Geachte heer Brockhus,

Tijdens het horen van getuige-deskundige L. v.d. Pols door de Parlementaire Enquêtecommissie Bijlmerramp, verklaarde deze dat van een verbrand menselijk lichaam altijd wel iets herkenbaars achterbleef, zoals gebitsresten.

Dat wens ik te weerleggen. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werkte ik bij de Hamburger Elektrizitäts Werke. In 1943, na een bombardement met fosforbommen, werd ik ingezet in Rothenburgsort ter controle van het kabelnet in die wijk. Ik trof een huis aan waarop het getal 47 was gekalkt en ik telde in de kelder van dat huis 47 verbrande lijken. Bij het opzijschuiven van sommige tot as verbrande lijken, hetgeen noodzakelijk was om mijn werk voort te zetten, vielen deze uiteen tot fijn poeder, bestaande uit witte en donkere as. Er was geen spoor van overgebleven beenderen, noch van resten van een gebit.

Naar waarheid opgeschreven,

w.g.

M. Bruggeman

Mayflowerstraat 162
3029 CD Rotterdam
Tel. 010-4775059

Geboren te Rotterdam, d.d. 11-11-1923

Verslag van het verhoor van de heer van der Pols voor de Bijlmer-enquête