=EPON=
|
Kenmerk |
Eenheid |
Hoeveelheid
|
Stookwaarde
(LHV)
|
G7/ton
|
16
|
Vocht
|
Gew.%
|
20
|
As
|
Gew.%
|
|
Chloor
(Cl)
|
Gew.%
|
|
Zwavel
(S)
|
Gew.%
|
|
Fluor
(F)
|
g/kg
|
2-
|
Cadmium
(Cd) en thallium (TI)
|
g/kg
|
|
Kwik
(Hg)
|
g/kg
|
|
Som
zware metalen cf. BLA
|
g/kg
|
|
Chroom
(Cr)
|
g/kg
|
1,3
- 4,8
|
Koper
(Cu)
|
g/kg
|
0,8
- 2,6
|
Arseen
(As)
|
g/kg
|
2,0
- 2,6
|
Er is sprake van indirect drogen. Het verdampte water wordt ontstoft door middel van een filter en het verdampte water wordt gecondenseerd. Bij het drogen van CCA-afvalhout verwacht EPON geen bijzonderheden. Een goede stofafscheiding plus bewaking zorgt er voor dat er geen stof, inclusief Ch, Cu en As, in de lucht terecht komt. De zuivering van het condensaat en hergebruik van gereinigd condensaat leidt ertoe, dat er geen afvalwater geloosd wordt vanuit de droging.
Na het drogen wordt het afval In een circulerend wervelbed atmosferisch, met lucht en bij 900° C vergast. Aansluitend wordt het hete stookgas gekoeld en stoom geproduceerd. Het gekoelde stookgas wordt bij ongeveer 230° C zeer goed ontstoft. Vervolgens wordt het gas gekoeld tot kamertemperatuur en nat gereinigd. Op deze wijze wordt het gas goed gereinigd van stof, halogenen, zwavel, ammoniak, HCN, teren en vluchtige zware metalen. Het verontreinigde afvalwater wordt aansluitend zeer goed gereinigd en mogelijk ingedampt.
De elementen Cr en Cu zijn niet vluchtig (5, 8). Naar verwachting worden de elementen Cr en Cu kwantitatief met de vliegas in het stoffilter verwijderd. Ook de bodemas zal grote hoeveelheden Cr en Cu bevatten. De vliegas kan na granuleren teruggevoerd worden naar de vergasser en wordt dan als bodemas verwijderd. Er zal zeer weinig Cr en Cu na het stoffilter in het afvalwater terecht komen. Vanuit het afvalwater worden deze elementen door middel van precipitatie, sedimentatie en filtratie verwijderd.
referentie FvD/TdG, 01/4078
pagina 3 van 5
EPON verwacht, zonder speciale maatregelen, een hoger gehalte aan teer in het ongereinigde gas bij het vergassen van uitsluitend hout, in vergelijking tot de afvalstoffen zuiveringsslib en RDF.
Bijzondere aspecten van het drogen en vergassen van CCA-afvalhout zijn:
Daarnaast zijn voor SPON bij de verwerking van CCA-afvalhout van belang: een hoge rentabiliteit, bijvoorbeeld op basis van exclusiviteit, geringe technische risico's en behoud van een goed imago. 81j de hoge rentabiliteit speelt met name de relatieve korte duur van 5 jaar van vergunningen voor het verwerken van gevaarlijk afval een belangrijke rol. Calamiteiten zullen lelden tot verlies van een goed imago en hoge volgkosten voor het opruimen van de vervulling.
Navolgend wordt op de bijzondere aspecten ingegaan.
referentie FvD/TdG, 01/4078
pagina 4 van 5
4.2
Cr en Cu kunnen gebonden aan vliegas na het filter in de ABI belanden. Eventueel loogt de vliegas uit. Door middel van precipitatie, sedimentatie en filtratie worden stofdeeltjes uit het afvalwater in de ABI afgescheiden. Sporen opgelost Cu en Cr worden door middel van (co)precipitatie als hydroxide, carbonaat en/of sulfide, gevolgd door sedimentatie en filtratie, in de ABI uit het afvalwater verwijderd,
Grotere hoeveelheden As belanden na verwachting met het afvalwater in de ABI. As wordt goed uit afvalwater verwijderd door middel van coprecipitatie met Fe3+ bij een lichtzure waarde van de pH (7). As wordt ook onder basische condities en na oxidatie van het afvalwater goed verwijderd door middel van coprecipitatie met Fe3+ (7). Een zure (co)precipitatie, een oxidatie en een basische (co)precipitatie zijn onderdelen van de ABI.
