiten en voor de duidelijk verwoorde argumenten.

Het Hof stelt rechtdoende:

...Laat appellant toe en beveelt hem zonodig ambtshalve te bewijzen... feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat de psychische klachten, welke bij hem sinds het hem op 17 juni 1970 overkomen ongeval bestaan met dit ongeval in oorzakelijk verband staan...

Ook mr. J. Kulstee is bijzonder opgetogen. Zijn overtuiging is dat de verzekeraar Holland zal inzien dat het leveren van voornoemd bewijs op grond van de medische en andere gegevens een fluitje van een cent is. Daarom verwacht hij dat de Holland zich tot hem zal wenden en haar aansprakelijkheid zal aanvaarden. Dat gebeurt. Ik ben blij en voldaan en denk dat ik een punt achter alles kan zetten. Dat gebeurt niet. Er volgen taaie, eerloze onderhandelingen over de hoogte van de schade. Het einde ervan is nog lang niet in zicht.

In 1980 wordt ons eerste kind, een dochter, geboren. Op het geboortekaartje schrijven we:

Dat begin, dat nieuwe leven, daar zijn geen woorden voor, het is het einde. Een kind is ons gegeven, het vraagt niet naar de zin van het bestaan, het wil leven. Ik mis mijn vader veel meer dan ik voor mogelijk had gehouden. Ik had ons kind in zijn armen willen leggen en had hem het geboortekaartje willen laten zien, waarin zijn gevoel voor verantwoordelijkheid, dat hij aan mij heeft doorgegeven, staat afgedrukt.

Ik ben vast besloten om mijn verantwoordelijkheid voor mijn vrouw, ons kind, ons leven en werk te nemen en zet mij weer over mijn verdriet, mijn onvrede, mijn woede en onzekerheid heen. Ik heb een vrouw en een kind en werk! Vanaf de eerste dag op school sta ik weer oog in oog met mijn klachten. Na een uur les voel ik die druk weer in mijn hoofd en mijn nek. Alle klachten zijn er weer. Die zijn nooit weg geweest, maar nu heb ik de mogelijkheid niet meer om hen weg te stoppen.

Er zijn veel en vaak wisselende contacten met leerlingen en leraren. Er zijn sportdagen, toneel, cabaret, leraren-vergaderingen, rapportbesprekingen, discussies, er komt veel meer informatie op mij af dan ik aan kan. Weer probeer ik te zijn wie ik was. Soms lukt het, soms niet, maar altijd kost het mij enorm veel moeite en inspanning.

In mijn klas kan ik mij redelijk handhaven, omdat ik mij grondig kan voorbereiden en ongeveer weet wat er op mij af komt. Nog altijd heb ik problemen met het mij eigen maken van nieuwe informatie, zeker in combinatie met andere handelingen.

Op een sportdag val ik volledig door de mand. Ik moet lopen, op de leerlingen letten en tegelijkertijd begrijpen hoe een of ander spel gespeeld moet worden. Ik vat het niet. De combinatie van mensen, bewegingen, geluiden en van al die eisen die tegelijk gesteld worden kan ik niet aan. Het begint enorm te gloeien en te draaien in mijn hoofd: Doe je nou zo stom of ben je nou zo stom, valt een leraar Engels verontwaardigd uit.

Samen met mij heeft hij de leiding over drie klassen. Het schaamrood stijgt mij naar het hoofd. Ik wil over het ongeluk praten, uitleggen wat er met mij aan de hand is. Maar dat kan niet, ik heb het immers volledig verzwegen. Zoals altijd verman en verbijt ik mij. Ik maak een grapje, stamel wat onzinnigs, doe mijn uiterste best en vat eindelijk de zin van het spelletje en breng de dag tot een eind.

Ik gooi cijfers van leerlingen door elkaar of reken bij de een iets fout wat ik bij een ander over het hoofd zie. Ik kan mij niet concentreren als er te veel om mij heen gebeurt en ik maak daardoor fouten die door een klas rücksichtslos worden uitgebuit. Ik zeg in de lerarenkamer de verkeerde dingen, houd in de sectie Duits mijn standpunten veel te lang vol, zie door de druk en de pijn in mijn hoofd dingen en mensen niet of onvoldoende in de juiste verhoudingen. Ik krijg er problemen bij die ik allemaal maar moet zien op te lossen.

Er volgt incident op incident. Ik worstel met een tegenstander die ik nog niet goed ken en ook niet wil leren kennen. Ik stoot mijn kop letterlijk en figuurlijk, dag in dag uit. Heel de dag zit vol met te veel prikkels. Het duizelt in mijn hoofd, dat dan ook vaker pijn doet. Altijd snak ik naar het einde van de schooldag. Maar ik wil het niet weten. Ik heb een vrouw en een kind, werk en verantwoordelijkheid. Ik gooi mijn hoofd koppig in mijn nek en fiets dag in dag uit naar school, waar ik mij niet thuis voel, omdat ik mij in mijzelf niet thuis voel.

Van ophouden wil ik niet weten. Ik vind telkens weer uitvluchten en verdring mijn klachten en problemen weer als in de slechtste dagen van mijn werk in Wuppertal en in Roermond, waarover ik een boek heb vol geschreven. Hulp zoek ik niet, omdat ik niet meer in hulp voor mijn problemen geloof. Ik ben letterlijk uitgepraat met de hulpverlening en er op uit gekeken.

Mijn vrouw wil ik zo weinig mogelijk belasten met mijn problemen. Zij heeft, vind ik, de handen vol aan haar werk, ons eerste kind en aan de zwangerschap van het tweede. Ons kind brengt vreugde en werk dat ik goed aan kan en mijn problemen naar de achtergrond dringt.

In de jaren dat ik leraar ben, leer ik steeds beter om te gaan met wat er in mij veranderd is. In mijn dooie eentje zoek ik uit hoe en waar ik mij, met die ander in mij, het beste kan handhaven. Ik ervaar nieuwe en andere klachten en herken de signalen eerder, die mij waarschuwen dat ik te ver ga, te lang door ga of te veel doe. Ik bereid mij op iedere les terdege voor en houd mij van dag tot dag staande. Elke dag weer hoop ik dat de juridische procedure tegen de verzekeringsmaatschappij van de vrachtwagenchauffeur mij meer en betere mogelijkheden biedt om zo goed mogelijk te kunnen leven met mijn problemen.

Op 25 juni 1981 wordt de keuringsarts, de neuroloog dr. Schouwink, wordt door het Centraal Medisch Tuchtcollege (CMTC) vrijgesproken.

Het Centraal Medisch Tuchtcollege stelt in haar beslissing, zonder kenmerk of nummer, onder meer:

...Het CTMC volgt het oordeel van de deskundige, neurochirurg prof. dr. R. Braakman, die o.a. stelt Whiplash was in 1971 nauwelijks bekend in Nederland...

Door die woorden laat het CMTC zich op het verkeerde been zetten en wordt de neuroloog Schouwink vrijgesproken.

De letters van de beslissing dansen in mijn hoofd.

Braakman? Wat is dat voor een man? Hoe haalt hij het in zijn hoofd?

Het College voor Medisch Tuchtrecht te Zwolle en het Centraal College voor Medisch Tuchtrecht te Den Haag hebben jaren de tijd gehad om mijn klachten te bestuderen. Die klachten over Schouwink zijn precies dezelfde als die over Dorren en Frederiks, die wel veroordeeld zijn. Er is een verschil en dat is dat de schuld die Schouwink jegens mij en mijn ouders op zich geladen heeft, veel groter is en veel groter voelt. Ik kan de vrijspraak van Schouwink niet begrijpen. Aan wie ik de beslissing ook laat lezen, niemand begrijpt het. Uitgerekend de man van wie ik het meest genoegdoening wil, wordt vrijgesproken. De woede en de onvrede over die onrechtvaardige en oneerlijke beslissing zijn levenslang.

Deze vrijspraak is voor een goed begrip van de zaak Terharte/Schouwink van belang. Daarom de volgende toelichting.

De neuroloog en keuringsarts Schouwink wordt door het Medische Tuchtcollege (MTC) en door het Centraal Medisch Tuchtcollege (CMTC) vrijgesproken. De neuroloog Schouwink, die betaalde diensten verricht voor de verzekeraar Holland mag zich in tegenstelling tot zijn beide collegae neurologen derhalve wel uitspreken over klagers premorbide karakterstructuur. Het oordeel van het CMTC is gebaseerd op een deskundigenbericht van de al genoemde prof. dr. R. Braakman, die zoals te lezen is in de beslissing van het CMTC het volgende heeft verklaard:

...Ik ken het dossier. Essentieel is dat de zaak speelt in 1971. In die tijd nam men aan dat bij schedel- en whiplashletsel psychische verschijnselen optreden, die psychogeen zijn. Na 1974 won het inzicht veld, dat deze verschijnselen een organische oorzaak hebben. In 1971 was de conclusie van dr. Schouwink wel begrijpelijk. Whiplash was in 1971 nauwelijks bekend in Nederland. In de V.S. ligt dat anders. Pas de laatste jaren is bekend dat de verschijnselen die mensen hebben na whiplash- en schedelletsel terug te brengen zijn op organische letsels, maar veel kennis daarover bestaat er zelfs nu nog niet. Ik neem echter wel aan dat een heteroanamnese opgenomen had moeten worden omtrent de psychische situatie. Ik kan niet zeggen dat ik dat altijd doe als ik een rapport moet opmaken. Ik kan er heel goed inkomen dat dr. Schouwink is afgegaan op hetgeen de behandelend arts Dorren geschreven heeft...

Wat opvalt is dat in de samenvatting van de woorden van prof. Braakman whiplash- en schedelletsel op één hoop worden gegooid. Ook rijst de vraag of het feit dat de voor een verzekeringsmaatschappij keurende neuroloog Schouwink niet wordt veroordeeld voor precies dezelfde standpuntbepaling, waarvoor de collegae neurologen wel veroordeeld worden, mogelijk te maken heeft met een kennelijk belang van verzekeraars. Keuringsartsen keuren immers - toen en nu - vaak in opdracht van en betaald door de verzekeraar en op hun oordeel baseert de verzekeringsmaatschappij de omvang van de geleden en te lijden schade. Het oordeel van de medisch adviseur bepaalt de rechtspositie van een verzekeraar tegenover een slachtoffer dat de rechter om een oordeel vraagt, c.q. moet vragen. Een veroordeling van een keuringsarts is tegen de belangen van de verzekeraars, zeker wanneer die veroordeling de publiciteit haalt. Er is alle reden om aan te nemen dat ook in de jaren zeventig belangen van verzekeraars, medici en Medische Tuchtcolleges zich verstrengelden.

Het is niet ondenkbaar dat de keuze van keuringsartsen niet altijd belangeloos is of is geweest. Hetzelfde geldt voor keuze van de getuige deskundige prof. Braakman. Dat er in die jaren belangstelling van de publiciteit voor de handel en wandel van verzekeraars was, blijkt onder andere uit een serie artikelen in het weekblad Vrij Nederland, met als titel De particuliere verzekeraars in Nederland. Vrij Nederland van 17 september 1977 besteedt aandacht aan de problematiek van Terharte tot aan die datum. De naam Henk Boere is verzonnen. [4]] Ook uit krantenartikelen in het dossier blijkt dat er in de loop van de jaren steeds meer feiten op wijzen dat de zaak Terharte niet op zich staat. Er blijken veel meer zaken zoals die van Terharte te zijn. Vele, met name jonge verkeersslachtoffers, slachtoffers van ongevallen op het bedrijf worden op last en initiatief van verzekeraars naar keuringsartsen van hun keuze gestuurd. Ook in andere gevallen wordt er twijfel gezaaid over de relatie tussen de klachten en het ongeval.

Eind 1981 slagen mijn advocaat, mr. J. Kulstee, en ik er na meer dan twee jaar in overeenstemming te bereiken over de hoogte van de schade. Van de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval krijg ik 11 jaar na het ongeluk en na jaren van oneerlijke strijd een uitkering ter hoogte van fl. 190.000,--, de helft van de toenmalige maximale dekking van fl. 400.000,-- en een fractie van de op verzoek van mr. J. Kulstee door een actuaris berekende schade. De andere helft gaat naar Martijn, het jongetje dat naast mij in de ongeluksauto zat. Ik ben de laatste om te veronderstellen dat de klachten en de schade van Martijn minder erg zijn dan de mijne. Daarom delen we eerlijk samen. Ik kan en wil niet anders.

Na alle verdachtmakingen, vernederingen en strijd ben ik aan het eind. De mogelijkheid om een streep achter alles te zetten, grijp ik met beide handen aan. Ik zet mijn handtekening onder de finale kwijting en sluit vastberaden een zwart hoofdstuk van mijn leven af.

Op dat moment realiseer ik mij niet de reikwijdte van die handtekening. Ik besef onvoldoende dat verzekeraar Holland met die finale kwijting voorkomt dat het Gerechtshof een definitief arrest wijst en zo jurisprudentie voorkomt, waarmee anderen, die, net als ik, ongewild een finale kwijting gesloten hebben of gaan sluiten, hun voordeel hadden kunnen doen. Nu realiseer ik mij dat wel. Dat spijt mij nu nog altijd. [5]]

Ik ben tevreden, maar vind dat de neurologen en de psycholoog niet vrij uit mogen gaan. Mijn advocaat, de heer mr. J. Kulstee raadt mij echter aan om, uitgaande van de schadevergoeding, af te zien van de mogelijkheid om ook de betrokken neurologen en de psycholoog aansprakelijk te stellen en gewoon het leven te proberen.

Ik kan niet in de toekomst kijken en dat wil ik ook niet. Ik wil leven, werken en niets meer te maken hebben met juridische procedures. Ik wil rust en, zoals mr. J. Kulstee zegt, het leven proberen. Ik sluit een overeenkomst met de hoop. Want zonder hoop kan ik niet leven. Voor alle zekerheid volg ik het advies van mr. J. Kulstee op.

Daarom schrijf ik op 18 Januari 1982 aan de neurologen en de psycholoog, dat datgene wat zij mij aangedaan hebben voor mij nooit uit de wereld zal zijn. Die brief bezorg ik samen met een paar vrienden. In de hoop dat ik hen zie en onder hun neus kan wrijven wat zij aangericht hebben. De heren zijn niet thuis of geven niet thuis. Ik geef de brief af of laat die in de bus glijden waarin ik schrijf:

Ik heb samen met mijn vrouw besloten om uitgaande van de verkregen schadevergoeding mijn leven op te bouwen, althans dat te proberen. Ik kan na al die jaren werkelijk de moed niet opbrengen om weer een procedure tegen u en de andere medici te beginnen. Los daarvan wil ik proberen mijn vrouw en kinderen wat anders dan procedures te bieden. Maar indien het nodig mocht zijn en/of wanneer ik alsnog de moed mocht vinden om u voor uw aandeel in mijn schade aansprakelijk te stellen, dan zal ik dat zeker doen. Een erkenning van u voor het feit dat mijn leven door uw toedoen en nalaten voor een aanzienlijk gedeelte uit de hand gelopen is, een erkenning voor al die pijn, dat verdriet en die radeloosheid is mij veel waard, maar nu niet alles.

6 Februari 1982 wordt ons tweede kind geboren. Op zijn geboortekaartje staat: Een leven is begonnen, dat van ons kind, het keek ons aan en zei: hoe mijn leven lopen zal dat is bovenal met jullie verbonden, althans dat was wat wij verstonden.

In september 1982 verlies ik mijn baan als leraar Duits. Daaraan liggen allerlei redenen ten grondslag, die voor een deel in de hersenbeschadiging en de onverwerkte gevolgen daarvan liggen en voor een ander deel in het feit dat ik de laatst benoemde leraar Duits ben en niet uit de onderwijscultuur stam. Ik ben mijn inkomen, mijn werk, mijn eerste maatschappelijke identiteit kwijt. Maar werkloos ben ik niet. Er zijn twee kinderen waarvoor gezorgd moet worden. Van leraar Duits rol ik in een zorgtaak, waarvoor ik geen opleiding gehad heb. Ik word tegen wil en dank huisman. Ik heb mijn handen vol aan de kinderen, het huis en de tuin. In het begin heb ik vreselijk veel moeite met mijn werkloosheid en mijn rol, maar na verloop van tijd groei ik in mijn taak. Met steeds meer vreugde en plezier houd ik mij met mijn kinderen bezig. Een kinderlach, een tevreden slapend kind, een glunderend kinderkopje, de eerste woordjes en stapjes, dat is nu mijn inkomen. Soms ervaar ik dat datgene wat ik in mijn kinderen investeer, dat wat ik er inleg van mij er later weer uitkomt. Dat alles geeft een heel bevredigend gevoel. Ik raak tevreden met mijn werk, dat ik prima aan blijk te kunnen.

In die periode kom ik er achter dat ik graag alleen ben. Dat is een voor mij even indringende als onthullende ervaring, die hoe dan ook niet strookt met mijn premorbide karakterstructuur, die gericht is op mensen en samen zijn. Ook ervaar ik dat ik tot de beste geestelijke prestaties kom, wanneer ik alleen ben, wanneer het rustig is, wanneer ik mijn aandacht niet hoef te verdelen, wanneer ik zelf de plaats en het moment kan uitkiezen, waarin ik mijn hoofd gebruik. Ik gebruik mijn tijd efficiënt, sjouw, bouw, hak, werk veel met mijn handen. Fijn werk ga ik uit de weg.

Maar mijn nog altijd ongebroken ambitie zet mij aan om mij nog een keer om te scholen. Ik wil echt werken, een echte baan. In 1982 begin ik met de studie MO Spaans. De jaren gaan voorbij. In 1985 wordt ons derde kind geboren. Op haar geboorte-kaartje staat: Een kind een huis, een plek een thuis. Een broertje, een zusje, voorzichtig een kusje, wij meer dan blij en een kind niet van gisteren, maar van morgen, niet zijn maar onze zorgen. In het jaar 1988 haal ik het examen Spaans MO en in 1989 studeer ik af aan de faculteit Spaans van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Als leraar, vertaler en tolk Spaans probeer ik samen met een Spaanse vriend in het door ons opgerichte vertaal-, tolk- en bemiddelingsbureau EUNESPA (EUropa - NEderland - SPAnje) een inkomen te verwerven. Ook werk ik mee aan de uitgave van een leerboek Spaans, Para Conversar. [6]]

Ik geef lessen thuis en aan de Volkshochschule te Kleef. Kortom ik probeer van alles om een voor mij volwaardige bijdrage te leveren aan de samenleving en ons gezins-inkomen. In de loop van de jaren na 1982 ervaar ik door mijn zorg om mijn eigen kinderen steeds beter en intenser wat mij en mijn ouders aangedaan is.

Ook groei ik langzaam maar zeker naar het besef dat de fouten van de neurologen en de psycholoog mij in veel grotere mate parten gespeeld hebben dan ik ooit voor mogelijk wilde en kon houden. Ik ga beseffen dat de schade die zij hebben aangericht in mijn alledaagse werkelijkheid veel groter is dan ik mij voor kon stellen. Ik ga begrijpen dat ik de aansluiting op de arbeidsmarkt gemist heb en dat ik ondanks mijn twee omscholingen niet in een baan terecht zal komen waar groei in zit. Ik besef dat ik meer gehandicapt ben dan ik ooit voor mogelijk had kunnen houden.

Toch wil ik bijdragen aan ons inkomen om mijn vrouw te ontlasten. Op haar drukt immers de grootste verantwoor-delijkheid. De gedachte dat mijn kinderen en ik zonder haar aangewezen zijn op die fl. 190.000,-- benauwt mij. De gedachte hoe het moet als zij er niet meer zou zijn en ik er alleen voor sta, is verstikkend. Ik besef dat ik er wellicht niet in slaag om een redelijk inkomen te verwerven. Soms schaam ik mij daarom diep en voel ik mij waardeloos.

Door het diep doorvoelde besef in mij over wat ik kwijt ben breekt er af en toe een oorlog in mij uit. Maar ik sluit altijd weer vrede met mij zelf, omdat ik besef dat er veel grotere problemen zijn dan het mijne. Ook besef ik dat het ongeluk mij ook voordelen heeft gebracht. Ik beschik bijvoorbeeld over veel tijd, die ik zonder het ongeluk niet gehad zou hebben.

Die tijd gebruik ik. Ik heb de tijd en de mogelijkheden om mensen, leven en werk van een afstand te bekijken. Daardoor kom ik er achter dat ik over een redelijk vaardige pen beschik. Ik publiceer af en toe in kranten en schrijf een hoorspel, over uitgerekend, werk. De titel luidt: Merk toch hoe werk.

Een man, die al jaren werkloos is, wint de eerste prijs van fl. 1.000,-- en mag mee doen met de opname. De kranten en de radiogidsen berichten er over. Die man ben ik.

Een - al zeg ik zelf - ontroerend gedicht over mijn moeder, Mamaardappel, haalt een dichtbundel. Ik vind genoeg plaatsvervangende eigenwaarde in mezelf.

Mijn klachten leer ik steeds beter kennen en na verloop van te veel jaren leer ik die in mijn bestaan te integreren. Uiteindelijk slaag er in om afstand van het ongeluk en alle gevolgen ervan te nemen. Ik ervaar keer op keer dat ik op een punt in mijn leven aangekomen ben, waar ik veel eerder had kunnen en moeten komen, wanneer ik maar de juiste hulp gekregen had.

In de jaren tachtig en negentig komt er geleidelijk aan meer aandacht voor de problematiek van mensen met hersenletsel en hun familieleden. Ook daardoor ga ik de verantwoorde-lijkheid van de heren Dorren, Schouwink, Frederiks, Kuypers en anderen duidelijk en in onderlinge samenhang en perspectief zien. Na bijna 20 jaar ga ik voelen, wat ik nooit eerder zo duidelijk gevoeld heb en dat is, dat ik wat goed te maken heb. Wat lang verdrongen is, steekt af en toe zijn kop weer op.

Door een puur toeval kom ik in contact met een psychiater, in wie ik vertrouwen stel. [7]] Daardoor krijg ik toch nog de professionele hulp die ik klaarblijkelijk nodig heb. Mijn emoties over wat er gebeurd is krijgen voor de eerste keer de ruimte. Ik huil, echt en hartstochtelijk om alles wat er gebeurd is. Er komt licht, lucht, rust, aanvaarding, tevredenheid en vrede in mijzelf en vooral in de ander die ik tegen wil en dank geworden ben. Het is alsof de beslagen ramen van mijn leven schoon worden gezeemd. Ik zie voor het eerst het begin en het eind van het kluwen aan onrecht dat door mijn leven gedraaid is. Ik begrijp dat de haast stelselmatige, jarenlange ontkenning van mijn klachten, het ontbreken van hulp geleid hebben tot klachten als hoofdpijn, slapeloosheid, radeloosheid, uitzichtloosheid, vermoeidheid, concentratiestoornissen en depressies.

Ik begrijp ook waarom die klachten veel te laat verdwenen zijn. Voor het eerst aanvaard ik volledig dat de problemen met mijn evenwicht en de pijn in mijn nek zullen blijven. Wat ook zal blijven dat zijn de concentratieklachten en de klachten bij combinaties van handelingen, die er vooral zijn wanneer ik moe ben. Voor het eerst begrijp en aanvaard ik dat ik overgevoelig zal blijven voor te veel geluid en licht, voor kou en warmte en voor drukte. Voor het eerst dringt het besef volledig tot mij door dat ik de aansluiting op de arbeidsmarkt verloren heb.

Door de rust en het inzicht die in mijn leven gekomen zijn, zie ik de verantwoordelijkheid van degenen die hulp voor mij in de weg stonden duidelijk en in het perspectief van bijna een heel mensenleven, waarin te veel gebeurd is wat niet nodig was, waarin pijn, verdriet, woede en onmacht hebben huisgehouden, die niet nodig waren geweest.

Hoe ik het ook keer of wend, telkens zie, voel en ervaar ik de verantwoordelijkheid van de neurologen en de psycholoog voor wat mijn ouders en mij is aangedaan. In een bewaakt ogenblik haal ik de brieven en documenten die al 20 jaar op zolders gelegen hebben naar beneden.

Een blik in die hoop papieren ellende doet de emoties van jaren onmiddellijk herleven. Alle pijn komt weer terug en voelt alsof het gisteren was. Het onrecht leeft nog steeds en blijkt niet verjaard. De jarenlange ontkenning van mijn klachten, de eeuwigdurende strijd om recht, het uitblijven van hulp en oplossingen, de angst in de ogen van mijn vader, die ineens dood was. Dat alles leeft. De zorg om mijn moeder, de uitzichtloosheid, de diepe onvrede, de frustraties, de gekrenkte trots, mijn werkloosheid, alles is er weer. Het is allemaal nog springlevend, maar het zit niet meer in mij. Het ligt voor mij op tafel en ik kijk er naar op gepaste afstand. Ik lees de brief van 18 januari 1982, waarin ik schreef dat datgene wat zij mij hebben aangedaan voor mij nooit uit de wereld zal zijn.

Stukje bij beetje groeit het besef in mij dat ik de verantwoordelijkheid voor de schade, die de neurologen en de psycholoog hebben aangericht, niet geheel en al op mijn schouders hoef te nemen. De erkenning dat mijn leven door hun toedoen en nalaten voor een aanzienlijk gedeelte uit de hand gelopen is, een erkenning van al die pijn, dat verdriet en die radeloosheid door hen veroorzaakt is mij nu alles waard. Het gevoel dat ik nog wat goed te maken heb, laat mij niet meer los.

Ik herinner mij een voorval dat duidelijk maakt waarom ik 20 jaar na het ongeluk toch nog erkenning en genoegdoening wil.

Op een mooie septemberavond in 1990 sta ik tussen de boerenkolen, die vol verwachting de herfst en de winter inkijken, onkruid weg te schoffelen. Ineens word ik overvallen door verdriet om de dood van mijn vader. Het is er, zomaar, zonder enige reden en niet weg te schoffelen. De gedachte aan hem vervult mij met spijt om het pure feit dat hij mijn vrouw, mijn kinderen, mij en die mooie boerenkolen niet meer kan zien en vooral niet meer mee kan maken dat het weer goed met mij gaat en dat hij zich geen zorgen meer hoeft te maken. Midden in dat verdriet komt mijn jongste kind van drie over het stenen tuinpad langs de boerenkolen hard aangerend. Op het tuinpad ligt een hark met de tanden omhoog. Ik voorzie het gevaar dat ik niet meer kan keren. Op dat moment voel ik zoals wel vaker zorg om mijn kind. Door die boerenkolen, mijn gedachten aan de plotselinge dood van mijn vader midden in al die spanning thuis en door dat kind dat aan komt rennen en misschien wel struikelt over de hark of erop trapt, voel ik voor de eerste keer diep en echt de zorg van mijn vader om mij. Ik voel hoe een gevoel van schuld aan zijn dood komt opzetten. Ik weet wel dat ik geen schuld heb aan zijn dood. Maar ik voel het. Ik weet, meer overtuigd dan ooit, dat anderen daar schuld aan hebben. Voor dat feit wil en moet ik erkenning, maar ik weet niet hoe.

Mijn kind komt veilig in mijn armen terecht. Ik druk het tegen mij aan, pak de hark op en verman mij.

Ik weet wat ik wil. Daarom richt ik mij in duidelijke brieven tot de heren neurologen en de psycholoog. Ik voeg een kopie bij van de brief die ik hen 10 jaar eerder schreef.

Ik wil genoegdoening voor de dood van mijn vader en erkenning voor alles wat zij in mijn leven hebben aangericht.

Ik wil dat hun onjuiste gegevens, waarvoor zij veroordeeld zijn uit alle medische en andere bestanden verwijderd worden.

Ik wil niet meer te boek staan als de jongen met de vele klachten en gevoelens van insufficiëntie, die aan zijn premorbide karakterstructuur toegeschreven lijken te moeten worden, ….

Ik wil niet langer in kaartenbakken liggen als een man die een hem welkome deculpatie gevonden heeft in het hem overkomen ongeval, die door zijn tot nu onbewuste gevoelens van insufficiëntie geen grip kan krijgen op zijn toekomstontwikkeling.

Ik wil dat er een forse streep gehaald wordt door die flauwekul en dat er een dikke punt achter wordt gezet.

Ik wil dat de heren de gevolgen van hun fouten goed maken.

Op de 2e plaats wil ik, als dat kan, een redelijke vergoeding voor de schade, die zij hebben berokkend. Die schadevergoeding wil ik investeren in het vertaal-, tolk- en bemiddelingsbureau Eunespa of op een andere manier inzetten om mijn brood te verdienen.

Ik wil dat de heren neurologen en psycholoog mij daarbij helpen.

Ik vind dat ik daar recht op heb.

Als vanouds reageren de heren niet. Zij willen mij nog altijd niet tegemoet komen. Pas na vele brieven wijzen zij hun verantwoordelijkheid via hun beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar af.

Zoals altijd laten zij zich zien noch horen. Hun zaakjes worden geregeld. Daarvoor of beter daarvan zijn zij verzekerd. Ook al zijn zij door de tuchtrechter veroordeeld, ook al houd ik hen haarscherp voor ogen, wat zij hebben aangericht, zij verdommen het om mij te helpen.

Het idee dat zij in mijn leven en in dat van mijn ouders onnodig veel pijn en verdriet hebben veroorzaakt komt in hun harde hoofden niet op. Aan de gedachte dat niet ik maar zij hun verzekeraar daar op aan zouden moeten spreken besteden zij geen tijd en aandacht. Weer komt er geen gebaar, weer geen erkenning, weer geen begrip voor mij, weer geen hulp bij de oplossing van een probleem dat niet ik, maar zij veroorzaakt hebben.

Door die houding en opstelling steekt oude woede en verdriet weer de kop op. Dit keer laat ik mij niet gek maken. Ik ben 45 jaar jong en verkeer in goede doen. Met mijn klachten valt eindelijk goed te leven.

Waar ik niet mee kan leven is het feit dat door het doen en vooral het nalaten van de heren mijn leven uit de hand is gelopen, uitgerekend in de periode waarin ik dat leven gestalte had moeten geven.

Ik wil niet leven met het besef dat het jarenlang falen van een aantal neurologen en een psycholoog mijn maatschappelijke positie en mijn inkomen blijvend zal beïnvloeden. Ik wil er niet mee leven, ik wil er tegen vechten. Ik wilde en wil ook verantwoordelijkheid dragen. Ik heb het geluk dat mijn vrouw mij daarmee wil helpen. Maar hoelang zij die verantwoordelijkheid aan kan, dat weet ik niet. Het feit dat zij werkt en voor een inkomen zorgt heeft echter niets te maken met de schade waarvoor de neurologen en de psycholoog verantwoordelijk zijn. Ik ben eindelijk sterk genoeg om mij dit keer niet bij het onrecht neer te leggen.

Ik wil mijn eer terug. Die hebben zij mij afgenomen. Die wil ik terug. Ik wil genoegdoening. Ik twijfel er geen moment aan dat ik die niet zal krijgen. De feiten spreken immers voor zich. Mijn keuze ligt niet bij een rechtsstrijd, maar bij een direct contact met de heren Dorren, Schouwink, Frederiks en Kuypers, bij een redelijk overleg, waarin datgene wat ik wil centraal staat.

De heren laten zich echter niet horen of zien. Zij schermen zich af en laten mij daarom geen andere keuze dan een rechtsstrijd.

Daarvoor heb ik, zoals ik mij herinner, een advocaat nodig.


Hoofdstuk 2

- De eerste advocaat mr. A.F.M. Kulstee De advocaat dient zich voor ogen te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces.

Gedragsregels, NOvA, Nederlandse Orde van Advocaten, 1992. Regel 3.

Mei 1991

De eerste advocaat,

In de loop van alle jaren ben ik gaan begrijpen dat slachtoffers van onrecht, van een ongeval, van een ernstige traumatische gebeurtenis, het moment waarop zij tegen dat onrecht op kunnen komen, niet voor het uitzoeken hebben.

Ik begrijp heel goed waarom slachtoffers van de holocaust, van concentratiekampen, van incest, van een verkrachting, van welk onrecht dan ook, vaak pas decennia later aan dat moment toekomen. Ik ga begrijpen waarom ik in al die jaren niet ben opgekomen tegen het onrecht dat de neurologen en de psycholoog mij hebben aangedaan.

In 1991, 21 jaar na het ongeluk, heb ook ík eindelijk de moed, de tijd en de kracht en de rust om de strijd aan te gaan.

Omdat geen van de heren mij tegemoet wil komen, ben ik aangewezen op de diensten van een advocaat. Ik heb zeer goede herinneringen aan mr. J. Kulstee uit M. Mijn ervaringen met mr. J. Kulstee in mijn strijd tegen de veroorzaker van het ongeluk, de chauffeur van de vrachtwagen met zwijnen, waren uitstekend. Tegen die chauffeur heb ik nooit enige wrok gekoesterd. Hij is immers niet met opzet met zijn vrachtwagen op ons ingereden.

De heren neurologen en de psycholoog daarentegen hebben mij en mensen, die ik lief had, willens en wetens jarenlang pijn gedaan en verdriet bezorgd. En nog altijd willen zij niet rectificeren, niet helpen en niets goed maken.

In april 1991 wend ik mij daarom per brief tot mijn vroegere advocaat, de heer mr. J.E.F.F.M. Kulstee, uit M. aan de Maas.

Mijn brief wordt echter beantwoord door diens neef mr. A.F.M. Kulstee, die mij schrijft dat … mr. J. Kulstee niet meer ten kantore werkzaam is en raadsheer geworden is bij het Gerechtshof te D.; dat ik echter welkom ben en wat hem betreft een afspraak kan maken.

Op grond van mijn goede contacten met mr. J. Kulstee besluit ik gebruik te maken van de door diens neef mr. A. Kulstee aangeboden diensten. Met de 125 gestencilde A 4-tjes, mijn toen nog niet tot een boek bewerkt verhaal, Een ongeluk komt zelden alleen, krantenartikelen, brieven, medische rapporten, kortom met heel mijn vraag om hulp bij de erkenning die ik zoek, ga ik naar mr. A. Kulstee.

Voor alle duidelijkheid. Ik ben niet ziek; dat ben ik geweest, terwijl ik het niet mocht zijn. Ik ben geen zeurpiet en ook geen klager. Het gaat mij goed. Ik ben gelukkig en onderneem in mei 1991 de eerste lange treinreis van 4 uur heen en 4 uur terug naar de stad aan de Maas waar het kantoor Kulstee en Drammen gevestigd is. Voor een goede advocaat moet je soms ver reizen, denk ik ironisch.

