Tijdschrift Bruisvat over de ingevoerde Euro
en
Het Mondiale Misbruik van Geldschepping
Door Patrick Steensma
(redactieadres Bruisvat: ezrah08@yahoo.com)
Met de komst van de Euro zijn de landen van de Europese Monetaire Unie definitief overgestapt op het geldsysteem dat ten grondslag ligt aan de Amerikaanse Dollar en het Britse Pond. Het betreft hier een geldsysteem dat gedurende de laatste eeuwen een steeds dominantere rol is gaan spelen, met als gevolg het toe-eigenen van steeds meer politieke en economische macht in de handen van het internationale bankwezen. Privé-ondernemingen dus, die een monopolie op geldschepping bezitten en zich grotendeels kunnen onttrekken aan democratische controle. Bij deze een summier overzicht van de geschiedenis en verder een analyse van de achtergronden van het moderne geldstelsel.
De Bank van Amsterdam
Geld is van origine een rekeneenheid om de basis van de economie, de ruilhandel, te bemiddelen en
de waarde van de te verhandelen goederen uit te drukken. In het geldsysteem van het Romeinse Rijk (RR) lag het recht van munt slaan en uitgifte exclusief bij de staat. De strikte vuistregel die hierbij werd gehanteerd, was dat de uitgifte werd beperkt totdat de waarde steeg tot boven de waarde van het metaal zelf. Opmerkelijk is dat vanaf de tijd van Julius Caesar tot de val van het RR de waardeverhouding (de ratio) van goud:zilver constant 1:12 was gebleven. Vanaf de val van het RR tot in de 17e eeuw kwam het recht van munt slaan en uitgifte bij de vorsten van het westelijk deel van Europa terecht, als ook het zelf bepalen van de ratio. Door hun onderlinge strijd op dat gebied leidde dit veelal tot waardevervalsing en werden velen hier de dupe van.
Geleidelijk deed het papiergeld haar intrede. In Nederland was één van de eerste vormen van papiergeld de kartonnen dollar, in 1572 uitgegeven door de Stad Leiden. In 1609 voltrok zich een ingrijpende verandering door de stichting van de Bank van Amsterdam (BvA), een privé-onderneming. Haar organisatievorm en werkwijze vormt eigenlijk de basis waar het huidige westerse banksysteem uit is voortgekomen. Het systeem dat de BvA hanteerde was dat het elke soort zilveren munt in ontvangst nam en krediet gaf voor alleen zijn puur metalen inhoud. Het werd dan (om)gewaardeerd op basis van de munt van de bank, deze betaalde daarnaar uit en mensen konden hun geld eventueel in de vorm van guldens of dukaten als krediet bij de BvA laten staan (deposito's).
Dit systeem had aantrekkelijke voordelen, en uit vele windstreken van de wereld kwamen munten en ladingen zilver naar Holland. Zo ontstond het tot dan toe onbekende fenomeen van de marktwerking van de waarde voor edele metalen, hetgeen het in omloop brengen van een steeds meer toenemende hoeveelheid geld teweegbracht, dat weer een enorme inflatie veroorzaakte. Een gevolg was dat metaal i.p.v. geld de rekeneenheid voor de waarde werd. Zo zijn de 'gouden en zilveren standaard' ontstaan; een vastgestelde waarde van een munt in goud/zilver. Zolang het door de wet geregeld werd bepaalde het aantal munten van een geldeenheid de prijzen, maar na de 17e eeuw vormde de wet geen onderdeel meer van de waardering. Het instituut geld brokkelde af qua betekenis, doordat de regering de controle over geld was ontnomen, hetgeen altijd gezien werd als een essentieel onderdeel van soevereiniteit en een waarborg voor een rechtvaardige verdeling van de welvaart.
