De laatste tijd neemt het aantal berichten in de
media over economische groei in snel tempo toe. In
veruit de meeste gevallen wordt er in zorgwekkende
termen geschreven over het feit dat die groei – mede
door de door de kredietcrisis - af dreigt te nemen.
Tegelijkertijd wordt vaak geconstateerd dat de heersende
vorm van economie bedrijven voor grote problemen zorgt,
met name waar het klimaat en milieu betreft maar ook als
het gaat om internationale ontwikkeling en verdeling.
Denk bijvoorbeeld aan de voedselprijzencrisis van dit
moment. Een kritische minderheid, waartoe wij ook
behoren, denkt dat het een met het andere te maken
heeft. Economische groei kan ernstige nadelige gevolgen
hebben voor mens en milieu.
Frans Kalshoven ging in augustus in de Volkskrant
uitvoerig in op de vraag of economische groei
onvermijdelijk is, of niet. Hij besteedde er drie van
zijn wekelijkse columns aan. Wij vonden het zeer
prijzenswaardig dat het onderwerp zo uitvoerig besproken
werd. Maar een aantal centrale stellingen in Kalshoven's
columns, en zijn conclusie dat “een beetje” groei
inderdaad onvermijdelijk is, kunnen we niet
onweersproken laten.
De serie columns begint met de stelling dat
economische groei in een markteconomie onvermijdelijk
is, en in de slotzin van zijn drieluik noemt de
schrijver het een “onvermijdelijke keuze”. Dat drukt ons
meteen met de neus op een interessante kwestie. Is die
keuze er nu wel of niet? Als die er wel is, dringt de
vraag zich op waarom hij juist dat onvermijdelijk acht
en andere zaken niet. Voorbeeld: iemand komt bij de
dokter en die zegt hem dat stoppen met werk
onvermijdelijk is. Het antwoord zal dan vaak zijn: “dat
kan niet, want mijn zaak gaat er aan, doorwerken is
onvermijdelijk”.
De keus van Kalshoven is op zijn minst eenzijdig. Het is
immers ook onvermijdelijk voor het behoud van de natuur,
de afkoeling van de aarde en een minimaal 'fair' beheer
van de nog aanwezige energievoorraden in de wereld, dat
we als rijk land ons beslag op milieu en natuur per
saldo temperen. Als dat onvoldoende vanuit
technologische innovaties, energiebesparing en
alternatieve bronnen mogelijk is dan is het
onvermijdelijk dat onze materiële consumptie en
productiegroei omlaag gaat. Waarom kiest hij voor het
ene onvermijdelijke en laat hij het andere buiten schot?
In deze tijden van klimaatpaniek en oprakende voorraden
fossiele brandstoffen, wijzen steeds meer deskundigen op
de noodzaak van ingrijpende economische
koerswijzigingen. Maar ook lang geleden werd al
geconstateerd dat de economie ooit eens naar vormen van
verzadiging toe zal moeten. De liberale econoom John
Stuart Mill bijvoorbeeld, schreef al in 1848 dat de
economie de overgang zou moeten maken van een 'progressive
state' naar een 'stationary state'. Hij merkt daarbij op
te hopen dat latere generaties voor die overgang zullen
kiezen voordat “de noodzakelijkheid hen daartoe dwingt”.
Een actuele variant van deze gedachte, wordt onder meer
verwoord door de Indiase onderzoeker Raj Patel die stelt
dat er nu al meer overvoede dan ondervoede mensen op de
aarde zijn. Er bestaat dus niet alleen een probleem van
onderontwikkeling maar evenzeer van overontwikkeling.
Enige keuze
Het is natuurlijk ook de vraag of de markteconomie de
enig mogelijke en wenselijke is, als die dan zulke
dwingende en onontkoombare gevolgen heeft. Waarom zou
die markteconomie niet hervormd of veranderd kunnen
worden? Dat kon bijvoorbeeld in 1939 ook, zoals Lord
Keynes liet zien in zijn publicatie “How To Pay For the
War”, waarin hij de legendarische zin zette dat “wij in
tijden van oorlog terugschakelen van het tijdperk van
overvloed, naar het tijdperk van schaarste”. Belangrijk
onderdeel van de door hem voorgestelde maatregelen, die
ook werden uitgevoerd, waren verreikende
consumptieafremmingen en opvoering van besparingen. Een
vergelijkbaar omslagpunt hebben we nu ook bereikt en er
is dan ook een vergelijkbare 'oorlogseconomie' nodig.