4.4
Inmiddels heeft EPON op de locatie Centrale Gelderland reeds vele jaren goede ervaring met de opslag van gereinigd afvalhout type A en B in containers. Bij grootschalige verwerking van biomassa is deze methode van opslag technisch minder geschikt en kostbaar.
4.5
referentie FvD/TdG, 01/4078
pagina 5 van 5
Bij het vergassen van CCA-afvalhout lijkt de afzet van bodemas/vliegas als bouwgrondstof niet haalbaar en gewenst. Het uitlogen van de bodemas/vliegas lijkt ook geen toegevoegde waarde te hebben. Granulatie en terugvoeren van de vliegas naar de vergasser is gewenst om koolstof uit te branden en de stabiliteit en verwerkbaarheid te verbeteren. Op deze wijze ontstaat ook minder residu. De aldus geproduceerde bodemas kan eventueel afgezet worden als erts voor de productie van Cu en Cr. Een waarschijnlijk alternatief is het transporteren van de bodemas naar een geschikte deponie, bijvoorbeeld een zout- of kolenmijn in Duitsland.
Het residu uit de ABI wordt getransporteerd naar een geschikte deponie, bijvoorbeeld een zout- of kolenmijn In Duitsland. Deze residuen worden dus op locatie niet verwerkt, anders dan het granuleren en terugvoeren van vliegas naar de vergasser. De opslag van de residuen vliegas/bodemas en ABI-filterkoek geschiedt conform de richtlijnen voor opslag van gevaarlijk afval; vloeistofdichte vloer, opvang van afvalwater, gesloten opslag, enzovoort.
zaterdag 31 juni 2000
Sittard: 07 oktober 1998
Betreft : inzamelen en verwerken van verduurzaamd hout Behandeld door: drs. H.J. Bemelmans Bijlagen : - Nummer : 98.0157\£V
Onlangs wees de Raad van State vonnis terzake van het inzamelen en verwerken van verduurzaamd hout. Het materiaal mag niet langer worden vershredderd maar moet worden verwerkt als gevaarlijk afval.
Dit heeft consequenties voor de aanpak van dit soort afval door de provincies. Uw College werd hierop onlangs geattendeerd door ing. A.M.L. van Rooij van het Ecologisch Kennis Centrum te St. Oedenrode.
Ons inziens heeft dit ook voor Limburg gevolgen voor de wijze van verwerking van sloop- en bouwafval. Verduurzaamd hout is vaak niet herkenbaar als zodanig, zeker niet als het is overgeschilderd. Het afscheiden van deze houtfractie voor bewerking als gevaarlijk afval is dus niet adequaat mogelijk.
Ons inziens snijdt de heer van Rooij het probleem terecht aan. Graag vernemen wij uw mening en eventuele stappen terzake.
Met vriendelijke groet,
Afdeling Bestuursrechtspraak
Nrs. F03.98.0171, F03.98.0179, F03.98.0180, F03.98.0181, F03.98.0182, F03.98.0103 en F03.98.01$4, Datum uitspraak: 19 augustus 1998. AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
en gedeputeerde staten van Noord-Brabant (verweerders).