Na het einde van de Tachtigjarige Oorlog in 1648 werd het vrije munt slaan losgelaten en gingen aangewezen munten (guldens) als wettig betaalmiddel door, hetgeen de enorme door het vrije munt slaan veroorzaakte prijsstijgingen weer corrigeerde. De BvA was enigermate aan banden gelegd. In 1795 trof een plunderende Franse koning echter een lege en insolvabele bank aan, doordat de BvA in het geheim de goud - en zilverstaven had uitgeleend die aan haar cliënten toebehoorden. De 'burgermeesters' van de BvA werden meinedig verklaard en de stad Amsterdam werd 'onteerd'. In 1816 werd de opvolger De Nederlandse Bank (DNB) opgericht, gebaseerd op de statuten en werkwijze van de Bank of England , een privé-onderneming.
Engeland
Tijdens de 17e-eeuwse oorlogen tussen Holland en Engeland raakten de Engelsen zo onder de indruk van de werkbare vormen die de Hollanders hanteerden, dat ze hen van A tot Z zijn gaan kopiëren. Zo werd het land in 1653 ook (tijdelijk) een Republiek en pakte het in 1666 het systeem van vrije munt slaan op. Door de onvoldoende aanvoer van goud en zilver om munten te slaan en de onvoldoende binnenkomende belastinggelden, werden er nieuwe wegen gezocht voor het invullen van het geldsysteem. In 1688 werd Willem III (NB prins van Oranje) de troon van Engeland beloofd als hij de heersende bankiers het recht gaf om geld uit te geven. Zijn twijfel hierover werd weggenomen doordat hij tegen 8 % rente zoveel mocht lenen als hij wilde en de bankbiljetten het opschrift kregen 'The Bank of England - redeemable (inwisselbaar tegen) in Gold or Silvercoins'. Zodoende werd in 1694 de Bank of England (BoE) gesticht, die op haar beurt weer een voorbeeld werd voor de banken op het continent. Het brein hierachter was William Patterson; een vooraanstaand bankier. Hij stemde er in toe de koning te voorzien van goud uit zijn eigen bankreserve, en papiergeld, om zodoende de enige bankier te worden van de Engelse schatkist. Zodoende werd de BoE een privé-onderneming.
Een opmerkelijke bepaling in het oprichtings-statuut was 'The Bank hath benefit on the interest on all monies which it creates out of nothing'. Mede hierdoor kon de regering haar activiteiten financieren door op deze wijze geld te lenen, i.p.v. het uitoefenen van haar recht om het zelf uit te geven. En zo werd het fenomeen 'staatsschuld' geïnstitutionaliseerd .
Ook de toenmalige handelswijzen van banken en goudsmeden droegen bij aan het ontstaan van het
huidige banksysteem. Mensen stortten vaak hun goud bij hen, tegen afgifte van een wissel. Iemand anders die van hen leende kreeg ook een wissel. Zo waren er twee wissels met één partij goud die dat dekte. Doordat ze lang circuleerden en er uitgerekend kon worden hoe vaak cliënten terug kwamen om hun wissels in te ruilen tegen goud, werd het systeem steeds verfijnder. Zo werden er steeds meer wissels uitgeschreven met steeds minder goud als feitelijke dekking. Deze wissels werden een wettig betaalmiddel en vermeerderden zo het totale geld in omloop.
De goudsmeden en banken kregen wel de nodige problemen. Zo werden ze regelmatig in paniekgolven
bestormd door mensen die hun papiergeld wilden 'verzilveren', wanneer het gerucht (weer eens) de ronde ging dat banken of goudsmeden niet genoeg zilver of goud hadden om mensen te
kunnen uitbetalen. Het verstrekken van leningen werd dan gestopt, uitstaande leningen werden opgevraagd, en velen gingen zo failliet. In het verloop van de 18e, 19e eeuw waren dergelijke crises schering en inslag.