Net als 12, 13, 14 jaar geleden loop ik weer van het station over de Maasbrug, de binnenstad door, tot aan de statige trappen, die leiden naar het al even statige kantoor Kulstee en Drammen, een monumentaal pand dat pas opgeschilderd in volle luister achter een grote kerk opdoemt. De ouderwetse klingel, de stevige, mooi bewerkte eikenhouten deur, waarachter de imposant mooie grote hal, de marmeren vloer, van waaruit in het midden een licht eikenhouten trap recht naar boven gaat. Er is niets veranderd. Advocaten, met of zonder ordners, komen nog altijd krakend naar beneden of gaan krakend naar boven. Zij groeten vormelijk. Een deur rechts gaat open. Een blik in de kamer erachter valt op een aantal fraaie muurschilderingen uit vervlogen tijden.

Dan gaat er een andere deur, links van mij, open. Er komt een kleine man op mij af, mr. A. Kulstee. Hij heet mij hartelijk welkom heet en gaat mij voor naar zijn imponerend grote werkkamer, die zich achter de deur bevindt. Bruine lambriseringen, een prachtige smeedijzeren open haard, kasten aan alle kanten, waar dossiers uitpuilen, tafels vol met dossiers, stukken, asbakken, kopjes, pakjes sigaretten, tijdschriften en telefoontoestellen, die om de haverklap rinkelen. Aan het eind van de kamer openslaande deuren, waarachter een ommuurd hofje met grote, oude bomen die al heel wat gehoord en gezien moeten hebben, een grasveldje, een bank en wat stoelen. Achter de muren van het hofje steken kerken en huizen hun torens en daken de lentelucht in.

Meester A. Kulstee is een kleine, tengere, man, iets in de 40, donker kortgeknipt haar, in een pak dat te groot lijkt, met snelle gebaren, rap van tong, pientere, bruine ogen. Hij maakt een vriendelijke indruk.

Hij rookt veel en inhaleert gretig. Zijn secretaresse brengt koffie, voor mr. A. Kulstee in zijn eigen lievelingskop. Houding en optreden zijn hoe dan ook niet formeel. Zeg maar Adriaan, zegt hij. Er is snel en spontaan contact.

Ik leg mijn juridische vraag en alle stukken, die daarbij horen op de kolossale tafel. Ik zeg wat ik wil en wat uit heel mijn relaas Een ongeluk komt zelden alleen blijkt: erkenning, genoegdoening, verwijdering van de onjuiste standpunten van de heren neurologen en de psycholoog uit de medische bestanden en de bestanden van het GAK en de GMD en een redelijke vergoeding van de aangerichte schade.

We praten over zijn neef, zijn werk en samen roken we, hij de ene sigaret na de ander, ik bij hoge uitzondering een sigaar. De stemming ademt vriendelijkheid en welwillendheid. We zijn het gauw eens.

Mr. A. Kulstee is bereid mijn juridische vraag ter harte te nemen. De dossiers zijn nog op kantoor, zelfs de 125 gestencilde A4-tjes met mijn verhaal, die ik indertijd aan mr. J. Kulstee heb gegeven, zijn er nog. Ik vertel over mijn drie kinderen en zeg dat mijn vrouw parttime werkt en de voornaamste kostwinster is, dat ons inkomen beperkt is en dat we ons geen grote uitgaven kunnen permitteren voor de erkenning die ik van de medici wil. Hij vertelt dat zijn vrouw uit Mexico komt. Ik zeg daarop dat ik leraar en tolk Spaans ben en hem graag een privé-cursus intensief Spaans geef. Kortom, een goed, amicaal, makkelijk contact, een ongedwongen atmosfeer.

Tot mijn grote verwondering en instemming is hij bereid om op no cure no pay-basis [8]] op te treden. Ik heb kort en bondig op papier gezet wat ik wil en verwezen naar de belangrijkste stukken die ik netjes genummerd heb bijgevoegd. Voor alle zekerheid druk ik mr. A. Kulstee nog eens op het hart dat ik mijn doel zo snel mogelijk wil bereiken. Hij knikt instemmend. Alle stukken verdwijnen in rode mappen. Zo ontstaat er een nieuw dossier Terharte bij advocatenkantoor Kulstee en Drammen te M.. Het krijgt tussen honderden andere dossiers, waartussen het lijkt te verdwijnen, een plaatsje in de grote hangmappenkast rechts in de kamer naast het oude dossier.

Helemaal opgelucht kom ik thuis, breng mijn tevredenheid over en vertel uiteraard dat de juridische strijd die ik aan wil, aan moet gaan, geen aanslag op de huishoud-portemonnee zal vormen. Mr. A. Kulstee houdt zich aan zijn afspraak. In dat jaar 1991 spoor ik nog een paar keer naar M. om de juridische vraag, die ik mr. A. Kulstee al schriftelijk heb doen toekomen nog eens mondeling toe te lichten. Weer kom ik even tevreden terug.

Aan de neurologen en de psycholoog wordt door mr. A. Kulstee per brief de vraag voorgelegd of zij mee willen werken aan de erkenning die ik wil. De neurologen en de psycholoog verwijzen mijn vraag naar hun verzekeraar. Zo blijkt dat te werken. Ik wil erkenning van mensen die mijn leven voor een groot stuk uit de hand hebben laten lopen en die in mijn rechtsgevoel verantwoordelijk zijn voor de dood van mijn vader. Ik wil hen zien, met hen praten, hen alles uitleggen, hen laten voelen wat zij hebben aangericht. Op de eerste plaats wil ik bereiken dat zij zich schuldig voelen, hun spijt betuigen en aan hun verzekeraars mededelen dat zij zich jegens mij aansprakelijk voelen, dat zij wat goed te maken hebben. Daartoe zou ik in staat zijn. Net zoals ik de woorden voor dit verhaal kan vinden, zou ik de juiste woorden kunnen vinden om tot oplossingen te komen, wanneer ik de heren aan zou kunnen kijken en zou mogen spreken. Maar zo blijkt dat niet te werken. Dat kan niet en dat mag niet. De heren worden niet met mij, niet met zichzelf noch met hun fouten geconfronteerd. Hun fouten wentelen zij simpel op hun verzekeraar af. Op die wijze wordt een geschil tussen mensen gedegradeerd tot een zaak, waarin de belangen van een verzekeraar en advocaten centraal staan en niet de mens, zijn probleem en de oplossing ervoor. Dat is een onweerlegbaar gegeven, dat in vele geschillen tussen mensen geldt.

Zelfs wanneer een van de neurologen of de psycholoog zich geroepen zou voelen om bewijzen te leveren voor zijn verantwoordelijkheid voor mij mag hij dat conform de polisvoorwaarden niet. Het is óók een gegeven dat geen enkele polishouder bezwaar maakt tegen genoemde polisvoorwaarden.

Mijn strijd om erkenning begint dus jammer genoeg met een rechtsstrijd die ik zal winnen. Daarvan ben ik dan nog overtuigd. Hoe ik die strijd juridisch moet voeren, dat weet ik niet, maar mr. A. Kulstee wel. Tenminste dat zegt hij.


Eind 1991

Het begin van de twijfel

De poging van mr. A. Kulstee om voor mij tot een regeling in der minne te komen bestaat uit zegge en schrijve één korte brief aan de verzekeraars en/of advocaten van de drie neurologen en de psycholoog. De brief is niet duidelijk noch to the point. Over mijn eis dat de flauwekul over mijn persoonlijkheidstructuur uit de medische en andere bestanden verwijderd moet worden, over het excuus dat ik wil, lees ik geen woord. Aan de erkenning die ik wil, worden geen of nauwelijks duidelijke argumenten ten grondslag gelegd.

Mijn advocaat nodigt die neurologen en de psycholoog niet uit voor een gesprek met mij op zijn kantoor. Hij herhaalt zijn brief niet, zoekt niet, alleen of samen met mij, naar andere en betere woorden om mijn belang bij een regeling in der minne beter en duidelijker uit te laten komen. Om een proces te voorkomen schrijft hij slechts één brief, die ik zelf honderd keer duidelijker had kunnen verwoorden.

In tegenstelling tot zijn neef maakt hij geen of nauwelijks gebruik van mijn vermogen om in woorden uit te drukken wat ik wil. Geen van de verzekeraars erkent aansprake-lijkheid en daarom moet er volgens mr. A. Kulstee in rechte opgetreden worden. Afgezien van een eenmalig, niet met mij voorbereid gesprek met de heer mr. R. van Lotharingen, letselschadeadvocaat, die diensten verricht voor de neuroloog Dorren (de man van de premorbide karakterstructuur) en diens verzekeraar, de AEGON, beproeft mr. A. Kulstee geen enkele andere mogelijkheid tot een regeling in der minne, dan die ene simpele brief.

Net zoals ik zo’n 15 jaar geleden mr. Jan Kulstee belde, bel ik nu mr. Adriaan Kulstee. Maar mr. A. Kulstee is er in tegenstelling tot mr. J. Kulstee niet of hij is niet bereikbaar. Ik schrijf hem brieven, waarin ik duidelijk aangeef wat er volgens mij aan zijn aansprakelijkheidsbrief mankeert. Maar mr. A. Kulstee antwoordt niet. Daarom bel ik weer op. Na vele pogingen krijg ik hem eindelijk te pakken. Er volgt geen enkele verklaring voor het feit dat hij bijna een maand niet te bereiken was. Mr. A. Kulstee wijst mij er op dat … het duidelijk is dat de heren er niet aan willen en dat mijn argumenten altijd nog in het geding gebracht kunnen worden. …. Daar moet ik het mee doen.

Ik lees in kranten en hoor van vrienden, maar niet van mr. A. Kulstee, dat het Nieuwe Burgerlijk Wetboek (NBW) wordt ingevoerd en dat die invoering wat te maken heeft met verjaring van aansprakelijkheid. Het is duidelijk dat er wat moet gebeuren om de termijnen voor de aansprakelijkheid te stuiten. Ik maak mij daarom zorgen dat de heren medici en de psycholoog de dans ontspringen en weer probeer ik mr. A. Kulstee te bereiken, telefonisch, schriftelijk, een enkele keer met de fax van de winkel naast ons huis. Omdat ik raad nodig heb, schrijf en bel ik tot ik een ons weeg, maar ik krijg mijn raadsman niet te pakken. Ik begrijp dat het de hoogste tijd is om een dagvaarding te schrijven. Er volgt geen reactie. Weer bel ik een paar keer op.

Uiteindelijk word ik doorverwezen naar zijn kantoorgenoot mr. D. Drammen die mij mededeelt dat mr. A. Kulstee vooralsnog in Mexico vertoeft en hem gevraagd heeft om in vier zaken een dagvaarding uit te brengen en dat hij mij kopieën van die dagvaardingen zal doen toekomen. U hoort van mij, zegt hij. Een paar dagen later rollen er vier dagvaardingen door de brievenbus.

Een dagvaarding is een officieel stuk, waarin kort en krachtig wordt vermeld, dat iemand een ander aansprakelijk stelt, wat er gevorderd wordt en waarom. Een dagvaarding wordt door een deurwaarder bij de betrokkene(n) thuis betekend, d.w.z. officieel afgegeven.

Met de vier dagvaardingen van de neurologen en de psycholoog begint voor Terharte de grote twijfel en tekent zich het eerste juridisch letsel af.

Mij lijken die dagvaardingen niet duidelijk genoeg. Zij zijn bijna precies hetzelfde, terwijl de verantwoordelijkheden van de neurologen en de psycholoog duidelijk verschillen. En dan staan er ook nog zaken in die helemaal niet van belang zijn.

Mijn gedachten gaan weer terug naar de dagvaarding van de chauffeur van de vrachtwagen met zwijnen, die het ongeluk veroorzaakte. Ik denk weer terug aan de stukken die mr. J. Kulstee en ik samen schreven. Ik schreef gewoon op wat er aan de hand was, wat ik wilde en waarom. Hij ging er dan, zoals hij dat zei, met de juridische pen doorheen. Daarna volgde nog kort overleg.

Uit de doos op zolder vis ik de stukken van toen en lees hoe die zijn opgesteld. Als vanzelf en net als vroeger komen de woorden. Ik weet precies wat ik wil. Binnen de kortste keren heb ik mijn dagvaardingen klaar. Ik stuur die door naar mr. D. Drammen, de vervanger van mr. A. Kulstee, en schrijf er bij dat hij er, net zoals vroeger mr. J. Kulstee, natuurlijk met zijn juridische pen door heen kan gaan. Ook vraag ik of dagvaarden in vier zaken wel nodig is. Er volgt geen reactie. Ik ken die mr. D. Drammen niet. Ik heb hem nog nooit gezien. Daarom is het voor mij moeilijk om te overleggen, laat staan om kritiek uit te oefenen op iemand die helpt. Ik bel niet meer, om niet al te lastig te zijn. Per slot van rekening werkt mr. A. Kulstee op no cure no pay-basis.

Bovendien, door vooral mijn goede contacten met mr. J. Kulstee heb ik op dat moment nog te veel vertrouwen in advocaten om voluit te twijfelen aan hun doen en laten. Ik denk nog steeds dat zij het wel beter zullen weten.

Door de dagvaardingen komen er procureurskosten in vier zaken, bij vier verschillende rechtbanken. Procureurs zijn advocaten die voor hun confraters de post bij de rechtbank bezorgen en afhalen, kijken wat er op de rol [9]] staat en voor die postbezorging klinkende rekeningen indienen, die van procureur tot procureur aanzienlijk blijken te kunnen verschillen. Wanneer de procureurs voor postale werkzaamheden zouden moeten concurreren met professionele postbestellers, zou hen - met oog op hun rekeningen - geen lang leven beschoren zijn.

Dan begint de grote twijfel aan mijn lekenverstand te knagen:

Was dat wel nodig, dagvaarden in vier zaken? Zou mr. D. Drammen wel goed op de hoogte zijn? Heeft hij met mr. A. Kulstee in Mexico overleg gevoerd? Waarom overlegt mr. D. Drammen niet met mij? Zou om te beginnen één dagvaarding niet voldoende zijn? Zou dat niet anders gekund hebben?

Na zijn terugkeer uit Mexico slaag ik er eindelijk in om een afspraak te maken met mr. A. Kulstee. Na de treinreis van vier uur, de tocht door de stad aan de Maas, na het uur dat ik moet wachten, voel ik in zijn spreekkamer onmiddellijk dat de goede relatie met mr. Kulstee bekoeld is. Waarom dat zo is, dat begrijp ik niet. Als ik mijn terechte twijfel over de gang van zaken met betrekking tot de vier dagvaardingen niet onder stoelen en banken steek, wordt de relatie alleen nog maar koeler en slechter. Er wordt geen sigaar gerookt. Er volgt een brei van woorden, waar ik niets mee kan doen. Ik slaag er niet in om van mijn hart te halen wat er op ligt. Aangeslagen loop ik door de stad, de brug over naar het station en boemel vier lange uren terug naar mijn dorp in de Achterhoek.


Eind 1991 begin 1992

Juridische zaken nemen geen keer / De twijfel groeit

Het grote juridische circus is begonnen. Na de vier dagvaardingen komen de conclusie van eis, waarin nader dient te worden aangegeven waar de vordering op gebaseerd is. Bij de conclusie van eis kunnen ter verduidelijking van de rechter stukken in het geding gebracht worden. Door de dagvaardingen worden de neurologen en de psycholoog verplicht om ook een advocaat te nemen, die voor zijn cliënten in een conclusie van antwoord reageert op de conclusie van eis. Een dagvaarding levert tot in lengte van jaren veel werk en daarmee veel geld op. Veel dagvaarden lijkt in het belang van de advocaten van beide partijen. Mr. A. Kulstee bezorgt immers aan vier procureurs en aan vier advocaten werk, te beginnen met de conclusie van antwoord, waarin de tegenpartij met redenen aangeeft op welke punten men het oneens is met de eis van Terharte.

Naarmate mijn twijfel groeit en het gezag van mr. A. Kulstee taant besef ik steeds beter dat de formulering en de beargumentering van mijn rechtsvraag gebrekkig zijn. Ik krijg meer oog voor wat er ontbreekt. Mr. A. Kulstee doet geen enkele poging om de erkenning die ik wil, te onder-bouwen. Anders dan zijn neef mr. J. Kulstee zoekt hij niet naar jurisprudentie en roept hij niet de hulp van deskundigen in, die de erkenning die ik wil van een degelijk fundament kunnen voorzien. Ik houd mij dag in dag uit bezig met de vraag of mijn vordering niet beter door één rechtbank beoordeeld kan worden. Wat ik wil is immers in alle vier gevallen precies hetzelfde.

Net als in zijn brief aan de verzekeraars van de neurologen en de psycholoog rept mr. A. Kulstee ook nu met geen woord over de rectificatie die ik wil. Wel brengt hij medische informatie in die niets te maken heeft met wat ik wil.

Mijn eerste twijfel, de eerste onvrede met de gang van zaken die zich als een klein goedaardig gezwel in mij genesteld hadden, nemen toe. Het gezwel groeit kwaadaardig.

Daarom schrijf ik mr. A. Kulstee op 9 januari 1992 een brief, waarin ik mijn zorg en verontrusting uitspreek. Die brief wordt niet beantwoord. Ik schrijf weer een brief, waarop ook geen reactie volgt. De toon die ik aansla is op dat moment nog ingehouden en voorzichtig. Ik wil een man die mij wil helpen zonder daar kosten voor in rekening te brengen, niet tegen mij in het harnas jagen. Ik doe als alle mensen die met een advocaat recht zoeken: Ik wacht, ik wacht en ik wacht.

Ook de tegenpartij mag bij conclusie van antwoord stukken in het geding brengen. Dat doet zij dan ook driftig. Allerlei brieven, stukken en medische rapportages, die niets maar dan ook niets met de vordering van Terharte te maken hebben worden ter kennis van de rechter gebracht.

Na de conclusie van antwoord neemt mr. A. Kulstee een zogenoemde conclusie van repliek, waarin de argumenten, standpunten en stellingen van de tegenpartij bestreden kunnen worden en de vordering gehandhaafd, gewijzigd, vermeerderd of verminderd kan worden.

Vervolgens reageert de tegenpartij in een conclusie van dupliek.

De vier dagvaardingen, de conclusies, de replieken en de duplieken, het duurt allemaal eeuwen. Een reactie van mr. A. Kulstee en/of de tegenpartij blijkt maanden op zich te kunnen laten wachten. Ook de rechters nemen alle tijd, zittingen worden verdaagd, vonnissen uitgesteld. Mijn advocaat en mijn rechters blijken alle tijd te hebben. Ik heb vreselijke haast. Ik heb een spoedeisend belang, maar mijn advocaat praat met geen woord over een kort geding. Ik wil er van af. Ik wil de erkenning en de rectificatie waar ik recht op heb en dan een streep onder alles zetten. Er gaan maanden en maanden voorbij. Af en toe valt er een brief van het kantoor Kulstee en Drammen in de gang met een of andere conclusie. Steeds blijkt mij dat mr. A. Kulstee de zaken niet goed, niet to the point, onvolledig of zelfs onjuist weergeeft en daarmee de tegenpartijen in staat stelt om in prachtige zinnen grote en kleine leugens aan een almaar groeiende stapel juridisch papier toe te vertrouwen.

De tegenpartij kan zich daarom te buiten gaan aan niet ter zake doende feiten, suggestieve en tendentieuze opmerkingen en verdraaiingen van feiten. Er worden bijvoorbeeld lange en dure discussies gevoerd over zaken als de stand van de wetenschap met betrekking tot whiplashtraumata en over andere zaken, die niets met mijn vordering te maken hebben.

Telkens denk ik kon ik maar eens gewoon met die mensen praten en uitleggen waar het mij om te doen is, wat ik wil; zij begrijpen het niet omdat mr. A. Kulstee niet goed uitlegt wat ik wil en waarom ik dat wil.

Weer zoek ik contact met mr. A. Kulstee. Ik móet met hem overleggen. Ik wil raad van de man. Ik bel tot ik een ons weeg. Ik krijg hem niet te pakken. Ik schrijf brief na brief, maar er komt steeds geen antwoord. Maandenlang komt er geen enkele reactie. Mr. A. Kulstee leer ik niet kennen. Zijn secretaresses steeds meer en beter. Die dames zouden naar eer en geweten getuigenis kunnen afleggen over de volstrekte onbereikbaarheid van mr. Kulstee

Na drie en een halve maand slaag ik er eindelijk in om een afspraak met mr. A. Kulstee te maken. Weer spoor ik naar de stad aan de Maas. Weer sjok ik over de Maasbrug, door de binnenstad naar het kantoor Kulstee en Drammen, klim ik de statige trap weer op en weer trek ik aan de ouderwetse klingel. Weer wacht ik een uur in de grote hal, met de marmeren vloer en de krakende trap, totdat mijn raadsman de zware eikenhouten deur van zijn kamer opendoet.

Tot mijn verbazing doet mr. A. Kulstee weer vriendelijk. Ik begrijp niet waarom.

We roken weer. Vol overtuiging zegt hij dat die dagvaardingen echt nodig waren om de verjaringstermijn te stuiten. Ook zegt hij dat de juridische weg nog lang is en dat er nog alle mogelijkheden zijn om een juridisch verzuim, indien en voor zover daar al sprake van is, goed te maken.

Hij kijkt mij weer vriendelijk lachend en vol overtuiging aan. In zijn ogen verschijnt zelfs een soort wetenschappelijke blik. In die tijd weet ik nog niets van stuiten van termijnen. Daarom en ook omdat Adriaan Kulstee weer vriendelijk doet, krijg ik weer moed en vertrouwen, die het van mijn twijfel winnen. Ik geloof hem op zijn talrijke woorden. Daarom snijd ik het gezwel van twijfel uit mijn lijf. Ik ben bereid om met een schone lei te beginnen.

Nadat de vrede hersteld is zegt mr. A. Kulstee dat hij mij de gemaakte afspraak ten spijt toch maar af en toe een gemodereerde rekening wil of beter moet sturen en dat hij dat toch eigenlijk tegenover zijn confraters op kantoor verplicht is.

Daarmee breekt hij zijn eerdere belofte en stelt hij mij voor de keuze om akkoord te gaan of een andere advocaat te nemen. Omdat mr. A. Kulstee weer als vanouds vriendelijk doet, kies ik voor hem, inclusief de gemodereerde rekeningen die gaan komen. Al vrij snel volgen zijn eerste rekeningen, fl. 4.000,-- dan weer fl. 3.000,-- en nog eens fl. 2.500,-- allemaal voor dienstwillig bewezen diensten, allemaal diensten, die niet gespecificeerd zijn en waarvoor dus duidelijke bewijzen ontbreken. Allemaal diensten, die ik zelf beter en sneller had kunnen verrichten. In totaal betaal ik mr. A. Kulstee fl. 25.698,53 uit de huishoudpot.

Ik moet er niet aan denken wat ik met al dat geld voor mijn kinderen had kunnen doen. Als ik daar tóch aan denk, krijg ik het benauwd en wil ik met alles ophouden en juist dat kan en wil ik niet. Ik wil mijn eer terug, rectificatie van de beweringen over mijn premorbide karakterstructuur en in de naam van mijn dode vader wil ik erkenning voor wat ons is aangedaan.

Na de conclusie van dupliek is er voor de strijdende partijen de mogelijkheid om de rechter mondeling, in een zogenoemd pleidooi, informatie te verstrekken. Na alle op papier vastgelegde halve waarheden wil Terharte van die gelegenheid gebruik maken. Hij wil overleggen met mr. A. Kulstee wat er in de pleitnota moet komen en of hij het woord kan voeren, welke stukken er in het geding gebracht moeten worden, kortom hij wil het juridische verzuim goed maken.

Ik schrijf brief na brief. Er komt geen antwoord. Ik bel, word van de mooie praatjes van de secretaresses een beetje wijzer, maar krijg mijn raadsman niet te pakken. Ik bel en schrijf weer. Ik stuur een fax. Ik bel nog een keer. Er komt geen overleg tot stand. Mr. Kulstee is in bespreking, mr. Kulstee is op de rechtbank, mr. Kulstee is buitenshuis, mr. Kulstee vertoeft in het buitenland, mr. Kulstee kan niet gestoord worden, mr. Kulstee telefoneert, mr. Kulstee zal uw brief beantwoorden, mr. Kulstee is ziek, mr. Kulstee is met vakantie.

De raadsman mr. A. Kulstee is er niet. Ik vraag naar de heer mr. D. Drammen, de kantoorgenoot van mr. A. Kulstee. Mr. D. Drammen zegt echter dat de zaak nu weer door zijn kantoorgenoot behartigd wordt. Ook van hem word ik niets wijzer.

Ik vraag mij af of hij weer in Mexico zit. Ik kom er steeds meer en beter achter dat mr. A. Kulstee vergeet belangrijke stukken ter kennis van de rechter te brengen. Daarover wil ik met hem praten. Ik wil overleggen over de genomen en de te nemen juridische stappen. Mijn raadsman is er niet, dus komt er geen raad en geen overleg. Ik denk, nu ik betaal, dat ik ook juridische waar voor mijn geld mag verlangen. Dat is verkeerd gedacht. Mr. A. Kulstee gaat ook niet op de argumenten uit mijn brieven in, hij geeft geen antwoord op mijn vragen, hoe nodig die antwoorden ook zijn.

Weer krijg ik maandenlang taal noch teken van de man.

Na maanden komt er eindelijk een overleg. We spreken aan aantal zaken duidelijk af. Maar mr. A. Kulstee houdt zich er niet aan. Hij zegt toe dat hij in mijn belang in alle zaken pleidooi zal voeren. Maar over de inhoud van dat pleidooi hoor ik niets meer.

Het gevolg van zijn gebrek aan inzet en kennis van de feiten is dat mr. A. Kulstee de primaire victimisatie niet of onvoldoende onderscheidt van de secundaire victimisatie. Daardoor staat hij bij de pleidooien voor de rechtbank te R., B. en A. met zijn mond vol tanden, kan hij de tegenpartij niet of onvoldoende van repliek dienen en laat hij keer op keer de kans voorbij gaan om de rechter de duidelijkheid te bieden die deze nodig heeft om de erkenning, die ik wil, toe te wijzen.

Die pleidooien kosten mij een kapitaal aan reis-, verblijfs- en andere kosten. Die doen mijn bloeddruk tot cardiaal onverantwoorde hoogte stijgen, omdat ik van woord tot woord en van stilte tot stilte moet ervaren dat mr. A. Kulstee niet de grip op mijn zaak heeft, die ik zelf wel heb. Stukken die bij pleidooi aan de orde gesteld hadden moeten worden heeft mr. A. Kulstee vergeten in het geding te brengen. Met alle mensen, al dan niet deskundig, die willen getuigen doet hij niets. [10]] Kortom ik ervaar dat mijn belangen hoe dan ook niet gediend maar wel in rekening gebracht worden. Het kost mij ook een kapitaal aan emoties omdat ik mijn mond niet open mag doen.

Het is een verschrikking, een verpletterende ervaring als je daar voor de rechter staat met jouw raadsman, die vlak voor het pleidooi begint, met niet ter zake doende argumenten, probeert te verdoezelen dat hij doodgewoon vergeten is om een voor het pleidooi zeer belangrijk stuk, Gedragsregels voor psychologen van het Nederlands Instituut voor Psychologen, N.I.P., uit 1971, te overleggen. Uit dat stuk blijkt regel voor regel waarom de psycholoog Kuypers er een psychologisch potje van heeft gemaakt. Om dat stuk in handen te krijgen heb ik enorm veel moeite moeten doen. Ook heb ik de psycholoog prof. dr. W.A. Wagenaar [11]] bereid kunnen vinden om op verzoek een standpunt te geven over de psychologische prietpraat van de psycholoog Kuypers. Maar in tegenstelling tot zijn neef mr. J. Kulstee, die mij bij mijn klachten bij het MTC krachtig ondersteunde, laat mr. A. Kulstee mij bij mijn pogingen om dhr Kuypers door het NIP te laten veroordelen geheel en al in de steek.

Op het belang van genoemde gedragsregels en het standpunt van prof. dr. Wagenaar heb ik hem in drie brieven gewezen. Hij heeft beide stukken niet in het geding gebracht en zelfs bij het pleidooi laat hij die voor de rechter niet spreken of beter kan hij die niet laten spreken omdat hij de feiten en de achtergronden ervan niet kent.

De moed zakt mij in de schoenen, wanneer mijn advocaat niet de juiste woorden vindt, het antwoord op vragen van de rechter schuldig blijft. Ik zak door de grond, mijn hart bonst in mijn keel, het zweet breekt mij uit, wanneer mijn raadsman, de advocaat van de tegenpartij en de rechter niet de feitelijke tegenspraak levert, die deze oproepen.

En dat terwijl ik alle woorden weet, die de rechter nodig heeft. Maar ik, ik mag niets zeggen. Ik ben stom gemaakt. Ik voel mij gedegradeerd tot een klein onmondig kind, dat niet mag zeggen wat het wil. Wanneer ik mijn advocaat en ook die van de tegenpartij op mijn kosten hoor bekvechten over de stand van de wetenschap in 1970 m.b.t het whiplashtrauma en over andere zaken waar ik niet om gevraagd heb en die er niet toe doen, breekt er een opstand in mij uit die niet van deze wereld is. Nog dagen daarna barst ik van woede en onvrede, die ik bij mr. A. Kulstee niet kwijt kan. Want mr. A. Kulstee zit in zijn harnas van macht, onkwetsbaarheid en ik zie dat de vertrouwensvraag al op zijn lippen ligt en uitgesproken zal worden wanneer ik mijn gerechtvaardigde kritiek volhoud.

Na jaren schiet ik soms nu nog drijvend van het zweet wakker, wanneer ik weer eens over dat of een ander pleidooi gedroomd heb. Dan lig ik uren wakker en kan ik de slaap niet meer te pakken krijgen, omdat het onrecht van jaren, het een na het andere feit, door mijn hoofd spookt.

Advocaten zijn rechtsgeleerden en uit dien hoofde behoren zij meer dan de gemiddelde burger de wet te kennen. Artikel 20 uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zaait twijfel met betrekking tot hun wetskennis. Dat artikel zegt letterlijk:

De partijen mogen hare eigene zaak bepleiten, echter zal de regtbank of het hof de magt hebben haar dit te ontzeggen, in geval dezelve bevinden dat zij door drift of door onbedrevenheid buiten staat zijn om hare zaak met de vereischte betamelijkheid en met de duidelijkheid, die tot des regters onderrigt noodig is, voor te dragen.

Wanneer de rechtsgeleerde heer mr. A. Kulstee Terharte, zijn vrouw of een van zijn vrienden conform dit artikel het woord had laten voeren dan zou de duidelijkheid, die tot des regters onderrigt noodig is geboden zijn, en zou de onbedrevenheid van mr. A. Kulstee en die van vele van zijn confraters niet in het geding gekomen zijn en zou Terharte woede, ergernis, tijd en geld bespaard gebleven zijn.

Er zijn vele advocaten die door een simpel gebrek aan tijd, geduld en ontvankelijkheid en daarom aan kennis niet over de bedrevenheid beschikken om hare zaak met de vereischte betamelijkheid en de duidelijkheid, die tot des regters onderricht noodig is voor te dragen. De rechters die van hun magt gebruik maken om advocaten het bepleiten van hare zaken te ontzeggen, zijn op de vingers van één hand te tellen.

Mr. A. Kulstee wijst, zoals zoveel van zijn confraters, zijn cliënt echter niet op genoemd art. 20 WBR. Hij reist op uurbasis van M. aan de Maas naar de rechtbank en het Gerechtshof in D. en A. om blijk te geven van zijn onbedrevenheid in de zaak van Terharte het woord te voeren en hij rijdt weer terug op uurbasis. Het zou beter voor de gezondheid van Terharte geweest zijn, wanneer mr. A. Kulstee zich door een procureur had laten vervangen en Terharte of een ander die van de feiten op de hoogte is, de stukken had laten schrijven of het woord had laten voeren. Het zou bijdragen aan de kwaliteit van de rechtspraak wanneer advocaten, die de rechter niet onderrigten het woord ontnomen wordt. Toepassing van artikel 20 WBR zal in vele gevallen een verhoging van de kwaliteit van de rechtspraak betekenen. Afschaffing in nader te bepalen gevallen van de verplichte procesvertegenwoordiging zou voor mensen als Terharte en vele anderen een zegen zijn.

Uit alle feiten blijkt dat mr. A. Kulstee de juridische vraag van Terharte hoe dan ook niet zorgvuldig behandelt. Naast de twijfel komt er nu ook nog de zorg over alle procureurskosten en vooral over de advocatenrekeningen.

Ik maak mij zorgen over hoe het verder moet, over de kosten die voor mijn rekening zijn, over wat ik moet betalen als alle door mr. A. Kulstee ingestelde procedures verloren gaan. In vier procedures moet er adequaat gereageerd worden op alle leugens en verdraaiingen.

Wanneer ik in een gesprek met mr. A. Kulstee mijn zorgen op tafel leg hoor ik hem met een diepe zucht zeggen, terwijl hij een stuk van de tegenpartij duidelijk voor de eerste keer bekijkt:

Het is allemaal tamelijk moeilijk en gecompliceerd. Hoe zullen we reageren?

Ik hoor het hem toch duidelijk zeggen:

Hoe zullen we reageren?

Hij zegt we. Die zin zit nu nog letterlijk in mijn kop. Mijn raadsman weet kennelijk geen raad. Voor mij is het allemaal duidelijk en ik weet precies hoe ik moet reageren. Ik ben geen jurist, maar kan wel lezen en leugens van de waarheid scheiden.

Tja, tja, tja, zegt mr. A. Kulstee, terwijl hij mij vragend en vriendelijk aan kijkt.

Zal ik dan reageren, zeg ik in antwoord op alle vragen, die op zijn gezicht gedrukt staan.

Daar heb ik in principe niets op tegen, laat mr. A. Kulstee zich ontvallen.

Ik houd echter de eindverantwoordelijkheid, komt er fluisterend achteraan.

Dat spreekt voor zich zelf en daar houd ik u graag aan, zeg ik.

