Door: Leonard Kater
Over de Receptie van de Universele Verklaring in Grondwet en Statuut In Nederland had de volledige tekst van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens reeds lang geleden als standaard interpretatie kunnen gelden van het begrip zorg voor de fundamentele rechten en vrijheden waar het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in artikel 43 over spreekt. Namelijk vanaf 28 oktober 1954. Toen werd het Statuut van kracht als de hoogste staatkundige regeling in onze rechtsorde. Art 43 van ons Statuut luidt:
Art. 5 lid 2 bepaalt: "De Grondwet neemt de
bepalingen van het Statuut in acht". Het Statuut staat dus werkelijk boven onze Grondwet en Artikel 43 brengt deze zorg voor de fundamentele menselijke rechten en vrijheden dus in direct verband met de begrippen rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur. Het is daarom het belangrijkste artikel van onze hele Nederlandse rechtsorde. De jurisprudentie begon echter pas laat in de jaren 80 en lijkt zich slechts toe te spitsen op het begrip rechtszekerheid........ Schande.....???...!!! Het valt dan ook te hopen, dat onze rechterlijke macht de receptie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in ons Statuut spoedig zal doen plaats vinden door een eenvoudige rechterlijke uitspraak. Alleen rechters die immers door een eed van trouw aan onze Grondwet gebonden zijn, zullen zoiets op eigen initiatief bij rechterlijke uitspraak kunnen (en moeten?) doen. Andere Nederlanders kunnen slechts op twee manieren de rechterlijke macht zover krijgen:
b. door gebruik te maken van het recht van petitie in een andere rechtszaak die zich hiervoor leent. Voor Nederland komt dit dus neer op het voorstel, de volledige tekst van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, dus zowel de preambule met zijn 6 overwegingen als de 30 artikelen, te zien als een minimum interpretatie van artikel 43 van ons Statuut, met een daarbij behorende plicht van een ieder die een eed of belofte van trouw aan de Nederlandse Grondwet heeft afgelegd, de Nederlandse wetgeving, ja zelfs onze Grondwet aan dit artikel aan te passen. Na de receptie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in artikel 43 van het Statuut betekent art. 5 lid 2 dus:
De Grondwet neemt de volledige tekst van de Universele Een direct gevolg hiervan zal zijn, dat elk artikel uit onze Grondwet dat de suprematie van het recht in de weg staat, buiten werking gesteld moet worden en dat elke rechter in Nederland onze Grondwet en de wetten moet kunnen toetsen aan de volledige tekst van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. De preambule van deze verklaring spreekt immers niet van "De suprematie van de wetgever " maar "...van het recht", en dat moet dus betekenen dat niet alleen in concrete gevallen de rechter het laatste woord heeft, maar dat ook in algemene gevallen moet kunnen hebben. Dit betekent dus, dat elke rechter nadat hij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in zijn eed of belofte van trouw aan Grondwet en Statuut heeft opgenomen, bevoegd is elke wet en ook onze Grondwet te toetsen aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. De eerste daad van elke rechter zal daarna moeten zijn, artikel 120 van onze grondwet restrictief te interpreteren. Het luidt: "De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen". De eerste restrictieve interpretatie van dit artikel houdt in, dat we deze bepaling slechts van toepassing verklaren op toetsing van wetten aan onze Grondwet, maar dat toetsing aan het Statuut dus beslist wel mogelijk is. Wanneer wij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens opvatten als een minimum interpretatie van art. 43 van ons Statuut, dan staat dit artikel dus ook toetsing van onze Grondwet en wetten aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens niet in de weg. Hieruit volgt verder, dat toetsing van de toepassing van grondwet en wetten in een concreet geval aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zeer zeker niets in de weg staat en gewoon past in het begrip trouw aan onze Grondwet dat in de vele Nederlandse ambtseden voorkomt en dat in