De Rothschilds
Eind 18e, begin 19e eeuw, groeide de bankiersfamilie Rothschild uit tot een
trendsetter in de internationale bankierswereld. Stamvader Mayer Anselm Rothschild aan het woord : 'Geef mij het recht van een land het geld uit te geven en het maakt me niet uit wie de wetten maakt.' In London was het zoon Nathan, die naar eigen zeggen, door de oorlog met Napoleon zijn vermogen 2500 keer heeft kunnen vermeerderen naar 50 miljoen pond, terwijl de totale geldhoeveelheid in Engeland £ 35 miljoen bedroeg.
Hij deed dit door veel van de leningen aan de Engelse regering op te kopen alsook die van de
staatsschulden van andere Europese landen. Hij realiseerde dit door met een fractie aan dekkingsreserve grote hoeveelheden geld uit te lenen (lees: te creëren). Hij kreeg zo het persoonlijke vertrouwen van de Britse regering door ze van hun schuldenprobleem te 'verlossen'. Aan de Rothschilds hebben wij het te danken dat er sindsdien sprake is van een structurele samenwerking tussen (lees uitbesteding van geldschepping door) regeringen en (aan) bankiershuizen .
De Verenigde Staten
In de toenmalige Amerikaanse koloniën mochten sommige staten van Engeland hun eigen geld
uitgeven. In 1764 werd hen dit op instigatie van de Engelse bankiers verboden, waardoor zij van hen geld zouden moeten lenen. Dit leverde de nodige tegenstand op en was een hoofdoorzaak van de onafhankelijkheidsoorlog.
Ook in de VS was er in de 18e eeuw regelmatig sprake van eendere paniekaanvallen zoals in Engeland, met alle economische malaise van dien. Door de ervaringen hiermee beschouwden de Founding Fathers van de Amerikaanse staat vooral het papiergeld als een kwaadaardig element. Daarom is uitgebreid stilgestaan bij het te hanteren geldsysteem, dat werd vastgelegd in de Constitution. Deze kende aan het Congres de bevoegdheid toe om geld uit te geven en de waarde ervan te regelen.
Tevens mocht er alleen muntgeld uitgegeven worden, werd dit het enige wettige betaalmiddel voor het
betalen van schulden en werd de dollar de rekeneenheid
. Binnen een jaar na het inwerking treden van de Constitution waren de problemen met geld verdwenen, en in de jaren daarna groeide de voorspoed snel in de daarbij aangesloten staten.
De eerste minister van Financiën, Alexander Hamilton, was echter sterk op handen van de bankiers
uit Engeland, en wel vnl. die van het bankiershuis Rothschild. Hij kreeg er een wet doorheen waardoor het recht van gelduitgifte weer teruggegeven werd aan de zojuist verslagen vijand. Het behelsde het oprichten van The Bank of the United States, een
privé-onderneming,
Federal Reserve Note, 1934, met de tekst : 'This is to certify that there is on deposit in the treasury of the United
States of America, one hundred thousand dollars in gold, payable to bearer on demand as authorized by law' als enige het recht kreeg om geld uit te geven . Andrew Jackson, die door zijn gezonde geldsysteem de staatsschuld tot nul reduceerde, was een felle tegenstander van deze wet en in 1828 verlengde hij deze wet - die de licentie voor dezelfde bank zou
verlengen - niet. Zijn
opvolgers weer wel.
Toen Lincoln president werd was hij op zoek naar financiering van de burgeroorlog. De
internationale bankiers wilden 20-30 % rente vangen, dus dat weigerde hij. Derhalve creëerde hij een wet waarmee hij bepaalde 'United States Notes' - zogeheten 'Greenbacks' - in het leven riep, zonder dat er tegenover de uitgifte een schuld of rente stond. Zo financierde hij de oorlog. De internationale bankiers waren helemaal in paniek, aangezien
hun positie op het spel stond. Ondanks heftige protesten van Lincoln werd er in 1863 weer een wet aangenomen, waardoor het recht van uitgifte weer bij een privé-onderneming terecht kwam. Rood aangelopen riep hij uit dat hij de daarmee samenhangende bankiers wilde
bestrijden en mede hierom is hij vermoord.
