Member of the 'council of Georgist Organisation' - New YorkGRONDVEST
Uitgave van het 1e kwartaal 2007
Inhoud pag. Van de redactie
Deze Grondvest staat geheel in het teken van de regionalisering van de economie.
Ondanks het rapport "Grenzen aan de groei" van de Club van Rome vier deccenia geleden en thans het dramatische 'broeikaseffect' als gevolg van een constructiefout in onze neoliberale economische orde, zet de globalisering van de oneconomische bedrijvigheid door tot leven niet meer mogelijk is. Lokale ontwikkeling door Wim Sweers Vier decennia geleden waarschuwde E. F. Schumacher in zijn boek 'Hou het klein' (oorspronkelijke titel 'Small is Beautiful', voor het verschijnsel van de toenemende schaalvergroting in de economie, het daarmee gepaardgaande oneconomisch produceren met veel vervuiling en verbruik van energie, het onjuist meten van de welvaart, winsten en verliezen bij elkaar optellen en het totaal aanmerken als inkomen. Evenals de Nederlander Jan Tinbergen is de Engelse Duitser Ernst Schumacher erg onder de indruk van het rapport 'Grenzen aan de groei' en de te verwachten ecologische armoede. Koos Jan Tinbergen voor grootschalige oplossingen (hij was macro-econoom en econometrist), Ernst Schumacher koos voor economische kleinschaligheid als systeem voor een beter beheer van de aarde. Vervreemdende economie Schumacher constateert een verregaande ontmenselijking van de economie. De productie gebeurt steeds efficiënter; de productenstroom neemt steeds meer toe en overtreft verre de behoefte. Er wordt geproduceerd voor een anonieme markt, die een anonieme tegenprestatie levert: geld. Naarmate de markt vergroot is de mens minder maat voor de productie. De mens is meer afwezig. Op de grootschalige wereldmarkt verschijnen slechts geld en goederen. Verarming De omvang van geld en goederen nemen toe, maar de mens die de goederen produceert wordt steeds armer. Armer in velerlei opzicht
Wereldmarkt, de dood in de pot De kleine economie verliest steeds aan de grote economie.Goederen, die dicht bij huis geproduceerd worden, zijn door de mensen uit de directe omgeving vaak niet te bereiken. De goederen zijn ook niet voor hen geproduceerd maar voor de markt en de tegenwaarde in geld, komen ook niet meer op de productielokatie. Er ontstaan financiële problemen in de lokale economie. Er moeten hoge kredieten worden opgenomen en de producent moet nog meer rente ophoesten en uiteindelijk moet hij stoppen. Ook andere bedrijvigheden in de kleine economieën worden meegesleurd en vallen bij bosjes. Enkele miljoenen leefgemeenschappen van dorpen, buurten, kleine economieën over de hele wereld vallen aan de wereld geld-en goederenmarkt. De anonieme onpersoonlijke wereldmarkt van geld en goederen, die geen gevoel heeft, geen pijn lijdt, niet kan communiceren, niet kan spreken, niet kan klagen, wel kan doden, doodt alles wat zijn groei in de weg staat en is uiteindelijk ook zelf ten dode opgeschreven. Produceren naar behoefte. Als alle kleine economieën leeggeroofd zijn heeft de grote roofeconomie geen bestaansmogelijkheid meer. Om dit fatale proces te stoppen moet de lokale economie ophouden met het produceren voor de anonieme markt. Lokale economieën zullen moeten produceren 'naar behoeften voor behoeften'. Door niet of minder te produceren voor de anonieme geld- en goederenmarkt zal de overproductie afnemen of verdwijnen en evenzo de onderconsumptie. Door gebruik te maken van lokale lets- en barterkringen, door goederen en diensten te ruilen tegen goederen en diensten en met gebruikmaking van een geavanceerd systeem van ruiladministratie, een lokale giro met waarderingspunten kunnen geen arbeidsresultaten meer weggeroofd. Gemengde economie Een volledig gesloten en beschermde lokale economie kan niet met lokale verrekeningsystemen worden opgebouwd. Veel behoeften zullen in onze toch veelzijdige cultuur niet door de lokale productiecapaciteit worden gedekt, zoals de behoefte aan moderne verkeers- en communicatiemiddelen. Naarmate lokale economieën groeien en de luxe behoefte toeneemt zal de lokale economie weer meer opengaan voor de grote markteconomie, die dan weer de mogelijkheid krijgt om iets bovenmarginale productie van de lokale economie af te tappen tot het moment dat de luxe vraag weer gaat afnemen en de lokale economie zich weer van de markt terugtrekt en het proces van bescherming tegen het aanstormende geweld van de globalisering en de macht van het grote geld zich herhaalt. Neoliberale economische orde Onze cultuur wordt zodanig beheerst door het totalitaire economisme, dat menselijke waarden slechts in economische termen worden vertaald en met economische grootheden worden gemeten en gewaardeerd. Daarmee is de politiek niet meer dan de spreekbuis van de trend in de economie. Vier belangrijke aspecten bepalen de trend in politiek en economie:
Conservatisme in de politiek In een cultuur waar het economisme alles overheerst worden politici steeds aangesproken op hun betekenis voor het rendement, de concurrentie en de consumptie (besteedbaar inkomen) op de korte termijn. Op voornamelijk het hebben van deze kwaliteiten worden zij gekozen en dan vooral door behoudzuchtige zowel rechtse als linkse kiezers: 'vasthouden wat je hebt en liever nog iets meer'. Daarmee is de basis gelegd voor het niet democratische bureaucratisch-industrieel-financieel-economisch complex.