Ongeveer in die tijd is het begonnen dat ik replieken, duplieken en pleidooien ben gaan schrijven, die door mr. A. Kulstee, soms met m.u.v. van enige onbeduidende correcties overgenomen en in rekening gebracht worden.

Maar er wordt niet, zoals bij zijn neef mr. J. Kulstee over mijn pennenvruchten overlegd en mr. A. Kulstee gaat er niet met de juridische pen door heen.

In die periode is mijn verzet tegen mr. A. Kulstee nog niet openlijk en direct. Mijn vertrouwen is nog te groot en de hoop dat het beter wordt, smoort mijn verzet. Maanden en maanden en uiteindelijk heel het jaar 1992 gaan voorbij.

Ik had en heb geen hekel aan de mens mr. A. Kulstee. Ik mocht hem. Ook de sympathie die A. Kulstee door zijn informele manier van doen als mens weet op te roepen, maakt het mij moeilijk om hard stelling tegen de advocaat mr. A. Kulstee te nemen en voor mijn eigen belangen op te komen. Maar telkens wordt wat ik zeg en wil niet gehonoreerd en telkens laat ik mij vermurwen en afschrikken door de onzekerheden van een nieuwe advocaat en de zekerheid over diens rekeningen.


Januari 1993

In januari 1993 heb ik eindelijk weer een persoonlijke afspraak met mr. A. Kulstee. Voor alle zekerheid heb ik, zoals afgesproken, een agenda gemaakt die punt voor punt de vragen bevat, die ik al maanden in mijn hoofd heb. In de loop der tijden ben ik mij, omdat mr. Kulstee dat niet doet, gaan verdiepen in de juridische achtergronden van mijn zaak.

Als een student Rechten zit ik regelmatig in de bibliotheek van de universiteit en lees ik wetsartikelen en maak ik mij de jurisprudentie eigen. Daardoor houdt de twijfel over de noodzaak van vier geldverslindende procedures weer huis in mij. Door mijn studie Rechten groeit het besef dat er een deskundigenonderzoek moet komen en dat de aansprakelijkheid van de heren neurologen en de psycholoog met elkaar verbonden is. De woorden meervoudige causaliteit worden een begrip voor mij. In het Burgerlijk Wetboek lees ik over de mogelijkheid om in geval van aansprakelijkheid van meer partijen één partij aansprakelijk te stellen voor heel de schade. In het wetboek Burgerlijke Rechtsvordering lees ik:

De rechter kan, indien een verzoekschrift over hetzelfde of een verknocht onderwerp reeds bij een andere rechter is ingediend, de verwijzing naar die andere rechter bevelen. Een verzoek daartoe kan worden gedaan tot de aanvang van de behandeling. De griffier zendt een afschrift van de beschikking, alsmede het verzoekschrift en de overige stukken van het geding ter verdere behandeling aan de rechter naar wie is verwezen. [12]]

Wat er volgens mij moet gebeuren kan dus volgens de wet. Maar mijn advocaat tegenover wie ik eindelijk zit doet dat niet.

De belangrijkste vragen en mijn grootste twijfels staan boven aan de agenda. Ik kijk mijn advocaat vol verwachting aan, maar vrijwel onmiddellijk blijkt dat mr. Kulstee de hem al weken tevoren toegestuurde agenda niet bekeken heeft. Hij weet van toeten noch blazen. Hij lijkt wel een beunhaas die al het werk aanneemt dat op hem af komt en maar ziet wat er van komt.

Ik sta blijkbaar onder aan zijn lijst. Een hele dag en een retour Wehl-M. naar de knoppen. Verdomme! Maar mr. A. Kulstee doet vriendelijk, bestelt koffie, neemt alle tijd. Hij praat over een overstelpende drukte op kantoor, de ziekte van zijn secretaresse en een kantoorgenoot, hij toont begrip voor wat mij dwars zit en hij lijkt zich zelfs bezorgd te maken. We roken. Sigaren en sigarettenrook verstrengelen zich en lijken elkaar de hand te schudden. Ik voel de onvrede en woede in rook opgaan. Misschien heeft hij het echt te druk gehad en krijgt hij nu eindelijk tijd om zich voor mij in te zetten.

De rust op het juridische front is echter maar betrekkelijk en van korte duur. Mijn onvrede over het doen en vooral nalaten van mr. A. Kulstee neemt al weer snel grote vormen aan en wordt van woord tot woord, van brief tot brief erger en erger. De enige oplossing bij problemen met je advocaat is een nieuwe advocaat. Die oplossing schuif ik maar voor mij uit. Twijfel en onzekerheid stormen door mijn hoofd. Een nieuwe advocaat, waar vind ik die, alles weer opnieuw uitleggen, en wat gaat dat kosten? [13]]


Hoofdstuk 3

- De tweede advocaat / mr. dr. ing. J.C. Cneep

Het belang van de cliënt, niet enig eigen belang van de advocaat is bepalend voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te behandelen.

Gedragsregels, NOvA, Nederlandse Orde van Advocaten, 1992. Regel 5.

Maart 1993

Begin maart 1993 sturen vrienden uit Brabant, die weten wat ik wil, mij artikelen uit de Brabantse kranten De Stem en het Brabants Nieuwsblad, vol met lovende informatie over een advocaat, gespecialiseerd in medisch letsel. Zijn naam: mr. dr. ing. J.C. Cneep, kantoorhoudend te Bo. in West-Brabant. Ook landelijke kranten en weekbladen doen verslag van de goede werken die deze letselschadeadvocaat verricht. Daarnaast komt in Tv-programma's en op de radio de deskundigheid van mr. Cneep onze huiskamer in rollen.

Gedreven door mijn radeloosheid en twijfel over mr. A. Kulstee besluit ik om mr. Cneep te bellen. In tegenstelling tot mr. A. Kulstee krijg ik hem vrijwel onmiddellijk te pakken. Uiteraard lucht ik mijn hart over mijn zorgen en twijfels over mr. A. Kulstee. Wij spreken af dat ik hem vast wat informatie stuur. Ook maken wij een afspraak om, zoals mr. Cneep dat uitdrukt, eens aan elkaar te ruiken.

19 Maart 1993 gaan mijn vrouw en ik naar het kantoor van mr. Cneep aan de Stationsstraat te Bo. Een mooi herenhuis, vlak bij het station. Het valt in het niet bij het deftige en monumentale pand van advocatenkantoor Kulstee en Drammen. Wij wachten in de sober ingerichte wachtkamer en kijken af en toe de Stationsstraat in.

We horen lawaai in de muur aan de straatzijde. Het komt van de post, die in de brievenbus valt. De brievenbus zit tot onze verwondering in de muur van de wachtkamer.

De 125 gestencilde A 4-tjes met mijn verhaal Een ongeluk komt zelden alleen, krantenartikelen, brieven, medische rapporten, rechterlijke uitspraken, heb ik mr. Cneep allemaal al opgestuurd. Op een vel papier heb ik voor de zekerheid kort en krachtig geschreven wat ik wil: erkenning, verwijdering van de flauwekul over mijn premorbide karakterstructuur uit alle medische en andere bestanden, een oordeel van een deskundige en een beoordeling door één en dezelfde rechtbank van de schade die de neurologen en de psycholoog veroorzaakt hebben.

Ik lees het nog eens door. Na mr. A. Kulstee wil ik er bij zijn eventuele opvolger geen enkel duur te betalen misverstand over laten bestaan, wat ik wil.

Ik zie het papier nu nog voor mij. In kapitale letters heb ik getikt wat ik wil.

Na ongeveer een kwartier komt er een secretaresse, die vraagt: Wilt u mij volgen?

Even later staan we tegenover de in de publiciteit als zeer kundig en sociaal bewogen afgeschilderde advocaat. Ik ruik een licht en zoetig parfum dat storend mijn neus binnenkomt. Mr. Cneep, een stevige man van iets in de 50, een groot, dik hoofd met kleine oogjes, grote handen, een vlot modern pak, gele stropdas, een bril, die aan een koordje vlak boven een beginnend buikje bungelt. In een blauwe overall, met rode sjaal en een pet zou hij prima model hebben kunnen staan voor een veehandelaar, is mijn eerste gedachte.

Ik overhandig het papier waarop staat wat ik van hem wil. Mr. Cneep neemt het aan en schuift het omzichtig in een van de felgele mappen die voor hem op tafel liggen. In die mappen blijken de gegevens te zitten, die ik hem opgestuurd heb.

Op een van die mappen lees ik: verhaal cliënt. Ik zie de 125 gestencilde pagina’s zitten. Mijn verhaal Wie niet horen wil moet voelen.

Mr. Cneep loopt over van formaliteit en plichtplegingen en praat anders dan de gemiddelde veekoopman. Zijn werkkamer is bescheiden, niet groter dan een huiskamer, netjes opgeruimd en kijkt uit op een klein binnenplaatsje, met wat gras, waar wat krokussen hun kop opsteken.

Wij worden beleefd verzocht plaats te nemen aan een mooie tafel, die in vergelijking met die van de werkkamer van mr. A. Kulstee een eenvoudige keukentafel lijkt. Dat drukt de kantoorkosten wellicht, is mijn tweede gedachte. Mr. Cneep bladert opzichtig in een van de felgele mappen. Dan neemt hij het woord en staat het vrijwel niet meer af.

Ik probeer van alles te zeggen en te verduidelijken. Per slot van rekening weet ik, en niet hij, wat ik wil. Ik zeg hem dat mijn vrouw geen deel uitmaakt van een maatschap, maar parttime waarnemend interniste is en dat haar inkomen daarom maar een kwart van dat van een medisch specialist bedraagt.

Hij hoort het niet. Ik herhaal de boodschap.

Mr. Cneep knikt heel eventjes, maar uit die knik kan ik niet opmaken of mijn boodschap is doorgedrongen. Zijn hoofd, waar een mij irriterende zelfvoldaanheid vanaf straalt, laat hij rusten in zijn grote handen, die hij als een kom om zijn kin en vlezige, rozige wangen gevouwen heeft.

Mr. Cneep spreekt op een zeer monotone wijze. Geen hoge, geen lage tonen, geen intervallen in toonhoogte, geen emoties, maar koude woorden die in een lange, telkens dezelfde rijen uit zijn mond rollen. De meeste woorden gaan over geld en over de hem toekomende specialistenfactor van anderhalf maal het uurloon voor advocaten. Over mijn juridische vraag wordt amper gesproken. Ik doe een poging om hem daarop te wijzen.

Uw zaak is mij reeds volkomen duidelijk, laat mr. Cneep zich ontvallen.

Onmiddellijk daarna hervat hij zijn college over zijn honorarium. De schrik slaat ons om het hart. Een uurloon van - inclusief de specialistische factor - van fl. 397,50 ex. BTW. [14]] Bijna twee keer zoveel als het uurloon van mr. A. Kulstee. Maar mr. Cneep herhaalt wel een paar keer de ook in vele kranten afgedrukte informatie:

Ik ben eigenaar van een groot aantal hectares landbouwgrond, die ik verpacht heb en ik ben dus niet afhankelijk van het inkomen uit mijn advocatenpraktijk. Het is mij niet om het geld te doen.

Zijn blik is niet op een van ons gericht maar op een punt ergens aan het plafond. Wij proberen zijn blik te vangen. Na verloop van tijd merkt hij dat. Hij kijkt ons even aan om dan met dezelfde monotone stem, die een beetje plechtstatig begint te klinken te zeggen:

Neemt u mij niet kwalijk dat ik u niet aankijk. Dat doe ik echter om mij in uw belang zo goed mogelijk te concentreren.

Vervolgens prikt hij zijn specialistenblik weer op het plafond en hervat hij geconcentreerd zijn college. Mijn vrouw en ik wisselen een blik waarin vragen elkaar kruisen.

Ik voel onbehagen en antipathie in golven opkomen, maar toch blijf ik luisteren naar het monotone geluid dat door de kamer klinkt.

Beiden horen we hoe mr. Cneep zich in ernstige mate afzet tegen de deskundigheid van mr. A. Kulstee. Diverse keren brengt hij naar voren dat hij grote vraagtekens zet bij het door collega mr. A. Kulstee gevoerde beleid. Ook wijst hij zeer serieus op de mogelijkheid om mr. A. Kulstee aansprakelijk te stellen voor de mij toegebrachte juridische schade. Met name en met veel nadruk stelt hij met veelbetekenende blik:

Het dagvaarden door collega mr. A. Kulstee in vier zaken is totaal overbodig geweest, heeft voor u onnodige kosten veroorzaakt en bovendien uw juridische positie verzwakt. Eén aangetekende brief aan de betreffende medici zou voldoende geweest zijn. Daarnaast had mr. A.F.M. Kulstee kunnen volstaan met één dagvaarding, uiteraard in de sterkste zaak.

Wat ik op eigen kracht al aan de weet gekomen was, dat zegt mr. Cneep, terwijl hij een korte veelbetekenende blik op ons werpt.

De telefoon gaat. Mr. Cneep wendt zijn blik van het plafond naar ons, trekt zijn handen van zijn hoofd en met een verontschuldigend, formeel, haast ingestudeerd gebaar neemt hij de telefoon op.

Met van Lotharingen, horen wij duidelijk.

Dag Ruud, kerel, hoe is het met jou?, antwoordt mr. Cneep enthousiast, hetgeen na zijn lange monotone monoloog opvalt.

Ruud van Lotharingen, dat is de advocaat, die namens de verzekeraar AEGON de belangen van de neuroloog Dorren behartigt en zo te horen een zeer goede bekende van mr. Cneep is. Die verzekeraar heeft alle aansprakelijkheid van Dorren afgewezen. Het telefoongesprek met mr. van Lotharingen wordt afgesloten met de afspraak, die mr. Cneep zichtbaar enthousiast maakt, dat zij elkaar de week erop in Zürich zullen ontmoeten.

Waarom ontmoet de letselschadeadvocaat mr. Cneep, die opkomt voor slachtoffers van medici en onwillige verzekeraars, de letselschadeadvocaat mr. van Lotharingen, van de AEGON, die de belangen van de beroeps-aansprakelijkheidsverzekering van de neuroloog Dorren vertegenwoordigt, vraag ik mij af? Zij dienen immers volstrekt tegengestelde belangen en zeker in de zaak tegen de neuroloog Dorren uit B., waarin mr. Cneep wellicht mijn belangen gaat dienen. Ik besluit mijn mond te houden.

Mr. Cneep legt de hoorn op de haak, kijkt ons even verontschuldigend aan, wendt dan zijn blik opnieuw naar het plafond, plooit zijn gezicht in de kom van beide handen en hervat zijn college.

Dagvaarden in vier zaken, herhaalt mr. Cneep, is een volstrekt onnodige handeling geweest, die, naar ik op het eerste gezicht kan inschatten, zelfs als klachtwaardig, onjuist en schadelijk jegens u bestempeld dient te worden.

Vervolgens noemt hij diverse voorbeelden van gevallen waarin hij falende collegae als mr. A. Kulstee met succes aansprakelijk heeft gesteld en letterlijk spreekt hij de woorden, die wij in vele kranten gelezen hebben:

Ik aarzel niet om collegae die maar wat aan rotzooien in rechte aan te spreken.

Die woorden doen mij echt goed.

Dan pakt hij van drie grote stapels op de schouw een groot stuk papier en overhandigt dat aan ons. Het blijkt een kopie van een paginagroot artikel uit de Telegraaf te zijn, waarin naast die aansprakelijkheidstelling van aanrotzooiende advocaten ook andere heldendaden van mr. Cneep breed uitgemeten worden. Van de tweede stapel krijgen we een tweetal brieven van de Deken waarin klachten van ex-cliënten over de tarieven van mr. Cneep door de Deken als van nul en generlei waarde gekwalificeerd worden. Van de derde een drietal A-viertjes met Algemene Informatie voor cliënt, die vrijwel geheel uit informatie over de declaratie bestaat en sterk de nadruk legt op het feit, dat indien en voor zover die aansprakelijkheid vaststaat, alle advocaatkosten voor rekening van de aansprakelijke partij, d.w.z. diens verzekeraar komen. Over de mogelijkheid dat de aansprakelijkheid niet komt vast te staan en de financiële consequenties daarvan, blijkt de Algemene Informatie nauwelijks informatie te geven. Vervolgens stelt mr. Cneep met enige nadruk, hetgeen de monotone monoloog iets verlevendigt, een vraag:

Is mr. A. Kulstee wel letselschadeadvocaat?

Ter beantwoording van die vraag pakt hij, zonder ons antwoord af te wachten, van de schouw een boekwerkje met daarin de namen van de letselschadeadvocaten in Nederland, waarin hij met zijn grote vingers begint te bladeren. Dan deelt hij ons met een veelzeggende blik uit zijn kleine oogjes, die over zijn bril heen kijken en even op ons gericht zijn, mede:

Mr. A. Kulstee is geen letselschadeadvocaat en zelfs geen medisch letselschadeadvocaat.

Daarna richt hij zijn blik weer naar het plafond en wijst op de consequenties die dat heeft voor een cliënt, die een oplossing zoekt voor een medische letselschade. Om het belang van zijn boodschappen goed door te laten dringen, last hij van boodschap tot boodschap een korte pauze in.

De volgende boodschap is dat hij na bestudering van het dossier de cliënt altijd zwart op wit laat weten hoeveel kans hij haar of hem geeft.

Ook wijst hij er met zeer veel nadruk op, zoals later ook uit zijn meegegeven algemene informatie blijkt, dat vanaf het moment dat de tegenpartij de aansprakelijkheid heeft erkend, alle advocaatkosten voor rekening van die tegenpartij komen.

En daar heb ik nogal enige ervaring mee! , zegt mr. Cneep met een lichte triomf, die niet te horen maar wel van zijn roze, gezicht af te lezen is.

Ik heb zeer goede contacten met de verzekeringswereld en .…. de pers, voegt hij eraan toe. Procederen is bij mij alleen maar in uitzonderlijke gevallen nodig.

Ten slotte stelt hij ons voor om uitgaande van de gegevens, die wij hem al verstrekt hebben en nog zullen verstrekken, een second opinion te schrijven tegen betaling van het aantal uren dat hij daarvoor nodig heeft, zodat wij aan de hand daarvan onze keuze kunnen maken. Aan de deur drukt hij ons de inderdaad vlezige hand, waar de warmte van zijn gezicht nog vanaf straalt en stelt hij, terwijl hij ons voor de eerste keer heel even echt aankijkt, zijn eerste en ook laatste persoonlijke vraag, waaruit zelfs enige bekommernis lijkt te spreken:

Heeft u kinderen?

Op die eerste blijk van belangstelling reageren wij natuurlijk. Na al zijn financiële informatie kan ik het niet laten om te onderstrepen hoeveel geld kinderen wel niet kosten. Een blauwe BIC-pen met een kromgebogen clipje heb ik per ongeluk in mijn zak gestoken. Ik mag hem houden van mr. Cneep.


Maart – april 1993

Kiezen tussen twee kwaden

Op de lange weg terug naar huis, laten we de indrukken over mr. Cneep nog eens door het hoofd gaan. Thuis gekomen praten wij er met elkaar en met anderen over. ‘s Nachts lig ik in mijn bed te draaien en te woelen tussen de advocaten Kulstee en Cneep. Een duur gedraai, een duur gedraai, een duur gedraai, dreunt het in mijn kop!

Beiden spoken door mijn hoofd. Ik weet het niet meer. De een vind ik een aardig mens, maar een advocaat die het in mijn geval niet goed doet, van alles vergeet en er niet is als hij er zijn moet en de ander een verschrikkelijk formeel, arrogant, glibberig wezen, dat althans de indruk wekt een goed advocaat te zijn.

Dagen en nachten schuif ik de vraag voor mij uit aan welke meester ik mijn belang zal toevertrouwen. Vaak denk ik:

Kon ik maar zelf voor mijn belangen opkomen of die uit handen geven en in handen leggen van mensen die mij echt kennen en die ik goed ken en vertrouw. Kon ik maar aan de erkenning, die ik wil, samen met mijn vriend werken. Die kent mij al een heel leven en weet precies wat ik wil en waarom. Verder met mr. A. Kulstee? Weer opnieuw proberen op één lijn met mr. A. Kulstee te komen of naar mr. Cneep.

Ik twijfel en blijf twijfelen. Een andere advocaat, ja of nee? Het eerste gesprek met mr. Cneep is in tegenstelling tot de advertenties van de Nederlandse Vereniging van Letselschadeadvocaten niet gratis, maar wordt voor zo’n fl. 600,-- in rekening gebracht. Ik weet het niet meer. Het is mijn vrouw die uiteindelijk de knoop doorhakt.

Cneep is volgens mij een kundig advocaat. Hij is wel duur, maar hij heeft toch gezegd en geschreven dat het hem niet om het geld te doen is. Hij durft het tegen gevestigde machten zoals bijvoorbeeld het Medisch Tuchtcollege op te nemen en hij is ook bereid om falende confraters zoals mr. A. Kulstee hard aan te pakken. Zoals het nu bij Kulstee gaat, dat is voor niemand goed. Cneep heeft ervaring met medisch letsel. Met hem ben je er het eerst vanaf en dat is toch voor jou en voor ons allemaal het beste.

We laten mr. Cneep, zoals hij ons voorstelde, een second opinion schrijven en dan nemen we een beslissing aan de hand van het percentage kans op succes, dat hij beloofd heeft aan te zullen geven

Ik stuur mr. Cneep keurig gerangschikt de gegevens die hij nog nodig zei te hebben.


April 1993

- De second opinion van mr. dr. ing. J.C. Cneep

Een paar weken later, op 21 april 1993, schuift de postbode van de PTT de met fl. 1,60 gefrankeerde second opinion door de brievenbus. De second opinion zelf kost fl. 4.047,88.

Mijn vrouw en ik lezen en herlezen een dure, maar goede, duidelijke uiteenzetting van de feiten en de uitgezette juridische marsroute, zoals mr. Cneep dat uitdrukt. Er wordt gewezen op het belang van het deskundigenrapport, waaraan mr. A. Kulstee maar niet aan toe komt. De te zetten juridische stappen worden duidelijk aangegeven.

Maar mr. Cneep verbindt aan die aansprakelijkheid in zijn second opinion nog niet de in het gesprek en in de pers aangekondigde juridische actie.

Ik aarzel niet om collegae die maar wat aan rotzooien, in rechte aan te spreken.

Aangezet door de woorden van mr. Cneep ga ik er in een blindelings vertrouwen, dat een cliënt volgens de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) in zijn advocaat moet kunnen stellen, van uit dat de juridische actie tegen mr. A.F.M. Kulstee niet lang meer op zich zal laten wachten. Al met al klinken er uit de second opinion, hoe je die ook leest, zeer positieve tonen op over de verantwoordelijkheid van de artsen. En daar is het mij om te doen.


Punt 2 b.:

Wat betreft de immateriële schade kan gezegd worden dat u die in ieder geval hebt geleden. Gedurende een groot aantal jaren hebt u moeten leven met een miskenning van het u aangedane letsel. Wat betreft de materiële schade vind ik in het dossier echter geen enkel stuk, zelfs geen poging om achter het antwoord op deze vraag te komen. Pas op 18 januari 1993 doet collega mr. A.F.M. Kulstee een voorzichtige poging om een indicatie daarvan te krijgen. Hij verzuimt echter de vraag te stellen welke schade het gevolg is van het ongeval en welke het gevolg is van het foutief medisch handelen. Er had een exacte schadeberekening kunnen/moeten plaatsvinden door een schade-expertisebureau of door de behandelend advocaat.

Punt 2 d.:

Mr. A. Kulstee onderbelicht dat de aansprakelijkheid van de veroorzaker van het ongeval geen afbreuk doet aan de aansprakelijkheid van degenen, die de medische fouten hebben gemaakt, mits deze fouten de schade vergroot hebben. De medici zijn aansprakelijk voor zover de schade is vergroot. De acte van dading doet geen afbreuk aan de aansprakelijkheid van de foutief handelende artsen.


Uit de slotopmerkingen:
Punt 3 a:

Mr. A. Kulstee heeft de wettelijke rente wel aangezegd doch in rechte niet gevorderd.

Punt 3 b:

Ten onrechte stelt mr. A. Kulstee dat de verjaring slechts gestuit kan worden door dagvaarding.

Punt 4 a.:

Wat te doen?

Punt 4 b.:

Door deskundigen te beantwoorden vragen?

Punt 5:


Welke concrete stappen?

Uit de second opinion blijkt hoe dan ook niet dat mr. Cneep ons onomwonden en duidelijk afraadt om van verdere (juridische) stappen af te zien.

Nergens vinden we het door mr. Cneep aan ons en in de pers beloofde percentage kans om de erkenning die ik wil te bereiken. Op grond van dat percentage hadden we een besluit willen nemen.

Mijn vrouw en ik wikken en wegen. De in de second opinion duidelijk omschreven fouten en de aansprakelijkheid daarvoor van mr. A. Kulstee, de duidelijke marsroute, zijn heldere visie, de uitspraken van mr. Cneep dat het hem niet om het geld te doen is, zijn vraag naar onze kinderen, de al behaalde successen van mr. Cneep, zijn in de pers aangeprezen deskundigheid en zijn bezorgdheid om het lot van letselschadeslachtoffers: ik pak letselschadeslachtoffers met fluwelen handschoentjes aan en ik voel mij meer sociaal werker dan advocaat. Alles doet zijn werk om ons tot het besluit te brengen om in zee te gaan met mr. Cneep.

In een begeleidende brief nodigt mr. Cneep mij uit om op zijn kantoor mondeling verder te overleggen.

Uiteraard zal ik in dat overleg mr. Cneep vragen om duidelijkheid te verschaffen over voornoemd percentage en de tegen mr. A. Kulstee in te zetten juridische acties. Ik wil weten waarom hij een en ander niet vermeld heeft.


April 1993

- Het tweede en laatste bezoek aan mr. Cneep.

Op grond van de second opinion ga ik dus in zee met mr. Cneep. In april 1993 spoor ik naar Bo. in West-Brabant, drie en half uur heen en drie en een half uur terug voor het tweede gesprek met mr. Cneep.

Ik wil mijn juridische vraag, die ik mr. Cneep al schriftelijk heb doen toekomen mondeling zo duidelijk mogelijk toelichten. Ik ga er vanuit dat mr. Cneep mijn verhaal Een ongeluk komt zelden alleen gelezen heeft. Ook uit dat verhaal moet hem duidelijk worden wat ik wil. Een medischletselschadespecialist als mr. Cneep moet toch kunnen begrijpen wat ik wil. Het is al genoeg wanneer hij de moeite neemt om de duidelijke taal en de duidelijke woorden uit de veroordelingen van de Medische tuchtrechter te lezen of al mijn brieven aan de neurologen en de psycholoog. Dat denk ik terwijl de trein naar Bo. dendert.

Een zwijgzame secretaresse posteert mij in de wachtkamer. Het is 10.45 uur. Om 11.00 uur heb ik afgesproken. Ik hoor dat er weer post in de brievenbus in de muur valt en vraag mij af hoe die brievenbus in de wachtkamer terechtgekomen is. Net als bij mr. A. Kulstee moet ik wachten. Om ongeveer 11.30 uur komt de secretaresse en vraagt mij of ik haar wil volgen. Na dik een half uur wachten volg ik graag.

Even later zit ik aan tafel bij mr. Cneep.

Weer steunt zijn hoofd in de kom van zijn handen. Weer kijkt hij in opperste concentratie naar het plafond en niet naar mij. Hij draagt ditmaal een modieus lichtpaars pak en een bij die kleur passende stropdas. Ik vraag hem voordat hij met zijn college kan beginnen naar het percentage kans dat hij ons beloofd had. Daar draait hij erg luchtig omheen:

Ik denk, mijnheer Terharte, dat u dat verkeerd begrepen hebt. In het licht van de feiten is uw zienswijze volstrekt onmogelijk. Veronderstel, ik geef u 90 % kans dat u uw zaak wint en u verliest toch, dan zou u mij daarop aan kunnen spreken, zegt mr. Cneep.

In mijn hoofd komt een ingezonden artikel van een man die zijn advocaten vergeleek met palingen in een emmer met snot. Die gedachte schud ik van mij af en verwijs mr. Cneep naar zijn eigen uitspraken over het verstrekken van een kanspercentage in kranten en in de door hem aan mij gegeven Algemene Informatie voor Cliënten. [15]]

Maar mr. Cneep gaat onmiddellijk - op tamelijk vertrouwelijke toon - over op de Penthouse van die week, waarin verslag wordt gedaan van zijn Harley Davidson-avonturen en die van zijn motorkameraden in Mexico.

De verslaggever heeft er wel wat moois van gemaakt, zegt hij met een haast vertrouwelijk glimlachje, dat alleen voor mij bestemd lijkt te zijn. Ik wil - in een poging een komische duit in het zakje te doen - vragen of hij zijn confrater mr. A. Kulstee in Mexico tegen het lijf gelopen is.

Onmiddellijk daarna probeer ik de aandacht van mr. Cneep te vangen voor de aansprakelijkheid van mr. A. Kulstee, waarover hij in zijn second opinion de mond vol heeft. Maar mijn poging daartoe strandt op de woordenvloed van mr. Cneep over rafting, een sport waar hij ook een fervent liefhebber van blijkt te zijn. Over het percentage en de aansprakelijkheid van mr. A. Kulstee wordt niet meer gesproken. De erkenning van de medici die ik wil en waarvoor ik gekomen ben komt niet aan de orde. Het oordeel van deskundigen dat ik wil en de mogelijkheid tot verwijzing naar één en dezelfde rechtbank blijven onbesproken. De tijd gaat voorbij met de verhalen van mr. Cneep over zijn eigen avonturen.

Ik kijk met veel nadruk op mijn horloge en moet daarna mr. Cneep wel erg verschrikt aangekeken hebben, want deze deelt op dezelfde monotone wijze mede:

Mijnheer Terharte, U hoeft niet bang te zijn dat deze tijd in rekening gebracht wordt.

Vervolgens gaat hij weer verder met vertellen. Na het verhaal over zijn raftingavonturen hervat hij zijn college over letselschade en de goede mogelijkheden om via hem de schade die medici veroorzaken te verhalen. Ik voel de dure tijd, minuut na minuut wegglippen. Aan het eind van een lange zin doe ik nog een keer een poging om op zijn eigen uitspraken in kranten over het toegezegde percentage kans op succes te wijzen. Mijn woorden dringen tot mr. Cneep door. Want hij zegt met een heel dun, fijn glimlachje:

We moeten niet alles geloven, mijnheer Terharte, wat de krant schrijft.

Dan hervat hij zijn monoloog. Ik wil zeggen dat hij de krant op de onjuiste informatie over genoemd percentage had kunnen wijzen, dat hij in zijn algemene informatie voor cliënten beter geen gewag had kunnen maken van het door hem te noemen percentage. Het lukt niet. Weer probeer ik om tot een dialoog te komen over de manier waarop de erkenning die ik wil het best bereikt kan worden. Mijn poging om mr. Cneep deelgenoot te maken van wat ik wil en hoe ik dat wil, levert niet meer op dan de hooghartige opmerking dat hij dat het beste weet. En met een korte blik op mij, die kennelijk de bedoeling heeft vertrouwen uit te stralen zegt hij: Ik heb uw zaak goed op een rij staan, meneer Terharte, daar kunt van op aan.

Na een dik half uur word ik met een negental felgele mappen de wachtkamer in gedirigeerd. Op de mappen staan de namen van de neurologen en de psycholoog geschreven. Ook zijn er mappen waarop geschreven staat: Medisch Tuchtcollege / Centraal Medisch Tuchtcollege, Gesloten dading, Diversen. Mr. Cneep verzoekt mij om mijn gegevens, voor zover ik dat nog niet gedaan heb, op volgorde en op onderwerp in die gele mappen te stoppen. Na anderhalf uur werken word ik weer in zijn werkkamer ontboden. Ik ben net klaar.

Het is een hele klus, mijnheer Terharte, maar ik heb uw zaak goed op een rij staan, herhaalt mr. Cneep zelfverzekerd, maar zonder mij aan te kijken. Dan staat hij op en pakt een boek van een grote stapel op de schouw. Het is een in een hard blauwe kaft ingebonden boek met de titel Het waterschapsbestuur. [16]] Ik krijg het cadeau.

Het is mijn academisch proefschrift, zegt mr. Cneep met de mij inmiddels bekende zelfvoldaanheid. Ik slaag er nog wel in om mr. Cneep op de man af te vragen of hij mr. A. Kulstee nu wel of niet aansprakelijk stelt. Mijn vraag doet mr. Cneep af met de woorden:

Dat kost meer studie mijnheer Terharte.

Dan wacht hij even om er met een beleefd, verontschul-digend lachje aan toe te voegen:

En meer geld.

Vervolgens neem ik afscheid van mr. Cneep, die mij verzekert dat hij voor mij met een enorme klus aan de slag gaat, nadat ik een voorschot betaald heb van fl. 9.621,49. Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Op het station van B. koop ik de Penthouse en lees in de trein dat de verklaring voor de veelbetekenende glimlach van mr. Cneep zit in het zinnetje Kon je hem nog overeind krijgen, waarbij door zijn Harley-vrienden uit Mexico in het midden wordt gelaten of daarmee de omgevallen Harley of wat anders wordt bedoeld.


28 april 1993

- Het eerste telefoontje van mr. dr. ing. J.C. Cneep.

28 April, 's avonds om 18.30 uur gaat de telefoon.

Met Cneep, hoor ik.

Hij zegt dat het Tv-programma Met Witteman aandacht wil besteden aan letselschade en letselschadeslachtoffers. Daaraan doet hij en een aantal van zijn cliënten ook mee. Hij wijst mij uitgebreid op het belang, ook voor mij, van een dergelijke uitzending. Wel een paar keer zegt mr. Cneep:

Publiciteit, mijnheer Terharte, is een machtig en goedkoop wapen.

Bij het woord goedkoop moet ik ineens aan duur denken en met een blik op mijn horloge stel ik vast dat het al duur is. Die schrik klinkt blijkbaar in mijn stem door, want mr. Cneep deelt geruststellend mede:

Dit gesprek zal ik u natuurlijk niet in rekening brengen, mijnheer Terharte.

Mr. Cneep blijkt als het om geld gaat, zelfs op lange telefonische afstand over fijne gevoelens te beschikken. De volgende dag om 11.00 uur zal hij mij hierover terugbellen. Ik moet er maar eens over nadenken.