Er bleef in de V.S.
strijd omtrent de zeggenschap over de geldschepping. Een belangrijke slag voor
de bankiers werd geslagen naar aanleiding van de (gemanipuleerde) financiële
crisis van 1907. Deze toonde zogenaamd aan dat een centrale bank broodnodig was.
Zo kon in 1913 de Federal Reserve (FR) er doorheen gedrukt worden. De naam doet
het niet vermoeden, maar de FR is een volledig private onderneming, gerund door
12 private banken. Deze bank is vooral uitgekiend door Paul Warburg, van de
bank Kuhn, Loeb &Co, voortgekomen uit het bankiershuis Rothschild. Dit deed
hij in samenwerking met bankiers van o.a. JP Morgan en Rockefeller.
Congreslid McFadden, voorzitter van de bank commissie, kwam achter de
frauduleuze inslag en heeft alle betrokkenen bij de onderneming
van de FR diefstal en
valsmunterij ten laste gelegd.
Een van zijn opvolgers, Wright Patman, concludeerde dat de FR een
ongecontroleerde, onafhankelijke schaduwregering was die de monetaire macht
uitoefent die aan het Congres toebehoort.
Strikt formeel genomen is het regelen van de gelduitgifte en waardering van
geld volgens de Constitution door het Congres niet delegeerbaar, en is zelfs
nergens bepaald dat het 'bankpapier van de FR' wettig betaalmiddel is (i.c dus
ook niet voor het voldoen van schulden aan de staat waarin je leeft; zie de
voetnoten 6-8). In de praktijk hebben de FR banken echter de bevoegdheid om de
staatsdrukkerij in te gaan en daar voor b.v. 2/3 penny een $ 50.000-biljet te
laten drukken, waarmee ze in de schatkamer een staatsobligatie kopen. Deze
zetten ze om in $ 50.000 cash (terwijl aan hen nog wel de rente daarvan betaald
moet blijven worden) en potten dit geld vervolgens op als dekking om er nog
eens $ 1.500.000,- mee uit te lenen tegen 6 % jaarlijkse rente.
De laatste president die wat aan de FR wilde doen was JF Kennedy. Hij had een Executive Order
in het leven geroepen waardoor hij 'United States Notes' in circulatie kon brengen - weer zonder schuld en rente - i.p.v. de 'Federal Reserve Notes'. Zo had hij 350 miljoen aan $ 5-dollar biljetten in omloop gebracht. Wellicht is dit een van de redenen geweest voor zijn moord. De dag na de moord werd Lyndon Johnson President, en op die dag herriep hij deze Executive Order.
In 1971 hief Nixon de dekking (en daarmee de inwisselbaarheid) door goud van schulden (NB ook buitenlandse) in dollars en, vervolgens voor bankpapier compleet op , waardoor de banken de handen nog meer vrij kregen. De jaren daarna liet de rest van de wereld ook de gouddekking vallen
Internationale bankiers
De
internationale bankiers zijn zich de laatste twee eeuwen steeds meer gaan focussen
op internationale economisch politieke doeleinden. Andere economieën werden zo
te veroveren gebieden om hun geldsysteem naartoe te exporteren, als een middel
voor wereldheerschappij. Quigley doet hun plannen helder uit de doeken:
'…the powers of financial capitalism… had another far reaching aim,
nothing less than to create a world system of financial control in private
hands able to dominate the political system of each country and the economy of
the world as a whole. This system was to be controlled in a feudalist fashion
by the central banks of the world acting in concert, by secret agreements arrived at in frequent private
meetings and conferences'. Onderzoek wijst uit dat dit zelfs zover
ging dat Amerikaanse bankiers Lenin en Trotsky hebben gefinancierd en 80 % van
de opbouw van de Sowjet Unie gebeurd is met de hulp van Amerikaanse banken en
bedrijven. Ook is bekend dat Hitler door Amerikaanse banken werd gefinancierd
(w.o. de Union Banking Corporation) en gesteund (o.a. Chase Bank).