Tegen deze besluiten heeft verzoeker beroep ingesteld. Daarnaast heeft verzoeker de Voorzitter gevraagd met betrekking tot de besluiten van verweerders van 22 december 1997 een voorlopige voorziening te treffen. Tijdens de zitting op 21 april 1998 hebben verzoeker, in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door P.W.J.M. Corvers en J.J.A. Voesenek hun standpunten nader toegelicht. Namens vergunninghouder Van Boekel Zeeland B.V. is het woord gevoerd door R.J.W. Willems. In het verhandelde ter zitting heeft de Voorzitter aanleiding gezien de stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke ordening te vragen een deskundigenbericht als bedoeld in artikel 20.15 van de Wet milieubeheer uit te brengen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op dit deskundigenbericht te reageren. Zowel verzoeker als verweerders hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
In rechteIn artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State is, voorzover hier van belang, bepaald dat hoofdstuk 6 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing is indien bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht is het mogelijk om, indien tegen een besluit beroep is ingesteld dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist. Voorzover de daartoe uitgevoerde toetsing meebrengt dat het geding in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel van de Voorzitter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure. Ingevolge artikel 4.3.3.26 van de Provinciale Milieuverordening Brabant, voor zover hier van belang, is het verboden buiten een inrichting zonder daartoe verleende vergunning van gedeputeerde staten een mobiele installatie voor het breken van steenachtig materiaal of hout, niet zijnde plantsoen- of tuinafval, te gebruiken. De bij de bestreden besluiten verleende vergunningen hebben betrekking op het shredderen van hout, niet zijnde plantsoen- of tuinafval, buiten een inrichting met behulp van een mobiele installatie. Verzoeker kan zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Zijn bezwaren hebben betrekking op het aan de daarbij verleende vergunningen verbanden voorschrift 6.1.2, waarin is bepaald dat gewolmaniseerd hout en overig geïmpregneerd hout niet mag worden geshredderd, maar dient te worden afgevoerd naar een daartoe adequaat uitgeruste Wm-inrichting. Verzoeker is van mening dat dit voorschrift niet handhaafbaar is, aangezien gewolmaniseerd hout en overig geïmpregneerd hout volgens hem visueel niet te onderscheiden zijn van onbehandeld hout. Verweerders zijn daarentegen van mening dat voorschrift 6.1.2 wel handhaafbaar is, omdat het object waarvan het te verwerken hout afkomstig is, zal kunnen worden beoordeeld in zijn oorspronkelijke bouwkundige staat of, indien selectieve sloop heeft plaatsgevonden, aan de hand van gesorteerde deelstromen die een onderlinge samenhang vertonen in kwaliteit en oorspronkelijke toepassing. Derhalve zal volgens hen naast visuele inspectie ook de aard van het toegepaste constructieonderdeel inzicht geven in de vraag of het te verwerken hout al dan niet verduurzaamd is. Daarnaast dient volgens verweerders ingevolge de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant het gebruik van een mobiele shredderinstallatie vooraf te worden gemeld aan het bevoegd gezag. Naar gelang het doel van het gebruik van de Installatie zijn ofwel verweerders, ofwel burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de installatie wordt gebruikt bevoegd gezag. Vervolgens kan het bevoegd gezag afhankelijk van de uit die melding blijkende aard, omvang en karakter van het werk alsmede de samenstelling van de daarbij vrijkomende materialen - eventueel na nader onderzoek - nadere regels stellen, danwel het gebruik van de installatie verbieden. Het standpunt van verweerders over de handhaafbaarheid van voorschrift 6.1.2 kan de Voorzitter niet overtuigen. Uit het door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak uitgebrachte deskundigenbericht is gebleken dat verduurzaamd hout niet visueel valt te onderscheiden van onbehandeld hout. Verder is de Voorzitter er vooralsnog niet van overtuigd dat de enkele wetenschap omtrent de wijze waarop het desbetreffende hout is toegepast, in alle gevallen voldoende zekerheid kan bieden met betrekking tot de vraag of het desbetreffende hout al dan niet is verduurzaamd. Overigens is het de vraag of die wetenschap in alle gevallen aanwezig zal zijn, daar geenszins valt uit te sluiten dat hout op een dusdanige wijze wordt aangeboden dat de wijze van toepassing niet meer valt te achterhalen. De omstandigheid dat voorafgaand aan het gebruik van een mobiele installatie voor het shredderen van hout een melding dient te worden gedaan aan het bevoegde gezag, doet aan het vorenstaande niet af, nu dat gezag voor de beoordeling van een dergelijke melding afhankelijk is van door de vergunninghouder verschafte informatie. Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe te wijzen en de bestreden besluiten bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Verzoeker heeft verzocht om verweerders te veroordelen in de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Afdeling overweegt dienaangaande dat in artikel 1, aanhef en sub a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht is bepaald dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend betrekking kan hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Verzoeker heeft in dit geval aan Ecologisch Kennis Centrum B.V. (EKC) volmacht verleend en EKC gemachtigd tot afhandeling van het geschil. De Voorzitter laat in het midden of in het onderhavige geval sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De omstandigheid dat verzoeker in de aan EKC verleende machtiging spreekt over "beroepsmatige afhandeling" is echter in leder geval niet doorslaggevend voor het oordeel over het karakter van het optreden van EKC. De Voorzitter overweegt voorts dat EKC, gevestigd op het adres van verzoeker, blijkens de ondertekening van haar brief van 20 april 1998, bevattende de pleitnotitie, verzoeker als directeur heeft. Gelet hierop en op het feit van verzoekers persoonlijke optreden in dit geschil, in geen sprake van een vertegenwoordigingssituatie of een zich laten bijstaan als bedoeld in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht. zodat in leder geval geen sprake is van door een derde verleende rechtsbijstand. Reeds hierom ziet de Voorzitter geen aanleiding om verweerders in deze kosten te veroordelen. De Voorzitter acht wel termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht wat betreft de voor vergoeding in aanmerking komende reis- en verblijfkosten van verzoeker.