Dat doe ik. Samen met mijn vrouw en vrienden komen we tot de conclusie, dat het Tv-programma niet geschikt is voor mijn niet in een paar woorden uit te leggen juridische vraag. Ik besluit dan ook om niet aan dat programma mee te werken en ben eeuwig dankbaar dat mij een openbaar optreden samen met mr. Cneep bespaard gebleven is.

Op 29 april 1993 laat mr. Cneep één en dezelfde brief uitgaan naar de al door mr. A. Kulstee gedagvaarde neurologen en de psycholoog met het verzoek om het bloedend mes van tafel te halen en de zaak vooralsnog in de ijskast te plaatsen en op basis van het harmoniemodel af te wikkelen.

Tevergeefs. De advocaten van de neurologen en de psycholoog willen de door mr. A. Kulstee begonnen rechtstrijd niet meer stoppen, tenzij ik mijn vordering intrek. In geen van de brieven wordt met een woord gerept over de erkenning die ik wil. Ook over de rectificatie die ik wil schrijft mr. Cneep niet. Het woord secundaire victimisatie, [17]] dat voor mij in de loop van de jaren boekdelen is gaan spreken en waarvoor ik bevestiging in boeken en kranten vind, valt niet één keer.

Mijn rechtsvraag spreekt net als bij mr. A. Kulstee niet uit de woorden van mr. Cneep. Geen woord over het levenslange onvermogen van een aantal medici en een psycholoog om hun ongelijk toe te geven en de gevolgen ervan goed te maken. Geen woord dat hun verantwoordelijkheid jegens mij onderbouwt, geen argument dat bijdraagt aan de te ondernemen poging de zaak op basis van het harmoniemodel af te wikkelen, zoals mr. Cneep dat uitdrukt.

Net als mr. A. Kulstee, waagt mr. Cneep slechts één peperdure brief aan een mogelijke minnelijke schikking en onderbouwt hij de redelijkheid en de noodzaak daarvan nauwelijks. Hij vraagt niets aan mij, ook al weet ik alles. Hij overlegt niets met mij. Hij doet maar wat. Daarom komt er geen vrede, maar slechts een zich meer en meer uitbreidende oorlog aan het rechtsfront, die mij geld en onvrede kost en mr. Cneep en zijn confraters geld oplevert.

Net als bij mr. A. Kulstee is de twijfel gezaaid. Weer wil ik nog van geen twijfel weten. Er rest mij, net als alle mensen die met de hulp van een advocaat recht moeten zoeken, maar één ding en dat is hopen en wachten en nog eens wachten, met een uitzondering voor de rekening, die vrijwel altijd op tijd komt.



Eind juni 1993

- De eerste klap van de zweep van mr. dr. ing. J.C. Cneep

Op 30 Juni 1993 valt de eerste klap van de zweep van mr. Cneep. Die dag krijg ik een brief, waaruit blijkt dat hij zich op wezenlijke punten niet houdt aan de marsroute, zoals hij die in zijn duurbetaalde second opinion heeft aangegeven. Ik heb die second opinion vóór het besluit om mijn belangen aan mr. Cneep toe te vertrouwen regel voor regel doorgenomen en er uitvoerig met vrienden over gesproken. Ik ben in alle staten. Ik voel mij in de steek gelaten. Dagenlang jaagt de vraag door mijn kop en door mijn lijf: Waarom, waarom doet mr. Cneep niet wat hij mij in zijn second opinion beloofd heeft.

Ik pak de second opinion van 20 april 1993, die mij fl. 4.047,88 gekost heeft, er bij en leg die naast de brief van 30 juni 1993.

Ik lees onder de kop 4 Wat te doen en onder 5 Welke concrete stappen:

Door deskundigen dient de vraag beantwoord te worden of de neuroloog Schouwink en de psycholoog Kuypers verwijtbaar foutief gehandeld hebben.

In de brief van 30 Juni 1993 komt het woord deskundige niet meer in de juridische bagage van mr. Cneep voor.

In zijn second opinion van 20 april 1993 schrijft de letselschadespecialist dat het medisch foutief handelen van de neurologen Dorren en Frederiks vast staat op basis van de uitspraken van het Medische Tuchtcollege.

Bij die constatering laat mr. Cneep het echter.

In dezelfde brief van 30 juni 1993 stelt mr. Cneep, tegen zijn eigen advies in, voor om alleen in de zaak tegen de psycholoog Kuypers, verder te procederen. Dat wil ik niet en dat is ook niet afgesproken. Mijn kop splijt bijna. Kuypers is voor mij maar een bange psycholoog, een meelopertje, die de geleerde woorden van de grote neurologen heeft overgeschreven. Hij draagt geen verantwoordelijkheid voor de ellende thuis noch voor de dood van mijn vader. Met Kuypers kreeg ik pas in 1974 te maken. Toen was het kwaad al geschied door met name de neuroloog Schouwink.

Schouwink draagt op feitelijke gronden de grootste verantwoordelijkheid. Schouwink heeft de mening van Dorren over mijn vermaledijde premorbide karakterstructuur overgenomen, hij heeft mijn huisarts beïnvloed, die op zijn beurt mijn ouders tot wanhoop heeft gebracht en mij al drie maanden na het ongeluk aan het werk heeft gestuurd. Schouwink is het die mij gedwongen heeft om hem gegevens uit mijn jeugd te doen toekomen, die zijn vermeende gelijk hadden moeten aantonen. Hij was het die zijn leven lang zijn leugens en zijn fouten niet heeft goed gemaakt. Schouwink heeft de verzekeraar Holland een rapportage in handen gespeeld, waar jaren misbruik van is gemaakt ten koste van mij. Hem houd ik het meest verantwoordelijk voor de dood van mijn vader. Hij is de enige neuroloog die, met behulp van een sluwe advocaat en de zeker niet deskundige mening van de deskundige prof. Braakman, door het Medisch Tuchtcollege niet is veroordeeld voor exact dezelfde klachten waarvoor de twee andere neurologen wel veroordeeld zijn.

De beslissing van het Medisch Tuchtcollege is dan ook zeer aanvechtbaar. Tegen die uitspraak wil ik vechten. Mijn haat en mijn wrok richten zich vooral op Schouwink, die in mijn rechtsgevoel de grootste verantwoordelijkheid draagt. Vooral van Schouwink wil ik erkenning. Daarvoor ben ik eerst naar mr. A. Kulstee en vervolgens naar mr. Cneep gegaan. Voor die erkenning heb ik de deskundigen nodig over wie mr. Cneep in zijn second opinion spreekt. Daarvoor heb ik mr. Cneep nodig. Ik heb het hem allemaal geschreven en proberen te zeggen.

Maar die arrogante, glibberige man, die alleen maar naar zichzelf luistert, heeft het niet begrepen en begrijpt het niet. Wat ik hem ook schrijf, wat ik ook zeg, hij is er niet ontvankelijk voor. Ik voel het in mij knakken. Er schuift iets op, waarvoor woede en verbittering in de plaats komen. De rust die ik in lange en moeilijke jaren na het ongeluk bevochten heb, maakt plaats voor onrust.

Heel mijn dossier, dat mr. Cneep in bezit heeft, zit vol met mijn wens om de uitspraak van het CMTC ongedaan te maken en vooral om Schouwink ter verantwoording te roepen. De letselschadespecialist die in de media en ook tegenover mij keer op keer de vloer aanveegt met de waarde van het oordeel van de medische tuchtrechter, zoekt nu zijn heil bij het oordeel van hetzelfde medische tuchtcollege, dat ineens als gezagsvol wordt aangemerkt. In zijn brief d.d. 30 juni 1993 stelt hij letterlijk:

Uit de uitspraak van het Medisch Tuchtcollege (MTC) en het Centraal Medisch Tuchtcollege (CMTC) blijkt dat de vraag of Schouwink een verwijt kan worden gemaakt van het (achteraf beoordeelde) foutieve rapport, gelet op de toenmalige stand van de medische wetenschap ontkennend beantwoord wordt door het College voor Medische Tuchtrecht, door de getuige-deskundige prof. dr. Braakman en in navolging van hem door het Centraal Medisch Tuchtcollege.

Ik zie mij nu nog zitten. Op de tafel krantenartikelen en daarnaast de second opinion en de brief van 30 juni 1993 naast elkaar. Ik hoor mij nu nog hardop lezen:

Ik adviseer u om met de advocaat van de tegenpartij te overleggen om de procedure te royeren waarbij ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.

Ik voel nu nog de wanhoop omdat ik weet en lees dat na de advocaat mr. A. Kulstee ook de letselschadeadvocaat mr. Cneep het niet begrepen heeft.

De letselschadespecialist is zijn publiekelijk en ook tegenover mij beleden overtuiging over de waarde van beslissingen van de Medisch Tuchtrechter ontrouw. In de kranten lees ik en herlees ik:

Na de uitspraak van het MTC is mr. Cneep pas in actie gekomen. Hij wil niets weten van dit college en ziet veel meer heil in afhandeling van de hele zaak bij de gewone rechter. De medische tuchtcolleges functioneren niet naar behoren, stelt hij. Die zijn artsgericht en niet slachtoffergericht. Bovendien ontbreekt het soms bij zo'n college aan deskundigheid. Ook komt het voor dat er bij leden van zo'n college sprake is van verstrengeling van belangen. [18]] Mr. Cneep heeft geen enkel vertrouwen in de medische tuchtcolleges, die vegen alleen maar de eigen stal schoon. [19]]

Naast de wanhoop voel ik overal woede.

Juist omdat mr. Cneep in talrijke krantenartikelen de vloer aanveegt met uitspraken van het MTC heb ik mij tot mr. Cneep gewend. Daarom ben ik bereid om zijn hoge uurloon te betalen. In hem zag ik een bondgenoot in de strijd tegen de neuroloog Schouwink en tegen het MTC en het CMTC. Schouwink heeft immers op grond van de feiten, waar ik een boek vol over heb geschreven, de grootste schuld jegens mij op zich geladen. Iedereen met wie ik erover praat of die ik de stukken laat lezen snapt dat na 5 minuten. Mr. Cneep na uren en uren kostbare studie, herstudie en na twee peperdure gesprekken met mij niet.

Mr. Cneep neemt niet eens de moeite om de waarde en de juistheid van de beslissing van het MTC/CMTC kritisch te bestuderen. Het blijkt dat mr. Cneep, door welke omstandigheden dan ook, de zaken niet meer meester is. [20]]

Hij begint feiten en namen door elkaar te gooien. Prof. Jongkees wordt prof. Jankees en prof. Braakman wordt prof. Braking. De psycholoog wordt en blijft medicus. Dat alles na achttien en een half uur studie, herstudie, oriëntering, heroriëntering en uitwerking à raison van fl. 6,65 per minuut, exclusief BTW. Hij doet volstrekt onlogische voorstellen. Met name houdt hij zich niet aan zijn eigen voorstel om tot een deskundigenonderzoek te komen. En dat onderzoek was en is voor de erkenning die ik wil het allerbelangrijkste. Mr. Cneep zet geen enkele stap in de richting van het door mij gewenste getuigenverhoor. Telkens

blijkt dat mr. Cneep niet onthoudt wat ik hem zeg en schrijf.

Uit gesprekken met Terharte en andere slachtoffers van mr. Cneep, uit krantenartikelen, uit reacties van redacties van kranten en van radio en Tv-programma’s blijkt dat mr. Cneep door de jarenlange publiciteit enorm veel betalende klanten heeft gekregen. Alle feiten wijzen er op dat hij zaken niet meer uit elkaar kan houden, niet in de hand kan houden maar ook niet uit handen wil geven. Uit de algemene informatie, die mr. Cneep aan zijn cliënten verstrekt, blijkt dat hij vóór 1990 al 160 verschillende zaken in portefeuille had. Op dat moment moet de grote publiciteit via de TV, radio en de pers nog komen. Een redacteur van het programma Rondom Tien, waarbij mr. Cneep aan het woord en in beeld komt, vertelt dat zij in verband met de zeer vele telefoontjes naar aanleiding van de uitzending in de redactiekamer op een publicatiebord in grote cijfers het telefoonnummer van mr. Cneep hadden opgeschreven, zodat zijn medewerkers aan de talrijke bellers onmiddellijk het telefoonnummer konden doorgeven.

Vanaf het allereerste moment heb ik geprobeerd om eerst mr. A. Kulstee en toen mr. Cneep duidelijk te maken dat studie van het dossier van het verkeersongeluk niet zinvol is. Wat ik wil, heeft namelijk niets te maken met dat ongeluk, maar alles met de fouten van de betreffende medici en de psycholoog en vooral met de gevolgen daarvan voor mijn leven en de ontwikkeling daarvan. Mr. Cneep bestudeert en herbestudeert het dossier dat over het verkeersongeluk gaat wel en brengt zijn studie vorstelijk in rekening.

Ook heb ik mr. Cneep en daarvoor mr. A. Kulstee tot vervelens toe gezegd, geschreven, gebeden en gesmeekt om in de lopende procedures geen medische gegevens in te brengen over het ongeval. Voor de gevolgen van het ongeluk heb ik immers in 1981 een finale kwijting met verzekeringsmaatschappij van de vrachtwagenchauffeur gesloten. Dat is dus een gepasseerd juridisch station. Dat begrijpt iedere juridische leek en ik dus ook. De letselschadespecialist Cneep begrijpt dat klaarblijkelijk niet of beter niet meer. Hij onderneemt geen enkel juridische actie, zelfs niet de door hem zelf aangekondigde acties. Wat ik ook schrijf, wat ik zeg, hoe vaak ik ook bel of fax, mr. Cneep overlegt, net zoals mr. A. Kulstee, die stukken wel.

De rust en de zekerheid waarmee ik de strijd om erkenning begon heeft plaats gemaakt voor onrust, twijfel, onvrede, woede en spijt over al het weggegooide geld, de stipt op tijd binnenkomende rekeningen, de verloren tijd en moeite. Het is voor mij en voor vele mensen om mij heen niet te begrijpen dat de erkenning die ik wil van een aantal door het MTC veroordeelde neurologen ontaard is in een kostbare en glibberige juridische strijd, waar niemand meer zicht en grip op lijkt te hebben. Maar ik wel.

Ik begrijp en voel dat door het overleggen van niet ter zake doende stukken de aandacht inderdaad van de juridische kern wordt afgeleid. Ik ervaar dat de tegenpartij volop in de gelegenheid gesteld om een discussie te beginnen over zaken die niets maar dan ook niets met de erkenning, die ik wil, te maken hebben. Ik merk, zie en lees dat de rechter jarenlang op een dwaalspoor gebracht of beter misleid met niet ter zake doende medische rapporten en diagnoses. Ik ben wanhopig omdat er door verschillende advocaten op mijn kosten uitgebreid schriftelijk en mondeling volledig onnodig wordt geredetwist over de al dan niet gemiste medische diagnose whiplashletsel en de stand van de toenmalige wetenschap met betrekking tot whiplashtraumata. [21]]

Dat letsel had en heeft totaal niets met mijn juridische vraag te maken.

Mijn verwijten richten zich - zoals ik mijn advocaten zo vaak heb gezegd en geschreven - op het feit dat de gevolgen van de contusio cerebri ( = hersenkneuzing) ten onrechte in verband werden gebracht met mijn premorbide karakterstructuur (= al gevormde karakterstructuur). Na zeven lange procesjaren komt het recht niet toe aan de essentie van mijn vordering : de erkenning. Dat komt omdat mr. J.C. Cneep het whiplashletsel tegen de feiten en mijn zin onder de aandacht van de tegenpartij en de rechter brengt c.q. er niets aan doet om de stukken, die door mr. A. Kulstee al in het geding zijn gebracht er weer uit te halen. Daarmee levert mr. Cneep wederom een bewijs voor het niet te weerspreken feit dat mijn de juridische vraag niet begrepen, maar wel in rekening heeft gebracht.

Daarmee veroorzaakt de in de media bejubelde letselschade-advocaat letsel in plaats van dat weg te nemen. Dat begrijp ik en voel ik.

Daarom wijs ik mr. Cneep in vele brieven wijs ik, duidelijk, gemotiveerd en onomwonden op de door hem verlaten marsroute, op zijn verbroken beloftes, op zijn onbegrip. Het antwoord is een rekening.

Mr. Cneep slaagt er niet in zijn ongelijk te bekennen. Hij probeert, net als de neurologen en de psycholoog, alleen maar redenen te vinden om zijn fouten en ongelijk te bemantelen. Er zijn vele voorvallen uit mijn drie maanden ervaringen met het fenomeen mr. Cneep die voor altijd in mijn bloed geslagen zijn.

Ik zou er een boek over vol kunnen schrijven.



Juli 1993

Het tweede telefoontje van mr. dr. ing. J.C. Cneep

2 juli 1993 schrijf ik mr. Cneep weer een brief, waarin ik hem gedetailleerd de verbroken beloftes wijst. Ik schrijf hem dat hij moet proberen de lopende de procedures bij één en dezelfde rechtbank onder te brengen. Net zoals bij mr. A. Kulstee wijs ik óók mr. Cneep op art. 429m.1. van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de samenvoeging van zaken die met elkaar verknocht zijn regelt. Maar ook mr. Cneep laat de bij wet gegeven mogelijkheid om mijn rechtspositie te versterken, liggen. Verder druk ik hem op het hart dat hij de rechter beter moet informeren over mijn vordering en de rechtbank dient te verzoeken om het deskundigenonderzoek te gelasten, dat hij zelf in zijn second opinion heeft aangeraden. Ook schrijf ik hem dat hij het oordeel van het CMTC in de zaak Schouwink om zeep moet helpen, de rechter vooral geen medische informatie zal moeten verstrekken over het verkeersongeval, maar dat hij de gevolgen van de fouten van de neurologen en de psycholoog en hun jarenlange weigering die te corrigeren, voor de rechter moet laten spreken. Kortom ik schrijf hem dat en hoe hij mijn juridische positie moet verbeteren. Vol spanning wacht ik op zijn antwoord.

8 Juli, om 08.55 uur gaat de telefoon.

Met Cneep, hoor ik aan de andere kant van de lijn. De letselschadeadvocaat steekt onmiddellijk van wal. Nog jaren later zijn de bizarre, typische advocatenwoorden nog altijd letterlijk in mijn geheugen gegrift:

Mijnheer Terharte, komt het u uit dat ik u om klokslag 09.00 uur terugbel om uw laatste brief te bespreken. Alhoewel ik er in zijn algemeenheid de voorkeur aan geef om conflicten met cliënten schriftelijk af te handelen, neig ik er in dit geval toe om zulks mondeling te doen. Bovendien gaat dat vlugger, ik bedoel kan dat vlugger gaan, zeker wanneer u erin slaagt naar mij te luisteren.

Ik voel mijn kop door die niet te verdragen arrogantie, hovaardigheid en hooghartigheid bedenkelijk rood worden. Ik wil nog zeggen:

Het wordt tijd dat u eens naar mij luistert, en: Had u in mijn belang niet eerder op het idee kunnen komen dat conflicten makkelijker en goedkoper mondeling uit de wereld geholpen kunnen worden. Dat had mij duizenden guldens gescheeld.

Ik kom er niet aan toe. Mr. Cneep herneemt het woord en zegt:

Wanneer u daar niets op tegen hebt, mijnheer Terharte, dan bel ik om precies 09.00 uur. Ik attendeer u erop dat vanaf dat moment de klok loopt en iedere minuut in rekening gebracht zal worden.

Het vooruitzicht van mogelijk overleg maakt het mij mogelijk om mijn woede over zoveel arrogantie en misplaatst machtsvertoon in te slikken en ik stem toe.

Klokslag 09.00 uur gaat de telefoon. Mr. Cneep begint zonder enige inleiding zijn college dat erop neerkomt dat ik het allemaal verkeerd zie, juridisch niet geschoold ben en mijn eigen ruiten ingooi door mij te bemoeien met zaken, die ik niet begrijp.

Laat u mij maar mijn gang gaan, dat is het allerbeste voor u en voor mij.

Op de concrete door mij geschreven feiten en argumenten gaat mr. Cneep niet of nauwelijks in. Een paar keer slaag ik erin hem te onderbreken en hem precies te zeggen waar het op staat. Ik wijs hem op het genoemde art. 429m.1. en het oordeel van een deskundige. Voor het eerst hoor ik tussen de monotone collegetonen heen ergernis en veront-waardiging. Tegenspraak van cliënten, dat is de grote letselschadespecialist mr. Cneep blijkbaar niet gewend.

Mijnheer Terharte, ik heb u gewaarschuwd, het gaat allemaal van uw tijd en uw rekening af, zegt mr. Cneep op een toon, die inmiddels weer net zo monotoon als altijd klinkt. Ik kijk op mijn horloge en zie tot mijn schrik dat er al meer dan een uur verstreken is, zonder dat er ook maar wat dan ook bereikt is. Ik probeer nog een keer om mr. Cneep te bewegen om zijn commentaar niet in rekening te brengen. Daarover valt niet te praten.

Mijn tijd kost geld, dat had u kunnen weten, mijnheer Terharte, als u goed geluisterd had, hoor ik arrogant in mijn oor klinken dat net zo gloeit als de rest van mijn lijf. Er komt een kolossale onrust over mij en de woede, die ik nog maar net ingeslikt heb, komt weer in alle hevigheid terug. Ik voel dat mijn adem letterlijk wordt afgesneden. Ik tril, voel mijn hart bonken. Ik krijg er geen verstandig woord meer uit en slaag er nog net in te stamelen dat ik hem een brief zal sturen, waarin ik alles uit zal leggen.

Compleet verslagen, woedend en beledigd tot in het diepst van mijn ziel smak ik de hoorn op de haak. Ik loop door de kamer te ijsberen en realiseer mij dat ik of beter hij, in een uur het inkomen verpraat heeft, waarvoor heel wat mensen die verantwoordelijk en gespecialiseerd werk verrichten, een hele dag hard moeten werken. Honderden guldens verspild aan het gebazel van een man die zich uitgeeft voor specialist, maar het in mijn geval hoe dan ook niet is. Nog dezelfde dag schrijf ik mr. Cneep de al aangekondigde brief, die weer tot een te betalen studie, herstudie en een te betalen antwoord leidt. Er volgt bij brief een voorstel van mr. Cneep om de stichting De Ombudsman te Hilversum in te schakelen om te bemiddelen in het conflict dat tussen hem en mij instaat. Ik stem daarin toe, maar ik hoor er nooit meer wat van.



Juli / augustus 1993

- De tweede klap van de zweep van de letselschade-

advocaat mr. dr. ing. J.C. Cneep

De strijd tussen mr. Cneep en mij houdt nog enige brieven aan en wordt vervolgens over de vakantie van mr. Cneep heen getild.

Augustus 1993 blijkt mijn appèl op mr. Cneep om het extra werk, dat hij zelf veroorzaakt heeft, niet in rekening te brengen, niets heeft uitgehaald. Het voorschot van fl. 9.621,49 is, zoals mr. Cneep dat fijntjes uitdrukt, opgesoupeerd. Ik krijg ten bewijze daarvan een uren-specificatie [scan?], een stuk papier vol gekriebeld met kleine lettertjes. Iedere minuut blijkt tegen een bedrag van fl. 6,65, excl. de BTW in rekening gebracht te zijn, ook mijn commentaar op de door mr. Cneep verlaten marsroute.

Mr. Cneep verlangt na het eerste voorschot van fl. 9.621,49 een nieuw voorschot van fl. 8.681,44.

Mijn hart maakt van pure woede en verontwaardiging overuren als ik, de kriebels van mr. Cneep ontcijferend, lees:

28-04-'93, herschikking stukken in dossier: 60 minuten: fl. 397,50, (exclusief BTW).

Ik heb verdomme zelf alle stukken in die negen felgele mappen gerangschikt en de letselschadespecialist brengt mijn werk in rekening en dan ook nog tegen zijn specialistentarief. Alle tijd die ik bij hem ben geweest is in rekening gebracht. Dus ook de tijd voor zijn verhalen over zijn motor- en wildwaterkano-avonturen, de Penthouse, rekent de meester het volle specialistentarief. Ik ontcijfer dat bestudering, herbestudering van iedere brief van mij, die mr. Cneep zelf noodzakelijk heeft gemaakt, omdat hij feiten en namen door elkaar gooit en zijn beloftes verbreekt, in rekening wordt gebracht. Duizenden guldens van mij en van mijn gezin. Ik voel ongeloof, woede en machteloosheid.

Nog erger wordt het als ik lees: herbestudering stukken en positiebepaling vier en een half uur, opstellen, uitschrijven stukken zes uur: fl. 4.173,75.

Eerst fl. 4.049,88 voor een second opinion en dan omdat het hem blijkbaar nog steeds aan opinion en aan studie en positie ontbreekt: een herbestudering en een positiebepaling ten bedrage van fl. 4.247,50.

Van uur tot uur: leve de BV Cneep Advocatuur.

Op die wijze heeft de letselschadeadvocaat mr. Cneep mijn geld, bijna fl. 26.000,-- opgesoupeerd in drie maanden tijd.

Een goede second opinion à raison van fl. 4.049,88 om mij in zijn portefeuille te loodsen of beter om mij als één van de ongetwijfeld vele melkkoeien in zijn stal te zetten om mij voor zo’n fl. 21.000,-- uit te melken. Fl. 21.000,-- voor een paar onnozele brieven, die ik veel beter zelf had kunnen schrijven.

De in vele kranten afgedrukte zinnen, die hij bij ons eerste gesprek wel een paar keer herhaalde dreunen door mijn kop:

Ik ben eigenaar van een groot aantal hectares landbouw-grond, die ik verpacht heb, en ik ben dus niet afhankelijk van het inkomen uit mijn advocatenpraktijk. Het is mij niet om het geld te doen.

Maar met jouw praktijken beroof jij mij wel gewetenloos van mijn geld, schreeuw ik tegen de eerloze rekeningen voor mij. Ik dreig gek te worden van woede, onvrede en schaamte omdat ik zoveel geld aan mijn gezin heb onttrokken.

Ik kan geen kant op.

Studie en herstudie van de urenspecificatie van mr. Cneep leert dat de letselschadespecialist zijn dure minuten, fl. 6,65 excl. BTW, altijd op vijf of tien af blijkt te ronden. Naar boven of naar beneden? Wie het weet mag het zeggen. Zeker is dat mr. Cneep in Terharte's geval nooit 7, 9, 11, 19, 23 of 44 minuten in rekening brengt. Bij het door mr. Cneep gehanteerde minutentarief maakt dat echter wel zeer vele malen fl. 6,65, excl. de BTW, per minuut uit.


Augustus 1993

Het eerste goede besluit:

- Een streep door de rekening van mr. dr. ing. J.C.

Cneep

Na de vernederende ervaringen met de in sneltreinvaart voorschotten souperende advocaat mr. Cneep, zie ik mijn financiële en juridische toekomst met mr. Cneep helder voor mij.

Bestudering, herbestudering, positionering, herpositio-nering, herlezing, heroriëntatie, brief van cliënt, brief aan cliënt, fax van, fax aan confrater, studie van fax van confrater, opstellen brief, nalezing brief, uitwerking brief, vastlegging telefoongesprek, ….. Kassa!

Als mr. Cneep 's nachts wakker wordt of als hij in zijn Jaguar of op zijn Harley langs Brabants dreven rijdt of hem in Mexico laat vallen en niet meer overeind kan krijgen en hij denkt aan mijn zaak: Kassa!

Als hij hoe of waar dan ook een van zijn specialistische gedachten aan mijn zaak wijdt, staat het hem geheel vrij om die gedachte conform het door de Nederlandse Orde van Advocaten toegestane specialistentarief van fl. 395,50 per uur, excl. BTW, in rekening te brengen.

Waar en hoe mr. Cneep voor mij zegt te werken is het kassa à fl. 6,65 per minuut, excl. BTW.

Bij al zijn werkzaamheden is het toezicht van de Raad van Toezicht noch dat van de Raad van Discipline vereist. Ik wapen mij met ironie en humor om mijn spijt te verbijten en mijn woede te beteugelen.

Die rekeningen zijn voor mij het breekpunt. Ik ben zo aangeslagen en zo verontwaardigd dat ik niets meer met mr. Cneep te maken wil hebben. De gedachte dat ik de man weer onder ogen zou moeten komen kan ik niet verdragen en maakt mij kotsmisselijk.

De klappen van de zweep van mr. Cneep doen mij zoveel pijn dat ik niet het risico wil lopen nog meer klappen krijgen. Als er al geslagen moet worden, dan sla ik. Dat alles jaagt door mijn kop.

De opstelling van mr. Cneep, zijn tergende, torenhoge arrogantie, het totaal ontbreken van ontvankelijkheid voor mijn door hem veroorzaakte probleem, zijn onvermogen om fouten goed te maken, drijven mij tot het eerste verstandige besluit in de affaire mr. Cneep.

Ik betaal niets, die mr. Cneep is mij geen cent meer waard.

Dat heeft tot gevolg dat mr. Cneep niet meer schrijft, her-schrijft, oriënteert, heroriënteert, bestudeert, positioneert, noch herbestudeert, kortom helemaal niets meer doet. Het heeft ook het prettige gevolg dat hij zaken, feiten en namen niet meer door elkaar kan gooien, noch beloftes kan breken, marsroutes verleggen en het commentaar dat hij daarmee oproept, in rekening brengen.

De reactie van mr. Cneep is zoals die van alle advocaten, die al dan niet door henzelf veroorzaakte problemen hebben met hun cliënt: mr. Cneep stelt de vertrouwensvraag en eist van mij dat ik mijn vertrouwen in hem uitspreek. Hij wijst mij erop, waar ik al bang voor was, dat een nieuwe advocaat weer aanzienlijke kosten met zich brengt. Ook wijst hij nog eens op zijn grote capaciteiten en probeert hij mij ervan te doordringen dat hij geen enkele fout gemaakt heeft. Mr. Cneep schrijft in zijn brief d.d. 31 augustus 1993:

Ik heb er niets op tegen dat u over mijn doen en nalaten een klacht indient. Ik zou het zelfs toejuichen als mijn optreden getoetst wordt.…. Laat mij nou maar gewoon mijn werk doen. Dat is het beste voor u, echt, geloof mij. Ik zou u dit niet zeggen, als ik niet zeker van mijn zaak zou zijn.

Ook wijst mr. Cneep Terharte, omdat hij vergeten is dat hij dat al zeker drie keer gedaan heeft, voor de vierde keer op zijn goede, vriendschappelijke relaties met letselschade-advocaten van verzekeraars, onder andere met mr. van Lotharingen, de advocaat van de neuroloog Dorren en diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar de Aegon, met wie mr. Cneep in Zürich vertoefde.

Die mr. van Lotharingen wordt korte tijd later in de affaire Rem in het openbaar, tot nu toe onweersproken, beschuldigd van een verstrengeling van zijn verantwoor-delijkheid als rechter-plaatsvervanger met zijn belangen als advocaat van een verzekeringsmaatschappij. De heer H. Rem was elf jaar lang in juridische procedures verwikkeld om t.b.v. zijn echtgenote zijn recht te krijgen in een verzekeringskwestie rond zijn echtgenote. Het onbegrijpe-lijke en in het licht van het vonnis van de rechtbank te Arnhem niet te accepteren arrest van het Gerechtshof te Arnhem zette hem aan tot onderzoek in de archieven van het Gerechtshof te Arnhem. Rem toonde aan de hand van zijn onderzoek aan, dat er een innige relatie bestond tussen de advocaten van het kantoor Mager, Schaduw en Krassen, dat de belangen van de verzekeringsmaatschappij OHRA verdedigde en het Gerechtshof dat genoemd arrest wees. Advocaten van het bewuste kantoor, waaronder mr. van Lotharingen, bleken ook als plaatsvervangend rechter bij het Gerechtshof op te treden. Een van de rechters bleek zelfs getrouwd met een advocate die voor voornoemd advocatenkantoor werkte. Een van de rechters, die de eis van Rem afwees, lag dus in hetzelfde bed als een van de advocaten van het kantoor van de tegenpartij van Rem. De affaire Rem heeft tot landelijke publiciteit en tot discussie over het instituut rechter-plaatsvervanger geleid, die intussen verstomd is. Een en ander wijst er op dat de letselschade-advocaat mr. Van Lotharingen in is voor verstrengeling van belangen.

Een verstrengeling van zijn belangen met die van de letselschade-advocaat mr. Cneep is niet uit te sluiten.




Hoofdstuk 4

- Met recht aangeslagen

Een mens is de grootste advocaat van zichzelf

K. Ter Laan, Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen


Augustus 1993

Advertenties in kranten

Mr. Cneep poneert zich als de absolute meester van mijn zaak, maar hij levert bewijs na bewijs voor het feit dat hij mijn zaak hoe dan ook niet meester is.

Omdat ik niet betaal vraagt mr. Cneep mij om schriftelijk mijn vertrouwen in hem uit te spreken. De man die drie maanden niet naar mij heeft geluisterd, die mij en mijn gezin in die drie maanden zo’n fl. 26.000,-- lichter heeft gemaakt, die op allerlei manieren mijn vertrouwen in hem geschonden heeft, vraagt mij om mijn vertrouwen in hem uit te spreken.

Die vraag is te droevig voor woorden en op grond van de feiten potsierlijk. Ik weet niet of ik moet huilen of lachen. Ik voel mij radeloos en reddeloos. Ik weet niet wat ik moet doen. Gedreven door die radeloosheid plaats ik in een opwelling, gedreven door het gevoel dat ik lotgenoten heb, in augustus van 1993 advertenties in het Brabants Nieuwsblad, De Telegraaf en in Vrij Nederland met de volgende tekst:



FREELANCE JOURNALIST / AUTEUR ZOEKT VOOR BOEK “BOEF MET BEF”

OPMERKELIJKE ERVARINGEN MET ADVOCATEN. (overleg ivm scan/namaken)

origineel nazien !!!!!!!!!!!!!!!!!



Kosten, inclusief het vriendelijke meisje dat de tekst opneemt, de zetter, de drukker, de bezorger: voor de grote advertentie fl. 256,-- en de kleine fl. 68,65, inclusief BTW.

Tegen de prijzen die mr. Cneep hanteert, zijn die fl. 68,65 en fl. 256,-- voor al die diensten een schijntje.

Heel het leven lijkt na het dictatoriaal financiële schrikbewind van mr. Cneep vooroorlogs geprijsd. Ik hoop via de advertenties lotgenoten te vinden en ook slachtoffers van mr. Cneep. Mijn gezonde verstand zegt mij dat het doen en nalaten van mr. Cneep zich niet alleen maar tot mijn geval beperkt.