Na WO II zijn de
internationale banken tevens de geldscheppers
van de Wereldbank en het IMF geworden.
Door het opleggen van hun beleid (Structurele Aanpassingsprogramma's) hebben
vooral vanaf eind jaren '70, de internationale banken ervoor gezorgd dat meer
dan 100 ontwikkelingslanden met enorme schuldenlasten (n.b. in hun nep-dollars)
werden opgezadeld met alle gevolgen van dien.
Tevens werden in de jaren '80 grote delen van de schulden van grote bedrijven
en commerciële banken in ontwikkelingslanden uitgewist en omgezet in officiële
staatsschulden. De ineenstorting van het communisme opende weer nieuwe mogelijkheden
in de jaren '90.
Staatsschuld
De
huidige situatie is dat banken geld mogen scheppen uit het niets en ingelegde
gelden de facto multipliceren. Voor een lening hoeven ze slechts 3 % van het
uitgeleende bedrag te dekken. Er hoeft nauwelijks nog maar één geldbiljet gedrukt
te worden; 95% van het geld is inmiddels giraal. De goudstandaard zorgde nog
enigszins voor een dekking van het geld in circulatie, maar sinds het loslaten
ervan is de weg vrij voor ongelimiteerde geldschepperij. Op bankpapier is deze
belofte in de vorm van een opschrift daarmee tevens verdwenen - op de EURO
staat ook niets - en worden valuta's steeds meer een abstractie. Continue stijging
van de geldhoeveelheid is inherent aan dit systeem en daarmee een belangrijke
oorzaak van inflatie, zodat er weer meer geleend moet worden. De banken houden
de inflatie op een 'beschaafd' peil zodat het vertrouwen in hun geldstelsel
gehandhaafd blijft. Eigenlijk vormen de regeringen met hun financieringsbehoeften (is hetzelfde als
die van bedrijven) de grondslag en de
garantie /
vertrouwensbasis van de internationale kapitaalmarkt. De handel in
staatsobligaties en schatkistpapier, met een dagelijkse omzet van honderden
miljarden dollars, staat als het ware in hart van het stelsel.
De EMU-landen hebben
zich nu een maximale nationale schuldquote
van 60 % ten doel gesteld. De
schuldquote van b.v. de VS ligt nu boven de 85 %; haar staatsschuld is $ 6 triljoen.
Opgeteld was de schuldquote van alle landen in de wereld in 1994 76 % ! In
concreto gaat dit geldsysteem er vanuit dat belastingbetalers opdraaien voor de
uitgaven van regeringen, alsook hun leningen. Deze staatsleningen zijn zo de
beloften van de belastingbetalers om te betalen, verzekerd door een eerste
retentierecht op al de onroerende en roerende goederen van een land en het
nationale inkomen. Zo worden beloften van regeringen omgezet in
betalingsverplichtingen door private personen.
Het is dan ook geen toeval dat gelijktijdig met het ontstaan van de FR het
inkomstenbelastingstelsel in de VS werd ingevoerd.
Zo fungeert dit - en andere (overmatige) belastingen - als de melkkoe van
dergelijke geldsystemen.
De DNB is door de
wijziging van de Bankwet in 1998 formeel geheel onafhankelijk geworden van de
staat. Deze wijziging was noodzakelijk opdat de DNB toe kon treden tot het
stelsel van de Europese Centrale Banken. Feitelijk, en gezien het bovenstaande,
betekent het de volledige overdracht aan de Europese Centrale Bank van het
soevereine recht van de EMU-landen om zelf de gelduitgifte te regelen. Artikel
104 van het Verdrag van Maastricht 1992 bepaalt daarnaast ondubbelzinnig: 'De centrale bank is in het geheel niet
gehouden om de regering van krediet te voorzien, de centrale bank kan niet
gedwongen worden zulk een krediet te verschaffen'.