Politici raken verstrikt in dit bureaucratisch complex en zijn niet meer in staat de nood te verstaan van de slachtoffers van het economisme.De mensen die de meeste schade ondervinden van het disfunctioneren van de 'democratie' (de toekomstige generaties) worden in het geheel niet gehoord of verstaan, zij kunnen niet spreken, niet protesteren en niet procederen. Ook de natuur heeft geen stem. In Noord en Zuid niet, en in Oost en West niet en ook in Nederland niet. Nieuwe eKonomische orde
Is het mogelijk om te komen tot een economische orde die ecologisch, duurzaam en sociaal is? Het antwoord op deze vraag moet volmondig ja zijn. Zoals de huidige economische orde gemaakt is door mensen, kan diezelfde economische orde door mensen worden omgezet in andere economische orde .Ook in Nederland !. Zie berekening op pagina 28 van deze Grondvest
|
Samenvatting van de eerste twee hoofdstukken van 'Going local: creating self reliant communities in a global age' van Michael Shuman. The Free press New York. door Anton Nigten Inleiding 1-31: De meeste gemeenschappen, aldus Shuman, zijn ervan overtuigd dat ze goede banen voor goede lonen kunnen veiligstellen, door een omgeving te creëren die gunstig is voor ondernemingen, en zo multinationale bedrijven aan te trekken die op de export gericht zijn. Lokale politici trekken erop uit om buitenlandse investeerders aan te trekken. in ruil voor belastingverlagingen, royale giften. Cleveland is hét voorbeeld van de successteden die hun troeven hebben gezet op de internationaal opererende bedrijven. Een belangrijk bijkomend effect is dat de plaatselijke bedrijven 'en masse' worden opgekocht door internationale bedrijven. En de lokale bedrijven worden bijgestaan om hun producten in het buitenland te verkopen. De luchthaven en de scheepvaart zijn uitgebreid. en er zijn zones ingesteld voor buitenlandse handel met verlaagde belastingen en opgeschorte regelgeving. De keerzijde is echter dat er in de stad een sterke economische en raciale segregatie is opgetreden. Drie van de vier arme afro-amerikanen leven in de achterstandswijken. Drie van de vier arme blanken echter leven in de welvarende wijken. 42 % van haar bevolking (van de achterstandswijken?) leven onder de armoedegrens (15.000 dollar voor een gezin van vier personen). Twee van de drie kinderen maken hun school niet af. Als gevolg van de toename van winkelketens als Walt Mart verdwijnen de familiebedrijven. Sinds 1979 zijn er 96.000 goedbetaalde banen verdwenen omdat plaatselijke industrieën lage lonen landen hebben verkozen boven Cleveland. De banengroei vindt bijgevolg vooral plaats in laagbetaalde beroepen: verkopers en klerken. De eigenaar van het rugby-team verkocht het team aan Baltimore, toen er geen nieuw stadion kwam in Cleveland. De green bay packers in Wisconsin kenden deze problemen niet. Toen dit team in 1922 bijna failliet was, werd de club omgevormd in een non-profitorganisatie, waarvan de 15 bestuurders werden verkozen door plaatselijke aandeelhouders. Toen tijdens de grote depressie het team weer in de problemen kwam besloot men plaatselijk aandelen van 25 dollar per stuk te gaan verkopen. Op dit moment bezitten 1915 aandeelhouders 4634 aandelen. 60 Procent van de aandeelhouders woont in Green Bay. Aandelen mogen binnen het gezin verhandeld worden, of aan het bedrijf terugverkocht worden. Niemand mag meer dan 20 aandelen bezitten. De aandeelhouders ontvangen bij doorverkoop geen dividend noch kapitaalwinst op hun aandelen. Wel controleren ze de onderneming door de Raad van bestuur te kiezen. Er wordt geen winst gemaakt. Financiële surplussen worden in het stadion of het team geïnvesteerd.
Tekorten worden opgeheven door meer aandelen te verkopen. In de statuten staat dat als de boel verkocht wordt, de opbrengst geschonken wordt aan de plaatselijke afdeling van het Amerikaanse legioen. De Nationale rugbybond zou de GB-packers het liefst hebben geprivatiseerd.
De Green bay packers versterken de plaatselijke economie. Jaarlijks ontvangt Green bay 60 miljoen dollar van een krediet (asset) dat 200 miljoen dollar waard is. De indirecte effecten van GBP zijn nauwelijks meetbaar. De plaatselijke charitatieve instellingen ontvangen dit jaar 400.000 dollar uit de Lambeau field concessie.
Kortom, de eigendomskwestie is van groot belang. De belangrijkste 'speler' bij deze transformatie is het gemeenschapsbedrijf (community property). Dat wil zeggen; elk bedrijf dat door eigendom is vastgeketend aan de gemeenschap. Dat kan verschillende vormen aannemen:
Waarom deze vormen? Gemeenten moeten niet langer op jacht naar multinationale bedrijven die geen loyaliteiten hebben in de gemeenschap, maar investeren in gemeenschapsbedrijven. Er ontstaat welvaart als eigendom, productie, en consumptie nauw verbonden worden met de regio (place). Dit contrasteert volledig met het gangbare economische denken (Friedman) dat volledige bewegingsvrijheid voor ondernemingen stipuleert, met als enige doel winsten maken en winsten verhogen. Ook Robert Reich is aanhanger van deze theorie. Politici en planners kibbelen alleen nog over de vraag wat een bedrijfsvriendelijke omgeving is (voor bedrijven van buiten). Liberalen stellen dat goed betaalde, goed opgeleide en goed georganiseerde werknemers de winstgevendheid verhogen, dat een milieuvriendelijke manier van produceren opweegt tegen de kosten. En dat daarvoor overheidsingrijpen en zelfregulering door bedrijven nodig is. Conservatieven willen geen beperking voor de bedrijven. Maar beide groepen zijn het erover eens dat de welvaart zal toenemen als elke plek aantrekkelijk wordt voor mobiele bedrijven. In de moderne economie draait alles om mobiliteit: mobiliteit van mensen, goederen, machinerie, technologie, kapitaal, natuurlijke hulpbronnen en informatie. Alleen land kan niet verplaatst worden (behalve bollengrond AN).
De gemeenschap heeft hier ook zijn wortels. De mobiliteit van bedrijven plaatst gemeenschappen voor onmogelijke opgaven: lonen en andere inkomsten verlagen, milieueisen versoepelen, de belastingen verlagen, of, een spookstad worden? Veel steden en staten reageerden op deze dilemma's door gunstige vestigingsvoorwaarden aan te bieden. Enkele voorbeelden:
Meer dan 40 staten in de VS bieden vandaag de dag belasting verlagingen voor onroerend goed, leningen voor machinerie en uitrusting, [state revenue bond]financiering, versnelde afschrijving en speciale fondsen om steden te ondersteunen bij het maken van overeenkomsten [met deze bedrijven].het algemene idee dat nu opgeld doet bij politici en wetgevers is dat de staat het de private onderneming niet langer moeilijk moet maken. Dat houdt oa in:
Vervolgens bespreekt Shuman het denken onder economen over deze kwesties. In één zin samengevat: stabiliteit voor werknemers (en voor gemeenschappen) is uiteindelijk zelf-desstructief. Een bepaalde graad van werkloosheid is nodig om de inflatie te beperken en de nationale welvaart op peil te houden. In plaats van de lonen laag te houden zou de regering ook de hoge inkomens van de top extra kunnen belasten. dan blijft de inflatie ook binnen de perken. Er zijn 447 billionairs die bij elkaar meer geld hebben dan de helft van de wereldbevolking: er is dus zeer veel ruimte voor herverdeling. Met andere woorden de inflatie weerspiegelt de weigering van bedrijfsleiders en aandeelhouders om de opbrengsten eerlijker te verdelen. Economen gooien liever drie procent van de werkende bevolking op straat dan de inkomsten van de managers en aandeelhouders te verlagen. Gemeenschapsstabiliteit scoort laag onder economen. Een zekere instabiliteit dwingt gemeenschappen tot een gunstig klimaat voor bedrijven. De grote steden moeten het zelf maar uitzoeken. De budgetten voor de grote steden en de federale staten zijn in de tachtiger jaren met 78 miljoen dollar gekort. De bedragen voor huisvesting, gezondheidszorg en voor andere federale programma's zijn nog drastischer gekort. Clinton heeft daarin geen enkele verandering gebracht. Shuman geeft de kortingen in getallen op pag 17. Een tweede punt is dat achterstandswijken in de ogen van deze economen niet ondersteund moeten worden maar gesloopt. Haar bewoners moeten gedwongen worden te verhuizen. In het algemeen is hun advies: think globally, act globally. De opkomende tegenbeweging. pag 21. Drie punten zijn hierbij centraal komen te staan:
Een deel van de natuur en milieuorganisaties is ingepakt door de grote bedrijven (pag 24/25), oa WWF. Deze groepen onderschreven ook de Nafta-overeenkomst. Dat riep veel verzet op aan de basis, en bijgevolg riep de GATT bijeen komst een jaar later veel breder verzet op. Ook binnen de vakbeweging vinden interessante verschuivingen plaats met betrekking tot kapitaalmobiliteit (nu: wereldwijde solidariteit van werknemers, in plaats van het Noord-Amerikaanse protectionisme). Consumenten organisaties; vakbonden en milieu- en boerenorganisaties werken nu samen tegen NAFTA en GATT. Maar een coherent model van ecologische economie ontbreekt nog. 'Het ontbreken van een heldere progressieve visie op bedrijvigheid heeft geleid tot het overheersen van de conservatieve visie'. Er zijn nu enkele progressieve ondernemingen; sociaal verantwoord ondernemen; niet investeren in wapens en vervuilende industrieën; dierproefvrije producten (body shop). met vallen en opstaan worden langzaam de contouren helderder van een mens en milieuvriendelijker economie, die ook de gemeenschap ondersteunt. Dit boek schetst de contouren van een nieuwe economie en van een nieuwe bedrijfsfilosofie. Gebaseerd op het behoud van de gemeenschappen. De imperatieven zijn simpel:
Om een lokale economie op te bouwen is internationale samenwerking hard nodig. Er zal zeer veel weerstand komen van nationale overheden, van multinationale bedrijven, van internationale instellingen). Gemeenschapsbedrijven combineren de voordelen van de markt met de sociale instelling van de publieke sector. En vermijden de excessen van de vrije markt en de logge bureaucratie van door de staat gedomineerde bedrijven. Op deze strategie laten veel progressieven en conservatieven zich verenigen. Lokale 'selfreliance' heeft drie kenmerken:
De plek doet er toe. Sociaal en cultureel gesproken, aldus Shuman doet het ertoe dat we een eigen plek hebben. maar door tal van ontwikkelingen wordt deze behoefte geërodeerd. in één zin: we kennen vaak onze buren niet meer. Politici van links en van rechts maken zich steeds meer zorgen dat het gemeenschapsgevoel verdwijnt. De groep 'communitarians' verdient hierbij speciaal vermeld te worden. Wat is een gemeenschap? Een sociaal netwerk op een specifieke plaats, met een binding aan de mensen, de cultuur, de esthetiek, en de natuur: 'Een gemeenschap is een geografisch afgebakend gebied met politieke en bestuurlijke macht die het dichtst bij zijn eigen bewoners staat'. Over de vraag hoe de gemeenschap hersteld moet worden, bestaat geen gemeenschappelijke visie. Eerst behandelt S. het denken van de behoudende vleugels in de VS over het gemeenschaps-verlies: verlies van morele waarden; verlies van gezinsstructuren; van religieuze waarden; van het werkethos. De luiheid, promiscuïteit, de domheid, en het antisociale gedrag, het niet willen werken hebben de bedrijven en de middenklasse uit de steden verjaagd. En vervolgens tracht S. deze argumenten te weerleggen. De communitarians geven de schuld aan het liberalisme met zijn te ver doorgeschoten individualisering. De individuele vrijheden krijgen te veel nadruk ten koste van de communale waarden. Zij hebben een eigen periodiek 'The responsive Community'. Ze besteden betrekkelijk weinig aandacht aan de economische aspecten. Putnam, een van hen, draait het zelfs om. Een sterke civil society is in zijn ogen een voorwaarde voor een bloeiende economie. Ze trappen in dezelfde valkuil als de conservatieven, aldus S. Vervolgens pakt S. de economie, de wetenschap der efficiëntie aan. Een wetenschap die niet kan zeggen wat we moeten produceren maar wel hoe we het efficiënt kunnen doen. In de handboeken komt de gemeenschap niet of nauwelijks voor. dat geldt ook voor Marx en Engels, voor Galbraith en Myrdal. Vrijhandel wordt nu door alle politieke stromingen als de weg naar vooruitgang omarmd. Van de Chinese communistische partij tot de conservatieven in de VS, van de conservatieve monetaristen in Chili tot de bureaucraten van de welvaartsstaat in Zweden.
Vervolgens legt S. de theorie van het comparatieve voordeel uit (zeg maar de theorie van onze Tinbergen). De verliezers zijn de te accepteren prijs van de vooruitgang, aldus deze economen. Wel mogen, om de pijn te verzachten, de tariefmuren geleidelijk geslecht worden. Zelfs overheidssteun om zich aan te passen is in deze visie toegestaan. 'Minder efficiënt' is in deze visie gelijk aan 'minder in staat om de winsten te maximaliseren'. Maar voor een staat kan het efficiënter zijn om een industrie te ondersteunen dan om de klappen op te moeten vangen van een te gronde gegane industrie. S. illustreert dit met het voorbeeld van Youngstown. Voor gemeenschappen is het al voldoende als een bedrijf quitte draait. Onder nemers moeten daarentegen zoveel mogelijk winst maken. S laat zien hoe het verschil uitpakt met een voorbeeld van een bedrijf in Herkimer New York, dat bijna werd opgedoekt maar toen door de lokale gemeenschap overeind werd gehouden, door de verkoop van een en twee dollar aandelen in de gemeenschap (pag41). Sinds de handelsbarrières in 1962 werden geslecht in de VS heeft er een zeer krachtige inkomensherverdeling plaatsgevonden - van arm naar rijk. De rijkste een procent van de Amerikanen bezit nu meer dan de 40 procent armsten in de VS. Vervolgens laat S. zien dat de vrijhandelstheorie van Ricardo door zijn adepten onjuist is overgenomen. Ricardo ging uit van een immobiliteit van kapitaal. En dat mede omdat het beter is dat arbeid niet mobiel gemaakt wordt: iedere werker moet, aldus Ricardo in zijn eigen land kunnen blijven. Daar voelt hij zich thuis. Als kapitaal mobiel is gaat het naar de laagste lonenlanden, en dat verlaagt op zijn beurt de lonen in de hoge lonenlanden, zoals momenteel in de VS gebeurt. De koopkracht van grote groepen in de rijke en de arme landen wordt zo steeds lager. En de groep werklozen wordt overal steeds groter. Ook de toenemende deregulering voor Amerikaanse bedrijven is tot stand gekomen onder druk van de vrije handel (zowel van de praktijk als van de retoriek). Hoe meer import en export georiënteerd de economie wordt hoe lager de lonen zullen en moeten worden. Er ontstaan tegelijkertijd meer arme gemeenschappen en meer rijke gemeenschappen, maar ook binnen de gemeenschappen wordt de kloof steeds groter. Binnen rijke gemeenschappen ontstaan speciale afgeschermde gebieden voor rijken, met eigen scholen, eigen sportclubs, winkelcentra en gemeenschapscentra. Het GATT-regime maakt het voor nationale, federale en stedelijke autoriteiten onmogelijk om regels op te leggen aan multinationals, zodat de sociale en de milieuschade binnen de perken blijft.Vrije handel is de grootste gotspe (oxymoron) van onze tijd geworden. Een nieuwe economie van de plaats. Karl Polanyi was een van de eersten die wees op het economische drogreden waarbij de samenleving en de sociale betrekkingen ondergeschikt werden gemaakt aan de marktanalyse. Iedere markt, stelde hij, is ingebed in een sociale context. Alle echt kritische denkers over de economie hebben het volgende gemeenschappelijk: communale zelfvoorziening. Een gemeenschap moet onafhankelijk zijn van anderen, moet positieve uitdagingen zoeken en mag geen risico's of nadelen op anderen afwentelen.Zo'n gemeenschap is ook veel minder afhankelijk van de beslissingen van anderen. Zij hoeft ook geen genoegen te nemen met milieuverontreiniging van bepaalde bedrijven. Efficiency in dit systeem impliceert geen ver doorgevoerde specialisatie. Dat laatste geeft oa volstrekt oninteressante banen. Een gediversifieerde economie is veel minder kwetsbaar dan een economie die op een of enkele pijlers rust. Het principe van een zelfvoorzienende economie houdt niet in dat er niets mag worden ingevoerd: "een zelfvoorzienende gemeenschap moet eenvoudigweg proberen om de controle over zijn eigen economie te vergroten, voorzover als dat uitvoerbaar is. Wat blijkt: veel meer goederen en diensten kunnen ter plaatse gemaakt en verkocht worden als de inkomsten alleen maar groter hoeven te zijn dan de kosten, in plaats van een maximale meeropbrengst. Er zijn drie strategieën voorhanden waarmee een gemeenschap controle kan houden over zijn externe economische betrekkingen:
Alledrie tezamen versterken ze de economische multiplier. Als je zorgt dat de'bestedings-cascades' binnen de gemeenschap blijven, versterkt dat voortdurend de plaatselijke economie. Gemeenschapsbedrijven, lokale investeringen en import substitutie versterken de plaatselijke economische multiplier. Hoe de economie de basisbehoeften van een gemeenschap kan dienen is het onderwerp van het volgende hoofdstuk.