Tot mijn verbijstering komen er honderden brieven met aangrijpende verhalen van mensen op zoek naar recht, verhalen waaruit blijkt dat mijn ervaringen met mr. A. Kulstee en mr. Cneep niet op zichzelf staan.

Een wel heel opmerkelijke ervaring komt van een man uit Muiden. Hij stuurt een grote enveloppe, die niet door de bus kan. In een keurige brief schrijft hij dat hij door een advocaat, in dienst van een grote brouwer van een zeer bekend merk bier, bij de overdracht van de goodwill van zijn café bedrogen is en waarom.

Het Tijdschrift van de Vereniging Recht op Recht


De enveloppe bevat ook twee tijdschriften uit het jaar 1981, uitgegeven door een vereniging die RECHT OP RECHT blijkt te heten. De voorkant: een dun, blauw vel papier met daarop afgebeeld een boemerang balancerend op het hoofd van een rechter of advocaat in toga, compleet met bef. Daar weer onder een door pijn, verdriet en machteloosheid getekend gezicht. Ook een blauwe achterkant. Tussen beide blauwe bladen zo'n 40 pagina's volgeschreven wit papier.

De pagina's worden bij elkaar gehouden met een brede strook bruin plakband, die niet helemaal recht loopt en handwerk van zo'n 15 jaar terug verraadt. Door het plakband drukken voelbaar drie grote nieten. Onderaan op de voorpagina in kapitale letters de doelstelling van de vereniging.

De vereniging Recht op Recht stelt zich ten doel, zonder aanzien des persoons, te komen tot handhaving van rechten zoals bij wet en internationale verdragen aan ieder Nederlands staatsburger toegekend, middels het bestrijden van onbetamelijke zaken, die daar inbreuk op maken in de ruimste zin des woords.

Ik herken mezelf en andere gezichten in dat door pijn, verdriet en machteloosheid getekend gezicht op de voorkaft.

Ik sla het tijdschrift open. Nieuwsgierig begin ik te lezen met een voorgevoel dat ik iets bijzonders in handen heb.

Ik sla de voorpagina om, lees, sla nog enkele bladzijden om en blader weer terug. Er maakt zich een grote opwinding van mij meester. Ik lees helder en duidelijk verwoord wat mij eigenlijk al duidelijk was en vind de woorden voor het onrecht dat ik al jaren ervaar, maar waarvoor ik zelf de juiste woorden nog niet gevonden heb. Het is alsof ik een tijdschrift lees, dat ik zelf had willen schrijven: dat voor mij geschreven lijkt zijn. Ik lees een adembenemend verhaal over het juridisch letsel dat een onderaannemer uit Amsterdam, dhr. K. Dwars wordt aangedaan. Ik lees en begin weer opnieuw te lezen, kijk met grote ogen naar foto’s van ministers, politici, procureur-generaal, rechters, advocaten, die met naam en toenaam beschuldigd worden van zeer ernstige feiten. Onverbloemde, nergens omheen draaiende uitspraken over het tuchtrecht voor advocaten en de bestaande verplichting om bij Rechtbank, Hof en Hoge Raad, conform art. 133 Burgerlijke Rechtsvordering, [22]] gebruik te moeten maken van de dure diensten van een vaak incompetente advocaat of procureur. Leemtes in de wetgeving en de rampzalige gevolgen daarvan voor ons aller, door onszelf betaalde Recht.

Verstrengeling van belangen door het fenomeen rechter-plaatsvervanger, ter discussie gestelde vonnissen, bewijzen voor het ontbreken van onafhankelijkheid bij rechters, dubieuze sepots van strafbare feiten, onmenselijke behandeling van klachten tegen advocaten, meineed bij de vleet en nog veel meer.

Telkens denk ik, dat kan toch niet waar zijn. Ik ervaar bij iedere bladzijde oppositie, vechtlust en onwankelbare wil om degenen, die – zoals ik herhaaldelijk lees – ons aller Recht versjacheren als ware het schroot ter verantwoording te roepen. Geen magistratentaal, maar warme, wakkere woorden werken van pagina tot pagina als een kompres op mijn zwaar geteisterd rechtsgevoel. Zware kritiek op advocaten en rechters Anno Domini 1981, die ongewijzigd ook nu van toepassing is. Ik voel de pijn van toen.

Het is een vreemd gevoel om van bladzijde tot bladzijde te ervaren dat mensen zo'n 15 jaar vóór mij zich hebben laten bewegen, zich hebben laten meeslepen en in actie zijn gekomen door hetzelfde gebrek aan recht, door hetzelfde onrecht.

Mensen die dezelfde wonden hebben voelen schrijnen, dezelfde woede hebben voelen opkomen, het bloed naar hun hoofd hebben voelen stijgen, dezelfde machteloosheid gevoeld hebben. Mensen, die samen een manifest van onrecht en kritiek op advocaten en rechters bundelden met drie nieten en een brede strook bruin plakband.

Onstuitbaar dringt het besef tot mij door, dat het 15 jaar geleden net zo was als nu. Rechtzoekende mensen die geen advocaat kunnen vinden; advocaten die niet doen wat mensen willen; slecht werk van advocaten; een tuchtrecht voor advocaten, een ornament, een klein doekje voor het grote bloeden, tuchtrecht dat zo faalt dat het de kwaliteit van het werk van advocaten niet kan waarborgen; verstrengeling van belangen, dubieuze sepots; mensonwaardige behandelingen van klachten tegen advocaten; falende rechters, officieren van justitie, advocaten, procureurs-generaal, die allemaal vrijuit gaan. Het houdt niet op.

Ik denk aan al die brieven en telefoontjes. Ik zie al die door wanhoop en woede verwrongen gezichten en hoor al die smeekbeden om hulp, waaraan ik in mijn dooie eentje niet kan voldoen. Ik zie ze voor mij, al die mensen die tevergeefs recht zoeken.

Ik denk aan mijn eigen strijd om erkenning en genoegdoening, die tergend langzaam en moeizaam verloopt, ook al heb ik - in tegenstelling tot vele andere recht-zoekenden - alle noodzakelijke wapens in handen als rust, tijd, inzicht, woorden, hulp en geld om te kunnen vechten.

Er komt een gevoel van grote somberheid over mij. Het heeft toch allemaal geen zin en waar doe je het allemaal voor. Een gevoel van er helemaal alleen voor te staan. Al die mensen die zich telefonisch, per brief of persoonlijk tot mij wenden, vertellen en schrijven in wezen hetzelfde verhaal. Het onrecht dat hen overkomen is, komt telkens op hetzelfde neer en is zo groot dat ik dat nooit in mijn eentje aankan.

Weer lees ik 15 jaar in de tijd terug in het blad van de Vereniging Recht op Recht. Nieuwsgierigheid en de wil om te weten wie er achter dat blad boordevol met energie zitten, winnen het van de somberheid en geven mij weer energie. Ik wil weten wie die onderaannemer uit Amsterdam, K. Dwars, is. Ik wil weten wie die pagina's geschreven hebben, wie al die juristen gefotografeerd heeft, wie die brede bruine strook plakband afgerold heeft en wie de nieten door al die pagina's heeft gedrukt.

- Wat zijn dat voor mensen, waar wonen zij, wat doen zij, leven zij nog en bestaat hun blad nog? Hoe hebben de toenmalige hoeders van ons Recht op de beschuldigingen, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten, gereageerd.

- Zijn de schrijvers van het blad in staat van beschuldiging gesteld?

- Is er een publicatieverbod gekomen?

- Is er, om dat te bereiken, een kort geding geweest?

- Hebben de magistraten de op hun toga geworpen smet weggewerkt en hoe?

- Heeft het blad de volle publiciteit gehaald?

Hoe ik ook zoek, wat ik ook doe, het spoor loopt dood.

Het leven gaat door. De post blijft slechte ervaringen van mensen met advocaten en rechters brengen. Ordners puilen de kast uit. Het werk neemt zo toe en de telefoon gaat zo vaak voor mij, dat de rest van het gezin zich begint te beklagen.

Pas maar op jij, je werkt veel te hard, zegt mijn oudste dochter veelbetekenend. Anders neem ik een hele goede advocaat.

Dan zul je toch ver moeten zoeken, dien ik haar van repliek.



28 augustus1993 Het tweede besluit - Weg bij mr. Cneep - Terug naar mr. A. Kulstee Door de reactie op mijn advertenties en ook door het declaratiebeleid van mr. Cneep en vooral door het feit dat hij mij op geen enkele manier tegemoet komt, groei ik definitief naar het besluit dat ik met mr. Cneep moet breken. Dat doe ik per brief op 28 augustus 1993. De reactie van mr. Cneep is als te doen gebruikelijk van financiële aard. Hij stuurt mij een eindnota. September 1993 - De eindnota van mr. dr. ing. J.C. Sneep 1 September 1993 stuurt mr. Cneep mij zijn eindnota. Daaruit blijkt dat mr. Cneep voor niet-gespecificeerde specialistische werkzaamheden en voor een geschatte afwikkelingstijd nog fl. 922,07 in rekening brengt. Er is niets, maar dan ook niets wat hij daarvoor gedaan zou kunnen hebben. Geen brief, geen fax, geen telefoongesprek, geen studie, geen herstudie, geen positionering of uitwerking, geen kopieën, geen belaste noch onbelaste verschotten, slechts een postzegel van fl. 0,80 en verder niets dan lucht, papier en veronderstellingen à raison van fl. 922,07. Met die rekening, waarin mr. Cneep het zoveelste bewijs levert voor zijn schaamteloze declaratiedrift, sterkt hij mij alleen maar in mijn verzet. Door die eindrekening, door alles wat mr. Cneep mij geflikt heeft, word mijn woede groter en groter. Ik voel mij diep beledigd en genomen. Iedere vezel in mijn lijf roept om wraak. Ik wil mijn eer en mijn geld terug. Maar net als voor de erkenning door de neurologen en de psycholoog heb ik ook hiervoor een advocaat nodig en die heb ik niet. Dagenlang loop ik rond met de gedachte om alle strijd te stoppen. Ook al wil ik het niet. Het diep in mij gevreten onrecht wil er niet uit en blijft wegen zoeken. Maar alle wegen lopen via een advocaat. Als ik naar een andere advocaat ga, moet ik weer alles uitleggen, weer zeggen wat ik wil en waarom en weer hopen dat hij, zij het begrijpt. Er moet weer gereisd worden. Er komen weer rekeningen voor studie, herstudie, positionering en uitwerking. Wie weet wat voor andere ellende mij bij de volgende advocaat te wachten staat. Ik word er zowel treurig als woedend van. Het doen en het nalaten van vooral mr. Cneep roept onvermoede primitieve gevoelens in mij wakker. Het liefst zou ik die hardleerse, arrogante advocatenkop in elkaar willen rammen, zodat er eindelijk eens een licht gaat branden. Die woede drijft mij naar zijn kantoor te B. waar ik hem niet aantref. Vervolgens rijd ik door naar Di., de woonplaats van mr. Cneep. Na enig zoeken sta ik tegenover het landbouwbedrijf dat mr. Cneep onafhankelijk maakt van het inkomen uit zijn advocaten-praktijk. Mijn handen ballen zich tot vuisten. Ik wacht wel een half uur voor de protserige villa waar hij volgens een boer die voorbijkomt, woont. Ik hoop vurig dat hij naar buiten komt en één verkeerd woord zegt of één verkeerd gebaar maakt, zodat ik kan slaan. Maar hij komt niet. Een ploeg klieft de zware klei van het bedrijf van mr. Cneep. Meeuwen vliegen krijsend rond de voren. De eerste najaarsstorm loeit om mijn oren en neemt mijn woede mee. In een kroeg in Di. maak ik met een paar stamgasten een praatje over mr. Cneep. Veel wijzer word ik er niet van. September 1993 Terug naar mr. A. Kulstee Door de formele, koele, haast machinale werkwijze van de zakkenvullende mr. Cneep gaan mijn gedachten weer terug naar mr. A. Kulstee. Ik herinner mij de mens Adriaan Kulstee weer, die op no pay no cure-basis voor mij werkte. De gedachte dat mr. A. Kulstee mijn dossier al redelijk kent en dus niet meer hoeft te studeren, te herstuderen laat mij niet meer los. Uit de angst voor alle ellende met een nieuwe, onbekende advocaat komt het idee en uiteindelijk het besluit voort om terug te gaan naar mr. A. Kulstee, in de hoop daar de advocaat en de mens te vinden die mij helpt. Ik tuf weer naar de stad aan de Maas, loop weer over de brug en het grote plein, klim de trappen weer op en trek weer aan de ouderwetse klingel. Aan de ene kant voel ik mij opgelaten, omdat ik bij mr. A. Kulstee ben weggegaan en nu op hangende pootjes terug ga. Aan de andere kant vind ik dat hij het daar naar gemaakt heeft en dus nog wat goed te maken heeft. Maar mr. Adriaan Kulstee ontvangt mij hartelijk. Dat is een pak van mijn hart. Ik excuseer mij voor het feit dat ik bij hem ben weggegaan. We roken weer en drinken koffie. Met nauwelijks ingehouden nieuwsgierigheid luistert mr. A. Kulstee naar mijn opmerkelijke ervaringen met mr. Cneep. Vooral het declaratiebeleid van collega mr. Cneep heeft zijn volledige aandacht. Ik geef meer lucht aan mijn onvrede dan ik mij voorgenomen had. Onvrede, teleurstelling en woede over mr. A. Kulstee in de tijd voor, in en na Mexico, dat ik hem voor welk overleg dan ook maar niet kon bereiken, vliegen eruit. Maar mr. A. Kulstee blijft vriendelijk en wuift al mijn twijfels weg. Na een diepe haal aan zijn sigaret zegt hij terwijl de rook stukje bij beetje uit zijn mond en neus komt letterlijk: Leven en werk waren voor mij in het afgelopen jaar nogal stresserend en wel in die mate dat ik aan alle zaken niet de aandacht heb kunnen geven, die zij wellicht verdienden. Bij ieder woord kijkt hij mij ernstig en zelfs zorgelijk aan. Er ontstaat in die goede atmosfeer weer vertrouwen. Aandachtig leest mr. A. Kulstee de second opinion van mr. Cneep. Af en toe stelt hij een vraag. Mr. A. Kulstee laat duidelijk merken dat hij mij tegemoet wil komen, wat goed wil maken. Hij is weer zo vriendelijk dat ik bereid ben om alles wat ertussen hem en mij gebeurd is te vergeven en te vergeten, zand te gooien over oude ruzies, onvrede en teleurstellingen. Ik heb slechts een gewone en simpele voorwaarde en dat is dat mr. A. Kulstee zich net als diens neef mr. J. Kulstee aan zijn afspraken houdt, overleg voert, brieven beantwoordt en de zaken niet voor zich uitschuift. Dat is geen probleem, zegt mr. A. Kulstee. Er is echter een probleem, en dat is dat hij pas aan het werk kan wanneer de declaraties van mr. Cneep betaald zijn. Die wil ik natuurlijk niet betalen, omdat mr. Cneep zijn werk niet goed gedaan heeft. Mr. A. Kulstee - net als eerder mr. Cneep - wijst mij op de mogelijkheid om conform het gestelde in gedragsregel 27.4 van de NOvA het gedeclareerde bedrag bij de deken te deponeren totdat het geschil is beslecht. In dat geval kan hij mijn belangen behartigen. Daartoe rekent hij klaarblijkelijk niet een optreden tegen mr. Cneep. Want mijn vraag om stappen tegen mr. Cneep te nemen wuift hij samen met de rook van zijn sigaret weg. Hoezeer dat ook in mijn belang is, de confraters mr. Cneep en mr. A. Kulstee willen kennelijk niet tegen elkaar optreden. Maar ik ben allang blij. Ik heb weer een advocaat, die zegt de procedures weer op te pakken en zijn inmiddels minder “stresserend” leven te beteren. Van de lippen van Mr. A. Kulstee en ook uit zijn pen komt geen woord, waaruit ik op kan maken dat hij niet zou willen helpen. Integendeel. Ik kan niet zonder hulp bij de zoektocht naar de erkenning die ik wil. Mr. A. Kulstee raadt mij net, als bij mijn eerste bezoek aan hem, met geen woord af om de door hem in gang gezette rechtsstrijd voort te zetten. Met een grijns op zijn gezicht die het laatste ijs doet breken, biedt hij mij zijn hulp aan. Daarom accepteer ik die wonderlijke gedragsregel, die niet meer van deze tijd is en stort ik het door mr. Cneep gedeclareerde bedrag bij de deken, mr. Van Lutteldunck van advocatenkantoor van Lijmen en Mauwen te B. Ik stort, omdat het moet, fl. 15.535,63 onder de deken, zoals dat heet. Op dat moment ben ik er nog heilig van overtuigd dat al dat geld weer onder de deken uit zal komen. Zoals zoveel mensen die recht zoeken voor wat een advocaat hen heeft aangedaan, denk ik dat een zo belangrijke functionaris als de deken mij daarbij naar eer en geweten zal helpen. Ik heb een advocaat van wie ik nu wel hulp en raad krijg, denk ik. Op grond van mijn eerdere ervaringen met mr. A. Kulstee bevestig ik de met hem gemaakte afspraken en zijn beloftes schriftelijk. Intussen blijft de postbode reacties brengen op mijn advertenties. Daaronder steeds meer bewijzen dat mr. Cneep ook anderen slecht behandeld heeft. Het is een hele opluchting dat ik daar niet alleen in sta. Via de advertentie in het Brabants Nieuwsblad kom ik in contact met andere juridische slachtoffers, die net als ik hopeloos door mr. Cneep behandeld blijkt te zijn. Als ik hen voor de eerste keer zie, willen zij eigenlijk geen woord meer aan mr. Cneep vuilmaken. Maar als er na een tijdje wat meer vertrouwen komt en ik wat over mijn ervaringen met de letselschadespecialist verteld heb, rollen de gedachten, de gevoelens, de verontwaardiging, de onvrede, kortom het juridisch letsel dat mr. Cneep ook bij hen heeft veroorzaakt door de huiskamer. 5 Jaar juridische ellende. We hebben een klacht bij de deken, mr. van Lutteldunck, ingediend maar diens antwoord heeft ons alle moed om genoegdoening voor wat die man ons heeft aangedaan te krijgen, ontnomen. Van ons hoeft het niet meer, dezelfde handen op dezelfde buik. Mr. Cneep, praat mij er niet over. Er ontstaat een lotgenotencontact. Hetzelfde krantenartikel van de schouw, dezelfde brieven van de deken aan klanten die het in hun hoofd haalden zich te beklagen over de werkzaamheden en tarieven van mr. Cneep, dezelfde kriebels op de urenspecificatie, dezelfde verschotten, dezelfde kolos-sale tarieven, dezelfde verbroken beloftes, dezelfde verlaten marsroute, hetzelfde hooghartige gezwets, dezelfde hoop, vrees, twijfel, woede en onvrede. Er is echter één verschil, deze slachtoffers hebben het blauwe boek van het promotieonderzoek van mr. Cneep niet gekregen. Verder willen zij niets, maar dan ook niets en nooit meer met die mr. Cneep te maken hebben. Je leeft maar een keer. Wat jij doet, moet jij zelf maar weten. Wij willen en kunnen niet meer. Via de advertentie in Vrij Nederland krijg ik ook contact met een zeer ernstig verkeersslachtoffer, een zekere heer Groen uit Leusden. [23]] In een ondertekende verklaring schrijft Groen onder meer: Ik ben via een televisie-uitzending met mr. Cneep in contact gekomen. Mijn advocaat, mr. K. Lorius heeft mij op de hoogte gesteld van de schadevergoeding van fl. 327.000,-- die de betreffende verzekeraar na een lange strijd wilde betalen en mij daarvoor tegen finale kwijting laten tekenen. Vervolgens heeft mijn advocaat zonder mij daarvan tevoren in kennis te stellen van dat bedrag de door hem gemaakte kosten voor de advocaat en andere zaken, fl. 257.000,--, afgetrokken. Voor mij blijft dus nog fl. 70.000,-- en veel, heel veel letsel over. Voor dat onrecht zoek ik mijn heil bij mr. Cneep. Voor diens gespecialiseerde hulp dien ik mr. Cneep een voorschot te verstrekken van fl. 40.000,--. Mr. Cneep wil zelfs wel naar mij toekomen. Ik vertel hem echter dat ik dat geld niet meer heb, omdat ik de fl. 70.000,-- die ik overgehouden heb, gebruikt heb voor het rolstoelvriendelijk maken van mijn huis. Op toevoegingbasis wenst mr. Cneep geen diensten te verlenen. Het is mij niet om het geld te doen. Ik raak gevoelsmatig betrokken bij het leed van mijn cliënten…, schrijft mr. Cneep jarenlang in krantenartikelen. Ook kom ik in contact met een man die anoniem wil blijven. Hij schrijft dat het kantoor Cneep hem niet of nauwelijks geholpen heeft ter verkrijging van een schadevergoeding voor de gevolgen van een medische fout. Wel heeft mr. Cneep, tegen zijn uitdrukkelijke wens in, zijn medisch letsel uitgebreid naar de pers doorgespeeld, naar alle waarschijnlijkheid om met behulp van dat machtige en goedkope wapen reclame te maken voor de bereidwillig te verlenen diensten van letselschadekantoor Cneep BV. Er dienen zich nog meer slachtoffers van mr. Cneep aan, maar die willen of durven nog niet in de openbaarheid te verschijnen. Naast slachtoffers van mr. Cneep blijven vele mensen mij schrijven, bellen en bezoeken of ik hen. Telkens weer lees en hoor ik over vaak onvoorstelbare ervaringen met advocaten en rechters. Hoofdstuk 5 De Stichting Advocadur …… - Ik word wij…… Waar een wil is een weg K. Ter Laan, Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen Vanaf september 1993 In de loop van de jaren kom ik door mijn advertenties in kranten en weekbladen in contact met vele mensen, hoor ik vaak bloedstollende verhalen over rechters en advocaten, complete drama's. Zo leer ik de familie H. Horakel uit E., een dorpje in Midden-Brabant, kennen en daarmee het juridische drama dat hun leven verteert. Aan de wortel van al het kwaad, dat die familie is overkomen, staat een fictieve, op fraude, valsheid in geschrift en andere strafbare feiten gebaseerde rekeningen van de belastingadviseur, T.L. Loos, een oud belastinginspecteur. [24]] Ter incassering van die niet gespecificeerde rekeningen, van wel fl. 200.000,--, die Horakel niet wil betalen, laat de advocaat van de heer Loos, mr. F. Buckler toendertijd kantoorhoudend te V., nu te S, een dagvaarding uitgaan. Die dagvaarding heeft voor het gezin Horakel catastrofale gevolgen, met name omdat de advocaat die zij moeten nemen, dhr. Mr. Verlierer uit D., civiel, noch strafrechtelijk naar behoren optreedt tegen de onmogelijke dagvaarding, laat staan tegen zijn confrater. Heel het gezin blijkt jarenlang geterroriseerd te zijn door advocaten, officieren van Justitie, rechters, dekens van de Nederlandse Orde van Advocaten en andere hoeders van ons Recht. Juridisch letsel heeft het gezin uit elkaar geslagen en in het rechtsgevoel van de betrokken gezinsleden de plotselinge dood van moeder veroorzaakt.

Door dat en andere ernstige juridische drama's kan ik afstand nemen van het mijne. En dat wil ik. Ik wil hoe dan ook niet gefixeerd raken op mijn eigen juridisch probleem. Door mijn contact met vooral Horakel sr. en met vele andere slachtoffers van ons rechtsbedrijf word ik gesterkt in mijn streven om door te vechten voor anderen en voor mezelf. Ik heb full time werk gevonden. Ik ben niet meer werkloos, maar moet overwerken. Het allerbelangrijkste is dat ik er niet meer alleen voor sta. Horakel sr. blijkt een niet onbemiddeld zakenman te zijn. Maar ook bemiddelde mensen kunnen door falende advocaten en rechters flinke klappen krijgen. Naar Horakel sr. heb ik - zoals zijn negen advocaten had behoren te doen - goed en kritisch geluisterd. We hebben veel besproken. Ik heb honderden briefjes gelezen, waarop Horakel sr. vaak midden in de nacht woorden heeft gekriebeld, honderden pogingen om zíjn woede en zíjn verdriet tot uitdrukking te brengen. Ik heb gevraagd naar wat ik niet snapte en alle tijd genomen om te begrijpen wat het Recht bij hem en zijn kinderen teweeggebracht heeft.

De zakenman Horakel sr. blijkt na vele opmerkelijke ervaringen met advocaten een verhelderende kijk te hebben op de wijze waarop advocaten aan het rechtsbedrijf bijdragen. Die visie kan hij door zijn woede, het verdriet om het verlies van zijn vrouw, het uit elkaar vallen van zijn gezin, door het ontbreken van de juiste woorden aanvankelijk niet of nauwelijks verwoorden. Maar door geduldig te luisteren naar alle onvrede die er in het Brabants uitkomt, door over de negatieve gevoelens, die bij tijd en wijlenbij mij opkomen, heen te stappen en door mij te verplaatsen in de mens Horakel sr. wordt niet alleen zijn juridisch letsel duidelijk, maar ook zijn visie op het rechtsbedrijf. Horakel sr. is een geslaagd zakenman die weet hoe hij zijn klanten moet bedienen en daardoor weet dat vele advocaten dat niet kunnen. Naarmate ik langer en beter naar hem luister, vragen stel, op standpunten terugkom, laat merken dat ik geïnteresseerd ben, wordt Horakel sr. rustiger en komt hij beter uit zijn woorden.

Ervaringen met advocaten van decennia terug komen op tafel. Veelzeggend is dat al die ervaringen en de gevoelens die erbij horen, nog springlevend zijn en gedetailleerd in zijn geheugen opgeslagen liggen. Inherent aan ernstig juridisch letsel is dat het blijft, zolang de veroorzakers niet worden aangepakt. Horakel sr. heeft over het rechtsbedrijf nagedacht, veel en goed, langer en beter dan ik. Uit de vele, vele gesprekken met hem komt een visie te voorschijn waar kop en staart aanzit.