de belangrijkste uitgewerkt is in de begrippen handhaven en onderhouden. Het lijkt verder vanzelfsprekend, dat onze Grondwet niet zodanig geïnterpreteerd mag worden dat het een ambtsdrager de facto verboden blijkt uitvoering te geven aan zijn eed van trouw aan onze Grondwet. In de ambtseden die de trouw aan onze Grondwet regelen, is immers geen sprake van "trouw aan uitsluitend art. 120", maar van trouw aan de gehele grondwet. Om deze reden dient artikel 120 eigenlijk uit onze Grondwet verwijderd te worden: hij gebiedt een rechter nogal rechtstreeks in voorkomende gevallen door trouw aan dit ene artikel te zijn, ontrouw te zijn aan de overige artikelen van onze Grondwet, en zou wel eens een fout kunnen zijn die in geen enkele grondwet van de wereld mag voorkomen. Geen enkele grondwet mag immers met zichzelf in tegenspraak komen door een grondwettelijke verplichting tot ontrouw aan diezelfde grondwet te bevatten. Zo in actie tot verwijdering van artikel 120 is echter nogal omslachtig, zodat we er goed aan doen, de werkingssfeer van dit artikel in eerste instantie door restrictieve interpretatie zoveel mogelijk te beperken. De werkingssfeer van dit artikel is bovendien in hoge mate verderfelijk: de wetgever en de overheid wordt hierdoor in onvoldoende mate gedwongen zich te bezinnen op de grondwettigheid van het eigen handelen en de basis daarvan: liefde voor het volk. Ook wordt door dit artikel in de rechtspraktijk het aandragen en toepassen van eenvoudige grondwettelijke argumentaties als zijnde kansloos in de kiem gesmoord. Zoiets kan niet de bedoeling zijn van welke grondwetgever dan ook. Onze Grondwet is er om gehandhaafd te worden en mag geen gifpil bevatten die handhaving verhindert. We kunnen ons er dan ook over verheugen, dat wij in ons Nederlands staatsbestel een wettelijke regeling hebben waaraan zelfs onze Grondwet moet gehoorzamen. De tijd lijkt rijp onze Grondwet op eenvoudige wijze zodanig te wijzigen dat onze Grondwet zulks ook expliciet erkent. Een en ander kan volgens art. 142 van onze Grondwet zelfs dusdanig geformuleerd worden dat er geen omslachtige procedure van behandeling in twee instanties met tussentijdse verkiezingen nodig is: het kan eenvoudig "bij wet" geregeld worden om onze Grondwet in overeenstemming te brengen met ons Statuut. Deze mogelijkheid zal dan ook gebruikt worden om de Grondwetgever te verzoeken de receptie van de Universele Verklaring in ons Statuut te doen plaats vinden door een Hoofdstuk NUL aan onze Grondwet toe te voegen. Maar de rechter, die "alleen maar" hoeft te luisteren naar de stem van zijn hart bij zijn rechterlijk oordeel om vervolgens deze stem woorden te geven in termen van onze grondwettelijk verplichte verzameling wettelijke bepalingen, kan zoiets zonder grondwetswijziging doen. Hij hoeft "alleen maar" lef te hebben en daarmee om te gaan zoals Willem de Zwijger. (Lef: hebreeuws voor "hart") Voorstel voor een nieuw Hoofdstuk NUL in onze Grondwet: "Mensbeeld en Hogere Regelingen" Formeel doel: onze Grondwet volgens art.142 GW bij wet in overeenstemming te brengen met ons Statuut. Materieel doel: De receptie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in ons Constitutioneel Bestel te laten plaatsvinden. Dit is onder meer nodig om het grondwettelijk streven van onze Regering naar een Internationale Rechtsorde met Nationale Eendracht kracht bij te zetten. Deze receptie gebeurt in bepaling Nul t/m 5. De bepalingen 6 t/m 14 zijn een voorstel om deze receptie in constitutionele termen deugdelijk te regelen, om te voldoen aan eisen van rechtszekerheid, onderwijsbaarheid en standvastigheid van waarborg en om gelijke tred te kunnen houden met de ontwikkeling van de Internationale Rechtsorde. Enig artikel Nul: (te plaatsen voorafgaande aan alle andere artikelen van onze Grondwet.) {15 leden, genummerd van Nul t/m 14, Hierdoor hoeft geen enkel artikel van onze grondwet hernummerd te worden} 0. Mensbeeld {met drie subbepalingen}
1. Eerbiediging van hogere regelingen
{Uit: de preambule van het Internationale Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Rechten en dat voor de Economische, Sociale en Culturele rechten.}