BeslissingDe voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak
Aldus vastgesteld te Den Haag op 19 augustus 1998 w.g. Hulshof w.g. Havik Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar, overeenkomstig artikel 8:78 van de Algemene wet bestuursrecht, Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze Nrs. F03,99.0171, F03,98.0179, F03.98.0180, F03.98.0181, F03.98.0182, F03.95.0183 en F03.98.0184/213-288. VVERZONDEN 26 AUG. 1998 Website-adres: uit-rs01.htm
|
Ministeries
VROM
AFVALSTOF OF NIET?Als gevolg van recente jurisprudentie zijn er criteria bepaald om te beoordelen wanneer er sprake is van een afvalstof. Aan de hand van deze criteria kan worden vastgesteld, wanneer er sprake is van het zich ontdoen van een stof. De criteria zijn afkomstig uit de volgende jurisprudentie: het arrest ven het Europese Hof van Justitie inzake Arco Chemie en EPON d.d. 15 Juni 2000 (de gevoegde zaken C-418/97 en C-419/97), de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak op 30 november 2000 (lz. Atoglas B.V., 200005055/1), op 6 maart 3001 (lz. Beside BV, E03,95,1216), op 29 maart 2001 (lz. Esso Nederland B.V. nrs. E03.95.0141, E03.96.1335 en E03.97.1081), op 26 april 2001, (lz. Moleman terugwinning B.V., nr. E03.97.1813) en op 20 juni 2001 (lz. EPON, nr. E03.96,0894/1). Door deze uitspraken is duidelijk geworden dat de criteria voor de zogenaamde 'niet-van toepassing-verklaringen' zoals opgenomen in het 'Meerjarenplan Gevaarlijke Afvalstoffen II' niet maar gebruikt kunnen worden. De criteria waaraan door het Ministerie van VROM, voortaan getoetst gaat worden, kunnen alle van belang zijn bij de beoordeling van een (niet)afvalstof. In het toekomstige Landelijk Afvalbeheersplan (LAP) zullen de criteria ook worden opgenomen.
De criteria luiden als volgt.
Deze criteria geven een handvat om te bepalen of er sprake is van een (niet-)afvalstof. Het niet voldoen aan aan of meer criteria kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van een afvalstof. Bedacht moet worden dat het Europese Hof de criteria beschouwt als aanwijzingen die een rol spelen bij het oordeel of er sprake is van een afvalstof of niet. De omstandigheden van het specifieke geval zijn mede bepalend. De eerste verantwoordelijkheid voor het oordeel of er al dan niet sprake is van een afvalstof ligt bij het bedrijf (producent) zelf. Bovenstaande criteria zijn vastgesteld op grond van genoemde reeds verschenen jurisprudentie. Naar gelang de jurisprudentie in de toekomst zal wijzigen, kunnen ook de criteria hierop worden aangepast. Bedrijven of producenten kunnen het Ministerie van VROM om een standpunt inzake een (niet)afvalstof verzoeken. Voor meer informatie omtrent het verzoek en de daarbij benodigde informatie kunt u contact opnemen met de hieronder genoemde contactpersoon Van het Internationale Meldpunt Afvalstoffen (IMA). Deze standpunten zijn informatief van aard. Pas in een kennisgevingsprocedure op grond van de EVOA kan een formeel standpunt aan het Ministerie kenbaar worden gemaakt.