Al zijn standpunten kan hij onderbouwen met voorbeelden uit de juridische praktijk van zijn eigen leven. In zijn ogen moet het rechtsbedrijf structureel veranderd te worden. Het monopolie van de advocatuur moet, in bepaalde gevallen, worden afgeschaft, waardoor er echte concurrentie komt, die een consument van recht voor een lagere prijs de kwaliteit biedt waar hij recht op heeft. Monopolies en privileges beperken de voor de kwaliteit van een product noodzakelijke concurrentie en houden prijzen kunstmatig hoog. Voor Horakel is er handenvol werk voor de NMa (Nederlandse Mededingingsautoriteit). Want door dat monopolie hebben vele consumenten òf geen toegang tot het juridische product dat zij willen, òf zij moeten genoegen nemen met een product van inferieure kwaliteit. En juist omdat het in het recht vaak gaat om vitale zaken die het leven van mensen diep raken, waar het geluk en welzijn van gezinnen van afhangen, kan een burger die recht zoekt zich geen recht van slechte kwaliteit permitteren. Goede rechtspraak is het fundament van een Rechtstaat. Voor de mensen die een rechtsprobleem hebben en voor de oplossing daarvan geen advocaat kunnen vinden of betalen, moeten er volgens Horakel particuliere fondsen komen, die er zorg voor dragen dat iedere burger zonder onderscheid voor recht in aanmerking kan komt. Er dienen instanties te komen die de rechtzoekenden representeren en de kwaliteit van het rechtsbedrijf bewaken. Die kwaliteit wordt nu door de belangen van advocaten en om vele andere redenen niet of nauwelijks gecontroleerd, laat staan gewaarborgd. Die instanties en personen mogen geen enkele binding noch belang bij het rechtsbedrijf hebben Horakel sr. kan uren, dagen oreren en orakelen over de advocatuur en de rechterlijke macht, omdat die een enorme invloed op zijn leven gehad hebben en nog hebben. De gevleugelde, in puur Nederlands uitgesproken woorden van Horakel sr., de déconfiture van de advocatuur, krijgen in de loop van de jaren dat ik hem leer kennen inhoud en betekenis. Zijn visie voegt veel toe aan de mijne. D'r moet concurrentie komen, klanten moeten van hun advocaat op aan kunnen. Advocaten die fouten maken, moeten daarop aangesproken worden en niet zo zuinig. Zij moeten voelen wat zij een ander aandoen. Wat mij is overkomen, dat kan iedereen overkomen en dat mag niet. Daar moeten wij voor zorgen, laat hij zich herhaaldelijk ontvallen. Het feit dat ik luister en hem serieus neem, stemt hem blijkbaar tot dankbaarheid. Horakel sr. werpt zich op als een van de eerste sponsoren van een principe, van een ideaal, dat hij zelf al jaren koesterde en waarvoor hij nu via mij de juiste woorden hoort en ziet. Van puur enthousiasme zegt ie keer op keer in zijn Brabants dialect: Maokt oe eige maor gin zurge over geld. Wa gullie doet, da's wa'k altijd al wilde, dè mag dur geld nie mislukken, daor zal ut nie aon liggen. Er komen nieuwe mensen, die meedenken, meedoen en tijd en moeite investeren in wat mij bezighoudt. Ik word wij, of beter, ik ben wij geworden. Er ontstaat rondom Terharte een groep van mensen met sympathie voor zijn onverzettelijkheid, zijn enthousiasme, zijn hardnekkig drijven, zijn rechtvaardigheidsgevoel, zijn inzet, zijn ijver en voor wat hem beweegt. Bij die groep horen slachtoffers van juristen, maar ook mensen, die niet door het recht beschadigd zijn, maar er zich wel grote zorgen om maken. Er worden nieuwe advertenties geplaatst. [25]] Ook daarop reageren een vijftal journalisten, maar zij schrijven niet over de structure feiten en oorzaken die aan die advertenties ten grondslag liggen. Er komen nieuwe contacten, die zich weer uitbreiden. Een man of zes groepeert zich rond een principe, rond het ideaal, dat er een ander gewicht in de schaal van ons Recht moet komen. Er wordt gediscussieerd. De staat van het Recht, de staat van de rechtsstaat, het imago van het Recht en de rol daarbij van de media worden besproken en tegengesproken. Geboorte van de Stichting Advocadur Naarmate we al dat juridisch letsel, dat op ons afkomt, meer volgen en beter begrijpen, krijgt het idee gestalte dat er een stichting of een vereniging moet komen, een aanspreekpunt voor mensen aan wie geen recht geschiedt. De ervaringen die wij in toenemende mate opdoen, drijven ons tot de conclusie dat er grote behoefte is aan een ideële en herkenbare organisatie, die opkomt voor de belangen van mensen van wie rechten geschonden zijn of niet behartigd worden, een instantie als de Vereniging Recht op Recht. Laatstgenoemde vereniging blijkt door verschillen van mening al vrij snel opgeheven te zijn. Er moet een instantie komen met mensen die het zo met elkaar eens zijn dat onze overtuiging uit kan groeien. Ten lange leste valt de keuze op de stichtingsvorm. We wikken en wegen tussen namen als Advokater, Jurilet, Advocatureluurs. Zomer 1994 vinden we een naam, waar we tevreden over zijn: Advocadur i.o.: Duur, omdat advocaten duur zijn, duur omdat hun werk zo lang duurt en dur omdat vele advocaten bikkelhard zijn en wijzelf vasthoudend. Soms roepen we uit woede en kwaadheid, - een gevoel dat regelmatig op komt zetten -: ADVOKWADUR. Om vorming van vooroordelen en een negatieve beeld-vorming zo weinig mogelijk kans te geven, is er voor gezorgd dat het bestuur van de stichting niet alleen bestaat uit mensen die negatieve ervaringen met hun recht hebben. Er zijn dan ook bestuursleden die nooit met het Rechtsbedrijf van doen hebben gehad. De stichting heeft een juridisch adviseur en een medisch adviseur voor zaken met een medische achtergrond. Er komen statuten waarin vastgelegd wordt dat de stichting in principe belangeloos werkt voor slachtoffers van advocaten en rechters. Er wordt nooit over geld gepraat omdat geld de behandeling en de aandacht van de rechtsvraag afleidt. Dat standpunt komt voort uit de overtuiging dat sommige vragen in dit leven recht hebben op een ander dan commercieel antwoord. Conform onze statutair vastgelegde doelstelling werken we voor arme en voor superrijke mensen, voor mensen uit alle rangen en standen, die géén of onvoldoende rechtshulp krijgen. Tot onze vreugde komen er, hoewel er nooit om gevraagd wordt, gelden binnen van mensen die dankbaar zijn, vaak omdat we gewoon naar hun hele verhaal geluisterd hebben. Sommige mensen sturen fl. 5,-- in een enveloppe. Een miljonair maakt fl. 5 000,-- over. Een vrouw met een gecompliceerd en fascinerend probleem schrijft aan de Stichting Advocadur: Dat is mij in al die jaren nog nooit overkomen dat ik mijn verhaal helemaal vertellen kan, niet bij het maatschap-pelijk werk, niet bij het Bureau voor Rechtshulp, niet bij de sociaal raadsman, niet bij slachtofferhulp, niet bij de RIAGG, niet bij de krant, zeker niet bij al die advocaten, die ik om hulp gevraagd heb en daarom ook niet bij de rechter. Ook komen er brieven en telefoontjes binnen waar de onvrede, de woede, de agressie of de machteloosheid vanaf druipt: Ze moeten ze allemaal ophangen. Er helpt maar een ding en dat is niet meer praten, schrijven of klagen maar gewoon het puntje van hun kin opzoeken en dan hard slaan. Laten zij maar een paar jaartjes met mij ruilen, dan voelen zij misschien wat zij een mens aan kunnen doen, In de gaskamers ermee. Ik weet het niet meer. Ik kan niet meer. Waar moet ik nu nog naar toe, ik loop al jaren in de mallemolen van de hulpverlening maar niemand helpt. Waarom begrijpt niemand mij, zo moeilijk is het nou toch ook weer niet? Vechten, ik kan het niet meer. De onvrede van mensen met hun recht die op ons afkomt is vaak angstaanjagend en lijkt gevaarlijk. Naast alle woede en wanhoop komt er ook morele en financiële steun voor ons werk. Die steun maakt ons werk zichtbaar. Dat is geweldig. Geen discussie meer thuis over wat we doen, over de vaak enorm hoge telefoonrekeningen, over postzegels, reisgeld, geen discussie met jezelf, geen doelstellingsdiscussie, geen discussie over autokosten en andere onkosten, geen inhoudelijke discussie, helemaal geen meningsverschil of hetgeen we doen wel goed is, omdat we zeker weten dat het goed is. Wel samen voor iets staan en gewoon weten wat je kracht en wat je zwakheid is. Het mooiste is de voldoening die we krijgen voor ons werk en waarin we steeds meer geloven. Het werk, dat ik wilde en maar niet kreeg, is op mij afgekomen. Er zijn mensen voor wie ik wat kan doen en die mij blijkbaar nodig hebben. Mijn ongebroken eerzucht en de wil om wat meer in de samenleving te betekenen dan er werkloos naast te staan, hebben een spoor gevonden. Ik ben toch nog op bestemming gekomen. Het eerste kantoor Via Horakel sr. en dankzij giften komt er een echt, keurig ingericht kantoor, bemand met een vriend van het huis, Geert Geknech die dat al meer dan 15 jaar is. Hij, een jonge vent van 26 jaar, is het die de advertentie van Terharte uit de krant heeft geknipt en aan de familie Horakel gaf, waardoor Terharte met hen in contact kwam. Er komen een fax en een modemverbinding van en naar het kantoor in Brabant. Er komen vrienden die in en buiten bestuursvergaderingen meedenken, vrienden met hun eigen besognes, vrienden op wie je een beroep kunt doen. We leveren de tegenspraak die het Recht zelf oproept. Er gaan brieven naar de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de Vereniging van Letselschadeadvocaten (LSA). We schrijven ingezonden brieven naar kranten en juridische tijdschriften, zoals Ars Aequi, het Advocatenblad en het Nederlands Juristenblad (NJB) en aan politici. Er worden klachten geformuleerd voor mensen die dat zelf niet kunnen of geen advocaat of deken vinden die dat voor hen doet. Er wordt gepleit voor mensen die daar tegen opzien en dat blijken er heel veel te zijn. Er komen reacties op artikelen in kranten van de hand van advocaten. We denken samen na en gaan de strijd aan met de hoeders van het Recht, vastbesloten en met groeiende overtuiging. Advocadur blijft lang i.o., in oprichting, omdat we het te druk hebben om naar een notaris te gaan. Uiteindelijk wordt het toch een echte officiële, bij de Kamer van Koophandel ingeschreven, stichting. [26]] Er komt briefpapier met een briefhoofd, een unster, die een bef weegt, visitekaartjes, enveloppen, een antwoordapparaat en we luisteren naar steeds meer mensen die wat te vertellen hebben. De Stichting Advocadur groeit, tegen de verdrukking in. Er komt voorzichtige aandacht van de pers. Het Algemeen Dagblad schrijft een groot artikel, waardoor er weer een vloedgolf van nieuwe reacties en nieuwe problemen komt, die er allemaal op wijzen dat vooral de advocatuur haar zaken niet op orde heeft. Reacties op meningen van juristen halen de pers. In die pers, zij het mondjesmaat, worden de meesters Moszkowicz, Spong, Wladimiroff, Doedens, Van Spaendonck, Huydecoper en anderen gekapitteld. De Stichting Advocadur reageert, formuleert, neemt stelling, dient van repliek en schrijft brieven, spreekt moed in, troost en klopt op schouders. Alle dagen zijn gevuld van 's morgens tot 's avonds. Spanning, opwinding, verrassingen en strijd op vele juridische fronten. In de loop van de jaren die volgen komen er verdriet, teleurstelling, woede, agressie, wraakzucht van allerlei mensen op ons af. Wij hebben er onze handen en hoofden vol aan. Wij herkennen en voelen juridisch letsel onmiddellijk en blijken er snel de juiste woorden voor te kunnen vinden. Het juridische letsel houdt ons, de Stichting Advocadur, bezig. Na veel moeite vinden wij de onderaannemer K. Dwars uit Amsterdam, die de drijvende kracht achter de vereniging Recht op Recht blijkt te zijn. Van hem horen wij het meest weerzinwekkende verhaal over juridisch letsel, dat we ooit gehoord hebben. Er ontstaat en vriendschap en verbondenheid. Omdat hij, zoals hij zegt, niet kan schrijven, bieden wij hem aan hem daarbij te helpen. Ons leven raakt vol met vaak fascinerende en intrigerende verhalen van de mensen. Ze blijven zich maar aandienen. Luisteren naar verdriet, woede, vernederingen, daar een goed beeld van vormen, het treffend verwoorden, dat kost tijd en moeite. De wereld van het Recht gaat voor ons een stukje verder open, de rok van vrouwe Justitia steeds een beetje hoger. Stukjes van de puzzel van ons rechtsbedrijf vallen op hun plaats. Het Recht krijgt vlees en bloed, oren die niet willen horen en een gezicht, de blinddoek van Vrouwe Justitia zit niet meer op zijn plaats, zodat haar ogen te zien zijn. Wij kijken het Recht recht in de ogen. Deel 2, zoektocht naar rechtsherstel 27 Hoofdstuk 6 - Recht en de rekening van de Advocaat Recht behoort niet verhandeld maar behandeld te worden. Harry Horakel · De deken en het gezicht van de Raad van Toezicht · De Advocatenwet / Gedragsregels voor advocaten · Intimidatie en andere opmerkelijke ervaringen met ons Recht Vanaf 5 september 1993 begint de formele zoektocht van Terharte naar rechtsherstel [27]] voor het doen en nalaten van mr. Cneep. De ervaringen die hij op die zoektocht opdoet worden van af nu ook beschreven door ons, zijn vrienden, al dan niet lid van de Stichting Advocadur. De klachten van Terharte over mr. Cneep worden door de verantwoordelijke deken, mr. G. van Lutteldunck, gescheiden in: - klachten over de rekeningen - klachten over de werkzaamheden. Hoofdstuk 6 en 7 geven tussen de regels van het verhaal door ook informatie over de wet, c.q. bestaande regels en feiten en achtergronden over de manier waarop de deken, de Raad van Toezicht en de president van de Rechtbank klachten over de rekening van de advocaat behandelen; hoofdstuk 8, 9, en 10 gaan over de manier waarop het tuchtrecht voor advocaten met de klachten omgaat. De deken, de Advocatenwet, de Gedragsregels voor advocaten Naarmate mij het schaamteloze gedrag van mr. Cneep duidelijker wordt en ik beter ga beseffen dat mr. Cneep een meester is in het draaien en verdraaien van de feiten om de hem welgevallige effecten te bereiken, groeit mijn woede en onvrede. Naast mijn strijd om erkenning door de heren medici breekt er ook nog in opstand in mij uit tegen de fouten van mijn ex-advocaat, mr. Cneep en eigenlijk ook tegen mr. A. Kulstee, maar die heeft mij plechtig beloofd zijn leven te beteren.Ik raak er steeds meer van doordrongen dat mr. Cneep zijn fouten niet goed zal maken. Van mr. Cneep en mr. Kulstee hoor ik dat je over advocaten kunt klagen en wel bij een man, die de deken van de Orde van advocaten blijkt te heten. Ik vis uit dat ik mijn klachten in moet dienen bij mr. G. van Lutteldunck, de deken in het arrondissement B. Als een advocaat een termijn laat verlopen, vergeet een belangrijk stuk in het geding te brengen, de zaak waar het om gaat niet begrijpt, niet aanspreekbaar is voor zakelijk overleg, exorbitant hoge rekeningen schrijft, die in geen enkele redelijke verhouding staan met de werkzaamheden, weet een met recht bezorgde, woedende, wanhopige cliënt meestal niet wat hij daaraan doen moet. Het blijkt dat advocaten, hun gedragsregels ten spijt [28]], niet of nauwelijks of verkeerde informatie leveren over de middelen die een ontevreden cliënt ten dienste staan. Daarom is enige verduidelijking op zijn plaats. Bij klachten over het doen en laten van een advocaat, dient de rechtzoekende burger zich, zoals in de Advocatenwet staat, te wenden tot de deken. De Advocatenwet is een wet van 23 juni 1953, die conform het Staatsblad 365 om het navolgende gaat: …houdende instelling van de Nederlandse Orde van Advocaten alsmede regelen betreffende orde en discipline voor advocaten en procureurs. De deken is de eerste bij wet aangewezen persoon om de orde en discipline van de advocaten in zijn arrondissement te bewaken. Een arrondissement is het rechtsgebied van een rechtbank. Mr. A. Kulstee hoort bij het arrondissement M. en mr. J.C. Cneep tot het arrondissement B. De Orde van Advocaten in een arrondissement wordt vertegenwoordigd door een Raad van Toezicht. De deken is een advocaat uit het arrondissement en hoofd van de Raad van Toezicht. In de zaak Terharte is dat de reeds genoemde heer mr. G. van Lutteldunck. De taken van een deken zijn vastgelegd in al genoemde Advocatenwet. De Raad van Toezicht en dus ook de deken … bevordert een behoorlijke uitoefening der praktijk en is bevoegd tot het nemen van allerlei maatregelen die daartoe kunnen bijdragen. … Zij ziet toe op de naleving van de plichten van de advocaten. (art. 26) Verder dient de deken mensen die daar om vragen een advocaat aan te wijzen (art. 13). Voor vele beroepen zijn er ten gerieve van de consumenten en ter bewaking van de kwaliteit van het geleverde product onafhankelijke, objectieve, efficiënte, snelwerkende geschillencommissies. Bij een klacht over een advocaat moet je bij de duivel te biecht en wel bij de deken, een advocaat uitgerekend uit hetzelfde arrondissement als dat van de advocaat tegen wie de klachten zich richten. In geval van de klacht van Terharte betekent dat dus dat de deken, advocaat mr. G. van Lutteldunck van het advocatenkantoor van Lijmen en Mauwen en mr. Cneep elkaar kennen en als confraters met elkaar verkeren. Naast de in de Advocatenwet opgenomen regels ter waarborging van de kwaliteit van het werk van de advocaat, heeft de Nederlandse Orde van Advocaten een aantal gedragsregels opgesteld die aangeven: Wat een advocaat uit een oogpunt van behoorlijke beroepsuitoefening al dan niet betaamt. In het Ten geleide van deze gedragsregels uit 1992 staan prachtige volzinnen als: Een deugdelijke en zorgvuldige behandeling van de zaken is een eerste plicht van de advocaat. De advocaat wordt ook buiten het hem toegekende procesmonopolie door de maatschappij erkend als iemand die een wezenlijke rol vervult in de rechtsbedeling. Een goede beroepsuitoefening is een openbaar belang…. Het klinkt allemaal zo mooi, net als de Kersttoespraak van de Koningin, dat er eigenlijk niets mis lijkt te kunnen gaan. Maar in de praktijk is het indienen van een klacht een hele toer. Net als Terharte zijn mensen op hun hart getrapt, beledigd, hun eer en hun geld kwijt, woedend en snakken zij naar genoegdoening. Maar je moet je woede beteugelen en je emoties in strakke, duidelijke woorden vatten. Dat kost je, als je het al kunt, dagen werk. Je mag het niet zelf vertellen, ook al kunnen de meeste mensen dat het beste. Je wilt jouw juridische verwondingen laten zien zodat zij voor zich zelf spreken. Je wilt je hart luchten en alles zo snel mogelijk vertellen, zodat er gauw een oplossing komt. Dat mag niet. Je moet brieven schrijven, documenten en stukken rangschikken, herrangschikken, lezen, herlezen, je positie bepalen en herbepalen, je oriënteren en heroriënteren, studeren en herbestuderen, uitwerken. Je kunt natuurlijk naar een andere advocaat gaan en hem vragen of hij de vorige in tuchtrechte wil betrekken, d.w.z. je wilt helpen bij jouw klacht. Dat kost weer handenvol geld, ervan uitgaande dat je een advocaat vindt, die voluit en met alle inzet zijn confrater met de feiten om de oren wil slaan. Je kunt je ook tot de deken wenden en vragen of hij je wil helpen bij het formuleren van jouw klacht. Van de in de gedragsregels voor advocaten en in de Advocatenwet (art. 46c lid 1) aangegeven hulp komt in de praktijk weinig terecht. De deken dient conform art. 46d, lid 1 van die Advocatenwet steeds te trachten de klachten in der minne te schikken. Ook dat blijkt mooier te klinken dan het in werkelijkheid is. 5 september 1993 Twee klachten over mr. Cneep In heel het arrondissement B. vind ik geen advocaat die de moed heeft mij te helpen bij het formuleren van de klachten over mr. Cneep en hem zo’n flinke tik op zijn vingers te geven dat hij de eerste maanden geen rekening meer kan schrijven. De deken, mr. van Lutteldunck, laat zich niet zien of horen, wat ik hem ook schrijf. Van zijn kant komt er geen hulp bij het formuleren van al mijn klachten over mr. Cneep. Mijn raadsman, mr. A. Kulstee kan ik niet bereiken. Daarom ga ik er maar van uit dat het hem nog altijd niet “convenieeert om tegen confrater Cneep op te treden” Ik het zelf doen. Een vriend helpt mij , vooral om mijn klachten feitelijk en zakelijk, zonder emoties, te verwoorden. De woorden rollen als vanzelf op papier. Het blijkt dat voor het formuleren van onrecht, dat een groot deel van het ambacht van vele advocaten uitmaakt, een studie rechten niet nodig is. Op 5 september 1993 dien ik voor de eerste keer van mijn leven bij de deken mr. van Lutteldunck twee klachten in over het doen en nalaten van een advocaat. We schrijven letterlijk: De eerste klacht richt zich op het honorarium dat mr. Cneep voor zijn diensten gerekend heeft, of beter gezegd op de wijze waarop mr. Cneep tot zijn honorarium gekomen is. De tweede klacht richt zich op de inhoud van de door mr. Cneep verrichte werkzaamheden en staat uiteraard in relatie met de eerste. Op pagina 2 van de klacht: Over zijn honorarium geeft mr. Cneep ons werkelijk alle voorlichting. In deze treft hem geen enkele blaam. Hij overstelpt ons met kopieën vol met informatie van de Orde van Advocaten aangaande de hem toekomende tarieven en bijzondere toepasbare factoren. Op dat moment denk ik nog echt dat de deken de klachten zal onderzoeken en mij zal helpen bij de verdere formulering. 6 september 1993 De klachten bereiken de deken op 6 september 1993. Mr. Cneep vraagt onmiddellijk om uitstel tot uiterlijk 1 december 1993 voor zijn reactie op de klachten. Dat uitstel wil hij, vanwege het feit dat hij enige tijd in het buitenland vertoeft en het overstelpend druk heeft. Ik wil van geen uitstel weten. Ik wil van de ellende af en liefst zo snel mogelijk. Daarom schrijf ik een protestbrief naar de deken met de volgende inhoud: Het wil mij voorkomen dat mr. Cneep er kennelijk op uit is om de behandeling van de zaak te vertragen. De laconieke houding die mr. Cneep thans aanneemt, staat wel in bijzonder schrille tegenstelling tot zijn opstelling toen hij mijn zaak in zijn portefeuille binnenloodste en direct daarna. Toen signaleerde hij eigener beweging de noodzaak om vanwege de aard van het dossier mijn zaak voorrang te geven, (brief d.d. 31 maart 1993) dat ik het slachtoffer ben van een schrijnende zaak, waaronder ik al meer dan 20 jaar lijdt (brief d.d. 29 april 1993 aan de Ombudsman voor het Verzekeringsbedrijf) en dat rust voor mij broodnodig is na alle stress van het afgelopen jaar (brief d.d. 22 juli 1993). Blijkbaar kan het verkeren, gelet op het feit dat een plezierreis naar Brazilië en de onvermijdelijke drukte daarna, nu de redenen moeten zijn om een interval van maanden te rechtvaardigen. “Onder verwijzing naar het een en ander moge ik U verzoeken mr. Cneep te manen de kwestie voortvarend te behandelen ook al kan hij daarvoor geen uurtarief van fl. 500,-- of daaromtrent in rekening brengen. Mijn toch alleszins duidelijk en redelijk protest leidt niet tot een reactie van de deken. Daar begrijp ik niets van. September / oktober / november 1993 - Geen teken van de deken - Geen bericht van de Raad van Toezicht In de lange maanden die volgen nodigt deken mr. van Lutteldunck mij niet uit voor een gesprek, gaat hij niet in op de stellingen en argumenten uit mijn brieven, stelt hij geen enkele vraag, doet hij geen onderzoek en betracht hij niet zoals in de Advocatenwet is aangegeven een compromis. Hij roept mij en mr. Cneep afzonderlijk noch samen op het matje. Hij laat geen onderzoek instellen door een lid van de Raad van Toezicht conform artikel 46c van die Advocatenwet. Hij vindt geen aanleiding om mijn klachten ambtshalve over te nemen. Dat wil zeggen dat hij uit hoofde van zijn functie als deken uit het oogpunt van een behoorlijke beroepsuitoefening tegen mr. Cneep optreedt. Kortom de deken doet lange tijd niets, helemaal niets. In de loop van de maanden die volgen, vraag ik in diverse brieven in niet mis te verstane taal om opheldering. Tevergeefs! De deken, ook een advocaat, geeft, net als de advocaten mr. A. Kulstee en mr. Cneep, taal noch teken. Geen teken van de deken! Geen bericht van de Raad van Toezicht. De theorie van de Advocatenwet blijkt in de praktijk niet te gelden. Ondertussen regent het rekeningen van procureurs en advocaten en andere rekeningen, schrijden de vier door mr. A. Kulstee ingezette dagvaardingen tergend langzaam voort en volgt er uitstel op uitstel, terwijl ik in tal van brieven aan mr. A. Kulstee schrijf: Ik wil dat het zo snel mogelijk voorbij is. Ik heb haast. Er ligt een bijna ondraaglijke morele, financiële en sociale druk op mij en op mijn gezin die nooit had kunnen voorzien. Daarom wil ik zo snel mogelijk de erkenning die ik al jaren zoek. Maar de procedures duren en duren. Artikel 145 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zegt letterlijk: In spoedeisende zaken kan de rechter op verzoek van de eiser, bepalen dat er geen gelegenheid zal worden gegeven tot het nemen van conclusies van repliek en dupliek. Mr. A. Kulstee doet geen beroep op genoemd art. 145 en ik ken dat artikel dan nog niet. December 1993 Eerste openbare kritiek op mr. dr. ing. J.C. Cneep In december 1993 speelt in West-Brabant de zogenoemde Letselbergaffaire. De Letselberg is een ziekenhuis in Bo. Op dat ziekenhuis vlak bij hem in de buurt heeft mr. Cneep klaarblijkelijk heel wat letselschadepijlen gericht. Verscheidene artsen van genoemd ziekenhuis zijn door mr. Cneep in het openbaar beschuldigd en afgekraakt. Met name een vrouwenarts moet het ontgelden. Deze wordt door mr. Cneep in de Telegraaf van 16 november 1993 als volgt afgeschilderd: … dr. H. is een absolute non valeur … en voorzien van andere kwalificaties van soortgelijke strekking, zoals advocaten dat plegen uit te drukken. Over het optreden van mr. Cneep in zake de Letselberg bestaat klaarblijkelijk veel kritiek, afgaande op de berichten in de Stem, een West-Brabantse krant die vrienden mij sturen. [29]] Eind december 1993 word ik, in verband met bij het dagblad De Stem binnengekomen klachten over mr. Cneep in de zaak Letselberg, gebeld door A. Smart, verslaggever bij, de Brabantse krant De Stem en op dat moment nog concurrent van het Brabants Nieuwsblad. Hij heeft mijn advertentie in het Brabants Nieuwsblad gelezen en vraagt in verband met een te schrijven artikel mijn mening over mr. Cneep. Waar mijn hart op dat moment meer dan vol van is, loopt mijn mond van over. Ik vertel hem alles wat ik weet over mr. Cneep, over de familie O., de heer Groen en over de andere mensen die op mijn advertentie hebben gereageerd. 28 december 1993 publiceert De Stem een artikel waarin eveneens kritiek op het doen en laten van mr. Cneep vermeld wordt. [30]] 29 december 1993 Het imago van mr. dr. ing. J.C. Cneep - Intimidatiepoging 1: - Leugens en de dreiging met een kort geding Begin december 1993 kom ik via de advertentieafdeling van het Brabants Nieuwsblad in contact met de heer Joop Hek, rechtbankjournalist van het Brabants Nieuwsblad. [31]] Ook tegenover Joop Hek lucht ik mijn hart. Deze is geïnteresseerd en komt voor een interview naar mij. Dat leidt tot een artikel d.d. 29 december 1993 [32]], waarin de gang van de Cneepiaanse zaken tot op dat moment geschilderd wordt. 30 December 1993 neemt het Brabants Nieuwsblad de reactie van mr. Cneep op. Ik weet niet wat ik lees. Mr. Cneep noemt mij een beroepsklager en een chicaneur, een querulant en een verward man. Ik lees en herlees de verzinsels en de smerige leugens. Overal voel ik wanhoop en woede. Mijn tijd, mijn geld, al het reizen, al het werk, alle emoties, alles wat ik geïnvesteerd heb om die flauwekul van de heren neurologen en de psycholoog over mijn premorbide karakterstructuur uit de wereld te helpen, het heeft allemaal geen donder geholpen. Aan de deculpatie, insufficiëntie en andere negatieve kwalificaties van de genoemde neurologen voegt de beroemde letseladvocaat kwalificaties als beroepsklager, chicaneur, querulant en verward man toe. Als tot mij doordringt dat honderdduizenden mensen lezen wat ik lees, voel ik nog veel meer wanhoop en woede. Ik gooi de krant de kamer in maar pak hem toch maar weer op. Voorzichtig laat ik mijn blik weer over het artikel glijden en dan lees ik: Toen hij bij mij kwam, heb ik hem nog afgeraden alle zaken door te zetten. Ook al met het oog op de kosten. En nu klaagt hij dat de declaraties te hoog zijn. Je liegt dat je zwart ziet, smeerlap. In je second opinion schreef je heel wat anders, verdomme! En toen je mij in je portefeuille loodste sloeg je heel andere tonen aan, schreeuw ik tegen de krant. Dan lees ik: Ik heb Terharte nog gewaarschuwd om deze zaak niet naar buiten te brengen. Hij is nu zeer onzorgvuldig bezig. Ik overweeg nu hem in kort geding te dagvaarden. Dan eis ik een verbod om over deze zaak in contact te treden met de pers. De advocaat Cneep zegt verder: Ik zie de klachten van Terharte bij de Raad van Toezicht over mijn declaraties met vertrouwen tegemoet. Terwijl ik lees, hoor ik zijn monotone stem en zie ik zijn arrogante kop voor mij. Meer dan fl. 500,-- per uur om mij te helpen en dan liegen dat het gedrukt staat, verdomme!, verdomme! Ik voel een onbedwingbare lust in mij opkomen om die arrogante kop in elkaar te slaan. Mijn handen ballen zich tot vuisten. Meer dan ook wil ik mijn eer en mijn geld terug van die over het paard getilde blaaskaak, waarvan de leugenachtige woorden nog altijd door de krant opgenomen worden. Na vele jaren lovende publiciteit heeft mr. Cneep klaar-blijkelijk moeite met de eerste kritiek op zijn kostbare imago. Mr. Cneep verlaat namelijk, voor zover hij zich in mijn zaak daar al mee bezig heeft gehouden, de feiten en zoekt duidelijk zijn heil in intimidatie via de pers. Hij zet in op effecten. Voor alle duidelijkheid, het staat vast dat De Stem mij benaderd heeft, ook staat vast dat de misdaadverslaggever van het Brabants Nieuwsblad, de heer Joop Hek, naar mijn woonplaats gereisd is, 150 km van R. Vast staat ook dat een advocaat iemand niet kan verbieden om feiten aan een journalist mede te delen, en een krant niet om die af te drukken. De aantijgingen en de dreiging met een kort geding in zijn lijfkrant vormen intimidatiepoging nummer 1 van mr. Cneep ter bescherming van zijn klaarblijkelijk kostbaar publicitair imago. Het kort geding komt er niet. Het blijft bij de dreiging. Tot mijn spijt kan ik mr. Cneep dus niet tegenover een rechter met de feiten om zijn oren slaan. 3 januari 1994 Het artikel in het Brabants Nieuwsblad blijkt concurrent De Stem aan te zetten tot journalistieke activiteiten, die zich richten op het fenomeen letselschadeadvocaat, waar ik en met mij vele andere rechtzoekende burgers onder lijden. Ook mijn mening over de letselschade-advocaat mr. Cneep wordt weer gevraagd. Alles wat ik op dat moment tegen mr. Cneep op mijn hart heb, gooi ik er uiteraard uit. Met graagte laat ik de feiten spreken. Ook andere ex-cliënten van mr. Cneep en de directeur van een schaderegresbureau, de heer H. Forrer die veel met mr. Cneep te maken heeft, worden door De Stem benaderd. In een paginagroot artikel in de krant van 3 januari 1994 met sprekende koppen als: Commercieel optredende letselschadeadvocaat ligt onder vuur en Ongeneerde geldgraaierij [33]] wordt er geschreven over het optreden van mr. Cneep in de Letselbergaffaire en in andere zaken. Het artikel vermeldt ook de feiten die ik gemeld heb. Mijn naam wordt niet genoemd, een bronbescherming waar ik niet om gevraagd heb. Vol instemming lees ik wat ik al weet: Ex-cliënten zeggen dat de advocaat niet hard loopt voor pro Deo-zaken, dat hij onhaalbare claimbedragen voorspiegelt, buitensporige rekeningen indient en zaken onjuist of met weinig inzet behartigt. Ik lees over de letselschade-expert, de heer Forrer. Zijn woorden geven blijk van een groot inzicht in het fenomeen mr. Cneep en geven exact weer wat ik ervaren heb: verwerpelijke praktijken, en alleen maar denken aan eigen gewin, niet goed uitzoeken waarover een zaak gaat, op de man spelen, in de pers van leer trekken en onmiddellijk dreigen met processen. 8 januari 1994 Het grote artikel in De Stem leidt tot een paginagroot artikel in het Brabants Dagblad van 8 januari 1994 met als titel: Een dure pleister op de open wonde. In dat artikel lijkt mr. Cneep met behulp van zijn confraters, de deken mr. van Lutteldunck en mr. A. Geefles, secretaris van het LSA, Vereniging van Letselschade Advocaten, het verloren terrein terug te willen winnen. Mr. Cneep vergelijkt mij met een hyena die denkt hem, een leeuw, aan te kunnen vallen. Deken mr. van Lutteldunck, die al vanaf 6 september 1993 m.b.t. mijn klachten over mr. Cneep zwijgt als het graf, doet in het artikel voor de eerste keer zijn mond open: Er wordt absoluut niet te veel gedeclareerd, het is allemaal volgens het boekje. Ik behoud mij het recht voor om ambtshalve op te treden als het te bont wordt. De deken zegt er niet bij wanneer het volgens hem te bont wordt noch hoe hij dan optreedt. Er wordt ook uitgebreid aandacht aan mijn standpunt besteed. Met groot genoegen lees ik de kop: Hij heeft maar één belang: zijn portemonnee. Ik lees mijn eigen uitspraak, groot en vet afgedrukt: Ik moet Cneep fl. 6,25 per minuut betalen. Mijn oproep Schrijver zwartboek Recht voor aap zoekt contact met mensen, die opmerkelijke ervaringen met advocaten (gehad) hebben, wordt twee maal zo groot afgedrukt. Het artikel is weer een aanleiding voor mensen om contact te zoeken. [34]] 11 januari 1994: Het imago van mr. dr. ing. J.C. Cneep Intimidatiepoging nr. 2 - Getuigenverhoor - Dreigen met gijzeling journalisten Na zijn eerste dreiging met een kort geding richt mr. Cneep zich op 11 januari 1994 per vertrouwelijke, persoonlijke brief tot de toenmalige hoofdredacteur van het dagblad De Stem, de heer H. Kauw, met het verzoek hem de bron of bronnen te noemen voor uitspraken over hem in De Stem van 3 januari 1994. Mr. Cneep schrijft o.a.: Gezien het feit dat ik ernstige schade geleden heb, lijd en zal lijden en gezien het feit dat niet met name genoemde personen uw krant en een andere krant misbruiken om een bepaalde campagne tegen mij te voeren, verzoek ik u mij de namen te noemen van de geciteerde ex-cliënten en mij in de gelegenheid te stellen aan het brede publiek de u bekende feitelijke onjuistheden van de mededelingen van de ex-cliënten aan te tonen….. De Stem weigert per brief d.d. 14 januari 1994 zijn bronnen prijs te geven. Per brief van 9 maart 1994 reageert mr. Cneep als volgt: Nog eenmaal verzoek ik u de namen te noemen van de ex-cliënten en de andere bronnen vóór 18 maart 1994, bij gebreke waarvan ik bijgevoegd concept verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zal doen uitgaan. Het verzoekschrift bestaat uit vier velletjes papier, vol met de prachtigste woorden over zijn goede naam en reputatie en het belang om te weten, wie die reputatie heeft aangetast. Op 11 januari 1994 krijg ik een telefoontje van genoemde hoofdredacteur, de heer Kauw. Deze stelt mij op de hoogte van de problemen van de krant met mr. Cneep en de druk om de bronnen te noemen van uitspraken in de Stem, die mr. Cneep niet bevallen. Ook vertelt hij mij dat mr. Cneep zelfs van plan is om, net als bijvoorbeeld in de zaak Riem, indien nodig mensen van de krant te gijzelen, als de krant blijft weigeren om die bronnen te noemen. [35]] Hij vraagt mij of ik in principe bereid ben mij als bron bekend te maken en of hij en een journalist van De Stem deze vraag in een persoonlijk gesprek in Wehl mogen komen toelichten. Ik heb daar uiteraard geen enkel bezwaar tegen. 