Sinds ongeveer tienduizend voor Christus bestaan er zelfvoorzienende gemeenschappen die enigszins vergelijkbaar zijn met ons idee. Wat nu zijn onze basisbehoeften? Daarover kun je van mening verschillen. Voedsel, onderdak, verwarming en kleding, medische hulp, onderwijs en de noodzakelijke sociale diensten zullen voor veel mensen in elk geval hoog scoren op de ranglijst. Kan in deze behoeften plaatselijk voorzien worden tegen redelijke bedragen? Als eerste schetst Shuman de Amerikaanse afhankelijkheid van olie uit het buitenland: 60 procent zal de komende jaren geïmporteerd worden. Dat kost de VS 100 biljoen dollar per jaar. De staten in de Perzische golf ontvangen hiervoor 1 triljoen dollar aan revenuen de komende tien jaar. Daar zullen oa wapens voor gekocht worden, en oorlogen mee worden uitgevochten. Dat is niet in het belang van de VS. En een plaatselijke crisis elders vormt een reële bedreiging. Ook intern is de afhankelijkheid van het centrale elektriciteitsnet enorm, zoals een reeks ongelukken de afgelopen decennia laat zien. Vervolgens somt S. de mogelijke nadelen op van het lokaal produceren:
Echter, aldus S. een gemeenschap moet zich niet volledig afsluiten van de buitenwereld. Importsubstitutie kan een stimulans betekenen om belangrijke producten lokaal te gaan produceren. En dat moet niet bereikt worden door tarieven of zware regelgeving, maar door het koopgedrag van burgers, door hun investeringen en door hun huren. Import substitutie maakt de diversificatie van de plaatselijke economie mogelijk. En het zorgt voor een toename van het eigen kapitaal, de vaardigheden en de ervaring. Historische voorbeelden tonen het aan: importsubstitutie versterkt de plaatselijke economie. Chicago groeide in de periode tussen 1845 en 1855 in bevolkingsomvang met een factor 7, evenals haar economie. Jacobs stelt dat dat een gevolg was van importsubstitutie: rond 1845 importeerde Chicago bijna alles, en tien jaar later produceerde het bijna alles zelf: zowat alle stedelijke producten die in die tijd door een stad werden geproduceerd, (en ook luxe producten) zoals: klokken; horloges; medicijnen; meubels; ovens; keukengerei; gereedschap; bouwmaterialen. Het doel moet echter zijn dat de bevolkingsomvang niet groter wordt. In snel groeiende staten en regio's groeit het inkomen relatief langzamer dan het landelijk gemiddelde. Is het zo dat import vervanging tot grotere export leidt? Dat is niet het geval aldus S. Landen die van één exportgewas afhankelijk zijn, zijn zeer kwetsbaar zoals de landen die voornamelijk koffiebonen exporteren. De koffieprijzen op de wereldmarkt daalden enige jaren terug dramatisch. In Ruanda zette dat een keten van afschuwelijke gebeurtenissen in gang, die resulteerden in de moord op 1 miljoen Tutsi's. Geïmporteerde producten worden vaak weer omgezet in exportproducten: ijzererts in staal; textiel- vezels in kleding; import van bulkgoederen in export van bulkgoederen (doorvoerhaven Rotterdam). De kernvraag is: wat is het economische schaaloptimum? Automobielfabrieken moet je niet in elke gemeenschap bouwen. Dat loont niet. Economen denken dat de algemene regel is: hoe groter, hoe beter! Grote ondernemingen hebben echter niet alleen schaalvoordelen, maar ook schaalnadelen. De afstand tot de consument is ook navenant groter, dus de afstemming op diens wensen is moeilijker. Voor lokale bedrijven zijn de transportkosten lager, en de kosten voor marketing. De kosten voor bewaarbaarheid en verpakking nemen ook toe met de afstand.