Daardoor moeten regeringen primair via de reguliere banken zorgen voor financiering.
Dit én de soevereiniteitsoverdracht betekent formeel een complete uitsluiting
voor een land om schuldloos zijn eigen economie met zijn eigen
geld te voorzien en zelf de geldhoeveelheid en waarde te regelen, b.v. à la
Lincoln (feitelijk is de ECB zo een kopie geworden van de Federal Reserve). Zo
zijn de staatsschuld en het belastingstelsel, aangedreven door een constante
inflatie, bij uitstek middelen ter effectuering van arbeidsdwang, in handen van
internationale bankiers. De Euro lijkt zo op het eerste gezicht een
kostenbesparing en een welkome telg in een hoogst intelligent financieel
systeem, maar nader bekeken eerder een verdere bezegeling van malafide
praktijken in een geldsysteem met valsmunterij als basis.
Mogelijkheden
Begrijpelijk
wordt het zo dat de voorgestelde monetaire hervormingen uit de 19e en 20ste eeuw er telkens op neer kwamen dat het instituut van staatsschuld - gepraktiseerd zoals boven beschreven - losgelaten moet worden en niet meer moet worden erkend.
Hiermee zou b.v. tevens het grootste probleem van de ontwikkelingslanden kunnen worden opgelost. Idealiter zou de opname in de Grondwet zijn van een geldsysteem dat door de volksvertegenwoordiging geregeld wordt - eventueel erdoor gedelegeerd, maar wel onder haar controle blijvend - qua waarde (geen absurde marktwerking of inflatie) en circulatiehoeveelheid, waarbij banken hun geldscheppende functie wordt ontnomen. De regering kan dan de volksvertegenwoordiging verzoeken haar van geld te voorzien voor het lopende begrotingsjaar. Tevens dient het belastingstelsel te worden herzien (verlaagd) en te worden toegesneden op de noodzakelijke uitgaven voor de regering
.
Zo komt er meer geld bij de mensen en bedrijven zelf terecht waardoor ze meer invloed uit kunnen oefenen op financieringsvraagstukken in de maatschappij.
Een zeer treffend voorbeeld van hoe er een geheel andere stroom op gang komt en mensen hun eigen
creativiteit weer kunnen aanwenden is het 'Wära-project'.
Dit project werd in oktober 1929 in Duitsland gestart en betrof een
ruilvereniging met het ruilmiddel 'Wära', opgericht ter bestrijding van afzetstagnatie
en werkeloosheid. Na 2 jaar waren er meer dan 1000 bedrijven bij
aangesloten, een zeer brede kring
betreffend. In dit
systeem was een maandelijkse waardeafname van 1% opgenomen. Dit was ingebouwd
als waarborg voor een rappe omloopsnelheid en het indammen van oppotneigingen.
Indien dit n.l. niet wordt ondervangen dan kan dat crises veroorzaken. Wat dat
betreft zit de logica hem hierin dat geld in wezen de reflectie is van de
productiemogelijkheden op een gegeven moment. Deze zijn eindig of beperkt, en
dit betekent dat het geld van dat gegeven moment eindig is in waarde. Dit houdt
ook in dat geld telkens opnieuw geschapen moet worden op basis van de
productiemogelijkheden van een gegeven moment. Het is wenselijk dat dit tot
uitdrukking komt in het geldsysteem. Het huidige geldsysteem brengt deze
verfijning niet tot uitdrukking. In de laatste wordt geld als een factor op
zichzelf beschouwd, is dan i.c. een product, met een oneindige houdbaarheid, en
wordt het zelfs een productiemiddel i.p.v. een weergave van de productie-
mogelijkheden (n.b. geld is in wezen de boekhouder van de economie).