Opvallend is ook dat Frank Kalshoven kiest voor een
sterk eenzijdige belichting van die groei. Op meerdere
plekken wordt gesteld dat de overheid een blok aan het
been van die 'groei' is. Kennelijk vindt Kalshoven dus
alleen marktgerelateerde groei 'echte' groei. Maar ook
in de publieke sector wordt natuurlijk van alles
geproduceerd dat van
waarde is. Hans van den Doel toonde al jaren geleden in
zijn boek over het biefstuksocialisme aan dat de
publieke sector een eigenstandige sector is die impuls
aan economische groei geeft. Het is belangrijk om dat te
beseffen, omdat volgens ons juist dáár groei nuttig en
mogelijk zou zijn. Het is duidelijk dat er behoefte is
aan zorg voor ouderen en investeringen in ons water- en
dijkenbeheer. Op dezelfde manier is er
nog veel groei mogelijk en nodig in arme delen van de
wereld, waar niet eens in de basislevensbehoeften
voorzien wordt. Natuurlijk is daar groei nodig, maar we
moeten daarbij helpen dat die niet op dezelfde manier
geschiedt als wij gedaan hebben, en we moeten de ruimte
daarvoor creëren door bij ons althans de materiële
consumptiegroei drastisch te krimpen. We hebben nu
eenmaal maar een planeet vol grondstoffen, lucht en
water, en op dit moment gebruiken we er met zijn allen
ruim één exemplaar van.
Iedereen snapt dat dat niet door kan gaan, ook niet “een
beetje”.
Zorgwekkend is dat Kalshoven geen melding maakt van de
manipulatieve meting van die economische groei, met het
BBP als indicator die veel economische factoren buiten
beeld laat. Een 'eerlijker' manier van meten zou een
ander beeld schetsen, namelijk dat er al jaren een
collectieve verarming gaande is. Dat is een van de
onderwerpen van de door ons dit jaar gelanceerde
'Verklaring van Tilburg', die inmiddels door honderden
gerenommeerde economen, wetenschappers, burgers en
politici is ondertekend.
Kalshoven ontpopt zich ook als een goedgelovige
neoliberaal als hij meermaals in zijn columns stelt dat
de economische situatie die we nu hebben, de resultante
is van de vrije (economische) keuze van haar burgers. De
vraag is echter – en veel andere stellen die gelukkig
wel –hoeveel keuzevrijheid wij genieten binnen dit
onvermijdelijke systeem. Natuurlijk zijn we gedeeltelijk
medeverantwoordelijk voor de wereld om
ons heen, maar we kunnen lang niet overal vrij in kiezen
en hebben zeker niet allemaal even veel invloed. Zoals
je, als je in een klein dorp woont, ook bijna niet meer
kunt kiezen of je wel of geen auto gebruikt: de
buurtwinkel is opgeheven en de bus rijdt niet of
nauwelijks meer.
Een van de meest trieste feiten van de huidige tijd, is
dat we ondanks die sinds de jaren '40 voortdenderende
groei, er allerminst in zijn geslaagd om de armoede de
wereld uit te helpen en het milieu te beschermen. Daar
zijn klaarblijkelijk andere dingen voor nodig. Zoals
'groei' niet per definitie de oplossing is, is recessie
of krimp dat volgens ons ook niet. Bij recessie zijn het
meestal juist de armsten en de natuur die als eerste de
prijs betalen. Daarom is het juist belangrijk om bewuste
keuzes over groei, stilstand en 'krimp' in de economie
te maken en op een democratische manier het beleid te
bepalen.
Misschien komen we dichter bij elkaar als we economische
groei niet als iets onvermijdelijks zien – en zeker niet
als een doelstelling, maar als de mogelijke resultante
wanneer je eenmaal begonnen bent aan het ombuigen van
een economie in de richting van meer duurzaamheid. Want
ook dat genereert groei, en volgens de econoom Hueting
zelfs een die meer werkgelegenheid schept. Daarbij
moeten we geen illusies verkopen: dat kan niet gepaard
gaan met een verdergaande stijging van consumptie en
reëel inkomen per hoofd van de bevolking, omdat dat
inderdaad tot
inflatie zou leiden. Maar ook dat heeft Keynes
toentertijd al voorgerekend. Luidde de titel toen “How
to pay For The War”, zo zou de titel van het 'reddende
boek' nu moeten luiden: “How to Pay for Real
Sustainability”. Hopelijk dragen Kalshoven en de
Volkskrant bij aan de beantwoording van die
onvermijdelijke vraag.
Bob Goudzwaard
Lou Keune
Kees Hudig