De voedselindustrie: In 1910 gaf elke Amerikaan per dollar voor voedsel 41 cent aan de boer en 59 cent aan de leveranciers van inputs en aan de handel. In 1997 gaat 9 cent naar de boeren, 24 cent naar de leveranciers van inputs en 67 cent naar de handel. [ deze cijfers zeggen erg weinig, omdat je er tegenin kunt brengen dat het voedsel beter is van kwaliteit, beter is verpakt, enorm is gediversificeerd, beter betaalbaar is voor iedereen etc. En ze zijn erg grof. De voedsel verwerkende industrie ontbreekt in het rijtje. Hooguit kun je zeggen dat vanaf de boerderij er veel meer gedaan wordt en dus verdiend wordt aan het voedsel. Dit moet dus veel beter uitgewerkt worden. AN]. De prijs voor deze vooruitgang is, aldus Shuman, de decimering van de vitale landelijke gemeenschappen, en een toename van de afhankelijkheid van de steden van voedsel dat van ver weg komt. Als je op een andere manier naar de cijfers kijkt zou het kunnen zijn dat de kosten van voedsel bij productie op lokale schaal zelfs lager uitpakken voor plaatselijke consumenten. terwijl de kosten 'op de boerderij' hoger zijn. De kosten van de inputs kunnen bv naar beneden door biologische teelt- en fokmethoden toe te passen, en de kosten van marketing kunnen omlaag door plaatselijke distributie. Als de boeren de distributie ter hand nemen kunnen ze extra verdienen aan de toegevoegde waarde. De efficiency van kleinschalige boerenbedrijven wordt groter, hoewel het per regio varieert. Een kwart van alle groenten en fruit uit de gewone commerciële landbouw komt niet bij de consument terecht, omdat het 'onderweg' bedorven raakt. Lokaal geproduceerde producten bederven minder. [stelt Shuman]: lokale producten leggen gemiddeld 200 mijl af tegen 1300 in het commerciële systeem. En de transportkosten zijn lager. En directe relaties tussen boeren en consumenten verlagen de kosten van verpakking, marketing, tussenhandel en de supermarkt. Binnen de stedelijke gebieden wordt wereldwijd ook enorm veel voedsel verbouwd. 800 miljoen mensen in de hele wereld verbouwen een deel van hun voedsel binnen de stad, voornamelijk voor eigen consumptie. In het zeer dicht bevolkte Hong Kong wordt de helft van alle groenten binnen de stad verbouwd op zes procent van het stadsland. Bewoners van Kampala produceren 70 % van hun kippen en eieren binnen de stadsgrenzen. In de tachtiger jaren produceerden de 18 grootste steden van China 90 procent van hun groenten en 50% van hun vleesconsumptie binnen de stadsgrenzen. Deze praktijken kunnen niet zomaar overgeplaatst worden naar de VS, omdat een voedselsysteem diep geworteld is in de geschiedenis, de cultuur, het voedingspatroon en de regelgeving omtrent landgebruik. Maar er zijn aanwijzingen dat het hier ook kan: meer dan 30 % van de waarde van de agrarische productie in de VS is afkomstig van boerderijen rondom de grote stedelijke gebieden. En de afgelopen 20 jaar heft New York duizend volkstuincomplexen geopend op gemeentegronden, en 18 markten om de aldaar verbouwde producten te verkopen. met het oog op de potenties van stadslandbouw hebben verschillende steden en staten een veelomvattende politiek ontwikkeld ten aanzien van stedelijk voedsel. Dat is des te interessanter omdat er in de grote steden steeds meer land beschikbaar komt. 40 procent van al het land in Detroit is nu onbenut. Om dit land te kunnen benutten moet het eerst worden schoongemaakt en gereinigd. Verder is het percentage werklozen in de steden het grootst, het vergt enige training en een overwinning van de weerstand tegen lichamelijke arbeid. En omdat er recentelijk weer gesneden is in de sociale zekerheid (Aid to families with dependent children). Bijna de helft van de kinderen die in gezinnen leven onder de armoedegrens lijden honger of bijna honger. Voor hen is dus voedsel nodig. En er zijn intrigerende voorbeelden van hoe hierin wordt voorzien. In zuid centraal Los Angeles is een voedselprojekt opgezet voor jongeren die rijp zijn voor jeugdbendes. Zij krijgen een training-in-depraktijk en planten groenten, kruiden, bloemen en bomen op verlaten stukken land. Het project wordt betaald uit de verkoop van de producten. Dit programma wordt nu elders toegepast. Boeren kunnen ook gaan samenwerken met consumenten (CSA=community support agriculture), of directe contacten aangaan, zoals op de boerenmarkten. De CSA's kennen inmiddels 100.000 leden. De gemiddelde CSA-boer heeft 3 acers land [12.000 m2 = ruim een hectare], plus grasland, en bedient 60 tot 70 gezinnen. die ieder ongeveer 400 dollar betalen. [de bruto-inkomsten zijn dus plm Ÿ50.000,- gulden per boer]. Consumenten en boeren delen het oogstrisico. Als de consumenten mede-eigenaars zouden worden van het land en het gereedschap zou dit model beschouwd kunnen worden als een communaal bedrijf (community corporation). Een variant op de CSA is dat je als consument je voedsel koopt op de gemeenschapsmarkt (community friendly markets). De voedseldetailhandel is natuurlijk een andere variant voor communale bedrijven. Deze kunnen niet-overdekte boerenmarkten opzetten of voedselwinkels. Ook kunnen zij winkels die bijna failliet zijn weer op de been helpen. In Engeland bestaat er zelfs een aparte organisatie die zich daar enkel op richt: het redden van kleine winkels die bedreigd worden door weilandwinkels en gigantische verkooppunten (gigantic outlets). Klanten worden uitgenodigd om in lokale winkels te investeren, zodat er klantentrouw ontstaat en gratis mond tot mond reclame. Sommige van deze winkels worden helemaal door vrijwilligers gerund. In haar eerste jaar heeft de Virsa 12 Britse gemeenschappen geassisteerd. VIRSA staat voor Village retail services association. Op deze manier kunnen waarschijnlijk ook andere producten verkocht worden zoals graan, vlees, melk, zuivel eed, mits de boeren zelf de verwerking doen. De efficiency zal daarbij geleidelijk verbeteren. Een ander belangrijk argument voor lokale voedselproduktie is gelegen in de noodzaak van voedselzekerheid. De monocultures lopen grote risico's wat betreft ziekten en plagen. (vgl de rampen met de aardappelteelt in de eerste helft van de 19e eeuw in Ierland). Om de genetische diversiteit van de cultuurgewassen te waarborgen zijn diverse genenbanken opgezet. Echter door verschillende oorzaken werken deze banken niet goed. Bovendien is het echte telen van al deze rassen een veel betere manier om de genetische diversiteit in stand te houden. "Saving farmers is a prerequisite of saving diversity (..) Soneone els's seeds imply someone els's needs". Aldus Fowler en Mooney. Elke gemeenschap moet zoveel mogelijk de zaden planten die voor haar bioregio geschikt zijn.
Het schaaloptimum om elektra en brandstof te produceren gaat momenteel zeer snel naar beneden, terwijl men vroeger dacht dat hier als regel gold: hoe groter, hoe beter. Daar zijn verschillende redenen voor: het is goedkoper om energie te besparen dan om energie te produceren. Energie-arme lampen en energiearme elektromotoren kosten slechts een fractie van een kolen- of kerncentrale. Als de VS net zo zuinig omsprong met energie als Westeuropa kon ze jaarlijks 200 biljoen dollar besparen, veel meer dan het totaal van de federale tekorten. Op dit moment is er een inhaalslag in de VS bezig. In California hebben investeringen in energiebesparing bij gebruikers al netto 2,4 biljoen dollar opgebracht. Er zijn echter twee factoren die deze programma's van de grote elektriciteitsmaatschappijen tegenwerken:
Esco's beginnen nu ook met kleinschalige energieproduktie. Bijvoorbeeld de installatie van warmte-krachtkoppeling. daarnaast zijn er mogelijkheden voor windenergie, zonne-energie, waterkracht en aardwarmte. Verder plantaardig en dierlijk afval. De technologische vernieuwingen op dit vlak gaan gestaag door en maken het benutten van hernieuwbare energiebronnen steeds rendabeler. In de VS is de prijs van windenergie in sommige staten al concurrerend: de gemiddelde prijs per kilowattuur in de VS was in 1994 8 cent. In New York was de prijs al 15 cent. Windenergieproducenten kunnen nu stroom leveren voor 5 tot 7 cent per kilowattuur. In windrijke gebieden ligt de prijs al onder de vier cent. De laatste 15 jaar is de prijs van windenergie met gemiddeld tien procent per jaar gedaald. En het einde is nog niet in zicht. De vooruitzichten voor zonnestroom zijn zo mogelijk nog gunstiger. In Sacramento experimenteert het gemeentelijke SMUD met zonnecellen op haar daken. De kosten zijn 17 cent per KWH. Dat is minder dan de kosten tijdens piekuren in 35 steden in de VS. Een interessante ontwikkeling is om PVcellen te integreren in de buitenbedekkingen van huizen (daken, muren en dakramen). Een Zwitsers bedrijf Atlantis energy verkoopt reeds PV dakpannen die tegelijkertijd elektriciteit opwekken en energie invangen (emitted heat) om het huis te verwarmen. Biomassacentrales in de VS leveren nu al net zo veel energie als acht grote kerncentrales. Biomassabrandstof zal in 2005 kunnen concurreren met dieselolie en benzine volgens het ministerie voor energie. in de biomassa-industrie werken momenteel 66.000 mensen. Twee ton stro levert evenveel energie als 1 ton steenkool met minder vervuiling. Voor Denemarken is geschat dat stroverbranding in 7 procent van de nationale energiebehoefte kan voorzien. Biomassa voor energie produceert netto geen extra co2. Een fossiele energiecentrale produceert 4 maal meer stikstofoxiden en 50 keer meer zwaveloxiden. De as van biomassa, energie in planten, kan gebruikt worden om het land te bemesten. Een aantal energieplanten is in staat om de bodem te zuiveren. Er zijn echter wel milieuproblemen verbonden met het gebruik van biomassa. Zoals de verarming van bosbodems. [het gebruik van houtcascades kan helpen dit probleem te verminderen].