De dorpen
Schwanenkirchen, Hengersberg en Schöllnach waren in herfst 1930 (toen de wereld
zich midden in de deflatiecrisis bevond)
zelfs compleet overgestapt op de Wära, zodat de werkeloosheid was
verdwenen en de afzet op een structureel gezond peil bleef. De Wära ging ter
ziele doordat de Duitse Minister van Financiën het als verboden verklaarde,
zodat de crisis terugkeerde en de werkeloosheid weer onophoudelijk steeg.
Intussen waaide het echter wel over naar andere landen.
In Wörgl (Oostenrijk)
werd in 1932 door de Burgemeester een dergelijk initiatief gestart met het aldaar
genaamde 'Freigeld', vanwege de behoefte om er bepaalde projecten te
realiseren, wat echter onmogelijk werd gemaakt door de hoge schuld van de
gemeente vanwege de er heersende werkeloosheid.
Met dit Freigeld konden mensen ook hun
lokale belastingen betalen en werden er lonen mee uitbetaald. Zo ging naast de Oostenrijkse Schilling dit Freigeld
lopen en begonnen andere omliggende dorpen het te accepteren en zelf ook toe te
passen. Een jaar later wilden 170 andere plaatsen het ook gaan implementeren,
maar al snel daarna werd het verboden verklaard doordat volgens de wet het
recht van gelduitgifte exclusief aan de Centrale Bank toebehoorde. Gevolg was
dat ook daar de crisis weer terugkeerde.
In de VS had de toen
der tijd welbekende prof. Irving Fischer een zeer lovend artikel geschreven,
wat in meer dan 100 landelijke dagbladen verscheen, over hoe dit de nog
heersende gevolgen van de crisis van 1929 zou oplossen. Een hoop steden zijn
het toe gaan passen,
evenwel was de toegepaste waardevermindering veel te hoog ingezet (elke week 2%
i.p.v. 1% per maand), waardoor het niet zoals in Wörgl werkte.
Het verloor hierdoor zijn aantrekkingskracht en het vertrouwen van de mensen en
vervolgens verklaarde Roosevelt het als verboden a.d.h.v. zijn New Deal.
Ook de voormalige Franse Minister-President E. Daladier was erg onder de indruk
toen hij het in 1934 ter plekke in Wörgl is gaan aanschouwen. Hij kwam tot de
opmerkelijke uitspraak dat '… dit systeem er voor kan zorgen dat de beweging
van 1789 in economisch opzicht weer opgepakt kan worden'.
Andere dergelijke
uitwerkingen zijn ook denkbaar, zoals
LETS-systemen.
Een in Argentinië bestaande vorm ervan is de 'Crédito', inmiddels papiergeld
geworden, die de leefomstandigheden van nu (20.07.02) al 7 miljoen mensen heeft
verbeterd, en onderdeel is van het
mondiale steeds succesvollere ruilnetwerk 'Red Global del Trueque'.
De 'Constitution' van
de VS kan verder zeker nog als voorbeeld dienen, met dien verstande dat uitsluitend
muntgeld als wettig betaalmiddel niet hoeft en tegenwoordig niet meer praktisch
is; de principes van het systeem zelf zijn dat echter wel. Ook een gouddekking
hoeft niet omdat er betere vormen te vinden zijn die een reëlere vertrouwensbasis
bieden.
De 'concrete abstractie' zit hem hier in dat zolang mensen immers de
circulerende valuta vertrouwen door het simpelweg te accepteren als een wettig
betaalmiddel, het hierdoor zijn ervoor uitgedachte waarde krijgt en de
'legitimering' wordt bekrachtigt (zoals
ook werd beaamd door iemand van de FR).
Het scheppen van een betere vertrouwensbasis dan het huidige corrupte systeem
is, zo bezien, eigenlijk een eenvoudige zaak.