A.M.L. van Rooij
en
J.E.M. van Rooij van Nunen
't Achterom 9a,
5491 XD Sint Oedenrode
Aan: Regiopolitie Brabant-Noord, Team 2,
Bosscheweg 60, 5283 WB Boxtel.
Politieloket Sint Oedenrode,
Burgemeester Wernerplein 1, Sint Oedenrode.
Sint Oedenrode, 10 april 2002.
Betreft: Aangifte van het plegen van strafbare feiten door de staatsraden
mr. R. Cleton (art.140 en 225 WvS), dr. J.C.K.W. Bartel, (art. 140 en
225 WvS), mr. R.J. Hoekstra (art. 140 en 225 WvS) en mr. P. van Dijk
(art. 140, 225 en 310 WvS) van de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State, inzake ruilverkaveling Sint Oedenrode, blok-Schijndel.
Geachte politiebeambte,
Ik doe hierbij aangifte van de volgende door de staatsraden mr. R. Cleton, dr. J.C.K.W. Bartel, mr. R.J. Hoekstra en mr. P. van Dijk van de Afdeling bestuursrechtspraak gepleegde strafbare feiten.
- Mr. R. Cleton (art. 225 WvS).
Bij uitspraak 200101583/3 van 12 oktober 2001 heeft staatsraad mr. R. Cleton beslist op ons beroepschrift van 21 november 2000 (zie bijlage 1).
Het onder hoofdstuk 1 beschreven procesverloop is door staatsraad mr. R. Cleton valselijk opgemaakt. Hij verzwijgt daarin dat ons beroepschrift van 21 november 2000, aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, vergezeld ging met ons verzoek om het treffen van voorlopige voorziening van 21 november 2000 aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijlage 2 a t/m e).
Door ons bijbehorend verzoek om het treffen van voorlopige voorziening van 21 november 2000 niet in het procesverloop te vermelden heeft mr. R. Cleton artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State en de artikelen 8:86 en 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht weten te omzeilen en direct uitspraak kunnen doen in de hoofdzaak, zonder onze toestemming en zonder ons te hebben uitgenodigd voor een hoorzitting (zie bijlage 3).
Staatsraad mr. R. Cleton was al vanaf 4 april 2001 op de hoogte van het feit dat benevens ons beroepschrift van 21 november 2000 er door ons ook een bijbehorend verzoek om voorlopige voorziening van 21 november 2000 was ingediend (zie bijlage 2a t/m 2d). Het onder hoofdstuk 1 beschreven procesverloop in uitspraak 200101583/3 van 12 oktober 2001 heeft staatsraad mr. R. Cleton derhalve opzettelijk valselijk opgemaakt met de bedoeling om zonder hoorzitting en zonder onze toestemming direct uitspraak te kunnen doen in de hoofdzaak met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en ons daarmee te benadelen. Staatsraad mr. R. Cleton maakt zich hierbij dan ook zeer nadrukkelijk schuldig aan het plegen van een strafbaar feit zoals dat staat beschreven in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht waarvoor een gevangenisstraf staat van ten hoogste zes jaren en/of een geldboete van de vijfde categorie.
- Dr. J.C.K.W. Bartel (art. 225 WvS)
Tegen de onder 'punt 1' beschreven beroepsuitspraak 200101583/3 van 12 oktober 2001 hebben wij bij brief van 21 november 2001 een verzetschrift ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijlage 3). In het betreffende verzetschrift hebben wij zeer nadrukkelijk aangegeven dat staatsraad mr. R. Cleton de onder 'punt 1' beschreven uitspraak tot stand heeft laten komen in strijd met artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State en de artikelen 8:86 en 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht.
Daarin hebben we tevens kenbaar gemaakt dat als ons verzetschrift daarop niet gegrond wordt verklaard vanaf heden (op voorhand) alle staatsraden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zullen worden gewraakt. Deze wraking op voorhand van alle staatsraden was nodig omdat bij ons toen nog niet bekend kon zijn welke staatsraad (staatsraden) de zaak zou (zouden) gaan behandelen, of wij wel uitgenodigd zouden worden voor de hoorzitting en wraking na de uitspraak op het verzetschrift wettelijk niet mogelijk is. Dit betekent dat in deze zaak door enig staatsraad pas uitspraak kan worden gedaan op ons verzetschrift van 21 november 2001 nadat op ons wrakingsverzoek van alle staatsraden was beslist.
Ingevolge artikel 8:18 van de Algemene wet bestuursrecht dient een wrakingsverzoek te worden behandeld in een meervoudige kamer en dient degene die het wrakingsverzoek heeft ingediend in de gelegenheid te worden gesteld om daarover te worden gehoord. Ondanks deze wetenschap heeft staatsraad dr. J.C.K.W. Bartel niet als meervoudige kamer maar als voorzitter van Kamer 1 van de Afdeling bestuursrechtspraak, zonder ons in de gelegenheid te hebben gesteld daarover te worden gehoord, bij uitspraak 200101583/4 van 25 februari 2002 op ons wrakingsverzoek afwijzend beslist (zie bijlage 4).