De hulpmiddelen om hernieuwbare energie te benutten kunnen waarschijnlijk het beste door enkele grote bedrijven geproduceerd worden. Maar het installeren en het runnen kan uitstekend door plaatselijke bedrijven verricht worden. En duurzame energie kan het best ter plekke benut worden, zonder transport over grote afstanden. Dan somt S. de gevaren nogmaals op van het broeikaseffect. Reden temeer dus om over te stappen op duurzame energie. Verder schat hij dat de prijs van fossiele brandstof verder zal stijgen. Tot hier de eerste twee hoofdstukken. Anton Nigten ( AONigten@hotmail.com ) Shuman geeft inmiddels ook cursussen. Als u geïnteresseerd bent, kunt u contact opnemen met Stichting Aarde in Utrecht: www.aarde.org
|
Regionalisering - Voorstel voor een gezamenlijk project door Lou Keune
Vóór de Verandering, November 2006
Begrippen Regionalisering is een verzamelterm voor beleid en praktijken van producenten, consumenten en overheden om producties en consumpties in hun gebieden aan elkaar te verbinden; ofwel: om binnen hun leefgebieden een hogere graad van zelfvoorziening te bereiken. Het begrip regio kan op verschillende niveaus worden gehanteerd. In de door ons geëntameerde discussie gaat het om de volgende niveaus:
Regionalisering is geen nieuw begrip. Na de Tweede Wereldoorlog is in o.a. Nederland veel overheidsbeleid gericht op de ontwikkeling van specifieke regio's als bijvoorbeeld Zuid-Limburg en Noordoost Groningen. Noemenswaard is het beleid van (ecologische) verduurzaming van productie (inclusief vervoer) en consumptie in bepaalde regio's. Bijvoorbeeld, de Provincie Noord-Brabant is op dit terrein actief. Eenderde veld van initiatieven vergelijkbaar met regionalisering betreft de opbloei van (vooral) private en (ook) publieke activiteiten die er (in feite)op gericht zijn om op een sociaal en/of ecologisch verantwoorde manier lokale en regionale functies aan elkaar te koppelen. Daarvan zijn de circuits van de natuurwinkels, de biologische landbouw, de kringloopbedrijven en de afvalverwerking belangrijke voorbeelden. Het specifieke van ons initiatief ligt in onze kritiek op het neoliberale beleid zoals dat vanaf eind jaren zeventig wereldwijd dominant is geworden. Dat beleid heeft verschillende kenmerken, waaronder de handelsliberalisering, de liberalisering van het kapitaalverkeer, de privatisering en de daarmee verbonden "terugtredende overheid", en last but not least het beleid gericht op "economische groei", in de praktijk de groei van het bruto binnenlands product - BBP. Onze kritiek op dat beleid betreft vooral de gevolgen daarvan. Daaronder de sterk gegroeide kwetsbaarheid van veel regio's wereldwijd, de toenemende inkomensongelijkheid, de voortdurende grootschalige armoede, de afnemende voedsel-zekerheid, de outward-orientedness waardoor de belangen van de lokale bevolking nog meer gemarginaliseerd worden, en niet in het minst allerlei concrete milieueffecten welke tot uitdrukking komen in onder meer de overbelasting van de biologische capaciteit van de aarde. Dergelijke en andere sociale en ecologische effecten worden niet in rekening gebracht van de bedrijven en overheden en evenmin van de gebruikers van de zo voortgebrachte goederen en diensten waaronder de (eind-) consumenten. In deze zin blijven ze onzichtbaar wat opnieuw een manifestatie is van de ontoereikendheid van de heersende economische beleidsinstrumenten. In vele andere opzichten blijven deze effecten niet onzichtbaar omdat zij het dagelijkse leven van steeds meer mensen sterk negatief beïnvloeden.Overigens zijn deze effecten niet voorbehouden aan de ontwikkelingslanden. Wij merken die ook in ons dagelijks leven, bijvoorbeeld de omvangrijke milieuschades en de blijvende marginalisering van sociale "onderlagen" in Nederland, de sterk gestegen kosten van de energievoorziening, de verpaupering van boerengezinnen, en ook de toenemende migratie van Zuid naar Noord welke steeds dramatischer vormen aanneemt. Ons initiatief komt dus voort uit de kritiek op de neoliberale economie. Het is sterk bepaald door motiveringen als de rechten van de mens, de solidariteit met de miljarden gedepriveerden en de ecologische crisis. Het is ook gekoppeld aan acties tegen de WTO en het Europees landbouwbeleid. Onze opvattingen veronderstellen een ander overheidsbeleid. Bijvoorbeeld een andere manier van vaststelling van prijzen waarbij alle ecologische en sociale kosten worden meegenomen, een hogere graad van bescherming van binnenlandse producties als de voedsellandbouw (via handelstarieven, quota en subsidies), en een collectief beheer van voorzieningen op gebieden als water en energie. Ons initiatief heeft daarbij de volgende kenmerken: -gericht op het ontwikkelen en ondersteunen van zowel de kritiek als alternatieven; -met daarbij aandacht voor de wereldeconomie als geheel en voor gedepriveerde bevolkingsgroepen en het milieu binnen ontwikkelingslanden en binnen Nederland; -met het hanteren van het begrip regionalisering op verschillende niveaus; -en het hanteren van criteria die uitdrukking zijn van de sociale noodzakelijkheden inclusief het belang van een directere greep van mensen op hun leefomgeving; -daarbij focussen wij op de deelproblematieken voedsel, energie en water; -en proberen wij te komen tot een samenwerking met zowel organisaties actief op het macroniveau (als WISE, OIKOS, BothEnds, XminY,Vereniging Solidair, SOMO, CEO, Stichting Aarde, Platform ABC, Milieudefensie, PEACE, NOVIB, etc.) als die werkzaam op het niveau van concrete "bewuste" activiteiten als natuurwinkels, de biologische landbouw, pergolaconstructies, de kringloopbedrijven en de afvalverwerking; en ook "knooppunten" als Omslag en Biologica.