11 januari 1994 - Rekening van de advocaat en recht -Het gezicht van de Raad van Toezicht Ook op 11 januari 1994 krijg ik namens de deken het bericht van mr. A.P. van Leuten, de adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement B., na 4 maanden wachten en nadat er in drie maanden van mij een bedrag van fl. 26.000,-- ontvreemd is het volgende bericht: Het declaratiegedeelte van uw klachten is in behandeling. Hoe en wat er gebeurt, staat er niet bij. Mijn gezonde verstand zegt mij dat mijn klacht, war ik al ban voor was, uit elkaar getrokken wordt. Er wordt geoordeeld over de declaraties van mr. Cneep zonder daaraan het inhoudelijk oordeel over diens werkzaamheden te verbinden, waarom ik in mijn klachtbrief uitdrukkelijk vraag. Ik begrijp er niets van en vraag mij af hoe die Raad van Toezicht werkt. Samen met mijn vrienden zoek ik dat uit. De Raad van Toezicht onderzoekt bij haar begroting, zoals men dat daar zegt, de verrichtingen van mr. Cneep ambtshalve en marginaal. In gewoon Nederlands wil dat zeggen dat de Raad van Toezicht controleert of de advocaat aan de uren, die hij zegt besteed te hebben aan de oplossing van de hem voorgelegde rechtsvraag het prijskaartje met de door de Orde van Advocaten vastgestelde supergespecialiseerde prijzen heeft gehangen en ook of het aantal uren de Raad al dan niet redelijk voorkomt. Gesprekken met mensen die al ervaring hebben opgedaan met de kwaliteiten van de Raad van Toezicht doen mijn vertrouwen bepaald niet toenemen. Ik vrees dat het toezicht als volgt zal verlopen. Mr. Cneep heeft op zijn declaratie-formulieren ingevuld: Herschikken stukken in dossier: 3 uur à fl. 397,50, exclusief BTW = fl. 1.192,50. De Raad rekent dat na en zegt vervolgens: 3 uur à fl. 397,50 = fl. 1.192,50 (excl. BTW); goed gedaan, jongen. Maar de Raad van Toezicht leest niet dat ik, verdomme, na een reis van drie en een half uur naar B. in anderhalf uur de stukken in de felgele mappen heb herschikt. Hetzelfde geldt voor de post: Overleg met cliënt twee uren à fl. 397,50 = fl. 793,-- (excl. BTW). Op zijn rekening zal de Raad van Toezicht nergens lezen dat mr. Cneep bij dat overleg wel een uur aan een stuk college heeft gegeven over zijn Harley Davidson- en rafting-avonturen. Niets over het deskundigenonderzoek, het getuigenverhoor dat ik wil, niets over mijn onvervulde wensen om de vier door mr. A. Kulstee ingezette dagvaardingen bij één rechtbank onder te brengen, niets over zijn verbroken beloftes, verlegde marsroute, geen woord over het feit dat hij zaken, namen en feiten door elkaar gooit en maar niet begrijpt wat ik bedoel. Ik zie die begroting met zorg tegemoet. Daarom schrijf ik de Raad van Toezicht en de deken wederom dat …een oordeel over de declaraties van mr. Cneep niet mogelijk is zonder een inhoudelijk oordeel over zijn werkzaamheden. Er komt simpel geen reactie. Wel volgen er maanden van wachten op mr. A. Kulstee en op de meesters van de Raad van Toezicht. Wachten en de rekening dat zijn de enige zekerheden die het Rechtsbedrijf mij biedt. Daarover bestaat twijfel noch onduidelijkheid. 6 april 1994 - Bezoek van de hoofdredacteur en een journalist van het dagblad De Stem Op 6 april 1994 komen de hoofdredacteur, de heer Kauw en de rechtbankverslaggever van de Stem, de heer W. Hoepel mij opzoeken in Wehl. Zij komen eigenlijk maar met één verzoek en wel of ik er bezwaar tegen heb om mij als bron bekend te maken van het door mr. Cneep gewraakte artikel. Die bezwaren had en heb ik niet. Daarvoor hadden zij die lange reis niet hoeven maken. Hoe het ook zij, overduidelijk is dat De Stem zich van de last, die mr. Cneep haar bezorgt, wil bevrijden. Op de tafel in de huiskamer heb ik al de lovende artikelen die De Stem in de loop der jaren over het fenomeen mr. Cneep heeft volgeschreven in hun volle omvang uitgestald. De tafel ligt vol. De dikke kop, je komt maffiose praktijken tegen, rechts naast een grote foto van mr. Cneep voor een spiegel, zodat de wonderadvocaat liefst twee keer te bewonderen is, knalt eruit. Links naast de foto een wat bescheidenere kop: Advocaat Cneep pakt medisch letsel aan. De heren journalisten nemen plaats. Ik vestig, voor zover nog nodig is, de aandacht op de krantenartikelen op tafel, waar nog nauwelijks plaats is voor de koppen met koffie. Er valt een onbehaaglijke, pijnlijke stilte als ik het verzoek van mr. Cneep in de brief van 11 januari 1994 aan De Stem citeer: Ik verzoek u mij in de gelegenheid te stellen aan het brede publiek de u bekende onjuistheden van de mededelingen van de heer Terharte aan uw krant aan te tonen. Met een blik beurtelings gericht op alle kranten en de journalisten, zeg ik, zoals ik mij dat had voorgenomen: Ik verzoek u om mij in de gelegenheid te stellen om aan het brede publiek de u bekende feitelijke juistheden over doen en nalaten van mr. Cneep en andere advocaten aan te tonen. Op dat verzoek wordt positief gereageerd, met onder andere de toevoeging dat hoor en wederhoor in dit geval toch voor zichzelf spreekt. Een paar weken later komen er inderdaad twee journalisten van De Stem. Ik vertel hen over de familie O., de heer Groen en de andere mensen die zich over mr. Cneep en andere advocaten beklagen. Ik laat hen de brieven zien die ik gekregen heb. Er worden ijverig aantekeningen gemaakt. Maar de gelegenheid om mr. Cneep met feiten om de oren te slaan en om de maffiose praktijken die wij nog altijd in dat juridische wereldje tegenkomen aan een breed publiek duidelijk te maken is nog niet geboden. Ik heb een brief klaar liggen, gedateerd 6 april 1994, waarin ik geheel naar waarheid schrijf dat het initiatief tot de door mr. Cneep gewraakte artikelen in De Stem, is uitgegaan van de Stem en dat ik de volle verantwoordelijkheid draag voor de feiten, die in die artikelen vermeld staan. Deze brief wordt door de hoofdredacteur ondertekend. Nog dezelfde dag stuur en fax ik die brief naar mr. Cneep. De bron is hem dus bekend. Daarmee is aan de wens van mr. Cneep voldaan. Maar de letselschadekoning wenst zijn intimidatiepogingen voort te zetten. In een brief van 7 april 1994 aan De Stem geeft hij aan dat hij het al aangekondigde voorlopige getuigenverhoor toch door wil zetten. In antwoord op die brief schrijft de hoofdredacteur van De Stem bij brief van 12 april 1994 onder andere: … Ik houd er niet van als iemand, met wie ik denk in gesprek en constructief overleg te zijn, alvast met oude en nieuwe sommatiedata zwaait. Ik word er niet onrustig van, maar vind het geen uiting van hoffelijke omgangsvormen. … Die minder hoffelijke omgangsvormen van mr. Cneep worden bij de hoofdredacteur echter niet in rekening gebracht. 22 april 1994 Het imago van mr. dr. ing. J.C. Cneep - Intimidatiepoging nr. 3 - Dagblad De Stem en Terharte bedreigd met een vordering van fl. 50.000,-- 22 April 1994 stuurt mr. Cneep mij een brief. Ik heb maanden geen post van de man gehad. Nieuwsgierig maak ik hem open. Hij schrijft: Uit uw hierboven genoemde brief van 6 april 1994 moet ik helaas afleiden dat u kennelijk de (enige) bron bent van de feitelijke uitspraken zoals die weergegeven zijn in de bewuste krantenpublicaties en dat u daar verantwoorde-lijkheid voor wenst te dragen. Ik stel u dan ook voor de door mij ten gevolge van uw onrechtmatige handelwijze geleden en nog te lijden schade aansprakelijk. Hoewel de curve die de aanwas van nieuwe zaken aangeeft sedert begin 1994 een afbuiging vertoont en ik steeds weer aan oude en aan nieuwe cliënten de absurditeit moet uitleggen van de bestreden publicaties en ik derhalve nog niet nader te bepalen materiële schade heb geleden en nog zal lijden, ben ik bereid van vordering van materiële schade af te zien in een poging te komen tot een minnelijke schikking hierin, bestaande uit dat u mij als immateriële schadevergoeding binnen 3 weken na heden zult betalen een bedrag, groot fl. 50.000,--. De hoogte van dit bedrag is gerechtvaardigd gelet op het feit: dat u opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan, dat u wist, mogelijk zelfs beoogde mij schade materieel en immaterieel toe te brengen, dat u bekend bent met het feit dat ik mij juist sterk verbonden en betrokken voel bij de zaken van mijn cliënten, dat mijn beroepsuitoefening een zeer belangrijke plaats in mijn leven inneemt, dat u in het verleden gepoogd en gedreigd hebt meerdere publicaties het licht te doen zien, dat u mij diffamerende uitlatingen gepoogd hebt in de anonimiteit uit te spreken, dat u bekend bent uit eigen ervaring wat publiciteit kan betekenen voor een letselschadeadvocaat, dat de publicaties mij in mijn verdere carrière ook buiten de advocatuur zullen blijven achtervolgen. Van elk woord in die brief druipt de oneerlijkheid af. De woorden jagen mijn bloed weer op en voeden mijn vechtlust en onverzettelijkheid om mijn eer en mijn geld terug te krijgen. Ordinair effectbejag ten koste van mij, ten koste van mij, ten koste van mij en mijn gezin dreunt door mijn verhitte kop. Ik voel een enorme behoefte om te slaan en te trappen en wil een enkele reis naar B. nemen om op iedere deur en raam en affiches te plakken met teksten als: - Ook in de greep van Cneep? - een streep door de rekening van Cneep! - Geblaat van een letselschade-advocaat! - In de mist van de letselschadespecialist? - Zeg maar knip tegen Cneep! Ik wil in B. of waar dan ook schreeuwen dat ik belazerd ben en word. Maar ik ga naar buiten en laat zoals zo vaak in de afgelopen jaren mijn woede over het doen en laten van advocaten en de mensen die op hun daden zouden moeten toezien los op de stukken stam van een dikke eik. Ik sla mijn woede aan stukken. Het hout klooft in mooie kleine stukken, die ik op een stapel leg. Er is meer dan genoeg hout voor een mensenleven. Bij ieder blok hout dat in de open haard brandt en een weldadige wamte geeft denk ik: Ik heb toch nog iets aan mr. Cneep en al die andere meesters gehad. Het dagblad De Stem ontvangt een vrijwel soortgelijke brief. De Stem is een van de kranten die wel een decennium lang heeft meegewerkt aan het publicitair imago van mr. Cneep. De Stem schreef talloze lovende artikelen over mr. Cneep, die leidden tot paginagrote lovende en kritiekloze artikelen in de landelijke kranten. Nu bedreigt diezelfde mr. Cneep De Stem met een voorlopig getuigenverhoor en bedreigt hij de krant, die hem, terecht of ten onrechte, aan zijn imago heeft geholpen. Net als van mij vordert hij ook van De Stem fl. 50.000,-- vergoeding voor geleden publicitaire schade. Ook blijkt uit de brief van 22 april 1994 aan Terharte dat mr. Cneep zich op het standpunt stelt dat ik kennelijk de enige bron ben, op grond waarvan er geen enkele reden is om het getuigenverhoor door te zetten. Over deze zeer opmerkelijke feiten met een hoge nieuwswaarde schrijft De Stem geen letter. Hoofdstuk 7 - Recht en de rekening van de advocaat Je kunt vaststellen dat het recht een elitair gebeuren is geworden. De kwetsbaren in de samenleving zijn de dupe. Voor hen, de misérabelen van ons land, is de rechts-bescherming weggevaagd. Eerst neemt de overheid hen allerlei rechten af en vervolgens maakt zij de verdediging van de nog resterende rechten bij de rechter onbetaalbaar. Prof. J. Brenninkmeijer - De WBTZ van A tot Z - De gedragsregels van de NOvA - Intimidatie en andere opmerkelijke ervaringen met ons Recht Juni 1994 Het gezicht van de Raad van Toezicht 2 Het feit dat ik er niet meer alleen voor sta is voor mij een geweldige steun. De ervaring dat mijn juridisch letsel niet op zichzelf staat, maar dat ik het deel met vele mensen, die er vaak erger aan toe zijn dan ik, maakt mij sterk en geeft mij de rust die ik nodig heb om de strijd tegen de medici, die voor mij vooropstaat, en mijn strijd tegen mr. Cneep niet op te geven. Door die hulp kan ik het gevecht op twee fronten volhouden, al word ik soms overvallen door een gevoel van uitputting en uitzichtloosheid. De overtuiging dat ik niet alleen voor mijzelf vecht en spannend, zinvol, dankbaar werk heb, dat vaak een diepe bevrediging geeft, doet mij doorgaan. Ik wil, ik moet weten tot hoever de mogelijkheden reiken om in je Recht hersteld te worden. Na acht maanden wachten bericht de Raad van Toezicht mij op 2 mei 1994 dat het declaratiegedeelte in behandeling is en dat de adjunct-secretaris doende is de kwestie voor te bereiden voor een kleine commissie. Die commissie zal klager en advocaat in een mondelinge zitting horen, omdat de declaratie de € 5.000,- te boven gaat.[36] Vervolgens zal de voltallige Raad van Toezicht een beslissing nemen. Op 26 mei 1994 schrijft de Raad van Toezicht dat de mondelinge behandeling van de klacht van Terharte over de rekening van mr. Cneep op 2 juni 1994 zal plaatsvinden. Plaats van handeling is, als aangekondigd, het advocaten-kantoor van Lijmen en Mauwen, waar ook de deken mr. van Lutteldunck kantoor blijkt te houden. Het is een van die moderne, dure, prestigieuze, met veel marmer en glas uitgevoerde, torenhoge advocatenkantoren die in de afgelopen decennia als paddestoelen uit de grond zijn verrezen. De lift zoeft haast geruisloos naar een tamelijk hoge verdieping. 2 juni 1994 Hoorzitting Raad van Toezicht te B. Bij deze zitting sta ik er voor het eerst niet alleen voor. Inmiddels heb ik, door mijn advertenties in kranten en de publiciteit over mr. Cneep, vele medestanders leren kennen. Ik word vergezeld door twee leden van de Stichting Advocadur en de heer drs. L. Tholhuysen, dierenarts, die met ons in contact is gekomen vanwege een negatieve ervaring met een advocaat bij de overdracht van zijn praktijk. We nemen plaats in de wachtkamer. Na verloop van veel tijd verschijnt er een lid van de Raad van Toezicht, de heer mr. K. Lorius, een man in een werkelijk keurig pak. Hij stelt ons ervan in kennis dat er met mr. Cneep overlegd wordt over de vraag of deze er bezwaar tegen heeft dat óók de leden van de Stichting Advocadur bij de zitting aanwezig zijn. Met mij en de mensen die mij vergezellen wordt niet overlegd. Aan ons worden slechts mededelingen gedaan. Na enige tijd komt de mededeling dat het antwoord van mr. Cneep luidt: Geen bezwaar, hoe meer zielen hoe meer vreugd. De paus van de letselschade heeft zijn zegen gegeven. De zitting kan eindelijk beginnen, één niet in rekening te brengen uur na de afgesproken tijd. Plaats van handeling: een aangrenzende kamer, veel ramen met uitzicht op de stad B., waar ik de beste tijd van mijn leven heb doorgebracht. Tafels en stoelen zijn zo geplaatst dat de leden van de Raad van Toezicht en klager tegenover elkaar zitten. Bij de mondelinge behandeling zijn drie leden van de Raad van Toezicht, een drietal advocaten uit het arrondissement Breda aanwezig. Ook de adjunct-secretaris, mevrouw mr. Van Leutem is van de partij. De deken, mr. van Lutteldunck, schittert nog steeds door afwezigheid. Met vier man gaan wij er dus getuige van zijn wat een ambtshalve marginale toetsing van de verrichtingen van mr. Cneep inhoudt. Dat wordt snel duidelijk. De heren advocaten, die de Raad van Toezicht vormen, draaien broederlijk om de kern van de klachten heen en die kern is en blijft: mr. Cneep heeft zijn werk niet goed gedaan en daarvoor een onaanvaardbaar hoog honorarium in rekening gebracht. Die kern is ook dat mr. Cneep geen onderzoek verricht naar de financiële draagkracht van Terharte en de achtergronden daarvan, geen initiatieven heeft ondernomen ter bevordering van een onpartijdig deskundigenonderzoek, niet ter zake doende informatie, die de rechtspositie van Terharte verslechterd heeft, in het geding heeft gebracht, geen poging heeft ondernomen om de vier door confrater A. Kulstee ingezette dagvaardingen bij één rechtbank onder te brengen; kortom niets ondernomen heeft om de vordering van Terharte te onderbouwen. Er worden vrijwel geen vragen gesteld, ook niet over het inkomen van Terharte. Wat hij ook probeert, de door mr. Cneep al dan niet uitgevoerde werkzaamheden komen met geen woord aan de orde, dus ook niet wat de opdracht aan mr. Cneep was. Geen woord, ook niet over het feit dat mr. Cneep hem nimmer gewaarschuwd heeft dat zijn kosten in zo'n korte tijd zo enorm zouden oplopen. De zitting waar Terharte zo lang op gewacht heeft, is in een vloek en een zucht voorbij. De Stem en het Brabants Nieuwsblad doen elk op hun eigen wijze verslag van die zitting. Mr. Cneep verlaat de zitting in gezelschap van een journalist van het Brabants Nieuwsblad. In de uitgave die krant, d.d. 3 juni 1994, wordt Terharte beschreven als een verbitterde gedupeerde, die mr. Cneep afschildert als een onbetrouwbaar sujet. Mr. Cneep wordt gepresenteerd als de man die het meer bij de feiten hield. Het artikel wordt afgesloten met de volzin: Wie gelijk krijgt, blijkt over twee weken. 16 juni 1994 Het gezicht van de Raad van Toezicht 3 De beslissing van de Raad van Toezicht De beslissing van de Raad van Toezicht komt meer dan driekwart jaar na de indiening van de klachten en leidt tot de volgende conclusies: - Er wordt geen enkel inhoudelijk oordeel uitgesproken over de werkzaamheden van mr. Cneep. De Raad van Toezicht vaart met betrekking tot de financiële draagkracht van Terharte volledig blind op de nota bene door mr. Cneep verstrekte gegevens. - Men spreekt over de vermogenssituatie van het gezin, zonder die nader te specificeren en zonder daar, op welke manier dan ook, kennis van te hebben genomen, laat staan die onderzocht te hebben. - De Raad volgt trouw de door mr. Cneep opgegeven urenspecificatie, zonder de invulling van die uren verder te onderzoeken. Over de absurde eindrekening van fl. 922,07, waar mr. Cneep helemaal niets voor gedaan heeft, rept de Raad met geen woord. Ook de werkzaamheden van Terharte (het ordenen van zijn eigen gegevens in de felgele mappen van mr. Cneep) in rekening gebracht door mr. Cneep laat de Raad buiten beschouwing. - De Raad komt wel tot de conclusie, die Terharte in zijn klachten vele keren heeft aangegeven, dat een studie van vier en een half uur besteed aan een reactie van cliënt, terwijl in de twee weken daaraan voorafgaande ruim tien uur was besteed aan de bestudering van dezelfde stukken aan de ruime kant is en ziet daarin aanleiding de verantwoorde tijdsbesteding te mitigeren tot 150 minuten. Ook ziet de Raad aanleiding om wat andere werkzaamheden van mr. Cneep, die de Raad bovenmatig voorkomen met twee en een half uur te matigen. - Ten slotte vindt de Raad dat mr. Cneep bij de uren die hij besteedde aan het geven van tekst en uitleg aan zijn eigen adviezen niet de specialistische factor had mogen gebruiken, dus geen fl. 395,-- maar slechts fl. 265,-- excl. BTW, in rekening had mogen brengen. Zo beslissen in de maand juni van het jaar 1994 een aantal grote mensen, advocaten, confraters van mr. Cneep, verenigd in de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda. De Raad van Toezicht vermeldt niet of ik in beroep kan komen noch hoe ik dat moet doen. Fl. 3.700,19 van mijn geld heb ik terug. De rest en mijn eer nog lang niet. Het door de Raad goedgekeurde honorarium van de mr. Cneep wordt vermeerderd met de wettelijke rente van toen respectievelijk 10% en 9% en levert mr. Cneep nog eens fl. 386,62 extra op. Daar is goed voor gezorgd. Die wettelijke rente blijkt niet voor mij te gelden. Meer dan fl. 22.000,-- komt volgens de Raad van Toezicht mr. Cneep toe of, zoals ons uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt, aan Cneep Advocatuur BV. fl. 22.000,-- in drie maanden tijd verdiend. Geen van de advocaten in de Raad van Toezicht doet een duidelijke uitspraak over de juistheid van de werkzaamheden van mr. Cneep, waarvoor hij in totaal fl. 26.000,-- in rekening heeft gebracht. Mijn geld bevindt zich nog altijd onder de deken, zoals dat heet, en wat mij betreft blijft het daar totdat er echt, en wel door een rechter en niet door een aantal confraters van mr. Cneep geoordeeld is. 25 juni 1994 Juni 1994 verschijnen er artikelen in de Brabantse kranten over de beslissing van de Raad van Toezicht. 25 Juni 1994 lijkt het Brabants Nieuwsblad mr. Cneep ten behoeve van zijn publicitair imago (s)lippendienst te bewijzen met de misleidende kop: ZAAK TERHARTE: MEESTER CNEEP IN HET GELIJK GESTELD Mr. Cneep heeft conform de incestueus zuinige, niet inhoudelijke beslissing van de Raad van Toezicht in drie maanden tijd zo’n fl. 4.000,-- te veel in zijn zak gestoken en zijn lijfkrant schrijft: Meester Cneep in het gelijk gesteld. Het dagblad De Stem schrijft in een vette kop: RAAD VAN TOEZICHT STELT REKENING VAN MR. CNEEP BIJ Verzetsmogelijkheden tegen betaling van de declaratie van de advocaat Anno 1843 – Anno 1994 – Anno 2000 Met deze inhoudsloze begroting door de Raad van Toezicht, waar de onrechtvaardigheid van afdruipt, neem ik geen genoegen. De beslissing sterkt mijn verzet alleen maar. Ik betaal niet. Ik wil dat er eerst een onafhankelijke rechter oordeelt. Ik weet niet waar ik met mijn klachten over de Raad van Toezicht naar toe moet. Omdat ik er niet meer alleen voor sta, kan ik er met anderen over praten en samen uitzoeken hoe de vork aan de steel zit. Na veel aandringen bij die Raad van Toezicht, na lezing van de wet en de bestaande jurisprudentie en geholpen door de ervaringen die mensen ons aandragen komen wij tot de volgende conclusies: Mensen die klagen over de rekening van de advocaat weten niet waar zij met een klacht naar toe moeten. In de meeste gevallen worden zij net zoals Terharte door advocaten en deken naar de Raad van Toezicht gedirigeerd. Vervolgens weten zij niet wat zij met de beslissing van die Raad van Toezicht aan moeten. Een beroepsmogelijkheid tegen een beslissing van de Raad van Toezicht is er niet, schrijft de adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht mr. van Leuten aanvankelijk. Na lang aandringen wijzigt zij haar standpunt en schrijft zij: Wel kunt u op basis van de Wet Tarieven Burgerlijke Zaken, in verzet komen bij de President van de Rechtbank van het betreffende arrondissement, die de beslissing echter slechts marginaal toetst. Zij schrijft er niet bij waar we die wet kunnen vinden, maar we vinden hem. Er blijkt een wet te zijn die geschillen over de rekening van de advocaat regelt. Samen bestuderen wij de wet en de daarbij behorende jurisprudentie. In art 32 WTBZ lezen wij dat … in geval van verschil over het salaris door den advocaat aan den cliënt berekend de begrooting geschiedt door de Raden van Toezicht en Discipline. Er staat en, dus niet of. Daarom schrijft Terharte in een brief naar de President van de betreffende rechtbank te B., de heer mr. P. Stalos: …dat hij volgens art. 32 WTBZ [37]] pas in verzet zal komen na het inhoudelijke oordeel, c.q. de begroting door de Raad van Discipline over de werkzaamheden van Cneep. Dat lijkt logisch, omdat verzet tegen een beslissing van de Raad van Toezicht zonder een inhoudelijk oordeel niet zinvol is. Hetzelfde schrijft Terharte aan mr. Cneep, de Raad van Toezicht, de Raad van Discipline en de president van de Rechtbank te B. Er volgt met uitzondering van de president van de Rechtbank, mr. Stalos, geen antwoord. Zijn antwoord wordt gegeven door een deurwaarder uit de buurt van mijn woonplaats, die ineens zonder enige vooraankondiging voor de deur staat. Dat antwoord is een door de president van de rechtbank te B. aan mr. Cneep afgegeven zogenoemde executoriale titel, dat wil zeggen, een officiële verklaring van de rechtbank waarmee betaling in rechte afgedwongen kan worden. Op basis van de inhoudsloze beslissing van de Raad van Toezicht stelt de President van de betreffende Rechtbank mr. Cneep in de gelegenheid om duizenden guldens met behulp van de sterke arm op te eisen. Ik betaal niet, want het door mr. Cneep gevorderde bedrag heb ik immers al onder de deken gestort. Ik schrijf weer aan de president van de Rechtbank en de Raad van Toezicht en van Discipline waarom ik niet wil betalen. De beide Raden antwoorden wederom niet. De president van de rechtbank, mr. Stalos, antwoordt bij brief d.d. 8 juli 1994 dat hij genoemde executoriale titel moest verstrekken en dat Terharte daartegen bij de rechtbank bij dagvaarding middels een procureur in verzet kan komen. Ik antwoord de president dat ik pas in verzet zal komen als de werkzaam-heden van mr. Sneep ook inhoudelijk door een rechter van de Raad van Discipline zijn beoordeeld en als die Raad conform de wet de rekening heeft begroot. De president antwoordt niet meer. Ik schrijf dat ik Cneep mag noch kan betalen en verwijs hiervoor naar de wet, de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken. Ik meld tevens aan de Raad van Toezicht waar nog altijd het geld staat dat ik indertijd onder de Deken heb moeten storten dat ik niet wil betalen, en waarom niet. Vanuit de Raad van Toezicht wordt het bedrag echter zonder meer naar de rekening van mr. Cneep overgemaakt. Aan mijn schriftelijke eis om conform de wet te wachten op het inhoudelijke oordeel van de Raad van Discipline, c.q. op mijn verzet bij dagvaarding al dan niet middels een procureur bij de rechtbank, wordt door alle hoeders van ons Recht zonder reactie voorbijgegaan. Zo gaat dat in 1994 en in vele jaren daarvoor, en zo gaat dat nog altijd. De rekening van de advocaat en recht De wet tarieven in burgerlijke zaken van 1843 De wet die geschillen over de rekening tussen advocaten en cliënten regelt is: de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ). In de Verzamelde Wetgeving van de Koninklijke Vermande, [38]] bijgewerkt tot 1 juni 1997, wordt de wet als volgt omschreven: Wetten van 28 augustus en 29 december 1843, Stb. 37, 38, 39, 40, 66 en 67, houdende de vaststelling van de tarieven van justitie-kosten en salarissen in burgerlijke zaken, in een doorlopende reeks van artikelen vervat ingevolge artikel 2 der Wet van 28 augustus 1843, Stb. 41 zoals laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 februari 1997, Stb. 112 De wet dateert uit grotendeels 1843. De tekst is dan ook gesteld in het Nederlands van die tijd. In de DERDE TITEL van de wet en wel in de artikelen 29 t/m 40 is de betwisting van de vergoeding advocaten geregeld. Vele artikelen zijn onduidelijk, worden niet nageleefd of kunnen simpelweg niet nageleefd worden. Ter illustratie enkele artikelen uit de wet en ons commentaar daarop. WTBZ: DERDE TITEL Van de Advocaten Art. 29. Aan de advocaten is verschuldigd: a. Voor elke besogne of conferentie met of voor hunne cliënten ƒ 1,80, des echter dat zij, voor elk besogne of conferentie, welke langer dan een uur duurt, gelijke ƒ 1,80, gedeelten voor het geheel genomen, per uur mogen berekenen; b. Voor een comparitie ƒ 3,60; c. Voor een vacatie buiten de plaats hunner woning ƒ 12,00 voor eenen gehelen dag, ƒ 6,00 en voor een gedeelte van den dag, zes uren of minder bedragende, onverminderd, in beide gevallen, hetgeen voor de gedurende dien tijd verrigte werkzaamheden verschuldigd is, mitsgaders de reis- en verblijfkosten; d. (Vervallen bij wet van 23 april 1879, Stb. 75, i.w.tr. 1 augustus 1879.) e. Voor het schrijven van eenen brief en voor het lezen van eenen ontvangen brief ƒ 0,90; Indien dezelve buitengewoon groot of van veel gewigt is, alsdan naar mate van den tijd, welke daartoe noodig mogt zijn geweest, berekend op den voet sub litt a vermeld. Lezing van dit artikel voert tot de conclusie dat datgene wat de cliënt aan den advocaten verschuldigd is niet meer strookt met de letterlijke inhoud van art. 29. Art. 32. Buiten de gevallen in het 2de lid van art. 31 vermeld, geschiedt, ingeval van verschil over het salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend, de begrooting door de Raden van toezigt en discipline in de hoofdplaats van het arrondissement waarin de advocaat woonachtig is, of, indien aldaar geen raad van toezigt aanwezig is, door dien in de residentie van het provinciaal geregtshof waaronder de woonplaats van den advocaat behoort; en indien ook aldaar geen zoodanige raad bestaat, alsdan door dien, gevestigd in de residentie van den hoogen raad. Terharte heeft een op argumenten gebaseerd geschil met mr. Cneep over zijn werkzaamheden en het gebrek daaraan. Pas wanneer er over dat geschil geoordeeld is, kan blijken of er ook een verschil over het salaris is. Dat oordeel is er niet. Zelfs wanneer de begroting de juiste weg zou zijn gegaan – uitdrukkelijk quod non [39]] - dan heeft de Raad van Discipline de rekening van mr. Cneep niet zoals in dit artikel vermeld begroot. Daarom lijkt art. 33. van toepassing. Art. 33. Indien de advocaat met de begrooting van den raad geen genoegen neemt, of de cliënt weigerachtig blijft het bedrag daarvan te voldoen, wordt het bedrag van het verschuldigde nader vastgesteld door den voorzitter van het collegie waar de zaak, waarin het salaris berekend is, gediend heeft, of door een der leden, daartoe door hem benoemd. Indien de zaak niet voor een regterlijk college is aanhangig geweest, geschiedt zulks door de voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de advocaat is gevestigd. Terharte blijft weigerachtig het door den Raad vastgestelde te voldoen, maar het bedrag wordt niet nader vastgesteld door den voorzitter van het collegie … . Hiervan is in het geval van Terharte geen sprake. In de zaak van Terharte is de rekening slechts begroot door de Raad van Toezicht, die geheel uit advocaten bestaat. De voorzitter der Rechtbank heeft het aan mr. Cneep verschul-digde bedrag niet vastgesteld maar de beslissing van de Raad van Toezicht overgenomen. Art. 35. De regter, door wien de begrooting geschiedt is bevoegd de overlegging der justificatoire stukken te vorderen. Hij slaat bij de begrooting acht op de omstandigheid, of de gemaakte kosten en verschotten en de gedeclareerde vacatiën, naar den aard der zaak, nuttig doelmatig of noodig kunnen worden geacht of door den cliënt zijn verlangd, en wijzigt, roijeert of vermindert de zoodanige, welke daarbij geoordeeld worden overbodig te zijn of de palen eener billijke gematigdheid te overschrijden, daarbij in aanmerking nemende het gewigt der zaak en de moeijelijkheid, die zij mogt hebben opgeleverd. Aan de begroting van de rekening van mr. Cneep is geen regter en geen rechter te pas gekomen. Die beslissing is genomen door louter advocaten uit één en hetzelfde arrondissement. Er is niet beoordeeld of de door mr. Cneep gemaakte kosten laat staan de verrichte werkzaamheden naar den aard der zaak, nuttig, doelmatig of noodig geacht kunnen worden. Of de kosten van mr. Cneep de palen eener billijke gematigdheid overschreden hebben, is niet of slechts marginaal beoordeeld. Artikel 40. Degene, ten wiens laste zoodanig bevelschrift is afgegeven kan daartegen verzet doen. Dit verzet wordt gebragt voor het collegie, welks voorzitter of benoemd lid het bevelschrift heeft afgegeven en wordt als eene summiere zaak afgedaan. De uitspraak op het verzet en de beschikking op een verzoek om herziening zijn niet vatbaar, voor verzet, hooger beroep of voorziening in cassatie. De president van de Rechtbank te Breda, mr. Stalos, leest de WTBZ art. 40 klaarblijkelijk anders. Van de door hem in zijn brief d.d. 8 juli 1994, kenmerk SVK 6/94, genoemde vereiste dagvaardingsprocedure in te dienen bij de rechtbank en wel door tussenkomst van een procureur (een advocaat), overeenkomstig art. 40 WTBZ, spreekt de wet niet, hoe men ook leest. Uit de klachten van Terharte blijkt duidelijk dat deze zich niet op de eerste plaats richten op de hoogte van de declaratie. Hij heeft immers het uurloon van mr. Cneep van meet af aan aanvaard en diens werkzaamheden op inhoudelijke gronden betwist. Los van de duidelijkheden en onduidelijkheden van de WTBZ geeft vaste jurisprudentie duidelijk aan wanneer bij een declaratiegeschil de Raad van Toezicht bevoegd is en wanneer de burgerlijke rechter. Citaat uit het arrest van het Hof te Den Haag d.d. 5 november 1996, rol nummer 95 H-729: Het Hof overweegt dat de artikelen 32 - 40 Wet Tarieven in burgerlijke zaken alleen toepassing vinden ingeval van een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie van een advocaat, maar niet in geschillen die niet de omvang van het gedeclareerde bedrag betreffen. Citaat uit het arrest van het Hof te Den Haag d.d. 5 juni 1997, rol nummer: 95-1897: Er is geen reden te oordelen dat deze artikelen 32-40 WTBZ ook toepasselijk zijn in een geval van een op argumenten gebaseerd geschil tussen de advocaat en diens opdrachtgever, dat niet is beperkt tot de vraag welk salaris de advocaat afgemeten aan algemene redelijkheidscriteria in rekening heeft kunnen brengen. HR 24 juni 1938, NJ 1939, 419. Uit de hierboven vermelde feiten blijkt dus dat de deken mr. G. van Lutteldunck, de Raad van Toezicht en de President van de Rechtbank te B., mr. Stalos, zich zelfs niet aan een wet van 1843 noch aan de al vanaf 1939 bestaande jurisprudentie hebben gehouden. Tevens blijkt dat genoemde overtreding van de wet de president van de Rechtbank te B. niet weerhouden heeft om de heer mr. Cneep een zogenoemde executoriale titel te verstrekken. De president tolereert dus een wetsovertreding. Uit veel gevallen die de Stichting Advocadur inmiddels bekend zijn blijkt dat cliënten die, net als Terharte, op inhoudelijke gronden bezwaar maken tegen de rekening van de advocaat vrijwel zonder uitzondering door de betreffende advocaat al dan niet met behulp van de deken naar de Raad van Toezicht geloodst wordt. Gedragsregels voor advocaten