Omdat op ons wrakingsverzoek niet door een meervoudige kamer is beslist, betekent dat deze beslissing in strijd met artikel 8:18 Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen. Hieraan kan dan ook geen enkele rechtskracht worden ontleend. Staatsraad dr. J.C.K.W. Bartel heeft betreffende uitspraak 200101583/4 van 25 februari 2002 valselijk opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en ons daarmee te benadelen.
Staatsraad dr. J.C.K.W. Bartel maakt zich hierbij dan ook zeer nadrukkelijk schuldig aan het plegen van een strafbaar feit zoals dat staat beschreven in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht waarvoor een gevangenisstraf staat van ten hoogste zes jaren en/of een geldboete van de vijfde categorie.
- Mr. R.J. Hoekstra (art. 225 WvS).
Van de onder 'punt 1' door staatsraad mr. R. Cleton en de onder 'punt 2' door staatsraad dr. J.C.K.W. Bartel valselijk opgemaakte beslissingen was staatsraad mr. R.J. Hoekstra op de hoogte. Ondanks die wetenschap heeft hij deze beslissingen opzettelijk gebruikt als waren ze echt en onvervalst om op grond daarvan bij uitspraak van 28 februari 2002 ons verzetschrift van 21 november 2001 ongegrond te verklaren (zie bijlage 5). Staatsraad mr. R.J. Hoekstra maakt zich hierbij dan ook zeer nadrukkelijk schuldig aan het opzettelijk gebruik maken van de onder 'punt 1' en 'punt 2' valselijk opgemaakte beslissingen van zijn collega's om ons daarmee te benadelen. Staatsraad mr. R.J. Hoekstra maakt zich hierbij dan ook zeer nadrukkelijk schuldig aan het plegen van een strafbaar feit zoals dat staat beschreven in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van strafrecht waarop een gevangenisstraf staat van ten hoogste zes jaren en/of een geldboete van de vijfde categorie.
- Mr. P. van Dijk (art. 225 WvS en art. 310 WvS).
Van de onder 'punt 1' door staatsraad mr. R. Cleton, de onder 'punt 2' door staatsraad dr. J.C.K.W. Bartel en de onder 'punt 3' door staatsraad mr. R.J. Hoekstra valselijk opgemaakte beslissingen was staatsraad mr. P. van Dijk op de hoogte. Ook was staatsraad mr. P. van Dijk op de hoogte van het feit dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht eerder beslist moest worden op ons verzoek om voorlopige voorziening van 12 november 2000 als op ons bijbehorend beroepschrift van 12 november 2000.
Ondanks deze wetenschap heeft staatsraad mr. P. van Dijk deze valselijk opgemaakte beslissingen gebruikt als feitelijke onderbouw in strijd met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrechtspraak om bij uitspraak 200101583/5 van 25 maart 2002 te beslissen, dat ons verzoek om het treffen van voorlopige voorziening van 21 november 2000 wordt afgewezen. Dit met de motivering dat er geen sprake meer is van een geding nu bij uitspraak van 12 oktober 2001, no. 200101583/3, de Afdeling op het beroep heeft beslist en bij uitspraak van 28 februari 2002, no. 200101583/4, de Afdeling het verzet daartegen ongegrond heeft verklaard (zie bijlage 6).
Staatsraad mr. P. van Dijk maakt zich hierbij dan ook zeer nadrukkelijk schuldig aan het plegen van een strafbaar feit zoals dat staat beschreven in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van strafrecht waarvoor een gevangenisstraf staat van ten hoogste zes jaren en/of een geldboete van de vijfde categorie. In die uitspraak heeft staatsraad mr. P. van Dijk tevens beslist dat op grond van die overwegingen voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat en ook niet voor het terugbetalen van de hiervoor betaalde fl. 225,- aan griffierecht. Staatsraad mr. P. van Dijk maakt zich hierbij dan ook zeer nadrukkelijk schuldig aan het onrechtmatig toe-eigenen van fl. 225,- griffierecht waarvoor een gevangenisstraf staat van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de vierde categorie.
- Mr. R. Cleton, Dr. J.C.K.W. Bartel, mr. R.J. Hoekstra en mr. P. van Dijk (art. 140 WvS).
Een verzoek om het treffen van voorlopige voorziening is te beschouwen als een soort van bestuurlijk kort geding waarop de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, lopende de beroepsprocedure, een beslissing had moeten nemen.
Ondanks deze wetenschap heeft staatsraad mr. P. van Dijk op 25 maart 2002 een beslissing genomen op ons verzoek om het treffen van voorlopige voorziening van 21 november 2000. Hiermee heeft staatsraad mr. P. van Dijk de volgende onherroepelijke jurisprudentie laten ontstaan:
- dat op verzoeken om het treffen van voorlopige voorziening (bestuurlijke kort gedingen) vanaf heden pas na 17 maanden een beslissing genomen behoeft te worden.