Doel: Werkwijze en fasering Centraal in het project staat het entameren van discussies tussen mensen die deel hebben aan de verschillende sociale bewegingen. Daarbij de volgende fasering: Probleemstellende en voorstellende workshops:
De actieve deelname wordt beperkt tot een 20 tal personen actief bij verschillende organisaties en/of concrete initiatieven. Anderen kunnen als toehoorders deelnemen. De procedure daarbij is vergelijkbaar met die gevolgd bij het WTO project en het MEV project (zie www.globalternatives.nl), nl. dat actieve deelnemers papers voorbereiden die ingaan op boven genoemde vragen en die de basis vormen voor de discussies. De workshops worden afgerond met een voorlopige basistekst over regionalisering. Een landelijke Dag van Alternatieven te houden in september 2007, met als centraal thema: Regionalisering, en met deelname van niet alleen ons bestaand netwerk van organisaties (zie de eerder genoemde organisaties) maar ook organisaties uit de kringen van biologische landbouw, natuurwinkels, kringloopbedrijven, afvalverwerking en water- en energievoorziening. De opzet van deze dag is vergelijkbaar met die van de vorige. Wel zou dan een veel duidelijker afronding moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld een discussie over een (door een werkgroepje vanuit de workshops voorbereid) manifest over regionalisering. Een afrondende publicatie over noodzaak en voorstellen van regionalisering, vergelijkbaar met die van Vóór de Verandering over WTO en MEV. Publieke presentatie van en discussie over de publicatie, vergelijkbaar met bijvoorbeeld het Brinkhorst Tribunaal, of de MEV petitie gericht aan de Tweede Kamer.
|
Achtergronden en handelingsperspectieven rond 'Regionalisering'
door Guus Geurts Dit achtergrondverhaal is afkomstig uit een projectvoorstel voor een campagne die XminY mogelijk uit zou kunnen voeren in de toekomst. De mensen die betrokken zijn bij Vóór de Verandering hebben besloten een deel hiervan uit te voeren in 2006 en 2007. In dit paper komen aan de orde:
Regionalisering betekent dat landen en/of continenten de mogelijkheid behouden en krijgen, om hun economische sectoren (landbouw, industrie en diensten) te ontwikkelen en te beschermen. Hierdoor kan werkgelegenheid en sociale zekerheid ontwikkeld en beschermd worden, maar dit biedt ook milieutechnisch de meeste voordelen. Dit betekent dat regio's zo veel mogelijk zelfvoorzienend worden op gebied van energie, voedsel en industriële producten. Het biedt zo wel een alternatief voor de huidige neoliberale globalisering, als een antwoord op de grote (te verwachten) crises van de 21ste eeuw, namelijk problemen op gebied van:
Binnen dit thema besteed ik enerzijds aandacht aan het bestrijden van, en alternatieven bieden voor, het neoliberale beleid via organisaties als WTO, Wereldbank, IMF, en het huidige EU- en Nederlandse beleid. Verandering van dit beleid, zoals de mogelijkheid importheffingen te behouden en te verhogen, is voorwaarde om regionalisering mogelijk te maken. Maar ook de vergroening van het belastingstelsel is voorwaarde. Anderzijds geef ik een analyse die voor de drie genoemde thema's een geïntegreerde oplossing biedt; een visie waarmee enthousiasme is te creëren van zowel 'denkers' als 'doeners'. Hiervoor is het nodig positieve initiatieven op gebied van regionale en lokale energie-, voedsel- en watervoorziening naar voren te brengen, deze kunnen als voorbeeld dienen voor andere steden en landen. Een voorbeeld is de plaats Woking, Surrey in Engeland waar een waterstofproject zeer succesvol is. Een overgang naar een waterstofeconomie wordt zelfs door de Nederlandse overheid als reële mogelijkheid gezien en we kunnen, wellicht samen met clubs als Wise, een rol spelen deze verder en sneller te pushen. Er zijn ook tal van alternatieven voor de huidige industriële landbouw. Een van de meest aansprekende is het Integrated Farm System, ontwikkeld door prof. George Chang, waarbij de boerderij via een ingenieus systeem van mestcompostering, zichzelf geheel van energie voorziet door middel van biogas en tevens voldoende meststoffen produceert voor het land. Daarnaast zijn echter tal van andere aansprekende voorbeelden op landbouwgebied en voedselproductie te geven. Bijvoorbeeld Longo Mai (meer informatie via (http://www.omslag.nl/longomai/) en Ökospeicher (http://www.oekospeicher.de/). Mogelijke knelpunten en dilemma's bij het thema regionalisering
Tegenover de knelpunten en dilemma's staan ook vele voordelen van een regionale (voedsel)productie en consumptie:
Het wil alternatieven voor de WTO: zoals een rol voor de UNCTAD binnen handelsregulering en grondstoffenovereenkomsten, een hernieuwd en verbeterd preferentieel quotastelsel van producten uit Minst Ontwikkelde Landen. Tevens behoort schuldenkwijtschelding om landen hun soevereiniteit terug te geven, en een eigen ontwikkelingspad te kiezen achter tariefmuren hiertoe.
Bij mogelijke activiteiten is het nodig dat een gevoel van urgentie wordt overgebracht, maar ook dat er een alternatief is. Zowel op lokale en regionale schaal, als in de internationale economische en handelspolitiek, is er reeds een 'concept-alternatief' aan te bieden. Een aantal mogelijke onderdelen van dit alternatief heb ik geprobeerd te noemen in dit achtergrondverhaal. Deze zou Vóór de Verandering samen met geïnteresseerde maatschappelijke organisaties en deskundigen, kunnen bespreken in de workshops om uiteindelijk te komen tot een verder uitgewerkt alternatief, dat eventueel gepubliceerd zou kunnen worden. Mijn streven is om na dit project van Vóór de Verandering door te gaan met 'Regionalisering' samen met andere geïnteresseerde partners, waarbij men zich ook op de geïnteresseerde burger zou moeten richten. Het doel is dan om 'Regionalisering' vanuit een breed maatschappelijk middenveld op de politieke agenda te krijgen. In dat geval zullen activiteiten zowel op de lokale schaal (zoals praktische milieuvriendelijke projecten) als op het internationale beleidsniveau moeten worden gericht, om het lokale met het mondiale te koppelen. Activiteiten dienen de bewustwording van nieuwe doelgroepen te verhogen. Zo kan misschien een kritische massa bereikt worden, die wel maatschappelijk betrokken is, maar nog te weinig zicht heeft op de grote verbanden tussen neoliberaal (inter)nationaal beleid en de lokale werkelijkheid. Op die manier zou een bredere tegenbeweging ontwikkeld kunnen worden. Zoals gezegd blijven positieve voorbeelden nodig, om te laten zien dat alternatieven echt in de praktijk kunnen worden gebracht. 9 november 2006 Guus Geurts
consultant milieu, landbouw en globalisering
|
Maatschappelijke ondernemingen in de praktijk. door Anton Nigten In een vorige bijdrage in Grondvest met de titel 'Van consument tot echte zeggenschap' heb ik een pleidooi gehouden voor de maatschappelijke onderneming. Ik zal de tien punten waaraan zo'n onderneming volgens mij moet voldoen nog even herhalen:
Voor de meeste bedrijven is dit nog schone theorie. Maar zijn er geen voorbeelden te vinden die deze kant op gaan? Ik denk dat er heel wat organisaties en bedrijven zijn die al aspecten die ik genoemd heb verwezenlijkt hebben. Ik heb de meeste punten niet eens zelf bedacht maar aan de praktijk ontleend. Zo was er in de tachtiger jaren een installatiebedrijf in Noord-Holland dat geheel op eigen kracht een anticyclisch beleid voerde. Zalm had er een puntje aan kunnen zuigen. Dat ging als volgt in zijn werk. Het installatiebedrijf legde als het economisch goed ging een deel van de winst opzij. Dit geld werd niet geïnvesteerd, maar bewaard voor slechtere tijden. Het vormde een reserve voor de onderneming bij economische tegenspoed. Dankzij deze reserves hoefde het bedrijf niemand te ontslaan als er tijdelijk te weinig opdrachten waren. Als meer bedrijven dit deden zou dit een heel gunstig economisch effect hebben. Op de eerste plaats zou in tijden van hoogconjunctuur de economie niet zo snel op kookhitte komen. Er wordt immers een deel van de winst niet geïnvesteerd. En op de tweede plaats verloren er veel minder mensen hun baan. En bleef de koopkracht op peil. Dat laatste was dan weer een extra stimulans om de economie op gang te houden tijdens de recessie. Maar er zijn ook samenwerkingsverbanden die andere onderdelen dagelijks realiseren. Zo is er de pergola-associatie. Deze benaming is indertijd bedacht door Jolien Perotti voor land- en tuinbouwbedrijven met een eigen klantengroep. Op verschillende plaatsen in Nederland bestaan dergelijke associaties. Globaal wordt er als volgt gewerkt. Een boer of tuinder heeft een vaste eigen klantenkring. Je mag het ook omdraaien - een klantenkring heeft zijn eigen boer of tuinder. De agrariër bespreekt jaarlijks met zijn klanten welke gewassen hij of zij gaat telen, of welke dieren er gehouden gaan worden. Enerzijds speelt de wens van de klanten daarbij een belangrijke rol; wat wil men graag consumeren? En wat mag het kosten? En anderzijds is voor de agrariër belangrijk of hij het kan produceren. Past het in zijn teeltplan? Kan hij het produceren voor de prijs die zijn klanten bereid zijn te betalen? Daarbij is het uitgangspunt dat de boer of tuinder een redelijk inkomen moet kunnen verdienen. En de meeste pergola's telen zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen. In een aantal pergola's oogsten de klanten zelf. Er zijn vaak groepen vrijwilligers actief om speciale taken te verrichten: achterstallig onderhoud doen; een schuur bouwen waar ingepakt kan worden, en feesten gegeven kunnen worden; een commissie voor het jaarlijkse oogstfeest; mensen die speelplekken voor de kinderen aanleggen. Etc, etc. Deze pergola-associaties zijn dus tegelijkertijd economische eenheden en sociale verbanden, ontmoetingsplekken. Consumenten worden zo weer mede-producenten. Met een reële medeverantwoordelijkheid. En ondernemers krijgen steun en waardering voor hun werk, en worden weer onderdeel van de samenleving. In de globaliserende economie gaat het juist de andere kant op: de bedrijven onttrekken zich meer en meer aan de sociale controle van de gemeenschappen en van de staat. Zelfs bedrijven die graag hun maatschappelijke verantwoordelijkheid zouden willen nemen, zijn daar door de scherpe concurrentie nauwelijks toe in staat. Allerlei gedragscodes zullen daar weinig aan veranderen. Maar de pergola-associatie is heel klein. En wie heeft er nu zin om 's avonds na het werk of in het weekend te gaan oogsten? Een kleine groep enthousiaste mensen is daartoe gelukkig bereid, en heeft er vaak ook lol in. En deze groep zal ongetwijfeld nog wat groeien. Elke regio zijn eigen pergola. Maar de meerderheid van de bevolking is daartoe niet of nog niet in staat of bereid. Gelukkig is er een variant op de pergola in ontwikkeling. Ik noem het maar een pergola op regionale schaal. Bij toeval kwam ik een mooi voorbeeld op het spoor - het Unserland netwerk. Eerst zal ik een korte beschrijving geven die ik heb ontleend aan de engelstalige samenvatting van Mevr. Kranendonk:
In 1994 startten 29 bakkerijen rond Fürstenfeldbruck met een eigen regiobrood. Tegelijk met de start van dit regiobrood op oogstdankdag werd de Brucker Land associatie opgericht. Deze associatie was een samenwerkingsverband van vijf groepen: boeren; ambachtelijke bedrijven en de handel; kerken; milieugroepen; en consumenten. Het brood was de eerste stap, maar spoedig volgden meer producten. Zo'n 300 vrijwilligers gingen aan de slag om nieuwe producten te selecteren, een controlesysteem op te zetten, meer bewustzijn en betrokkenheid te kweken in de samenleving en bij de netwerkpartners. Daarnaast werd de Brucker Land Maatschap opgericht om de logistiek te realiseren voor een gestage productenstroom uit de regio. Tegelijkertijd besloot de Brucker Land associatie om het model te verbreden naar de aangrenzende districten. De solidariteitsgemeenschappen in tien districten besloten toen te gaan samenwerken onder de koepel van de Unser Land associatie. Deze non profit associatie is de eigenaar van het logo en heeft een vetorecht bij misbruik Vanaf 2003 ging het rurale samenwerkingsverband rondom Munchen zich ook richten op de burgers van München zelf. In München wonen 1,4 miljoen inwoners, zeg maar anderhalf keer Amsterdam. In 2004 ging de samenwerking van start met organisaties in München die zich richtten op eerlijke handel: het FAIRBRAUCHERS initiatief. Doel van dit initiatief is om speciale schappen te realiseren in de supermarkten waar regionale producten en duurzaam geproduceerde producten uit de hele wereld apart van de overige producten worden uitgestald. Burgers uit München kunnen dan echt kiezen. Dit wordt ondersteund door vrijwilligers uit de kerken, fair trade-organisaties, milieugroepen en lokale agendagroepen. Er worden zelfs speciale mixen ontwikkeld van appelsap en mangosap. Het doel is om een geregeld en betaalbaar aanbod te realiseren van duurzame producten die door de regio gecontroleerd worden. En om een netwerk van stad en platteland te realiseren om dit alles mogelijk te maken. Participatie is hierbij het toverwoord. Wat is er tot nu toe gerealiseerd?
En tot slot wijst mevr. Kranendonk er op dat met name vrouwen een belangrijke rol spelen in het hele netwerk. Meer recente informatie kunt u vinden op www.unserland.info
|
Berekening Basisinkomen en Belasting Onttrokken Waarde 2006 Leeftijds- aantal bedrag totaal groep groep euro per maand x 1000 euro ----------------------------------------------------------- 0 - 4 988152 200 1976304 9 - 9 998577 275 2746086 10 - 14 997855 375 3741956 15 - 19 991042 500 4955210 20 - 24 964744 550 5306092 25 + 11401840 650 74111960 ------------- -------------- 16342210 92837608 X 12 = Totaal kosten basisinkomen per jaar in Nederland 111.405 mlrd 40% BOW (ESB) van 501.495 mlrd intermediair verbruik = 200.598 mlrd http://www.sdnl.nl/gv --------------- Ter beschikking van overheid voor besturende arbeid 89.193 mlrd
Gasthuislaan 22 6883 JD Velp Tel.: 026-3610689 |
Stichting Grondvest propageert de visie van Henry George over een sociale en vrije maatschappij
Bellamy was een ziener. De Gouden Eeuwen liggen voor ons en niet achter ons
European Henry George & Edward Bellamy Institute in The Netherlands