2. Interpretatie van artikel 43 van het Statuut
3. De wet op de Universele Verklaring.
4. Overige faciliteiten
5. Slotbepalingen
Voorlopige Toelichting Het voorstel om een nieuw hoofdstuk aan onze grondwet toe te voegen, is voortgekomen uit vier overwegingen:
Het doel van dit nieuwe hoofdstuk in onze grondwet is dan ook in één enkele operatie deze vier problemen gelijktijdig aan te pakken en een proces in gang te zetten waardoor de betrokkenheid van de gewone Nederlander groter kan worden bij de zorg voor de fundamentele menselijke rechten en vrijheden in ons politiek bestel en de realisatie hiervan in mondiaal verband. Wanneer wij onze grondwet vergelijken met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zien we dat allerlei bepalingen over grondrechten in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de internationale mensenrechtverdragen duidelijker omschreven zijn dan in onze eigen grondwet het geval is. Tot overmaat van ramp mag onze rechter onze eigen wetten niet eens toetsen aan de grondwet, terwijl hij toch door een eed of belofte van trouw aan de grondwet gebonden is "om deze te handhaven en te onderhouden". Artikel 120 GW kan de rechter immers verplichten door trouw aan dit ene artikel te zijn, ontrouw te zijn aan alle andere artikelen. Een dergelijke constructie zou eigenlijk door het Internationale Hof van Justitie onverbindend moeten kunnen worden verklaard in elke grondwet. De zwaarste fout die er bij de grondwetsherziening in is geslopen is wel, dat de ambtseden naar de gewone wetgever gedelegeerd zijn. Dat terwijl de ambtseedopvatting van centrale gezagsdragers de grootste bron van oorlogen en maatschappelijke onrust in het verleden geweest zijn! De ambtseed is een binding in het geweten van de betrokken ambtsdrager, en het geweten is de plaats waar de mens tegenover God staat en waar niemand anders dan de betrokken ambtsdrager toegang toe heeft. Dit is de kern van de Vrijheid van Geweten. Het geweten dus, als de feitelijke bron van Liefde en Wijsheid voorzover die via de handelingen en talenten van de betrokken mens voor ons kenbaar kan worden. Het geweten dus ook als de steeds vernieuwbare bron van Naastenliefde. De formulieren van trouw aan de grondwet komen dan voort uit de algemene consensus van alle ambtsdragers om deze Liefde en Wijsheid op een ordelijke, efficiënte en voor een ieder begrijpelijke manier te uiten. Deze eedsformulieren zijn dus eigenlijk nog belangrijker dan de grondwet zelf en dienen dan ook door een nog grotere consensus gedragen te worden dan de grondwet zelf! De gedachte ligt dan ook voor de hand, dat de wereldvrede realiseerbaar is vanaf het ogenblik dat alle nationale ambtseden over de hele wereld met elkaar geharmoniseerd kunnen worden, en dat de rechtsmacht van het Internationale Hof van Justitie derhalve dusdanig groot moet worden, dat het onderdrukken en uitbuiten van de eigen bevolking door corrupte gezagsdragers niet goed meer mogelijk is omdat er effectieve procedures bestaan dit gedrag te doen beëindigen. Willen wij als Nederlands volk echter geloofwaardig werken aan dit soort procedures, dan moeten we op zijn minst beginnen met zelf het goede voorbeeld te geven. Onze Koningin heeft bij haar inhuldiging al een zeer goed voorbeeld gegeven door daarbij ook de Raadsheren van het Internationale Hof van Justitie uit te nodigen. Waar het echter gaat om de implementatie van de Universele Verklaring zelf, is het ook in onze rechtsorde zo, dat de receptie van deze verklaring nog niet heeft plaatsgevonden. Wel op onderdelen, maar niet in volle omvang. Het begrip "zorg voor de fundamentele menselijke rechten en vrijheden" maakt het echter taalkundig mogelijk, dat de rechterlijke macht deze receptie razendsnel plaats kan laten vinden. Zodra een enkele rechter zegt, dat de volledige tekst van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens een minimum interpretatie is van dit begrip, zou er dan nog een hogere rechter durven zijn die deze uitspraak gaat vernietigen? Het probleem is echter, dat de rechterlijke macht dit reeds vanaf de inwerkingtreding van het Statuut voor het Koninkrijk in 1954 had kunnen doen, en dat het er thans naar uitziet dat we tot Sint Juttemis op een dergelijke rechter met lef kunnen wachten. Bovendien zitten we hierbij met het probleem van de lijdelijkheid van de rechter: bij een dergelijk verreikende uitspraak zou hij eigenlijk moeten wachten tot een zaak zich aandient die een dergelijke uitspraak als het ware uitlokt. Vandaar dat het belangrijk is dat wij, als individueel staatsburger van ons recht van petitie gebruik gaan maken opdat de grondwetgever gaat doen wat de rechter reeds lang geleden had kunnen doen. We zullen dus eigenlijk een legislatieve inhaalslag moeten uitvoeren. (wordt vervolgd) |