- dat op verzoeken om het treffen van voorlopige voorziening pas
5 maanden nadat uitspraak is gedaan op bijbehorend beroepschrift en derhalve in de hoofdzaak een beslissing genomen behoeft te worden.
- dat op verzoeken om het treffen van voorlopige voorziening pas een maand nadat uitspraak is gedaan op het verzetschrift tegen de uitspraak in de hoofdzaak een beslissing genomen behoeft te worden.
Dit betekent dat staatsraad mr. P. van Dijk hiermee onherroepelijke jurisprudentie heeft laten ontstaan waarmee verzoeken tot het treffen van voorlopige voorziening (het administratieve kort geding) niet meer behandeld behoeven te worden. Met deze onherroepelijke jurisprudentie heeft staatsraad mr. P. van Dijk de artikelen 8:81 t/m 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht ondermijnd.
Mr. P. van Dijk heeft dit kunnen doen en gedaan met de hulp van zijn collega's; de staatsraden mr. R. Cleton, Dr. J.C.K.W. Bartel en mr. R.J. Hoekstra, die bereid waren om daarvoor de onder punten 1 t/m 4 beschreven strafbare feiten te plegen. Hier is derhalve zeer nadrukkelijk sprake van samenspanning en deelname aan een criminele organisatie met het oogmerk onherroepelijke jurisprudentie te laten ontstaan waarmee de artikelen 8:81 t/m 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht worden ondermijnd:
- dit met het oogmerk om burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Sint Oedenrode behulpzaam te zijn met het plegen van vele strafbare feiten middels de ruilverkaveling Sint Oedenrode en het nieuwe bestemmingsplan buitengebied "Sint Oedenrode 1997".
- dit met het oogmerk om daarmee alle overheden behulpzaam te zijn met het plegen van vele strafbare feiten.
- dit met de wetenschap dat overheden vanwege de Pikmeer-arresten van de Hoge Raad hiervoor niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd.
De staatsraden mr. R. Cleton, dr. J.C.K.W. Bartel, mr. R.J. Hoekstra en mr. P. van Dijk maken zich hierbij dan ook zeer nadrukkelijk schuldig aan het plegen van een strafbaar feit zoals dat staat beschreven in artikel 140, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht (deelname aan een criminele organisatie), waarvoor een gevangenisstraf staat van vijf jaren of een geldboete van de vierde categorie.
- Verzoek tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek.
Naar de onder punten 1 t/m 5 gepleegde strafbare feiten, en handelen in strijd met de wet, door de staatsraden mr. R. Cleton, Dr. J.C.K.W. Bartel, mr. R.J. Hoekstra en mr. P. van Dijk, verzoeken wij u een strafrechtelijk onderzoek in te stellen op basis van hoor- en wederhoor van alle betrokkenen en ons van de voortgang op de hoogte te houden.
Een afschrift van deze aangifte hebben wij verstuurd aan:
- De voorzitter van de Raad van State, Hare Majesteit Beatrix van Oranje, Koningin der Nederlanden
- De Vice-President van de Raad van State mr. H.D. Tjeenk Willink.
- De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, prof. A.S. Hartkamp.
- De voorzitter van het college van Procureurs-Generaal, Jhr. mr. J.L. de Wijkerslooth de Weerdesteyn.
- De vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer der Staten Generaal.
Hoogachtend,
A.M.L. van Rooij J.E.M. van Rooij-van Nunen.
Bijlagen:
- De uitspraak nummer 200101583/3 van 12 oktober 2001 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (3 pagina's).
- 2a. Beroepschrift d.d. 21 november 2000, kenmerk: Rui/provNbr/21110/B. (2 pagina's).
2b. Ontvangstbevestiging d.d. 4 april 2001 van bovengenoemd beroepschrift, nummer 200101583/2/R3 (1 pagina).
2c. Bijbehorend verzoek om het treffen van voorlopige voorziening d.d. 21 november 2000, kenmerk: Rui/provNbr/21110/VV (2 pagina's).
2d. Ontvangstbevestiging d.d. 4 april 2001 van bovengenoemd verzoek om voorlopige voorziening, nummer: 200101583/1/R3 (1 pagina).
2e. De van bovengenoemd beroepschrift en verzoek om voorlopige voorziening onderdeel uitmakende, bij Gedeputeerde Staten van Noord Brabant ingediende, bedenkingen d.d. 9 mei 2000, kenmerk: Rui/09050/bd, inclusief bijlagen (46 pagina's).
- Verzetschrift d.d. 21 november 2001, kenmerk: Rui/provNbr/21111/VZ, inclusief bijlagen (15 pagina's).
- Beslissing/uitspraak nummer 200101583/4 van 25 februari 2002 van de Voorzitter van kamer 1 van de Afdeling bestuursrechtspraak (2 pagina's).
- De uitspraak nummer 200101583/4 van 28 februari 2002 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (3 pagina's).
- De uitspraak nummer 200101583/5 van 25 maart 2002 van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (3 pagina's).
|