Kamervragen over de EMU en opwaardering van de goudvoorraden
Euroblunder . . . Kamerzetel 151 . . . Klokkenluiders <====> SDN . . . Crisisdebat

Kamervragen over de EMU m.b.t. de goudvoorraden en het ABP-vermogen

Den Haag, Maandag 26 mei 1997

Van het oud-Kamerlid Hendriks

Kamervragen over de EMU m.b.t. de opwaardering goudvoorraden
en de staatsschuldquote in relatie tot het ABP-vermogen

    Is het de minister bekend:

  1. dat tijdens een persconferentie op de Eurotop in Noordwijk vrijdag 23 mei jongstleden de Duitse Bondskanselier Kohl heeft verklaard geen bezwaren te zien in het opwaarderen van de Duitse goudvoorraden, ten einde daarmede te kunnen voldoen aan het gestelde 3% begrotingscriterium van het Verdrag van Maastricht, zoals enkele dagen tevoren door zijn Minister van Financiën Waigel was aangekondigd en daardoor aan de Euro te kunnen meedoe bij de eerste groep van deelnemende landen;

  2. dat Bondskanselier Kohl zulks niet strijdig vindt met de geest van het Verdrag van Maastricht;

  3. dat Bondskanselier Kohl daarbij een lijstje voorlas met de prijzen van goudswaarden die de verschillende Europese landen hanteerden met betrekking tot de waardering van hun goudvoorraden;

  4. dat de heer Kohl meent dat Duitsland zich in dit opzicht dezelfde rechten kan aanmeten als andere Europese landen;

  5. dat bondskanselier Kohl tijdens zijn antwoord tevens met een beschuldigende vinger op dit punt naar Nederland wees.

    En, uitgaande van het feit dat u zich onlangs ontstemd toonde en daarover op tv uitspraken deed ten aanzien van voormelde aankondiging van minister Waigel, vindt de minister dan niet:

  6. dat een dergelijke handelwijze wèl strijdig is met de geest van het verdrag van Maastricht met betrekking tot het op orde brengen van de Rijksbegroting van de aan de EMU deelnemende landen;

  7. dat indien Duitsland zulk handelen doet, daardoor de weg wordt vrijgemaakt voor ook andere Europese landen om door middel van opwaardering van hun goudvoorraden zich evenzo voor directe deelneming aan de EMU te kwalificeren;

  8. dat daardoor bij de aanvang reeds een wantrouwen ontstaat tegen de waardevastheid van de euro en dientengevolge de euro minder hard zal zijn dan de Nederlandse gulden nu;

    en.....

  9. indien zulks toch doorgang vindt, acht de minister het dan niet noodzakelijk dat Nederland zich nog eens nader moet beraden om op dit moment mee te doen met een alsdan mogelijk bij aanvang al zwakke euro?

    Daarnaast zou ik de minister willen vragen een verklaring te geven voor het feit dat, hoewel Nederland volgens het Verdrag van Maastricht nog niet voldoet aan alle EMU-criteria wat betreft de schuldquote, Nederland min of meer dezelfde boekhoudkundige truc toepast als andere landen, door het ABP-vermogen als aftrekpost van die schuldquote bij de toetreding te betrekken; en..., waarom tekenen Duitsland en de overige lidstaten dan daartegen geen bezwaar aan? Verwijt hier de pot de ketel dat ie zwart ziet?

  1. Indien dat het geval is, waarom dan niet de normen verzachten om zo de sociale structuur en de collectieve werkgelegenheid te behouden en de economische convergentie via een nieuwe, voor elk land apart gedefinieerde Europese integratiebelasting te laten verlopen?

  2. Waarom moeten collectieve voorzieningen, zorg en werkgelegenheid opgeofferd worden aan een toch te verwachten zwakker wordende euromunt waarbij alleen exporterende multinationals belang hebben?

  3. Want kan de minister van Financiën aangeven waar en op welke wijze de vrijkomende primaire liquiditeit (M1) - vele honderden miljarden euro's - uit het wegvallende valutaverkeer en uit het wegvallende speculatiecircuit zullen neerslaan? In een stijgende dollar en/of yen, in oplopende prijzen van onroerend goed, in koersstijgingen van aandelen, of in pure inflatie met dubbele cijfers? Ik verwijs daarvoor naar de analyse van het pensioenfonds PGGM.

    Ik wijs de minister op een opvallende analyse hierover naar een internetpagina bij de Sociale Databank Nederland. Het URL-adres daarvoor is aandelen.htm


    Commentaar:

    Juist in het kader van de voorstellen van de Duitse minister van Financiën Theo Waigel, om de goudreserves van de Deutsche Bundesbank te herwaarderen naar de marktwaarde, mocht Bondskanselier Helmut Kohl een steunbetuiging ontvangen die gebaseerd was op een analyse van de Nederlandse geldpolitiek over de afgelopen decennia.