Voor nadere telefonische informatie kunt u terecht bij: Ook kan bij dr betreffende provincie als bevoegd gezag In het kader van de Wet milieubeheer Informatie worden ingewonnen over het onderscheid Afvalstof / niet-afvalstof. In de praktijk. De volgende contactpersonen van de provincies kunnen worden benaderd: Groningen E.C. Koel tel, 050-3164O82 eckoel@prvgron.nl Zuid-Holland K.J. Alblas tel. 070-4416667 Gelderland R. Baars tel. 028-3598712 H. Wiggers tel. 026-3598711 Drenthe A. de Graaf tel. 0592-365838 A.graaf@drenthe.nl Noord-Holland B. Hendriks tel. 023-5143792 Hendriksb@noord-holland.nl Zeeland P. Wattel tel. 0119-631773 p.wattel@zeeland.nl Noord-Brabant M. van de Ven tel. 073-08125O6 Mvdven@brabant.nl Utrecht I. Ensink tel. 030-2693745 Flevoland R. Meijerink tel. 0320-285409 Limburg J. Poelen tel. 043-3997895 Friesland T. Jeltema tel. 068-2926844 Overijssel 0. Jansen tel. 038-4262416 oml.jansen@prv-overijssel.nl DCMR Milieudienst Y.G. Bijkerk tel. 010-2468576 ygb@dcmr.nl Rijnmond Milieudienst Amsterdam, H. Lustenhouwer tel. 020-5513839 Oktober 2001, |
De Nederlandse dictatuur vergiftigt letterlijk alles
EKC homepage . . . . . SDN Homepage
. . . . Schandpaal
Vergiftiging van het milieu omwille van de winst
voor de Universiteit van Twente |
Universiteit Utrecht Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappenn
Datum Uw kenmerk Ons kenmerk Doorkiesnummer A-22-89 FB//am21 juni 1993 Onderwerp: De vraag waarmee van Rooij mij benaderde luidde: |
Groene stroom maffia
de media slapenEen ernstige tekortkoming in de bestrijdingsmiddelenwet heeft geleid tot een nagenoeg algehele vergiftiging van Nederland met de uiterst giftige en kankerverwekkende stoffen arseenzuur, chroomtrioxide, pentachloorfenol, trichloorfenol, PAK's, en dergelijke. Dit is al ruim tien jaar bekend. Toch wordt deze tekortkoming in de bestrijdingsmiddelenwet niet gerepareerd en worden de gevolgen ervan niet weggenomen. De daaruit voortvloeiende schade zal Nederland op langere termijn economisch nooit meer kunnen opbrengen. Degenen die in korte tijd hieraan veel geld willen verdienen denken mee aan creatieve oplossingen. Hieruit is een heimelijke verstandhouding, een vorm van corrupte samenspanning ontstaan, die het gedeelde eigenbelang van betrokken partijen laat prevaleren boven het algemeen belang. Een dergelijke corrupte samenspanning wordt 'collusie' genoemd. Deze collusie heeft de landelijke en locale politiek volledig in haar greep gekregen. Dat heeft geleid tot de hieronder beschreven groene stroom maffia.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat Nederland in de greep is geraakt van de afvalmaffia? Nou, dat is aldus gegaan: enkele ambtenaren bereiden de bestrijdingsmiddelenwet voor. De ministers van VWS, VROM, LNV en SZW zijn verantwoordelijk voor de inhoud van die bestrijdingsmiddelenwet en de Tweede Kamer keurt deze goed. Het uitvoerende College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) laat binnen de reikwijdte van deze bestrijdingsmiddelenwet enorme hoeveelheden agrarische en niet-agrarische bestrijdingsmiddelen toe. Later blijkt dat die bestrijdingsmiddelenwet een zeer ernstige tekortkoming bevat te weten: bij de toelating van een bestrijdingsmiddel mag geen rekening worden gehouden met de milieu- en gezondheidsconsequenties die betreffend bestrijdingsmiddel aanricht na de gebruiksfase, dus in de afvalfase. Onze overheid, de politiek, zijn verantwoordelijk voor deze ernstige tekortkoming in de bestrijdingsmiddelenwet en voor alle daaruit voortvloeiende schade. Desbetreffende ministers en Tweede Kamerleden willen deze fout niet toegeven, vanwege gezichtsverlies en de enorme daaruit voortvloeiende schade van honderden miljarden guldens, die nooit meer opgebracht kunnen worden. Door deze tekortkoming in de bestrijdingsmiddelenwet is nu zo'n 30 tot 50 procent van het in de bouw en tuin gebruikte hout zwaar vergiftigd met hoge concentraties aan