De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) heeft, naar zij zelf zegt, ter bewaking van de kwaliteit van de advocatuur een aantal gedragsregels opgesteld waar de leden van de Orde zich aan dienen te houden. Gedragsregel 27 lid 1: Maakt de cliënt tegen de ingediende declaratie bezwaar, dan is de advocaat verplicht de cliënt te wijzen op de ter zake bestaande regelingen. Een van die regelingen is een door de advocaat in te stellen vordering bij de rechter. Op die regeling wijzen advocaten en dekens op grond van onze ervaringen van jaren zelden of nooit. Advocaten maken er, zoals steeds weer blijkt, niet graag gebruik van. Zij hebben er blijkbaar een hekel aan om als eiser ten overstaan van een onafhankelijk rechter in hun rekening te laten kijken. Gedragsregel 27, lid 4: … Is de declaratie in geding, dan wijst de advocaat op de mogelijkheid het gedeclareerde bedrag bij de deken te deponeren, totdat het geschil is beslecht. … Er staat niet bij wanneer de declaratie in geschil is en wanneer niet, noch wanneer het gedeclareerde bedrag bij de deken gedeponeerd dient te worden en wanneer niet. De in de wet WTBZ en jurisprudentie duidelijk omschreven situatie, waarin de advocaat zich tot de rechter dient te wenden, wordt in de gedragsregels niet vermeld. De voorkeur van de heren en dames advocaten gaat kennelijk uit naar een begroting door de Raad van Toezicht. Daarmee staan dus advocaten als het om hun eigen belang gaat de vorming van jurisprudentie over declaratiegeschillen in de weg. Brieven van de Stichting Advocadur aan dekens en Raden van Toezicht met het verzoek informatie te verschaffen over gevallen waarin zij een declaratiegeschil niet in behandeling hebben genomen, omdat de civiele rechter bevoegd was, worden niet of niet duidelijk beantwoord. Brieven aan presidenten van rechtbanken en gerechtshoven waarin de stichting vraagt om geanonimiseerde voorbeelden waarin de president een beslissing van de Raad van Toezicht niet met de verbeide executoriale titel heeft beloond, leiden tot reacties die elkaar tegenspreken, maar geen antwoord op de vraag geven. Ook op de vraag of bij het in art. 40 WTBZ genoemd verzet nu wel of geen procureur nodig is komt geen duidelijk antwoord. Het Gerechtshof te D. stelt zich in een mede door de Stichting Advocadur aanhangig gemaakte zaak, Requestnr. R9800236, op het opmerkelijke standpunt dat een verzetschrift conform de WTBZ een verzoekschrift conform art. 429d lid 3 BW is, dat derhalve door een procureur moet worden ingediend. Het Gerechtshof lijkt dus de van toepassing zijnde WTBZ te verlaten en haar toevlucht te zoeken bij het BW. Het gat in de ene wet wordt - zonder enige eerbied voor de wet - met een andere wet gestopt. De vraag is en blijft echter of de burger zelf bij de rechter in verzet kan komen tegen de rekening van een advocaat of dat hij daarvoor aangewezen is op de dure diensten van een advocaat. Voor wat de vragen rondom de WTBZ betreft verwijzen enige rechtbanken naar het Algemeen Secretariaat Zittende Magistratuur, ASZM, te Den Haag. Dezelfde vragen gaan uit naar genoemd Secretariaat. Met name willen we weten of en op welke gronden presidenten van Rechtbanken begrotingen door de Raad van Toezicht niet goed hebben gekeurd. Wij vragen om geanonimiseerde beslissingen. [40]] De rechtspositie van Terharte zou volledig anders geweest zijn wanneer mr. Cneep conform de wet als eiser de burgerlijke rechter bewijzen had moeten overleggen voor het feit dat zijn werkzaamheden voor Terharte naar den aard der zaak, nuttig, doelmatig of noodig kunnen worden geacht of door den cliënt zijn verlangd. Vervolgens had de rechter de kosten van mr. Cneep kunnen wijzigen, royeren of verminderen die naar zijn oordeel overbodig waren of de palen eener billijke gematigdheid overschreden, daarbij in aan-merking nemend het gewigt der zaak en de moeilijkheid die zij mocht hebben opgeleverd. Met behulp van de deken mr. van Lutteldunck, de Raad van Toezicht, de president van de rechtbank B., die met minachting voor de wet een executoriale titel verleent komt het doen en nalaten van mr. Cneep niet in aanmerking voor een oordeel van de rechter. Alleen de rekening is begroot. Daartegen wil Terharte zich verzetten. Maar hij vindt geen advocaat die bereid is de deken, de Raad van Toezicht in rechte te betrekken. Laat staan om de President van een Rechtbank op de vingers te tikken. [41]]Ook het Advocatenblad nr. 12 /200 schiet ernstig tekort in de berichtgeving over de feiten. Het is een themanummer, vrijwel geheel gewijd aan de prijs van de advocaat. Twee wetenschappers, een staatssecretaris, twee advocaten, een directeur van de Consumentenbond en een bedrijfsjurist gaan met elkaar in debat over de voor- en nadelen van het uurtarief, de vaste prijs, de resultaatafhankelijke beloning, de vraag of de advocatuur de kosten hoger opdrijft dan goed is voor de rechtshulp en de rechtspleging. In heel dit themanummer komt de WTBZ noch de Advocaten-wet aan de orde. Geen enkele keer wordt het tuchtrecht genoemd evenmin als de verplichte procesvertegen-woordiging. [42] In zijn boek De achterkant van het Recht [43]] schrijft prof. dr. Leijten in het hoofdstuk met de opmerkelijke titel Procederen hoeft niet duur te zijn: In de tijd dat ik nog advocaat was, heb ik collega's, confrères heet dat in vaktaal, meermalen horen zeggen dat de wet van 1843, WTBZ, niet afgeschaft moest worden, want dat juist haar onzinnigheid de grootste vrijheid waarborgde, terwijl een nieuwe wet met de pretentie aangepast te zijn aan hedendaagse normen, ongetwijfeld die vrijheid zou beknotten. En dan maar praten over eerbied voor de wet. 4 juli 1994 - Het kostbare publicitaire imago van mr. dr. ing. J.C. Cneep - Intimidatiepoging 4 - Verzoek aan de rechtbank om een voorlopig -getuigenverhoor De Stem betaalt geen cent van de fl. 50.000,-- die mr. Cneep vordert als vergoeding voor de schade die mr. Cneep door de berichtgeving in de krant zegt geleden te hebben. Ik wil mijn geld van mr. Cneep terug en zeker niet nog meer betalen. De eerder genoemde heer Forrer weigert ook om te betalen, reden waarom mr. Cneep tot dagvaarding bij de rechtbank van Zutphen over gaat. De Stem en ook het Brabants Nieuwsblad bedienen mr. Cneep in hun berichtgeving niet meer op zijn wenken en besteden, zij het mondjesmaat, aandacht aan mijn vordering op de heren neurologen en de psycholoog en ook aan de activiteiten van Stichting Advocadur. Dat leidt tot ingezonden brieven van lezers, voordelig voor Terharte en de Stichting en nadelig voor mr. Cneep. De negatieve publiciteit is voor mr. Cneep kennelijk de reden het voorlopig getuigenverhoor door te zetten. Dat is onbegrijpelijk en onredelijk omdat Terharte zich immers, zoals hierboven al vermeld, op verzoek van De Stem als bron bekend heeft gemaakt en de verantwoording op zich heeft genomen voor al zijn uitspraken over mr. Cneep. Het enige belang voor mr. Cneep bij een getuigen-verhoor was, zoals hij zelf schrijft, de bron van de in zijn ogen negatieve publiciteit te leren kennen. Dat belang is er niet meer. Ik ben de bron, die popelt van verlangen om mr. Cneep de informatie te geven, die deze wil. Mr. Cneep vraagt mij niets, maar zet wel het voorlopige getuigenverhoor door. De feiten in onderlinge samenhang en verband overziende, doet hij dat enkel en alleen om de kranten en Terharte af te houden van verdere negatieve publiciteit en om op die manier zijn kostbaar imago veilig te stellen. Daarom zet hij intimidatie-poging 4 in. Hij doet maar wat hij niet laten kan, denk ik. Tegen alle feiten en redelijkheid in dient mr. Cneep bij de Rechtbank te B. een verzoek in om een voorlopig getuigen-verhoor te mogen houden, waarin hij mij als partij en getuige en de beide Brabantse kranten als getuige wenst te horen. Een voorlopig getuigenverhoor is een bij wet gegeven mogelijkheid om met het oog op een rechtsvordering feiten en bewijzen boven water te krijgen. Mr. Cneep wil, de tekst van zijn verzoek volgend, bewijzen dat Terharte de bron is van een tegen hem gevoerde publiciteitshetze, die zijn goede naam en eer in diskrediet gebracht zou hebben, waardoor hij schade geleden heeft, lijdt en zal lijden. Op 4 juli 1994 krijg ik per aangetekende post een oproep om te verschijnen ter terechtszitting van deze rechtbank van vrijdag 29 juli 1994 om 11.30 uur, teneinde op het gedane verzoek tot het houden van een getuigenverhoor van mr. Cneep te worden gehoord. Omdat mr. Cneep de zaken weer eens door elkaar gooit, krijgt niet de redacteur van het door mr. Cneep gewraakte artikel in De Stem, de heer A. Smart, maar de rechtbankverslaggever Hoepel een oproep. Om de show compleet te maken wordt tevens Joop Hek van het Brabants Nieuwsblad opgeroepen. Ik heb er zin in om de rechter, in wiens kennis, kunde en onafhankelijkheid ik in die tijd nog heilig geloof, ongezouten de waarheid te zeggen. Hoofdstuk 8 Recht en het werk van de advocaat - In gevecht met het tuchtrecht Als een gans terecht staat moet er geen vos in de jury zitten. Th. Fuller - Raad van Discipline - De derde advocaat mr. H.A. Zwenken - Het getuigenverhoor door mr. Cneep - Einde intimidatiepogingen door mr. Cneep en andere opmerkelijke ervaringen 5 juli 1994 Klachten over mr. Cneep 1 Deken mr. van Lutteldunck te B.stuurt de klachten van Terharte door naar de Raad van Discipline te D. Bijna een jaar na indiening van zijn klachten heeft mr. Cneep het geld van Terharte, dat deze onder de Deken moest storten, onder die deken weggegraaid met behulp van een door de president van de Rechtbank te B. afgegeven executoriale titel. Terharte is zijn geld kwijt, nog vóór de Raad van Discipline, zoals in de WTBZ bepaald, over de declaraties van mr. Cneep heeft kunnen oordelen. Het financiële gedeelte en de inhoud van de klacht die voor ieder weldenkend mens bij elkaar horen, zijn door de deken en een aantal advocaten die samen de Raad van Toezicht uitmaken, kunstmatig en onrechtmatig van elkaar gescheiden. Er is tot op dat moment nog slechts recht gesproken door advocaten, ook al bepaalt de wet (WTBZ), als gezegd, in art. 33 lid 1 en 2 dat: zulks (de begroting) door de voorzitter van het collegie waar de zaak gediend heeft dient te geschieden of indien de zaak niet voor een regterlijk collegie is aanhangig geweest zulks (de begroting) dient te geschieden door de voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van den advocaat is gevestigd. Na bijna een jaar heeft de deken mr. van Lutteldunck de twee klachten van Terharte over het doen en nalaten van mr. Cneep naar de Raad van Discipline verwezen en daarmee treedt het tuchtrecht in werking. In afwachting van de berichten van de Raad van Discipline diene de volgende informatie. De Raad van Discipline bestaat uit vier advocaten, de leden en één rechter, de voorzitter. Voor de eerste keer zal zich dus ook een rechter over de klachten van Terharte buigen. In die periode nemen wij het besluit om de behandeling van de klachten van Terharte over mr. Cneep, mr. A. Kulstee en deken mr. G. van Lutteldunck en van andere mensen, die klachten over advocaten hebben te volgen en vast te leggen of en hoe het tuchtrecht voor advocaten tegemoet komt aan een cliënt met klachten over zijn advocaat. De eerder genoemde sponsor van ons ideaal, H. Horakel sr. stelt ons daartoe financieel in staat. De behandeling van klachten blijkt jaren in beslag te nemen. Om de lezer zo goed mogelijk in het spoor van die klachten te houden hebben wij achter in het boek een overzicht daarvan afgedrukt. Hoofdstuk 8, 9 en 10 beschrijven de manier waarop de Raad en het Hof van Discipline de klachten over de juridische werkzaamheden van mr. A. Kulstee en mr. Cneep en mr. van Lutteldunck behandelen. Ook andere opmerkelijke ervaringen met het rechtsbedrijf komen aan de orde. De advocatenwet Het tuchtrecht voor advocaten is vastgelegd in de Advocatenwet. WET van 23 Juni 1952, Stb. 365, houdende instelling van de Nederlandse orde van advocaten alsmede regels betreffende orde en discipline voor de advocaten en procureurs (Advocatenwet), zoals laatstelijk gewijzigd bij wet van 26 april 1995, Stb. 250, §4. Van de tuchtrechtspraak, Art. 46 t/m 60a. Verzameling Nederlandse Wetgeving 97/98. Dl. 2, p. 1166 – 1174. Voor een inzicht in het optreden van de Raad van Discipline zijn de volgende artikelen uit de Advocatenwet belangrijk. Art. 48 lid 1 De beslissingen van de Raad van Discipline over de voorgelegde klachten zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken, alles op straffe van nietigheid. [44]] Art. 48 lid 6 De Raad spreekt, indien de klager daarom verzoekt, in zijn beslissing steeds met redenen omkleed uit of de advocaat jegens hem de zorgvuldigheid heeft betracht, die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. De raad kan een dergelijke uitspraak, indien hij daartoe voldoende grond aanwezig acht, ook ambtshalve doen. Art. 49 lid 1 De Raad van Discipline neemt geen beslissing dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat tegen wie de klacht is ingediend, en van de klager. Art. 49 lid 4 De Raad van Discipline kan getuigen en deskundigen oproepen en horen. Het horen van getuigen en deskundigen kan ook aan één der ledenadvocaten of plaatsvervangende leden-advocaten van de raad van discipline worden opgedragen. De woorden uit deze en uit de andere artikelen boezemen vertrouwen in en zijn werkelijk veelbelovend. Wij zijn benieuwd. 29 juli 1994 - Het voorlopig getuigenverhoor van mr. dr. ing. J.C. Cneep 1 - Hoorzitting van de rechtbank te B. Op 29 juli 1994 ga ik met mijn vriend naar de Rechtbank te B. We worden door een bode naar een van de rechtszalen verwezen, waar drie heren in een zwarte toga met witte bef ons welkom heten maar, zoals te doen gebruikelijk, zich niet voorstellen. Een van die heren neemt het woord en begint het verzoekschrift van mr. Cneep voor te lezen. Het komt er allemaal, als gezegd, weer op neer dat mr. Cneep een bron wil leren kennen die zich al bekend gemaakt heeft. Ik kan mijn lachen amper inhouden. Een van de heren vraagt of ik bezwaar heb tegen het houden van het voorlopig getuigenverhoor dat mr. Cneep wil. Ik zeg dat ik mij op verzoek van de Stem als bron bekend heb gemaakt en dat De Stem daarvan op de hoogte is. Ik benadruk dat ik voor alle feitelijke uitspraken, die mr. Cneep in het verzoekschrift opsomt, de volledige verantwoor-delijkheid draag, dat ik mr. Cneep dat per brief d.d. 6 april 1994 al heb medegedeeld en dat het dus geen enkele zin heeft om mij of de krant in een kostbaar en tijdrovend getuigenverhoor te betrekken. [45]] Van de andere kant zeg ik dat ik de feiten, die mr. Cneep kennelijk nog een keer wil leren kennen, graag en zeker ten overstaan van een rechter nogmaals wil laten spreken en dat ik mr. Cneep dus geen duimbreed met betrekking tot zijn getuigenverhoor in de weg zal leggen. Een van de andere heren stelt dat ik in een zogenoemde contra-enquête getuigen kan oproepen en mr. Cneep alsdan vragen kan stellen. Daar heb ik geen enkel bezwaar tegen. Integendeel. Ik kan mij echter niet voorstellen dat het getuigenverhoor wordt goedgekeurd. Uitgaande van de feiten lijkt mij dat zinloos. Maar op 12 augustus 1994 krijg ik bericht van de rechtbank dat het verzoek van mr. Cneep tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is ingewilligd. In de motivering van de beslissing van de Rechtbank wordt geen van de door mij ter zitting naar voren gebrachte argumenten vermeld. Ook over de brief van 6 april 1994 wordt met geen woord gesproken. Opmerkelijk is en blijft dat de redacteuren van De Stem en het Brabants Nieuwsblad, die ook opgeroepen zijn, geen bezwaar maken. Beide kranten weten immers dat ik de bron ben, die mr. Cneep wil leren kennen en dat ik daar geen geheim van maak. Het getuigenverhoor wordt bepaald op 17 november 1994. 30 augustus 1994 De deken, mr. van Lutteldunck, heeft bijna een jaar de tijd genomen om de twee klachten die Terharte hem op 5 september 1993 netjes gerangschikt en keurig geformuleerd heeft doen toekomen, te onderzoeken. Toch slaagt hij er niet in om de twee klachten goed en volledig aan de Raad van Discipline door te geven. Daarom schrijven we de griffier van die Raad een toelichting en sturen hem bovendien ons commentaar op de beslissing van de Raad van Toezicht te B. Op 30 augustus 1994 schrijft de griffier, mr. J.F.H. van den Keuvelingen uit O.: Uw brieven met bijlagen ontving ik in goede orde. De schriftelijke behandeling is afgelopen zodat ik u alles terugzend. Na enige correspondentie blijkt dat er alleen nog maar stukken zonder commentaar mogen worden ingezonden. Zo werkt dat dus: de deken onderzoekt de klachten niet of nauwelijks en omdat hij zijn huiswerk niet goed gedaan heeft, bereiken de klachten de Raad van Discipline onjuist. De deken formuleert bijvoorbeeld klachten over zaken waarin niet geklaagd is. Dus willen we het verzuim van de deken goedmaken. Maar dat kan niet meer; de schriftelijke behandeling is immers afgelopen, volgens de griffier van de Raad van Discipline. Ook die houding en opstelling dragen niet bij aan het vinden van de waarheid en bemoedigen klagen hoe dan ook niet. Wij worden erdoor aangezet om te weten hoe het tuchtrecht werkt en welk gewicht het in de schaal legt. Op 31 augustus 1994 kopt De Stem: letseladvocaat uit BO. voelt zich benadeeld door publicaties in dagbladen Stemredacteur moet van mr. Cneep bron noemen De feiten laten geen andere conclusies toe dan dat de rechtbank meewerkt aan een getuigenverhoor, dat er op gericht is om een al bekende bron te achterhalen van een aantal uitspraken in een krantenartikel. Een krant waarvan de hoofdredacteur en de rechtbank-verslaggever vanuit B. een reis naar de Achterhoek hebben gemaakt om Terharte te bewegen zich als bron bekend te maken en die weet dat Terharte zich als bron bekend heeft gemaakt kopt: STEMREDACTEUR MOET VAN CNEEP BRON NOEMEN en niet: Hondsbrutale advocaat verzoek rechtbank om een getuigen-verhoor te houden om een bron te achterhalen die hem al bekend is.Letselschadeadvocaat maakt van de rechtbank een poppen-kast. Krant weigert uiteraard medewerking. 9 September 1994 - In gevecht met het tuchtrecht - Klachten over mr. dr. ing. J.C. Cneep 2 Na meer dan een jaar wachten op de inhoudelijke behandeling van mijn klachten, schrijft de griffier: De Raad van Discipline heeft de mondelinge behandeling in opgemelde klachtzaak thans vastgesteld op maandag 21 november 1994 om 16.30 uur. Dus weer twee en een halve maand wachten. Oktober 1994 - Lotgenoten en bondgenoten In die zomer van 1994 stuit ik op een artikel op van de heer dr. W. Clay, gepubliceerd in het tijdschrift voor verzekerings-geneeskunde van oktober 1986. Het lijkt voor mij geschreven. In de samenvatting stelt dr. Clay letterlijk: Langdurige procedures door verzekeringsmaatschappijen met betrekking tot uitkeringen voor geleden gezondheidsschade berokkenen schade aan de gezondheid van de verzekerden. Deze procedures hebben het effect van een iatrogeen (door de arts veroorzaakt) psychotrauma. In medische expertiserapporten dient de rapporteur (in het geval van Terharte de neuroloog Dorren) zich te beperken tot het terrein van zijn deskundigheid. Vermeende psychogene oorzaken voor klachten van ongevalpatiënten dienen te worden vastgesteld middels een psychologisch onderzoek, zij dienen niet te worden ontleend aan klinisch inzicht. De verzekering van schade door verkeersongevallen in Nederland is niet goed geregeld. Dit vormt een ernstig maatschappelijk probleem, de omvang van dat probleem is niet duidelijk. De woorden van Clay geven mij kracht om door te vechten. Omdat het gevecht door een advocaat geleverd moet worden stuur ik mr. A. Kulstee het artikel van dr. Clay. Ook mr. Cneep doe ik een kopie toekomen. Er komt geen antwoord, van geen van beiden. Geen van de woorden van Clay of van wie dan ook worden door mijn advocaat in het geding gebracht. Via mijn vrouw krijg ik een artikel uit Medisch Contact van 16 december 1994 onder ogen. Het is geschreven door een prof. dr. R.A. Hoksbergen. De titel luidt: Schijn bedriegt. Terugblik van een patiënt met een tamelijk ernstige hersenkneuzing. Ik lees mijn eigen verhaal. Van woord tot woord voel ik mijn bloed sneller stromen. Ik word warmer en warmer als ik lees: Het psychosomatisch herstel verloopt heel langzaam, er zijn hiervoor twee tot zes en misschien nog meer jaren nodig. Zowel tijdens de ziekenhuisopname als daarna is jarenlang medische en sociale controle noodzakelijk. Dan lees ik: Rust en geluidsarmoede zijn lange tijd gewenst, confrontaties met complexe, stressvolle situaties, die de patiënt tot acties kunnen verleiden, moeten jarenlang worden vermeden of mogen niet ongecontroleerd plaatsvinden. Gevoelens van onzekerheid en zelfs angst over herstelmogelijkheden kunnen lange tijd het herstel sterk beïnvloeden, voorlichting over mogelijke, misschien ernstige gedragsconsequenties aan familie, werkcollega's en anderen is absoluut nodig. Als ik dat lees, breekt er een storm in mij los, die jaren lang zijn kop niet meer heeft opgestoken. Het artikel van prof. Hoksbergen leveren mij de woorden die ik zelf niet heb kunnen vinden. Zij leveren beelden op die ik herken en die mij weer tot razernij brengen, omdat zij verdrongen emoties van jaren oproepen. Prof. Hoksbergen bouwt zijn leven stapje voor stapje heel voorzichtig weer op. Een uur werk per dag, een dag per week. Jaren rust, stilte, genoeg slaap, een huis, een vrouw, een inkomen, zekerheid, hulp en begrip. Ik …, ik had door die verrekte neurologen en psycholoog met hun harde koppen niets, behalve drukte, lawaai, onrust die ik zelf noodgedwongen opzocht, of opriep, klachten en problemen waar ik geen weg voor wist, werk dat ik niet goed aankon, ruzie die ik niet wilde, de plotselinge dood van mijn vader en de daarbij horende gevoelens van schuld, van hoop op erkenning en genoegdoening, van woede, spanning en onvrede. Jaren van onbegrip en mijzelf niet begrijpen. Als ik de ervaringen van prof. Hoksbergen lees, overvalt mij naast de woede een immens verdriet, omdat ik door zijn artikel beter dan ooit begrijp dat het allemaal niet nodig was geweest en dat ik jaren eerder op het punt had kunnen zijn waar ik nu ben. Het artikel geeft mij de woorden die ik nog niet gevonden had om beter te voelen en aan te geven wat de heren neurologen en de psycholoog mijn ouders en mij hebben aangedaan. Door de woorden van Hoksbergen besef ik dat er zoveel ellende en puur verdriet voorkomen had kunnen worden, als ik gewoon, zoals de heer Hoksbergen, een patiënt had mogen zijn. Dat besef doet pijn. Door de woorden van prof. Hoksbergen en ook door alle artikelen in kranten en tijdschriften over de zorg die mensen met een hersenletsel en hun familieleden ten deel valt, ben ik er meer dan ooit van overtuigd dat mijn strijd om erkenning voor wat de heren medici en de psycholoog mij hebben aangedaan meer dan gerechtvaardigd is. Maar voor die strijd ben ik aangewezen op Mr. A. Kulstee, die ik maar niet in beweging kan krijgen. Ik stuur hem nogmaals het artikel van Clay, voeg dat van Hoksbergen er aan toe en vraag om overleg. Er komt geen reactie. Eind oktober 1994 zoek ik contact met de heer Hoksbergen. Er ontstaat schriftelijk en telefonisch haast vanzelfsprekend een band. Na verloop van tijd komt het tot een afspraak bij hem thuis. Ik ben welkom. De heer Hoksbergen vraagt uitdrukkelijk of ik mijn vrouw wil meenemen. Op een herfstige avond ontmoeten we elkaar. Voor het eerst na 24 jaar ontmoet ik een mens die onmiddellijk begrijpt wat ik gevoeld heb en voel. 24 jaar, een jonge vent vol met testosteron en ambitie, geen werk, geen inkomen, en geen enkele sterveling die je begrijpt. Wat moet jij door een hel gegaan zijn. Ik heb een lotgenoot, maar ook een bondgenoot gevonden. Het feit dat ik eindelijk volledig begrepen wordt emotioneert mij. Omdat hij zo geïnteresseerd is, vertel ik dat ik op zolder een journaal heb liggen waarin ik de eerste vijf jaar na het ongeluk beschreven heb. Hoksbergen wil het zeker lezen. Terug thuis, haal ik de 125 gestencilde A-viertjes van het journaal van zolder en stuur ze naar prof. Hoksbergen op. Een paar weken later krijg ik een brief waarin hij schrijft dat hij mijn journaal met bewondering heeft gelezen. Hij raadt mij sterk aan om er een boek van te maken. [46]] Hij heeft een aantal suggesties en adviezen geformuleerd. Ook schrijft hij dat hij zonder meer bereid is om in juridische procedure als getuige op te treden. Ik stel mr. A. Kulstee op de hoogte van het aanbod van mijn lotgenoot. Er komt geen reactie. 17 november 1994 - Het voorlopig getuigenverhoor van mr. Cneep 2 - De zitting van de rechtbank te B. Mr. Cneep heeft Terharte per brief verzocht om 11.00 aanwezig te zijn. Wij zijn er dan ook om 10.30 uur. Maar het getuigenverhoor is in tegenstelling tot de berichten van mr. Cneep al om 9.30 uur begonnen met de journalist Joop Hek van het Brabants Nieuwsblad. Bij dat verhoor zou Terharte aanwezig hebben moeten zijn, die is namelijk behalve getuige ook partij, van wie mr. Cneep een schadevergoeding wil. In de ruime, lichte hal van de Rechtbank te B. wachten de heer Kauw, hoofdredacteur van De Stem en de journalisten Smart en Hoepel, die in tegenstelling tot Terharte door mr. Cneep verzocht zijn om 9.30 uur te komen. Door de vergissing van mr. Cneep is er dus al veel van onze kostbare tijd en die van drie journalisten verloren gegaan. Tot bijna 12.30 uur moet iedereen wachten. Dan is Terharte aan de beurt. Het getuigenverhoor wordt hervat. Het verhoor vindt plaats in een klein zaaltje van de Rechtbank, een mooi nieuw gebouw, witte stenen, blauwe kozijnen en deuren, veel glas en schitterend sanitair, als in een duur hotel. De journalisten van De Stem zijn nog maar net binnen of zij worden weer naar buiten gestuurd. Mr. Cneep wenst niet dat zij bij het verhoor van Terharte aanwezig zijn vanwege het feit dat, zoals hij het uitdrukt: Hij hen mogelijk nog als getuige wil horen en wil vermijden dat de kennis, die zij bij het verhoor van Terharte op zouden kunnen doen, het vinden van recht en waarheid in de weg zou kunnen staan. Bij het uitspreken van die volzin trekt mr. Cneep een dermate braaf gezicht dat je zijn woorden haast zou geloven. De rechter-commissaris staat zijn verzoek toe. Na vier uur wachten druipen de heren journalisten af, om nog langer te mogen wachten. Mr. Cneep, die als zijn eigen advocaat optreedt, is gekleed in toga met witte bef. Hij zit gemakkelijk achteroverleunend op een stoel voor een grote tafel. Er straalt een onaangename zelfvoldaanheid en zelfingenomenheid van hem uit en hij wekt de indruk dat hij van heel het gebeuren geniet. Achter de tafel aan de overzijde zetelt de rechter, mw. mr. Van der Voel, ook in toga met bef. Naast haar, achter een bandrecorder, computer, toetsenbord en printer, mw. Ratel, griffier. Terharte moet twee stoelen verder naar links naast mr. Cneep plaatsnemen. Links naast hem gaat een van zijn vrienden zitten om hem waar mogelijk terzijde te staan. Weer twee stoelen verder zit de getuige Hek, de misdaadverslaggever van het Brabants Nieuwsblad. De toehoorders zitten achter Terharte, mr. Cneep en de heer Hek. De rechter stelt vast dat Terharte om 9.30 uur aanwezig had moeten zijn. Terharte legt uit dat hij door mr. Cneep per brief om 11.00 uur is uitgenodigd en laat de brief zien. Geconfronteerd met het door mr. Cneep veroorzaakte probleem stelt de rechter voor dat zij het proces-verbaal herhaalt dat de griffier van het verhoor van de heer Hek gemaakt heeft. Op die wijze wordt Terharte conform het in de wet gestelde in staat gesteld om indien er passages in voorkomen die niet juist zijn of vragen oproepen, dat aan haar te melden. Terharte knikt instemmend. Uit het verslag blijkt dat de heer Hek zich bij een aantal vragen van mr. Cneep beroept op zijn journalistiek verschoningsrecht en zijn bronnen wil te beschermen. Terharte zegt dat hij dat aardig van hem vindt, maar dat hij die bescherming helemaal niet nodig heeft, omdat hij de bron is en instaat voor ieder woord dat hij aan Hek verteld heeft. De notuliste tikt woord voor woord wat Terharte zegt, herhaalt zijn woorden, vraagt of Terharte het eens met de uiteindelijke tekst en voegt die toe aan het al gemaakte proces-verbaal. Over de rest van het verslag heeft Terharte geen enkele opmerking. Dan mag Terharte van de rechter vragen stellen aan de heer Hek. Hij vraagt of Hek het initiatief heeft genomen tot het door mr. Cneep gewraakte artikel in het Brabants Nieuwsblad en of hij daarvoor Terharte in zijn woonplaats heeft opgezocht voor een vraaggesprek. De beide vragen beantwoordt Hek volmondig met ja. Voor hem zit de klus er dan na bijna vier uur op. Hij neemt plaats bij de toehoorders. Het proces-verbaal van heel de zitting wordt voorgelezen, goedgekeurd en ondertekend. Nu kan het verhoor van Terharte beginnen. De rechter straalt gezag uit, heeft duidelijk de leiding en kapt mr. Cneep diverse keren af. Terharte beantwoordt netjes alle vragen van mr. Cneep en laat daarbij niet na om het zinloze van heel de vertoning te onderstrepen. Ook Terharte wordt, wanneer hij zijn gram te veel laat blijken, tot de orde geroepen. Mr. Cneep heeft vele vragen voorbereid, die hij inleidt en waar nodig van commentaar voorziet. Maar Terharte kent de feiten en is opgewassen tegen de vragen van mr. Cneep. Indien nodig fluistert zijn vriend naast hem het een en ander toe. Alle antwoorden moeten vastgelegd worden en daar gaat nogal wat tijd in zitten. Er ontstaat langzaam maar zeker een irritatie in de zaal en er zijn nog heel veel vragen niet gesteld. Plots geeft Terharte geen antwoord meer. Wilt u de vraag beantwoorden?, maant de rechter ietwat korzelig. Terharte kijkt de toehoorders en de rechter aan met een verschrikte en verbaasde uitdrukking op zijn gezicht. Vervolgens kijkt hij voor iedereen duidelijk zichtbaar onder de tafel waar mr. Cneep zit. Dan kijkt hij de rechter weer vol schrik aan. Is er wat, mijnheer Terharte, is er wat?, vraagt de rechter met hoorbare bezorgdheid in haar stem. Dat kun je wel zeggen, zegt Terharte, terwijl zijn blik weer demonstratief onder de tafel verdwijnt om veelbetekenend te blijven rusten op de stoel tussen hem en mr. Cneep. Ik zie, eh, eh, ik zie een paar voeten met sokken, voorzien van een heel lief gelig kleurtje. En terwijl zijn blik weer langzaam onder de tafel uit komt, zegt hij vol verbazing: En die voeten die horen bij …. Die voeten horen bij eh, eh, de advocaat mr. Cneep. De irritatie maakt plaats voor hilariteit. Getuigen, toehoorders en ook de griffier kunnen hun lachen niet inhouden, de rechter amper. Maar zij slaagt erin letterlijk boven de partijen en de gebeurtenis te blijven staan. Zij vindt haar waardigheid terug en maant schijnbaar onbewogen tot stilte. Mr. Cneep trekt, terwijl ieders blik op hem gericht is, met het schaamrood op de kaken, zijn beide voeten, die hij ongegeneerd van schoenen ontdaan had, van de stoel naast Terharte af en poot hen weer onder de waardigheid van zijn toga. Zijn voeten zoeken zijn schoenen. Na de vragen aan Terharte wordt de rechtbankverslaggever van De Stem, de heer Hoepel opgeroepen. Maar de ondervraging van de rechtbankverslaggever gaat niet door. Het blijkt dat mr. Cneep zich nog eens vergist heeft. Niet de heer W. Hoepel, maar de journalist A. Smart is de schrijver van het door mr. Cneep gewraakte artikel. Tot een verhoor van de journalist Smart komt het niet meer. Om 15.13 uur komt er een eind aan het getuigenverhoor of beter de poppenkast, dat om 9.30 uur begon. 18 november 1994 Op 18 november 1994 kopt het Brabants Nieuwsblad boven een artikel over het getuigenverhoor: Advocaat dreigt met schadeclaims tegen ex-cliënt en krant. Er is geen andere conclusie dan dat de advocaat mr. Cneep nog altijd zijn lijfblad kan gebruiken om ex-cliënten, zoals Terharte, die zich kritisch tegenover hem uitlaten, ervan te doordringen dat zij door zijn krant als verwarde mensen, als hyena's, klagers, chicaneurs, aangemerkt zullen worden en voor hun kritiek op de letselschadespecialist duur dienen te betalen, fl. 75.000,--. Het Brabants Nieuwsblad herhaalt haar onjuiste standpunt dat Cneep vrijwel volledig in het gelijk gesteld zou zijn door de Raad van Toezicht. Verder wordt er in het artikel veel ophef gemaakt van het verschoningsrecht en de bronbescherming, die voor journalisten dienen te gelden. Er wordt zelfs gewag gemaakt van de mogelijkheid om de journalist van het Brabants Nieuwsblad, Hek, te gijzelen. [47]] Het getuigenverhoor van mr. Cneep lijkt inmiddels verworden tot een speeltje, een gewichtigdoenerij, voor de rechtbank, mr. Cneep en de journalisiek. Op Omroep Brabant worden er gewichtige vragen gesteld en legt de te gijzelen ‘martelaar’, rechtbankverslaggever Hek, getuigenis af van de dure plicht van de journalist om zijn bronnen te beschermen. Het klinkt allemaal even prachtig als gewichtig, maar het is nodeloze tijdverspilling en verlakkerij van de luisteraars en de lezers. Wij benaderen Omroep Brabant met het verzoek om ten aanzien van het getuigenverhoor de echte feiten te laten spreken. Feiten zijn en blijven dat Terharte de bron is die niet beschermd wil worden, dat hij buiten de kolder van het getuigenverhoor om alle feiten die mr. Cneep wenst te weten in het openbaar wil laten spreken en dat Hek en welke journalist dan ook mogen zeggen wat zij weten en wat zij willen. Voor het vinden van die waarheids is geen getuigenverhoor nodig. Terharte wil alles wat Cneep wil weten rondbazuinen, in de krant, op Omroep Brabant of waar dan ook. Omroep Brabant luistert echter niet en antwoordt, net als de kranten, niet op de vraag waarom zij geen aandacht besteedt aan, noch stelling neemt tegen de feiten die wij te melden hebben. De Stem was met drie journalisten getuige van het dure, slecht voorbereide en slecht georganiseerde, tijd verspillende getuigenverhoor en de vergissingen en de fouten van mr. Cneep. Het Brabants Nieuwsblad was er met twee verslaggevers. In beide kranten wordt geen verslag gedaan van de poppenkast rond het getuigenverhoor. Er verschijnt geen bijtend verhaal over het in het oog vallende gebrek aan organisatie en efficiëntie van het getuigenverhoor. Geen woord over de tijdrovende vergissingen van mr. Cneep. Geen enkele kritische toon. In de ogen van de hoofd