arseenzuur, chroomtrioxide, koper, boorzuur, pentachloorfenol, lindaan, PAK's, en dergelijke. In sommige gevallen zijn de concentraties van deze stoffen zo hoog dat de drempelwaarde waarbij sprake is van gevaarlijk afval honderdvoudig overschreden wordt. Ook is deze tekortkoming in de bestrijdingsmiddelenwet één van de hoofdoorzaken dat het slib in onze rivieren en het slib afkomstig van onze rioolzuiveringsinstallaties sterk is verontreinigd met zware metalen en bijvoorbeeld PAK's. De concentratie aan deze stoffen is in het rioolzuiveringsslib zo hoog dat het zonder meer zeer gevaarlijk afval is. Onze overheid is moreel en wettelijk verplicht om het genoemde geïmpregneerde hout, dat vrijkomt als bouw- en sloopafval, en rioolzuiveringsslib te laten verwijderen en verwerken als gevaarlijk afval, hetgeen hen zo'n 500 tot 1000 gulden per ton zal gaan kosten. Deze zeer hoge verwerkingskosten komen minister Jorritsma en minister Pronk kennelijk niet goed uit en zij hebben dan ook de volgende creatieve oplossing bedacht: we noemen bovengenoemd uiterst gevaarlijk afval eenvoudig biomassa en we stellen dat bijstoken van deze zogeheten 'biomassa' in de EPON-elektriciteitscentrale te Nijmegen, de Demkolec-electriciteitscentrale te Buggenum en de Amer-elektriciteitscentrale te Geertruidenberg goed is om de CO2-uitstoot te reduceren. Op deze manier kunnen wij vele miljoenen guldens aan subsidie van de Europese Gemeenschap binnenhalen. Tegenover de consument noemen we de energie die zo vrijkomt uit biomassa "Groene stroom". Dit alles in de wetenschap dat uit vergiftigd rioolslib geen energie gewonnen kan worden; het verbranden ervan kost zelfs energie. De consument die voor zulke speciale groene stroom natuurlijk wel extra geld moet gaan betalen wordt zo door onze landelijke overheid bedot. Ook zwijgen de betrokken ministers over de verspreiding van de met arsenicum, chroom VI en andere zware metalen vergiftigde uitstoot via de schoorsteen van de centrale. De heel fijne uitstoot is niet te filteren en nauwelijks betrouwbaar te meten. Ook verzwijgen zij de verwerking van het met deze zware metalen vergiftigde vliegas in cement en asfalt met alle rampzalige gevolgen voor de bevolking. Om hiermee weg te kunnen komen moet natuurlijk een breed draagvlak worden gecreëerd. Met betrekking tot de electriciteitscentrale te Buggenum is hiervoor op 13 mei 2000 een lijst opgesteld van personen die moeten gaan dienen als breed draagvlak. De volgende instanties en personen staan op die lijst:
* Landelijke politiek:
* Lokale politiek:
* Milieubeweging:
* Aandeelhouders:
* Instanties/bedrijven:
* Katalysatoren:
Aan de hierboven genoemde personen is een actieve rol toebedacht bij het doorvoeren van deze praktijken van de groene stroommaffia. Met bovenstaande lijst aan personen moet ons Openbaar Ministerie en met name de Minister van Justitie, toch erg blij zijn. Zonder het inzetten van onderzoekteams, infiltranten en dergelijke krijgen zij van mij middels dit artikel in Kleintje Muurkrant alle namen zomaar gratis op een dienblaadje aangereikt. Of de beschreven creatieve oplossing metterdaad doorgezet wordt of verijdeld wordt door verzet van het gezonde verstand, hangt af van onze media. Mijn oproep aan de media is dan ook: Doe er iets aan! Schoon ons land van deze groene stroommaffia! (Ad van Rooij is hogere veiligheidskundige en betrokken bij het Ecologisch Kennis Centrum te Sint Oedenrode. Al hetgeen hij hierboven over de groene stroom maffia heeft beschreven kan hij staven met feitelijke bewijsstukken. Een overstelpende hoeveelheid informatie over dit soort zaken kunt u vinden bij de stichting Sociale Databank Nederland op internetadres: www.sdnl.nl/ekc.htm) P.s. Voor een parlementaire enquête is het verhoren van betrokkenen op de bovengaande lijst vereist.
|
Stichting Sociale Databank Nederland
E-mailadres: sdn@planet.nl
Site adres: epon-3.htm
Westkade 227, 1273 RJ Huizen (NH)
Tel.: 06-17125374